12 mei 1940 - De frontlijn

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse 10.5 cm leFH 18 van de 2e afdeling van het SS-Artillerie-regiment (12/13 mei 1940) » meer

De nacht van 11 op 12 mei zal voor alle Grebbestrijders een hel zijn geweest. De vijand lag ontegenzeglijk vlak voor de stelling, de uit Ouwehand ontsnapte apen en exotische vogels zorgden voor onbekende en soms angstaanjagende geluiden en het Duitse geschut donderde onvermoeibaar door.

Inmiddels waren vier afdelingen Duits geschut in stelling gekomen. In totaal waren er 32 vuurmonden van 105 mm en 8 van 150 mm die afwisselend storend vuur afgaven op het stellingengebied en het stadje Rhenen. Zo nu en dan werden korte uitwerkingsvuren op de artillerieposities rondom Rhenen afgegeven. Later op de dag zouden nog 6 stukken van 21 cm, zogenaamde Mörsers [zeer zware houwitsers] in de sector van X.AK arriveren, maar pas op de 13e tot inzet komen.

De verdedigers kregen geen enkele rust en logistiek moest behoedzaam gebeuren en was nooit ontbloot van gevaar wegens scherven of dodelijke boomsplinters, die door detonerende granaten ontstonden. Slachtoffers kostte het Duitse vuur niet in hoge mate, maar psychisch was er sprake van een danige inwerking op de verdedigers van de Grebbeberg. Vanuit de rug van de verdedigers vuurde het Nederlandse geschut gedoseerd terug. Daarbij was Wageningen het doelwit, en later een voorbereidingsvuur voor de aanval van II-19RI. Toen het er echter op aan kwam, in de late ochtend en vroege middag, was de Nederlandse artilleriesteun afwezig.

Klik hier voor een uitvergroting
Nederlandse krijgsgevangenen op het Zuidelijke gedeelte van het Hoornwerk (12/13 mei 1940) » meer

Het Hoornwerk - de markante saillant in de frontlijn welke zich oost van de Grift bevond aan weerszijde van de Rijksweg en de winterdijk - en de directe omgeving was bezet door twee compagnieën infanterie van III-8RI. Het bolwerk was bedoeld om de verdediging van de toegang van de Grebbeberg te vormen. Het was in de rug enigszins gesteund door een PAG kazemat aan de westzijde van de sluis die de winterdijk dekte en drie G-kazematten op de zuidoostelijke helling van de berg die de open Nude ten zuiden van de Rijksweg bestreken. De sector erachter, met name de toegang tot de Grebbeberg (Holle Weg of Grebbeweg) waar de weg een insnede in de berg maakt, was echter geheel onverdedigd en zelfs niet versperd. Een zwak punt in de verdediging, dat was blijven bestaan omdat de legerleiding met het dilemma worstelde van civiele logistiek, waarbij de Grebbeweg een essentiele verbinding tussen Arnhem en het westen vormde. Het had ertoe geleid dat er ook niets was voorbereid in geval de oorlog uitbrak.

Het Hoornwerk zelf kende een structuur aan aarden loopgraven met hier en daar een betonnen kazemat voor een lichte mitrailleur. Het meest noordelijke bastion had daarnaast een scherfvrije kazemat voor een stuk PAG, waarmee de Rijksweg werd bestreken. Over de weg zelf was een dikke draadversperring aangebracht die voertuigen verhinderde over de weg het bolwerk dicht te naderen. Het Hoornwerk torende zo'n drie tot vier meter boven maaiveld uit, maar verloor veel van haar kracht door de twee ingesneden wegen, die ertoe hadden geleid dat het Bolwerk in wezen uit drie segmenten bestond. Als een vijand beide wegen onder vuur kon houden waren de segmenten volkomen geïsoleerd. Aan de noordzijde grensde een uitgestrekte boomgaard aan het Hoornwerk, waardoor zicht- en schootsveld sterk belemmerd waren. Aan de zuidzijde werd men belemmerd door de hoge winterdijk die alles ten zuiden van die dijk eveneens onzichtbaar maakte. Door de verhoogde ligging had men vanuit de loopgraven bovendien slecht of geen zicht op de lagere vlakte vlak voor het bolwerk, en de droge sloten die de Nude doorkruisten waren ideale schuilplaatsen voor iedere opponent. Communicatie middels telefoon was op de 12e mei inmiddels onmogelijk, want de lijn die over de brug had gelopen was met brug en al verdwenen. Een UKG toestel ontbrak. Met enkele kleine bootjes kon mondjesmaat nog worden overgevaren, maar onder vuur geschiedde dat met veel risico. Een bolwerkcommandant was er niet, en de officieren op het Hoornwerk waren geen van alle ervaren of daadkrachtig. Bovendien was de munitievoorraad beperkt en diende aanvulling vanuit de sector achter de stoplijn plaats te vinden. Geen wonder dat de verdedigers weinig illusies koesterden over hun kansen als de Duitsers zouden aanvallen.

Klik hier voor een uitvergroting
Luchtopname van het Hoornwerk uit het vroege voorjaar van 1940 (1940)

In het Hoornwerk was er gedurende de nacht sprake van een ondragelijke spanning. Men wist zich geïsoleerd, omdat 's inmiddels door de eigen genie de brug over de Grift bij de sluis was vernield. In het voorterrein nam men constant vijandelijke beweging waar, met name in de avond- en vroege ochtenduren. De vijand schoot regelmatig lichtgranaten af met zijn mortieren, die de omgeving dan op macabere wijze vanuit één lichtpunt verlichtten. Zo nu en dan werd door kleine Duitse patrouilles getracht tot vlakbij de Nederlandse opstelling te komen, wat dan weer aanleiding was massa's munitie af te schieten. Aan Duitse kant hielden de bewegingen echter verband met gereedstelling voor een voorgenomen nachtelijke aanval door twee SS bataljons.

Onderwijl was II-19.RI bezig zich gereed te maken voor de zware missie om de Grift over te steken en nog voor het licht de voorpostenstrook opnieuw te bezetten. De vijandelijke tegenstand, zo was hen verteld, zou licht zijn. Toen het bataljon in het donker over de Grebbeweg voorwaarts ging werd het rond de stoplijn van diverse kanten beschoten. Panische Nederlandse militairen - die kennelijk in opperste verwarring vijandelijke troepen in hun rug verwachtten - beschoten het bataljon. Telkens moest het bataljon dekken voor eigen vuur. Uiteindelijk werd het langs de Grebbeweg in dekking gebracht en ging de commandant met enkele militairen naar het sluisje om de situatie te verkennen. Hij constateerde dat de brug over het sluisje was opgeblazen en slechts door één man per keer kon worden overgestoken. Het beloofde noodbrug materieel en vlotten bleven uit. De bataljonscommandant nam geen enkel initiatief tot improvisatie en zorgde ervoor dat de vertraging zodanig opliep dat uiteindelijk de actie nooit meer voor het krieken van de dag tot ontplooiing zou kunnen komen. De majoor achtte dat voldoende reden onverrichterzake met zijn bataljon terug te trekken.

Onderwijl had enig voorbereidend Nederlands artillerievuur echter de Duitsers doen denken dat hun nachtelijke gereedstelling was ontdekt. Onder die omstandigheden dacht de SS er wijzer aan te doen om overdag een aanval met twee bataljons op de frontlijn te ondernemen en de nachtelijke aanval af te gelasten. Op het Hoornwerk had men echter vrijwel alle munitie verschoten gedurende de zenuwslopende nacht. Ze zouden een Duitse aanval dus nauwelijks kunnen afweren.

Toen het licht werd nam de artilleriebeschieting van de Duitsers alleen nog maar toe. In de vroegere ochtenduren werden diverse artillerieposities beschoten, later werd de frontlijn het voornaamste doelwit. Tegen het middaguur intensiveerde de beschieting. Vier afdelingen namen de Grebbelinie toen onder een dicht vuur. Twee afdelingen werden ingezet om de frontlijn en oosthelling van de berg zelf te beschieten. De acht beschikbare stukken 150 mm houwitsers beschoten het Hoornwerk en op de Grebbeweg en het viaduct werd een afsluitingsvuur gelegd door een batterij 105 mm houwitsers.

Klik hier voor een uitvergroting
Bestorming van de Grebbeberg door II./SS Regiment "Der Führer" (12 mei 1940) » meer

Op de stellingen werd door de Duitse artillerie vooral met versnelde ontsteking (1) geschoten zodat een scherven- en projectielenregen boven de stellingen werd uitgestort. De verdedigers kropen bij elkaar in de schuilplaatsen. Opeens werd rond 1240 uur het vuur naar achteren verlegd. De Nederlanders kwamen aarzelend uit hun schuilplaatsen en binnen enkele minuten stonden SS'ers [9./SSDF en 12./SSDF] aan de noordzijde van het Hoornwerk. Heel snel wisten zij zich een weg te banen door de stellingen op het bolwerk en de sluis over te stormen, terwijl SS Sturmpioniere met rubberen drijfzakken zorgden voor oversteekmogelijkheden voor mensen en middelen. Het gros van de verdedigers op het Hoornwerk lieten ze in eerste instantie links liggen. Terwijl de voorste compagnie van het 3e bataljon SS zich rond 1300 uur langs de steile hellingen van de Grebbeberg omhoog werkte om aldaar in de rug van de kazematten op de oosthelling te komen, begonnen andere elementen de Hoornwerk bezetting op te ruimen. Hier en daar kwam het tot korte man-tegen-man gevechten, waarbij beide zijden verliezen leden. Het gros van de bezetting werd echter gevangen genomen en rond 1400 uur oostwaarts afgevoerd.

(1) Het is vooral een Nederlandse perceptie geweest dat er met granaatkartetsen werd geschoten. Er is echter vanuit Duitse bronnen geen ondersteuning te vinden voor die bewering. Hoewel specificatie van de gebruikte Duitse artilleriemunitie vooralsnog ontbreekt, lijkt het aannemelijk dat de Duitsers met gewone brisantmunitie schoten. Het is echter wel duidelijk uit diverse Nederlandse verslagen - en omstandig uit de geringe bodemschade - dat er sprake was van veel 'luchtspringers', ofwel versnelde ontsteking waarbij een vernietigende scherfregen over de stellingen werd uitgeworpen. De standaard Sprenggranate voor de 10,5 cm houwitser kende een dodelijke kegel van circa 30 meter aan weerszijde van het springpunt. Bij inslag was dit ongeveer 20 meter met een hoogte van 10 meter. De stellingen van frontlijn en Hoornwerk vertoonden opmerkelijk weinig zware structurele schade, want inderdaad een indicatie is dat er relatief weinig met schokbuizen of vertraagde ontsteking op deze sector is gevuurd. Dat zal anders zijn geweest voor beschieting van Nederlandse artillerie, kazematten en het stadje Rhenen. Het lag daarbij juist in de reden met een vertraagde ontsteking te schieten, wat vermoedelijk ook zal zijn gebeurd.

De kazematten aan de oosthelling van de Grebbeberg werden stuk voor stuk ingenomen. Van felle Nederlandse tegenstand was geen sprake. In paniek weken onaangetaste posities terug naar de stoplijn, zodat III./SS spoedig de zuidoost zijde van de berg onder controle had. Noordelijker bleef de frontlijn echter bezet. De SS nam de sector tussen Grebbeweg en de Rijn tot de huidige begraafplaats geleidelijk aan in bezit en groef zich daar provisorisch in, terwijl sluipschutters in de bomen klommen. Onderwijl werd II./SSDF ook aangevoerd over het sluisje en middels drijfzakken over de Grift gezet. Het bos ten noorden van de Grebbeweg bleef enige tijd niemandsland, waarbij de Nederlandse opstellingen en kazematten langs de Heimersteinselaan (parallel aan de Grebbeweg) nog lange tijd onaangetast, en door de verdedigers bezet, bleven. Deze opstellingen waren echter allen met front noord gebouwd. Terwijl de vijand zich intussen juist zuidelijk van hen bevond.

Klik hier voor een uitvergroting
De Nederlandse bemanning van de Fokker C-V nr. 619 kreeg opdracht de Duitse artillerie in de oostrand van Wageningen aan te vallen (12 mei 1940) » meer

Terwijl er op de grond zwaar werd gevochten in de frontlijn tussen Rijn en de sector Kruiponder, vlogen Nederlandse vliegtuigen over de stelling en lieten enige bommen los in de Nude en bij Wageningen. Enkele jagers mitrailleerden vermoedde Duitse posities. Nog wat later kwam een vlucht G-1's over die bij Wageningen de Duitse concentraties mitrailleerden. Het leidde tot kortstondige moraal impulsen, maar werkzaam voor de verdediging waren deze acties niet.

Intussen werd de frontlijn bij Kruiponder ook onder zware druk gezet, ondanks de Nederlandse artilleriesteun die men daar wel ontving. Eenheden langs de dijk weken terug en SS'ers wisten zich met rubbervlotten naar de overzijde te werken en de frontlijn binnen te dringen. Meer Nederlandse troepen weken. Aan de Heimersteinselaan kreeg men enkele Duitse verbanden in beeld, en vuurde men op grote afstand op deze groepjes.

Achter de stoplijn zaten de bataljons- en regimentscommandoposten. Al in de ochtend waren de regimentscommandant overste Hennink en zijn oudste bataljonscommandant majoor Landzaat, naar voren gegaan om de situatie aan de frontlijn te verkennen. Toen de beide commandanten uiteindelijk zich moesten dekken voor de intensieve Duitse vuurovervallen, werd de majoor Jacometti plaatsvervangend regimentscommandant. Toen hem berichten toekwamen dat er Duitsers in de hoofdweerstand waren binnengedrongen, besloot hij tot een tegenstoot vanuit de sector noord van de Grebbeweg. Hij zou de stoutmoedige Duitse verbanden wel even van de berg af jagen.

Klik hier voor een uitvergroting
Reserve Majoor Infanterie K.N.I.L. Johan Henri Azon Jacometti

De majoor besloot de onderneming zelf te gaan leiden, hoewel op dat moment geen enkele andere bataljonscommandant meer op zijn CP was, en ook de regimentscommandant ontbrak. Onderweg om de tegenstoot te organiseren kwam Jacometti echter de RC weer tegen en meldde zijn voornemen. Zonder daarna zich te bekommeren om zijn opvolging als BC en een nieuwe bezetting van zijn stelling te organiseren, nam hij zijn bataljonsstaf mee, verzamelde nog enkele manschappen om hem heen, probeerde snel enige ondersteuning van lokale mitrailleurs te organiseren en trok tenslotte aan het hoofd van een verband van circa 40 man langs de Heimersteinselaan voorwaarts. In drie groepen wilde men het bos ter hoogte van de huidige begraafplaats 'schoonvegen'. Toen men door de versperring voor de stoplijn was geraakt [door uitnemen van enkele Friesche Ruiters], draaide de drie groepen zuidoostwaarts het bos in, waarbij de rechtergroep nog op de roggeakker voor de stoplijn was, toen de Duitsers vanaf de bospercelen langs de Grebbeweg en vanuit de bomen een moordend vuur op de Nederlanders afgaven. De tegenstoot was direct om zeep geholpen. Nederlanders die zich bloot gaven aan het vuur werden vrijwel direct gedood of gewond en spoedig werd de overmoedige majoor Jacometti zelf dodelijk getroffen. Haastig werden de drie verbanden door de officieren-opvolgers teruggenomen en kroop men met de resterende manschappen terug naar de stoplijn. De tegenstoot was op een fiasco uitgelopen. Het gevolg was dat de helft van het verband was gedood en een tweede bataljonscommandant was uitgevallen.

Vlak voor het avonduur werd ook aan de zuidzijde van de Grebbeweg vanuit de stoplijn een tegenstoot ondernomen. De compagnie die aldaar in stelling lag had van haar bataljonscommandant majoor Landzaat de opdracht gekregen vrijwel geheel uit de stelling te gaan en de Duitsers van de berg af te jagen. In dat stellingdeel was een dicht jong bos en een dubbele prikkeldraadversperring de te nemen hindernis alvorens men tot enige vorm van offensieve formatie kon overgaan. Bovendien zou men de stoplijn bijkans onbezet achterlaten. Desondanks werd de tegenstoot ingezet, maar vrijwel direct na het passeren van de draadversperring door de Duitsers afgeslagen. Nadat men door de eigen versperring was gekomen werd een dodelijk vuur ontvangen uit de bomen van voor de Nederlanders onzichtbare vijanden. De tegenstoot kwam niet eens tot wasdom en in groepjes trok men terug, waarop vlak voor de stoplijn opeens opnieuw een hagel van kogels hen tegemoet kwam! Het bleek dat een reserve eenheid van 11.RI in de stelling terecht was gekomen precies op het moment dat de tegenstoot werd ondernomen. Die nieuwe bezetting dacht door de Duitsers te worden overvallen. Nadat het misverstand was rechtgezet, werden de stellingen weer betrokken. Twee zwak opgezette tegenstoten waren mislukt. Het aantal slachtoffers was aanzienlijk.

In de noordelijke sector ging het in de loop van de middag ook mis. De Duitsers [I./SSDF] slaagden erin over de Grift te komen en de frontlijn aan de oostzijde (langs de Liniedijk) te verjagen. Daarbij werden zij flink ondersteund door eigen artillerievuur. Nadat de Duitsers de frontlijn opgerold hadden en dus door de stelling bij Kruiponder kwamen, begonnen I-8RA en III-8RA met het afgeven van afsluitingsvuren op de oude posities bij Kruiponder, waardoor de Duitsers hun winst niet uitbouwen konden. De troepen uit de frontlijn sector waren intussen in grote chaos, vaak met achterlating van de wapens, alle kanten uit gevlucht. Sommigen kwamen in de tussenverdediging terecht, maar het gros week uit richting westen.

Voor de Duitsers scheen het genoeg te zijn in die sector. Zij consolideerden zich in de uitstulping van de hoofdweerstand ter hoogte van Kruiponder en maakten geen aanstalten verder op te rukken. Daarmee had I./SSDF niet erg veel bereikt die dag. Het was echter genoeg om de gehele frontlijn in de sector van de 4e Divisie te failleren.

Aan de zuidelijke zijde van het front besloot het SS regiment dat de gehele oostzijde van de berg in Duitse handen moest komen, conform het in de ochtend uitgevaardigde bevel. Inmiddels was II./SSDF naast III./SSDF ingeschoven op de berg. Tegen 1700 uur begon de SS weer te ageren tegen de nog door de Nederlanders bezette posities in de frontlijn en de verdediging langs de Heimersteinselaan. In de sector waar de kazematten 16, 17, 18 en 19 lagen - hield de Nederlandse bezetting het nog vol. Bij de ijskelder aan de Heimersteinselaan was 1e luitenant Londo nog volop bezig zijn manschappen aan te moedigen. De mannen van de kazematten G-16 en G-19, respectievelijk naast de ijskelder en bij huize Heimerstein langs de Grift, gaven met hun mitrailleurs de Duitsers flink partij. Bij G-16 zag de bezetting de Duitsers echter ten zuiden van de kazemat het bos in gaan, terwijl men bij G-19 ernstig munitiegebrek kreeg. Luitenant Londo besefte dat de situatie precair werd, en aangezien uitgezonden ordonnansen niet terug kwamen, besloot hij, nadat de bezetting van G-19 zonder munitie kwam te zitten en op de ijskelder terug was getrokken, dat terugtrekken naar de loopgraaf bij de S-17 midden op de Heimersteinselaan het meest wijze zou zijn. Zo geschiedde. Maar om 1900 uur kwam de SS dwars door het bos, vanaf de locatie van de huidige begraafplaats, massaal opzetten. Dit was vrijwel zeker II./SSDF dat in de latere middag de berg op was getrokken om de penetratie te verbreden. Zij ageerden tegen het deel van de stelling dat noordwaarts was gericht. De beide kazematten 17 en 18 langs de Heimersteinse laan - behorende tot die verdediging (die volgens oudere plannen zo was geconstrueerd) waren ook front noord gericht. De lange verbindingsloopgraaf tussen beide kazematten in was niet geconstrueerd voor verdediging. Zodoende was het pleit snel beslecht. Men gaf zich na een kort gevecht - waarbij de luitenant Londo zwaar gewond raakte - over.

Klik hier voor een uitvergroting
Gevecht om den Grebbeberg - schets 11: Toestand op 12 mei '40 ca. 20.00 (1946) » meer

Toen de duisternis was ingevallen, waren de Duitsers in bezit van de gehele oostzijde van de Grebbeberg vanaf de huidige begraafplaats. Ten noorden van de Grebbeberg was het 1e bataljon niet zover gekomen. Het had uiterst mager gepresteerd en in feite alleen de sector direct west van de liniedijk rondom de boerderij Kruiponder in bezit genomen. De tussenverdediging, die zuidelijk begon bij kazemat 26 [op enkele honderden meters van huize Heimerstein], was nog intact. Dat was echter een weinig kansrijke verdedigingspositie, want de tussenverdediging sloot in wezen aan op de verdediging langs de Heimersteinse laan. Die was echter wel reeds gevallen. De tussenverdediging zweefde daarom juist ten noorden van het vak van II./SSDF. Zodoende bleef de tussenverdediging weliswaar min of meer intact, maar zou het geen schijn van kans maken als de Duitse machine weer zou gaan rollen, omdat het zuiden van de stelling open lag.

Een compagnie van II-19RI, dat zich de dag ervoor dankzij een zwakke commandant had geblameerd, werd naar voren gestuurd om de stoplijn te versterken. Later werd met een grootte van ongeveer een sectie een verkennende actie langs de Heimersteinselaan uitgevoerd (wat later nogal eens als 'tegenstoot' werd geafficheerd), maar deze werd al na enkele tientallen meters gesmoord door Duitse vuur uit het bos. Het was de laatste Nederlandse poging op 12 mei om de Duitsers van de Grebbeberg te gooien.

De Nederlandse legerkorpscommandant was echter vastbesloten de volgende dag de Duitsers weer uit de hoofdweerstand te gooien. Opnieuw was het lokale opperbevel in de veronderstelling dat men zich tegenover zwakke tegenstand slap had gehouden en om niets op de loop was gegaan. Het artillerievuur was zwaar geweest, maar verkenningsrapporten hadden nog altijd aangetoond dat er geen sterke vijand voor de stelling kon liggen, althans zo dacht generaal Harberts.

Het achterland

Er was nogal wat gebeurd in het achterland die derde oorlogsdag - die tweede dag van de strijd aan de Grebbe. En bij die gebeurtenissen speelde generaal-majoor Harberts een hoofdrol.

Allereerst kwam in de ochtend van 12 mei in Doorn de krijgsraad bijeen in de zitting waarbij sergeant-capitulant Chris Meijer ten laste werd gelegd dat hij zich aan ernstig plichtsverzuim - desertie - schuldig had gemaakt.

Ondertussen vertrok de generaal naar de Grebbeberg waar hij zowel de commandant van de 4e Divisie als die van het 8e Regiment Infanterie bezocht. Beide kregen onder uit de kan, maar bij de C-8.RI maakte de generaal het bont. De overste werd uitgemaakt voor de commandant van 'het regiment der lafhartigen'. De generaal eiste dat het regiment zich volkomen zou revancheren. Opgewonden verliet Harberts de Grebbeberg, zich niets aantrekkende van het storende artillerievuur om hem heen, en reed direct door naar Zeist waar hij zijn directe superieur - Commandant Veldleger luitenant-generaal J.J.G. van Voorst tot Voorst - zijn beklag deed over zijn troepen en de omstandigheden waaronder hij zijn werk moest doen. De CV liet zijn legerkorpscommandant enige tijd uitrazen en greep toen een triviaal bericht van het front aan om de generaal terug te sturen naar diens eigen hoofdkwartier.

Generaal Harberts bleef op een overdreven en onwerkelijke manier vasthouden aan zijn perceptie dat er geen sterke vijand tegenover de 4e Divisie lag. Had hij op 11 mei nog alle aanleiding uit de hem aangeboden informatie die conclusie te trekken, op 12 mei was daarvan geen sprake meer. Het artillerievuur was hevig geweest, de tegenstander had constant luchtverkenners boven het front hangen en de vijandelijke grondacties waren duidelijk door aanzienlijke verbanden ingezet. Bovendien was de vijandelijke progressie ontegenzeglijk een feit.

Hoewel (de schaarse) Nederlandse luchtverkenningen bleven uitwijzen dat er van grote vijandelijke verplaatsingen geen sprake leek, was de commandant Veldleger intussen niet meer op de hand van zijn legerkorpsgeneraal, zeker niet na diens bezoek in Zeist waarbij Harberts een weinig verheffende indruk had achtergelaten.

De CV achtte het noodzakelijk uit de inmiddels vrijgekomen Brigade B nieuwe reserves te laten aanrukken voor het 2e Legerkorps. Vijf bataljons infanterie en een afdeling artillerie werden uit de Brigade aangetrokken. De CV wilde bovendien met twee bataljons van de 2e Divisie een tegenaanval inzetten en hij gaf de kolonel Barbas, commandant van de 2e Divisie, opdracht dit plan uit te werken. De CV was op de hoogte van het feit dat tussen de commandant van het 2e Legerkorps en diens onderschikte bevelhebber van de 2e Divisie al enige tijd animositeit heerste.

Bij zijn in alle opzichten controversiële besluit maakte de CV een weloverwogen en evenzo fundamentele fout. Hij liet niet alleen zijn persoonlijke afkeur van de houding van zijn legerkorpscommandant duidelijk spreken uit het feit dat hij deze in het tegenaanvalbesluit omstandig oversloeg - en de opdracht bovendien gaf aan een bevelhebber waarvan hij de gespannen verhouding tot de legerkorpscommandant kende - maar hij maakte vooral een onvergefelijke formele fout door de legerkorpscommandant op deze wijze te passeren in zijn besluit. In wezen was deze opzettelijke fout nog onvergefelijker dan de robuuste en onorthodoxe houding die generaal Harberts even voordien bij de C-8.RI had laten zien. De CV legde namelijk door zijn handelen een geweldige bom onder de gehele hoge commandoketen. In plaats van te de-escaleren, gaf hij aanleiding tot verdere escalatie. En een commandantencrisis was het laatste dat het 2e Legerkorps - het Veldleger als geheel - kon gebruiken.

Klik hier voor een uitvergroting
Sergeant Chris Meijer, commandant van de 1e sectie van de 19e Compagnie Pag (1940)

Na terugkomst op zijn hoofdkwartier werd de generaal-majoor op de hoogte gebracht van de vijandelijke aanval die in volle gang was bij de Grebbeberg. Onderwijl werd hem het vonnis van de krijgsraad ter ondertekening voorgelegd. De krijgsraad had de sergeant Meijer op alle punten schuldig bevonden en hem de doodstraf d.m.v. executie door een vuurpeloton opgelegd. De generaal sanctioneerde het executiebevel. In weerwil van de daartoe strekkende wetgeving kreeg de sergeant bovendien geen 48 uur de tijd voordat het vonnis zou worden voltrokken. Er moest snel een voorbeeld worden gesteld. Binnen een uur zou de executie moeten plaatsvinden. Om 1500 uur werd op de schietbaan te Doorn de sergeant Meijer geëxecuteerd. Er werd een bericht opgesteld voor de fronttroepen om kond te doen van dit voorval. Het zou door de gebeurtenissen worden ingehaald, en uiteindelijk niemand bereiken. Een voorbeeldfunctie ging er zodoende van de executie niet uit. Hoewel dat laatste de generaal in deze controversiële kwestie vaak wordt nagedragen, is dat evident onterecht.

Ondertussen was er echter weer storm op til. Inmiddels was generaal Harberts ter oren gekomen dat kolonel Barbas rechtstreeks van de CV opdracht had gekregen een tegenaanval te organiseren in het vak van de 4e Divisie. Door deze melding ontstond een buitengewoon brisante sfeer op zijn bureau. Harberts belde de CV op en meldde hem dat de order door hem was geannuleerd, wat de CV - zich vermoedelijk inmiddels bewust van zijn onjuiste handelen - aanvaardde. Kolonel Barbas werd verwittigd dat hij ontheven werd van zijn door de CV gegeven taak. De generaal zou zelf de plannen ter hand nemen.

In Doorn werd door de generaal en zijn chef-staf onderwijl een plan ontwikkeld. De nieuw te arriveren eenheden dienden even ten noorden van Rhenen gereed te worden gesteld. Er zou eerst een afgrendeling plaatsvinden van de vijandelijke penetratie. Daarna zou vanuit de sector west van Achterberg een tegenaanval door enkele bataljons worden uitgevoerd, die de Duitsers uit de hoofdweerstand moest werpen. Eén bataljon werd aangewezen om op de Grebbeberg de verdediging te versterken. Dat moest reeds in de late avond geschieden. Het lot trof I-24RI om die ondankbare taak - de status van de verdediging en de sterkte van de vijand was onbekend - tot uitvoering te brengen. Het bataljon werd even na vallen van het duister de voor hen totaal onbekende Grebbeberg opgestuurd. Na het spoor bij het viaduct te zijn overgestoken, raakten de diverse compagnieën spoedig totaal hun verband kwijt. Ze kwamen verspreid terecht over de gehele stoplijnsector tussen Grebbeweg en de noordelijke berghelling. Daarbij mede geholpen door de artilleriegranaten die op de Grebbeberg bleven vallen. Een deel kwam zelfs midden in een Duitse vuuroverval terecht, wat leidde tot slachtoffers en grote paniek. Van een gestructureerde versterking van de stoplijn kwam niets terecht.

De tegenaanval ten noorden van de Grebbeberg werd in de nacht ontworpen op de staf van de 4e Divisie op basis van de hoofdlijnen die het Legerkorps had aangereikt. Daartoe was enige stafversterking van het Veldleger gearriveerd, die de oververmoeide en kleine divisiestaf moest ontlasten. Het aanvalsplan wordt besproken bij de beschrijving van de gebeurtenissen op de 13e mei.

Als laatste pijl op zijn boog had generaal Harberts besloten dat een detachement Marechaussee onder de kapitein Gelderman naar Rhenen zou gaan om daar politioneel op te treden tegen terugtrekkende troepen. De kapitein kreeg carte blanche in zijn optreden met de ondertoon dat de generaal verwachtte dat er doortastend door de Marechaussee zou worden opgetreden tegen vluchtelingen. Zo doortastend dat indien niet werd gehoorzaamd het vuur op eigen troepen 'sans rancune' zou worden geopend. Als secundaire opdracht diende het detachement de uit de Betuwe arriverende verbanden instructies te geven. Uiteindelijk meldde de kapitein zich met zijn opdracht bij de C-4e Divisie, waarna hij besloot om bij het viaduct te Rhenen zijn detachement in stelling te laten komen. Aldaar werd een versperring opgeworpen en aanwezige wapens opgesteld. Het viaduct was in de loop van de avond voor Nederlandse militairen, zonder bewijsbare redelijke aanleiding tot doortocht, niet meer te overschrijden.

De nachtelijke Duitse doorbraak

Aan Duitse kant was men op hun beurt buitengewoon ontevreden over de progressie. Dat was wel te begrijpen, want men was daar nog steeds overtuigd dat de Grebbelinie slechts een voorverdediging was voor de hoofdweerstand in het oostfront van Vesting Holland. Aanvankelijk had men volgens plan op 10 mei door de Grebbelinie moeten zijn, maar inmiddels was men aan het eind van de derde oorlogsdag er nog steeds niet in geslaagd die opzet te verwezenlijken.

Generalleutnant Von Tiedemann leek de SS hiervan de schuld te geven. Hij verordonneerde het eerste bataljon van zijn eigen IR.322 om in de late avond voorwaarts te gaan en de positie van III./SSDF over te nemen op de Grebbeberg, waarna in de ochtend een tweede bataljon zou arriveren. Gezamenlijk zouden de beide bataljons van IR.322 de stoplijn op de berg dan in de ochtend van 13 mei moeten doorbreken. De SS'ers dienden zich terug te trekken en zich met de Standarte gereed te maken om de Grebbelinie bij Achterberg de volgende dag op te rollen, waarbij III./SSDF de reserverol zou krijgen. Een neventoneel, zo ervoer de SS dat. En zo was het in wezen natuurlijk ook. Toen Obersturmbannführer Wäckerle - commandant van III./SSDF - rond 2000 uur de boodschap kreeg dat zijn bataljon zou worden afgelost door een gewoon landmachtbataljon, voelde hij de bui al hangen. Hij wilde das Heer niet met de eer laten strijken de Grebbeberg genomen te hebben, en besloot tot een list.

Hij liet 15./SSDF aantrekken en formeerde haastig de hoofdmacht van zijn bataljon in drie aanvalsgroepen, die naast elkaar over de Grebbeweg en ten zuiden daarvan moesten doorstoten tot aan de spoorlijn. Als het landmacht bataljon dan aankwam konden zij de achterhoede van zijn bataljon versterken en de posities op de berg oost van de stoplijn overnemen. Rond 2200 uur waren de aanvalsgroepen gereed. De rechtergroep werd door Wäckerle en zijn bataljonsstaf aangevoerd en zou over de straatweg voorwaarts stormen.

Klik hier voor een uitvergroting
Een achtergebleven Duitse laars. Langs deze weg ging de drieste nachtelijke aanval van Wäckerle. In de verte ligt het viaduct waar de aanval stokte (mei 1940) » meer

De Nederlandse verdedigers van de stoplijn aan weerszijde van de weg hoorden even na 2200 uur opeens het geroffel en gekletter van de laarzen der SS'ers op de straatweg. Voordat zij goed en wel door hadden wat er gebeurde ratelden machinegeweren en MP's. De totaal overrompelde Nederlanders doken weg in hun stellingen of gingen op de loop. Aan de zuidzijde van de weg werden tientallen militairen door de SS'ers verrast en gedood in gevechten op zeer korte afstand. De SS aanvalsgroep denderde door de stoplijn en verspreide zich grotendeels in het bos daarachter, aan weerszijde van de weg. Een deel rende de Grebbeweg af, en nam Nederlandse soldaten onder vuur die zij zagen. Totale paniek ontstond onder de verdedigers in de sector; talloze slachtoffers vielen.

Bij het spoorwegviaduct was voordien al een samenloop van militairen ontstaan die voor de versperde overgang door de Marechaussee werden tegengehouden. Onder hen een aanzienlijk aantal manschappen van de door artillerie overvallen compagnie van I-24.RI. Enige tijd later kwamen manschappen uit de doorbroken stoplijn in panische vlucht de weg afgehold. In de verte waren duidelijk waarneembaar de toenemende krijgsgeluiden te horen.

Kapitein Gelderman beklom de brede leuning van de brug en sprak de militairen vermanend toe dat zij zich terug naar de stoplijn dienden te begeven. Hij meldde hen dat hij opdracht had een ieder die het viaduct overschreed neer te schieten en dat hij niet zou aarzelen dat bevel tot uitvoer te brengen. Soldaten reageerden dat de zaak achter hen hopeloos was. Enige tijd stond de kapitein daar in twistgesprek met de groep militairen, toen opeens een hels kabaal van boven aan de Grebbeweg klonk. In het duister was niet meteen duidelijk wat er gaande was, maar het schieten en krijsen maakte spoedig helder dat er grote paniek was. Het leidde tot een oploop naar de versperring op het viaduct van de aldaar reeds verzamelde militairen. Opeens vlogen kogels over de hoofden van de mannen en was het een ieder duidelijk dat er of een groep muiters vurend op het viaduct af kwam of dat de Duitsers waren doorgebroken. Toen de Nederlandse soldaten door de versperring wilden komen gaf Gelderman het bevel aan zijn Marechaussees (en enige daarbij aangesloten militairen) het vuur te openen. Het leidde tot een grote paniek, want de mannen voor de versperring zaten toen tussen twee vuren. De Nederlanders stoven uit elkaar en enkele werden gedood, mogelijk ook door het Duitse vuur achter hen. De mannen van Gelderman openden direct ook het vuur op de troep die van de berg kwam afstormen, welke daarop naar weerszijde van de Grebbeweg uiteen stoof. Het bleken de SS'ers te zijn met enkele meegevoerde krijgsgevangenen.

Klik hier voor een uitvergroting
Bij het viaduct kwam de aanval van Wäckerle tot stand doordat de kapitein der Koninklijke Marechaussee G.J.W. Gelderman vuur uitbracht op de aanvallers » meer

Sturmbannführer Wäckerle zelf was met enkele tientallen manschappen erin geslaagd door te breken en tot vlakbij het viaduct te komen. Toen Gelderman het vuur opende raakte zijn verband uit elkaar. Wäckerle zelf, inmiddels gewond geraakt aan zijn rechter arm, kwam met de meeste van zijn groep terecht bij de Stoomhamer, de fabriek aan de Rijn vlakbij het spoor. Enkele krijgsgevangenen waren meegevoerd. Andere SS'ers namen bezit van enige huizen langs de Grebbeweg. De doorbraak richting Rhenen was mislukt, dankzij de versperring van de Marechaussee op het viaduct. Maar de stoplijn was ter hoogte van de Grebbeweg over enkele honderden meters nauwelijks meer bezet. De troepen aldaar waren aan weerszijde geweken of onder de voet gelopen. Het was een groot geluk dat het bataljon van IR.322 de weg in het donker was kwijtgeraakt en pas veel later op de Grebbeberg aankwam dan gepland. Zodoende was er in het kielzog van de mannen van Wäckerle niemand over om het succes uit te buiten. Pas uren later werd het gat weer gedicht. Het was toen inmiddels 13 mei geworden ...

Balans

De tweede dag van de slag om de Grebbeberg had een vrijwel analoog verloop gekend als de eerste dag. Er was wederom een echelon verloren gegaan, en deze keer het meest versterkte stellingdeel. Uit alles was gebleken dat de Grebbelinie ter plaatse ongeschikt was voor een duurzame verdediging tegen een doortastende vijand. Het had de Duitsers niet eens moeite gekost beslissend door de frontlijn heen te komen. Artillerievuur zorgde voor veel verwarring onder de Nederlanders, hoewel de schade en het aantal slachtoffers enorm meeviel. Het was vooral de psychologische werking van de granaten die effect had gehad. Bovendien waren alle verbindingen gebroken en bleken munitievoorraden vrijwel opgeschoten in de voorste linies. Van officieren ging over het algemeen nauwelijks enige leiding uit, als ze al aanwezig waren. In feite waren de beide Duitse aanvallen - ter hoogte van het Hoornwerk en bij Kruiponder - in zeer korte tijd beslissend. In beide gevallen was binnen een uur tijd door de Duitse bataljons een beslissende doorbraak geforceerd waarbij de penetratie direct breed kon worden uitgebouwd.

De schaarse Nederlandse tegenmaatregelen waren kansloos. De beide tegenstoten in de late middag waren ad hoc acties die niet alleen op zichzelf al volkomen kansloos waren geweest, maar die in beide gevallen zonder enige beleid tot stand kwamen. Alle voorwaarden voor een geslaagde poging tot tegenstoten werden gediscrimineerd door de bevelhebbers. Er werden geen dekkingsvuren georganiseerd, er was geen artillerie of mortiersteun aangevraagd, er was geen enkele kennis van de tegenstander en diens posities of sterkte en meest voornaam, er werden enorme risico's genomen door uit de stoplijn stellingen te gaan zonder dat deze door vervangers bezet achterbleven.

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse veldgraven langs de Grebbedijk bij Wageningen ter hoogte van de haven (13-16 mei 1940) » meer

De hogere legerleiding liep zwaar achter de feiten aan en was meer betrokken bij de periferie van de commandovoering dan bij het goed doordacht plannen van de werkelijke strijd. Het gebrek aan leiding op regimentsniveau en divisieniveau werd echter vooral veroorzaakt door de ongekend chaotische situatie, de vrijwel ontbrekende communicatiemiddelen en de dynamiek van het slagveld zelf. Deels was dit te wijten aan de vooroorlogse keuzes. Men had bataljons over twee echelons verdeeld in plaats van de bataljons in één echelon op te stellen. Dat belemmerde de commandovoering enorm. Typerend voor die keuze was bijvoorbeeld het bataljonsvak in de stoplijn op de Grebbeberg dat door compagnieën van drie verschillende bataljons werd bezet. De bataljonscommandant van de beide compagnieën op en rond het Hoornwerk lag achter de stoplijn, net als het munitiedepot voor het Hoornwerk. De bataljonscommandant van II-8RI opereerde in het bataljonsvak van die van I-8RI, die bovendien - in dat vak - leiding gaf over een compagnie die uit III-8RI voortkwam. De organisatie was dus alleen door dergelijke onverstandige vooroorlogse besluiten al a-priori verloren. Men was - onervaren als men in de moderne oorlogsvoering was - er vanuit gegaan dat de strijd zich als een schaakspel zou ontrollen, en dat er voor iedere zet voldoende tijd zou zijn. Dat beeld was echter totaal aan scherven toen de derde oorlogsdag - de tweede dag van de strijd op de Grebbeberg - ten einde was gekomen.

Tijdens die strijd waren niet minder dan 124 Nederlanders gesneuveld voor of op de Grebbeberg. Bovendien nog eens 9 bij Achterberg. In totaal dus 133 Nederlandse doden, wat een zwaar verlies is als men het aantal tegenstanders dat sneuvelde - de aanvaller die zich bloot gaf tenslotte - in ogenschouw neemt. En op 12 mei was het aantal meldingen van oorlogsmisdaden vrijwel afwezig. De aard van de strijd was er minder naar geweest. Op het Hoornwerk vielen 16 doden, bij de stoplijn eveneens 16 doden bij de doorbraak van de SS. Verderop aan de straatweg vielen nog eens 18 doden door de SS doorbraak en het vuur van de Marechaussee. De roggeakker en het westelijk bosperceel, waar de tegenstoot van Jacometti had plaatsgevonden, eiste 19 levens. Het was een tragische balans!

Aan Duitse kant waren er 'slechts' 24 SS'ers omgekomen. In Wageningen kwamen zes Duitsers om door Nederlandse artillerie. Een totaal van 30 gesneuvelden. Minder dan een kwart van de Nederlandse verliezen.

101