13 mei 1940 - De laatste strohalm
De tegenaanval
Op het hoofdkwartier van de 4e Divisie in Elst werd hard gewerkt aan het ontwerpen van het uiterst complexe aanvalsplan en de onderliggende bevelsinstructies aan de betrokken onderdelen.
De tegenaanval werd ontworpen aan de hand van een manoeuvre met in hoofdzaak vier bataljons: I-20.RI, II-24.RI, I-29.RI en III-29.RI. De aanval zou door de C-29.RI - de overste Land - worden geleid. De beide bataljons van 29.RI zouden naast elkaar in de eerste lijn optrekken [I-29.RI op de rechtervleugel], waarachter de beide andere bataljons zouden volgen [I-20.RI op de rechtervleugel]. Het was dus een 2+2 aanvalsformatie.
De bataljons van 24.RI en 29.RI bestonden uit oudere reservisten met een leeftijd tot 35 jaar. Het bataljon van 20.RI had jongere reservisten in de gelederen. De bataljons waren aanzienlijk onder organieke sterkte.
I-20.RI kwam uit de reserve van het 4e Legerkorps [omgeving Woudenberg]. De andere drie bataljons stamden uit de Brigade B dat op 10 mei in het land van Maas en Waal had gelegen, maar met de evacuatie van het Veldleger uit Noord-Brabant ten noorden van de Waal was gedirigeerd. I-29.RI en II.29.RI kwamen in de sector Amerongen terecht en werden van daaruit in de avond en nacht van de 12e mei naar de sector ten noorden van Rhenen verplaatst. Als laatste zou II-24.RI vanuit het westen naar het Remmersteinse Bos worden verplaatst. I-20.RI kwam vanuit het noorden aan.
Het was de bedoeling dat de bataljons op 13 mei om 0230 uur gereed zouden staan in de uitgangstelling aan het spoor. Daarna zouden de voorste twee bataljons oprukken naar de stoplijn in de vlakte tussen de Grebbeberg en Achterberg. Van daaruit zou de vijand uit de hoofdweerstand tussen Kruiponder en het Hoornwerk worden gestoten. Einddoel was de Grift en de herbezetting van de frontlijn posities.
Het ontworpen plan was eenvoudig van opzet, wat gegeven het totaal ontbreken van dynamische verbindingsmiddelen verstandig leek. Anderzijds zou men in een totaal open terrein moeten optrekken. Dat terrein was bovendien voorzien van enkele gevaarlijke mijnenvelden, talloze versperringen en loopgraven en bovendien was het vanuit de glooiende oostzijde van Wageningen excellent zichtbaar. Kwalijk was dat men na het passeren van de stoplijn in de rechterflank kwetsbaar voor vijandelijk vuur zou zijn, omdat de hoofdweerstand op de Grebbeberg al stevig in Duitse handen was. Zou men op de berg die hoofdweerstand niet synchroon aan de manoeuvre door de vlakte kunnen hernemen, dan zou de rechterflank van de aanvallende bataljons dus serieus bedreigd worden.
Voornamer was wellicht nog dat eigen artillerieondersteuning op allerlei bezwaren stuitte. Allereerst het gebrek aan verbindings- en seinmiddelen, zodat het aanvragen van artillerievuur - bijzonder zwaarwegend bij een dergelijke offensieve operatie - in wezen uitgesloten was. Die steun zou louter op waarneming én ondersteuning door de artilleriecommandant [DAC] kunnen plaatsvinden. Daar kwam bij dat men de tussenverdediging en een deel van de frontlijn nog in eigen handen achtte en vuren op die posities ‘dus’ geen steun van de DAC kregen. Enige vorm van artillerieondersteuning zou daarom ontbreken.
Wel zou een Brits bombardement worden uitgevoerd op de Duitse posities ter ondersteuning van de tegenaanval. Waar die belofte zijn feitelijke oorsprong vond, blijft gissen. Het lijkt een loze belofte te zijn geweest van het AHK of de CV. Er is een bombardement in Engeland aangevraagd, maar nooit toegezegd door de RAF. Het kwam er dan ook niet en stond ook nooit werkelijk in de planning bij de RAF. Daarmee werd slechts valse hoop geschapen.
Al snel werd duidelijk dat 0230 uur niet zou worden gehaald. De bataljons waren nog volop op verplaatsing. Het aanvalsuur werd uitgesteld naar 0430 uur. Maar uiteindelijk was ook dat aanvalsuur niet te realiseren. De artillerie bleef daarvan ongewis. De voorbereide vuurconcentraties - allen voor de oude hoofdweerstand gelegen om geen achtergebleven eigen militairen te raken - werden zodoende gewoon afgegeven.
Toen de bataljons eindelijk voorwaarts gingen [ca. 0730 uur], was er sprake van een buitengewoon slecht moreel. De manschappen waren dodelijk vermoeid na drie dagen marcheren, er was geen artillerieondersteuning (die was al eerder gegeven op het oorspronkelijke tijdstip), men kende het terrein en de toestand niet, onderging veelal de werkelijke vuurdoop en van de beloofde bondgenoot (het RAF bombardement) was niets te merken. Bovendien bleek de opmars buitengewoon bezwaarlijk. Er waren talloze obstakels en de verbanden schoten zodoende totaal niet op. Toch werd het eerste traject nog wel zonder al te veel extra uitdagingen afgelegd en kwam contact tot stand met secties van 19.RI die rond Achterberg de stoplijnverdediging vormden.
Ondertussen was de SS al eerder begonnen om de restanten frontlijn en tussenverdediging op te rollen, wat vlotjes verliep. Nadat die klus geklaard was begon de SS zich op de stoplijn te storten. Zij waren totaal ongewis van de Nederlandse tegenaanval - de Nederlanders op hun beurt van de Duitse actie. Een ontmoetingsgevecht was onvermijdelijk.
De diagonaal richting vlakte optrekkende voorste bataljons kwamen opeens onder vuur te liggen van Duitse artillerie. Die was aangevraagd door de SS’ers in voorste lijn [I./SSDF] en werd prompt gegeven. Nederlandse mitrailleurs vuurden bovendien op de secties van I-29.RI omdat de eenheden achter de spoordijk - in de afgrendeling - meenden met Duitsers van doen te hebben. Erger was nog dat het rechter voorste bataljon [I-29.RI] - dat als eerste vastliep op de Duitse aanvallers - aan de linkerkant werd geïnfiltreerd door III-29.RI dat wegens versperringen in haar opmarsgebied naar rechts werd gedwongen, terwijl het achterop komende I-20.RI in de achterste gelederen van I-29.RI terecht kwam. Het dispositief raakte dus volkomen in wanorde en schoof in elkaar. Het was slechts één compagnie, de uiterst rechtse [3-I-29.RI], die tot aan de stoplijn op de Laarsche Berg wist te komen. De rest van de eenheden bereikte de stoplijn - de eerste doellijn - niet.
Het was intussen tegen het middaguur toen de catastrofe naderde. De SS had zich op allerlei strategisch punten in het terrein verscholen met mitrailleurs en sluipschutters. Nederlandse posities werden door SS verbanden misleid - waarbij wederom massaal achter krijgsgevangenen werd gedekt of SS’ers deden alsof zij als gevangenen werden opgebracht en vlak voor de stellingen van de Nederlanders de rollen naar werkelijkheid omdraaiden. Het ene na het andere verband moest zich overgeven. Op sommige locaties ontstonden man tegen man gevechten, vooral op de Laarsche Berg. Consequent waren het de Nederlanders die het onderspit moesten delven. Het gros bood nauwelijks verzet en zette het op een lopen, waarbij de uitstekend liggende Duitse artillerie een grote rol speelde bij de voeding van paniek.
Duits artillerie en mitrailleurvuur viel bij iedere beweging aan Nederlandse kant in de gelederen. Er begonnen geleidelijk aan grote verbanden aan Nederlandse kant te wijken, terwijl de formatie van de beide achterste bataljons niet eens volledig tot stand kwam. In de achterhoede weken de mannen massaal, maar aan de voorzijde kwamen ook al hele secties in de verleiding terug te trekken. Ze zogen daarbij de oorspronkelijke bezetting van de stoplijn mee terug. Het werd een totale chaos, een ongeorganiseerde terugtocht.
Terwijl het momentum van de tegenaanval nooit werd bereikt, namen de SS’ers het initiatief volledig in handen. Ze drongen de Nederlanders terug en namen de stoplijn zonder moeite in. Daar stopte de SS, maar daar verscheen - voor het eerst aan het Grebbefront - de Luftwaffe.
Om 1330 uur was er plotseling een gehuil van jewelste in de lucht. Een Staffel Ju-87 Stuka’s van II./StG.77 dook plotseling op de terugtrekkende Nederlandse troepen in het open veld. Gierende bommen van 50 en 250 kg vielen tussen de vluchters en zaaiden dood en verderf. Een tweede Staffel dook op de afgrendelstelling ten noorden van Rhenen en joeg alle manschappen die daar nog in de stelling waren gebleven weg. Hoewel de tegenaanval al volkomen was mislukt en de stoplijn ten noorden van de Grebbeberg al in Duitse handen was gevallen, leverde het bombardement door de Luftwaffe een panische vlucht op. Wapens werden weggeworpen en complete compagnieën gingen op de loop. Er was geen houden meer aan.
Onder de manschappen van de vier bataljons in de tegenaanval sneuvelden 56 man. Aan gesneuvelden vielen er bij de, tegenover de vier bataljons in het veld gebrachte, Duitse bataljons I./ en II./SSDF slechts 12 man.
De beide SS bataljons hadden Achterberg bereikt, maar waren daar aangekomen kennelijk hard toe aan rust. Ze hadden vanaf de vroege morgen opgetreden, en hoewel de successen navenant waren, was de energie op. Het is onduidelijk of hen werd opgedragen ter hoogte van de stoplijn hun opmars te stoppen - in afwachting van het doorbreken van de stoplijn op de berg - of dat dit in eigen SS gelederen zo werd besloten. Het zou in elk geval tot laat in de avond duren voordat de SS weer in beweging zou komen.
De stoplijn
Gedurende de late avond en nacht hadden twee bataljons van IR.322 hun posities ingenomen op de Grebbeberg en de achtergebleven manschappen van III./SSDF en 15./SSDF afgelost. Voor de operationele staf van de Duitsers was III./SSDF door de actie van Wäckerle echter uitgeschakeld. De verliezen van de eenheid aan doden en gewonden waren voelbaar, en een substantieel deel van het bataljon was wegens de doorbraak operationeel niet meer bruikbaar. De restanten bleven dan ook oost van de Grebbeberg aanwezig en werden niet verplaatst naar het noordelijke frontdeel bij Achterberg. Slechts 15./SSDF - dat in de avond vooruit was geschoven om de positie van het aanvallende III./SSDF deels over te nemen als achterhoede - werd naar de achterhoede bij Achterberg verplaatst.
Het vooruitgeschoven I./IR.322, dat in eerste instantie onder SSDF zou vallen tot dat de posities zouden zijn ingenomen in de avond van 12 mei, was onderweg in het donker totaal de weg kwijt geraakt richting Grebbe en kwam in wanorde gedurende de nacht pas aan. Geen fijne voorbereiding voor een aanval. III./IR.322 kwam in de vroege morgenuren ook op de Grebbeberg aan. III./IR.322 zou in de sector noord van de Heimersteinse laan de stoplijn moeten nemen, met I./IR.322 links aangeleund met het doel de stoplijn op de Laarsche Berg beslissend te doorbreken. II./IR.322 werd in eerste instantie achter I./IR.322 ingezet, om tenslotte bij een doorbraak rechts van dat bataljon het front te verbreden. Infanteriegeschut en PAK was meegevoerd de berg op. Zodoende kwam geheel IR.322 tot ontplooiing.
De stoplijn lag al de gehele nacht onder een storend vuur, maar dat vuur werd na verloop van tijd intensiever. Vijf Duitse afdelingen beschoten de Grebbeberg en omgeving. Aan Nederlandse kant was er geen sprake meer van enige organisatie. Op het ene punt van de stoplijn waren de loopgraven overvol, vaak met manschappen van wel vier of vijf verschillende compagnieën door elkaar, op andere punten - zoals ten zuiden van de Heimersteinselaan - was er sprake van een ijle bezetting. Enig teken van effectieve bevelvoering was er allang niet meer. Het was iedere sectie en groep voor zich. Desondanks werd de eerste Duitse stormloop gesmoord in het Nederlandse afweervuur. In tegenstelling tot de SS - die bij haar acties enkele geconcentreerde en goed opgezette stormaanvallen plaatste en de winst direct uitbuitte - vielen de infanteristen van IR.322 over de gehele linie aan, zonder behoorlijk dekkingsvuur en met weinig doelmatig gebruik van pistoolmitrailleurs en handgranaten. De eerste aanval leidde dan ook tot een mislukking. Bij een tweede poging wist een kleine groep door te breken in de noordelijke stoplijn. In plaats van nadien de rest van de stoplijn op te rollen trok men echter verder westwaarts, waar gevechten in de bossen tot ontwikkeling kwamen met de talloze verspreide Nederlandse militairen. III./IR.322 slaagde er zelfs pas tegen het middaguur in om zuid van de Heimersteinselaan door de stoplijn te geraken, daarbij geassisteerd door een samengestelde compagnie van III./SSDF die aldaar was verzameld, en vooral uit de kern van 11./SSDF bestond, en tot doel had haar eigen bataljonscommandant te bevrijden bij de Stoomhamer.
Langs de stoplijn werden nog tot in de middag gevechten gevoerd met nog door de Nederlanders bezette stellingdelen. Aan beide kanten vielen talloze slachtoffers. De buitengewoon onhandige wijze van opereren van de landmacht militairen van IR.322 viel hierbij op. Daar waar de SS stellingen omvatte en dan van maximaal twee zijden aanviel, vielen de gewone infanteristen menigmaal van alle kanten aan, waardoor ze op moesten passen niet in eigen vuur of granaatscherven te geraken. Dit gebrek aan vernuft en de opvallend moedige wijze waarop sommige posities ondanks alles werden verdedigd, zorgde ervoor dat de gevechten aan de stoplijn van vroeg in de morgen tot na het middaguur duurden.
Onderwijl waren echter aanzienlijke elementen van IR.322 tot vlakbij de spoorlijn geraakt. Allerhande lokale gevechten vonden plaats, waarbij het gevecht rond de commandopost van I-8RI in Ouwehand’s Dierenpark het meeste tot de verbeelding sprak. Daar werd niet alleen een harde en moedige strijd geleverd door enkele officieren en manschappen aangevoerd door de bataljonscommandant majoor Landzaat, maar de strijd was ook symbolisch. Landzaat had zijn manschappen voor de oorlog gemeld dat hun taak was om tot de laatste man en de laatste kogel te strijden. Zijn vrouw had hij vooroorlogs verteld dat als de strijd zijn stelling zou bereiken, hij zou overwinnen of sterven. Op 13 mei net na het middaguur was het moment gekomen dat de majoor de daad bij het woord voegde. In het paviljoen aan de zuidrand van het dierenpark was hij met enkele kapiteins en een handvol manschappen lange tijd in staat om de Duitsers te weerstaan die langzamerhand het paviljoen omsingelden. Zowel SS als reguliere landmacht militairen zetten zich in om dit zich fel verzettende bolwerk te slechten. Toen tenslotte een PAK werd aangevoerd en met 37 mm brisantgranaten gehakt maakte van de muren van het paviljoen, stuurde de majoor zijn resterende mannen weg. Hij zag in dat zij hun plicht hadden vervuld, dat de linie was gevallen en zij zich zodanig van hun taken hadden gekweten dat hij hen niet méér kon vragen. Zelf weigerde de majoor apert te vertrekken. Na het vertrek van het laatste dozijn medestrijders heeft de majoor in zijn eentje nog korte tijd gestreden, waarna hij vermoedelijk met zijn laatste magazijnen in twee pistolen naar buiten is gestormd en daar is gesneuveld. Na de capitulatie werd zijn verkoolde lichaam gevonden onder de verbrande resten van het paviljoen. De majoor had zijn woord gehouden.
Driemaal verscheen de Nederlandse luchtmacht ten tonele. In de ochtend was door vier C-X’s begeleid door vijf D-XXI’s een aanval op artillerieopstellingen van de Duitsers oost van Wageningen uitgevoerd, waarbij de kanonnen van een batterij van AR.256 het doel vormden, maar niet werden geraakt. Na de aanval landden alle toestellen veilig op hun bases. Kort nadien verschenen twee G-1’s boven het slagveld, die Duitse troepen mitrailleerden, maar opnieuw ver van het frontdeel waar gevochten werd.
Er werd vanuit het Commando Veldleger gesmeekt om een herhaling van de luchtaanval van de vroege morgen. Eenzelfde formatie van vier lichte bommenwerpers (400 kg bommen per toestel) en vijf jagers verscheen rond het middaguur en herhaalde de aanval van eerder die dag, waarbij deze keer Duitse concentraties ten zuidwesten van Wageningen werden aangevallen. Voor de Duitsers was het een vervelend intermezzo, maar voor de strijd aan de Grebbelinie zelf maakte het niets uit. Om 1200 uur, toen de bommen vielen, was de stoplijn al gevallen en de tegenaanval mislukt.
Aan het einde van de middag werd ook de grote commandopost van de overste Hennink door de Duitsers aangevallen. Deze CP was voorzien van een relatief groot loopgravencomplex, en er waren ongeveer een honderd man verdedigers van allerlei eenheden verzameld. Enige tijd werd hard gestreden vanuit de commandopost, waarbij de overste zelf actief het commando in handen nam. Hij moedigde zijn mannen aan, schoot zelf mee, en verplaatste zich steeds door de stelling. Slachtoffers vielen, maar de Duitsers werden op afstand gehouden. Uiteindelijk nam het vijandelijke vuur af en bleken de Duitsers verder getrokken te zijn. Later zou de overste met het gros der manschappen trachten uit te breken, wat zou lukken.
Onderwijl was ook Obersturmbannführer Wäckerle weer in actie gekomen. Hij had circa 50 manschappen bij zich, en nog enkele tientallen Nederlandse krijgsgevangenen. Toen duidelijk werd dat de slag om de stoplijn in volle gang was, besloot de SS commandant om zich met zijn mannen in te zetten om het viaduct in te nemen. Hij achtte het al snel onmogelijk dat op een legitieme wijze te bereiken en daarom stuurde hij een groep SS’ers naar het viaduct die zich achter krijgsgevangenen verschuilden. Dat belette de kapitein Gelderman echter niet te vuren, waarop de SS’ers zich snel bedachten. Even later werd de volgende krijgslist bedacht. Er kwamen opeens uit de richting van de Stoomhamer Nederlandse militairen aangelopen, volledig bewapend. Toen ze echter dichter bij de opstelling van de verdedigers aan het spoor kwamen, bleken zij Duitse laarzen aan te hebben. Toen Gelderman het vuur liet openen, verdwenen de SS’ers wederom snel in dekking. Wäckerle gaf het toen op. Even later waren het echter mannen van zijn eigen bataljon die onder Hauptsturmführer Kumm vanuit het oosten de kameraden bij de Stoomhamer ontzetten. De SS bezetting verdween daarop naar het oosten, waar Wäckerle bij het sluisje op een pantserwagen naar achteren werd vervoerd om zich aan zijn inmiddels beide verwondingen [rug en rechter bovenarm] te laten behandelen.
Duitsers die zich aan de spoorlijn vertoonden werden door de aanwezige Nederlandse verdedigers - dat waren er rond het middaguur nog enige honderden - zonder probleem afgewezen. Enkele beperkte pogingen gedekt achter Nederlandse krijgsgevangen het spoor te benaderen leiden ook tot niets. Hierna verdwenen de Duitsers uit de directe omgeving van de spoorlijn ten noorden van de Grebbeweg. Mogelijk omdat zij wisten van de Stuka aanval, mogelijk ook omdat zij de spoorlijn als te zwaar verdedigd achtten en eerst wilden hergroeperen. Feit is dat alleen voorposten in de bosrand achterbleven en in de middag geen offensieve acties door de Duitsers meer werden ondernomen.
Ondertussen was het grootste deel van de Nederlanders in de bossen uitgeschakeld of teruggetrokken tot in Rhenen. Een deel was zelfs al verder teruggetrokken, want de wegen richting westen waren vanaf de late ochtend vol met ordeloze groepjes terugtrekkende militairen. Een aanzienlijk deel van hen afkomstig van de verslagen bataljons rond Achterberg, anderen afkomstig uit de provisorische grendelstelling. De Stuka aanval zond het gros van de mannen van I-46.RI - die in de ruglijn ter hoogte van Rhenen hadden gelegen als onderdeel van de afgrendeling - op weg en de daarbij nog aanwezige huzaren [1-4 en 3-4.RH] verdwenen spoedig nadien eveneens westwaarts. In rap tempo liep de gehele provisorische linie achter het spoor leeg. Kapitein Gelderman, die met zijn enigszins aangevulde detachement nog bij het viaduct lag, constateerde tot zijn verbazing dat iedere periodieke sterkteschatting van de linie achter het spoor een dramatische vermindering te zien gaf. Hij had onderwijl opdracht gegeven het viaduct te vernietigen, zodat onder vuur druk werd gewerkt aan het aanbrengen van de daartoe benodigde springstoffen.
Vanuit de Betuwe werd hard meegestreden. Artillerie assisteerde en gaf vuren op de wegen in de Nude en later op de middag vuur op de Grebbeweg en de weerszijde van het viaduct. Dat was rond de tijd dat Gelderman al was vertrokken. Vanaf de dijken werd met mitrailleurs op Duitsers aan de zuidzijde van de Grebbeberg gevuurd. Op het zuidelijke landhoofd van de spoorbrug werd een verdedigend scherm gevormd. In de loop van de middag kregen die vuurcontact met Duitsers die zich aan het noordelijke landhoofd op begonnen te stellen om een eventuele oversteek vanuit de Betuwe te kunnen afweren.
Nadat Gelderman het viaduct had laten opblazen [ca. 1330 uur], wilde hij nog steeds niet van opgeven weten. Hij wilde zelf naar achteren gaan om eten en munitie te regelen voor de verdedigers van de spoorlijn. Hoewel hij zelf constateerde dat de linie qua sterkte snel slonk, toog hij toch naar het westen om voedsel en munitie te halen. Maar in het westen liet men hem niet meer teruggaan. Het was genoeg geweest, zo vond men. Zijn detachement kwam niet veel later ook terug. Ze hadden geconstateerd dat iedereen terugvloeide. Er was geen houden meer aan.
Toch was dat niet helemaal waar. Uit het zuiden was 11.GB gekomen als aanvullende tactische reserve. Deze eenheid had op 10 mei al met de Duitsers gevochten, onder andere bij Neerbosch. Onder hen de kapitein Th. Boers, commandant van 1-11.GB. Een beroepsmilitair, en een officier die van zijn compagnie een uitstekende eenheid had gemaakt. Op 10 mei hadden hij en zijn mannen al puik gepresteerd. En ze zouden hun reputatie eer aan blijven doen. Zijn bataljonscommandant gaf hem opdracht om samen met de 2e Compagnie naast elkaar op te trekken richting spoorbaan. Vergezeld van een stuk PAG en enkele zware mitrailleurs ging de 1e Compagnie voorwaarts. Ondanks storend vuur dat op Rhenen lag, gelukte het de kapitein met het gros van zijn Compagnie tot aan het spoor ter hoogte van het station te komen. Daar raakte zij in gevecht met Duitse voorposten die in en rond het station zaten. De Compagnie slaagde erin de Duitsers uit het station te verjagen en zelfs van de omgeving van de spoorbaan tussen station en de spoorbrug te verdrijven. Uiteindelijk bleek het de mannen dat de 2e Compagnie zich helemaal niet naast hen bevond. Toen er vervolgens artillerievuur op de omgeving van het spoor begon te vallen [mogelijk is dit eigen vuur geweest van 22.RA uit de Betuwe], besloot de kapitein Boers - die totaal geen Nederlandse troepen kon vinden - terug te trekken. Opmerkelijk was dat het artillerievuur dat hen plotseling overviel tijdens de terugtocht even tot paniek leidde, waarop de kapitein de mannen in exercitiepas bracht en zo de orde herstelde. Typerend voor deze officier, maar even zo goed een voorbeeld dat met het juiste kader en de juiste opleiding van Nederlandse dienstplichtige militairen uitstekende eenheden gemaakt konden worden …
De Grebbelinie bij Rhenen was gevallen. De staf van het Veldleger had al met het scenario van een massale terugtocht op 13 mei rekening gehouden en in de nacht van 12 op 13 mei evacuatieplannen opgesteld voor de eenheden in de linie. Aan het einde van de middag was het duidelijk geworden dat de Grebbelinie was doorbroken en dat de chaos waarin de 4e Divisie [met versterkingen] zich bevond een nieuwe afgrendeling van de Duitse penetratie ten westen van Rhenen kansloos zou maken. Zo’n geïmproviseerde afgrendeling had dan in deels open gebied moeten zijn vormgegeven, zonder enige voorbereide stellingen voor de artillerie en zonder dat zo’n onvoorbereide stelling nadien nog kansen zou bieden het Veldleger - min of meer intact - georganiseerd terug te nemen op het Oostfront Vesting Holland. Er werd besloten dat de terugtrekking - die in feite bij de 4e Divisie officieus al in volle gang was - geformaliseerd zou worden en voor de gehele linie inclusief Betuwestelling zou gelden. De Grebbelinie was om 1700 uur op 13 mei finaal opgegeven. De spoorbrug werd opgeblazen, zij het door met artillerievuur de lading te raken, en met 1-11.GB verlieten de laatste geregelde troepen het stadje Rhenen. Het Veldleger keerde terug op de traditionele Hollandse Waterlinie.
De Duitsers wisten niets daarvan. Zij waren bijzonder genoeg in de vaste veronderstelling dat de Nederlanders de Grebbelinie nog stevig zouden verdedigen. De twee SS bataljons hielden zich opvallen stil in Achterberg, terwijl de bataljons van IR.322 aan de staf hadden gemeld dat de spoorlijn zwaar verdedigd werd. Men was zelfs bij het station verdreven tegen de avond. De Duitsers constateerden slechts dat het vuur ‘wat was afgenomen’. Het betekende de redding voor een groot deel van het in complete wanorde terugtrekkende Veldleger in de zuidelijke sector. De gehele 4e Divisie, aangevuld met een groot deel van Brigade B en nog andere onderdelen zoals twee eskadrons huzaren, een grensbataljon en een bataljon van het 4e Legerkorps, waren in volle terugtocht langs de Rijn en ten noorden daarvan. Geen Duitse verkenningsvliegtuig dat hen opmerkte, geen infanterist op de Berg die de ontruiming van de stellingen waar had genomen. De onzekerheid en onduidelijkheid over de status en plannen van de vijand was geen Nederlands monopolie, zo bleek maar weer.
Het was pas rond 2000 uur dat de Duitsers lucht kregen van de gevlogen tegenstander. De SS had opdracht gekregen vanuit Achterberg richting Rhenen op te trekken. Dat was logisch. De Duitsers waren in de vaste veronderstelling dat de spoorbaan werd verdedigd, en het verdiepte deel oost van Rhenen was het lastigste deel in die veronderstelde linie. De SS mocht dus opnieuw voorwaarts gaan met de opdracht Rhenen vanuit het noordoosten in te nemen en zo de ruglijn op te rollen. Dat bleek niet nodig. Men vond slechts verlaten stellingen, bergen wapens, uitruststukken en lichamen van gesneuvelde militairen.
Zonder tijd te verliezen werd door IR.322 en een SS verkenningspeloton een gemotoriseerd verkenningsverband geformeerd dat via Elst en Amerongen de achtervolging moest inzetten. Al om 2030 uur vertrok de haastig samengestelde eenheid westwaarts. Ze zouden slechts enkele achterblijvers achterhalen. Het gros van de Nederlanders zou veilig het Oostfront Vesting Holland bereiken.
Slachtoffers
Op de derde dag van de slag was het dodental het hoogste van de drie dagen. Aan Nederlandse kant sneuvelden maar liefst 236 manschappen. Een zeer zwaar verlies.
Aan Duitse kant stierven die dag 102 man. Later zouden er nog een aantal bezwijken aan de opgelopen verwondingen. De SS leed zijn zwaarste verlies van de Slag, vooral bij III./SSDF dat opnieuw de hoogste verliezen van de Standarte voor de rekening nam ondanks het feit dat men niet eens aan de aanval bij Achterberg meedeed. 29 SS’ers vonden de dood. Van 207.ID kwamen 72 man om, vrijwel allemaal van 322.IR, waarbij III./IR.322 het zwaarste verlies leed. Hun conventionele aanvalstactiek had hen een relatief hoge prijs doen betalen.
Na drie dagen zware strijd was de Slag om de Grebbeberg voorbij.
102