Aantekeningen van kapitein I.E. Leezer

Vertrouwelijk

Aanteekeningen omtrent het verloop der gebeurtenissen van nacht
9 / 10 Mei 1940 en voor zoo ver mogelijk verder.
-------------------------------------------------------------------------

    De ironie wil, dat ik "zit" in Lopik (loop ik). Van de gebeurtenissen v.z.v. mogelijk een summier relaas.
    In den avond van 9 Mei begaf ik mij met den kapitein van het K.N.I.L. A.P. Berlijn, Commandant van het Troependetachement Stafkwartier - IIe Legerkorps (II L.K.) te Doorn van ons Stafkwartier (Hôtel Cecil) naar restaurant Könings, aangezien het laatste telexbericht van het Hoofdkwartier van het Veldleger (H.K.V.) aangaf dat i.v.m. menige ontspanning in den internationalen toestand weer buitengewoon verlof (voor sterfgevallen e.d.) in beperkte mate kon worden verleend. Wij hadden eenige ontspanning noodig en wandelden dus naar Könings. Te pl. min. 23.30 uur keerden we in het Stafkwartier terug en werden door den Officier van dienst, de Reserve-eerste-luitenant der Artillerie (van 15 R.A.) Wensing, tijdelijk werkzaam gesteld op ons Stafkwartier als Hoofd Sectie I AZ., ontvangen met de mededeling, dat de toestand was verscherpt. ("Toestand aan de grens zoodanig, dat met alles diende rekening te worden gehouden").
    Graad van strijdvaardigheid 3 werd gelast en door ons telefonisch aan alle onderdeelen doorgegeven.
    Majoor Geel (Art. Co.), Sectie IV (kapiteins Van Praag en Bouma), Luitenant-Adjudant Fick (II Auto Bataljon), kapitein Ketelaar (2 C.A.At) ontboden ter bespreking aan- en afvoer en regeling munitie, aangezien de Generaal nog niet had beslist welk systeem zou worden gevolgd (avpl. of munitiedepot enz.). De bespreking vond plaats onder leiding van den Luitenant Kolonel van de Generale Staf Chef Staf II L.K. De Bruijn, en was te pl. min. 2.00 uur geëindigd.
    Ik ging naar mijn kamer en lag nauwelijks te bed toen de luitenant WENSING mij meldde dat toestand 4 was gelast. Ik voelde dat het nu mis ging. Berichten van luchtwachtposten meldden (radio) overal grensoverschrijdingen door Duitsche vliegtuigen. De luitenant WENSING was zeer nerveus. Ik heb hem toen wat gerustgesteld door hem mede te deelen, dat naar mijn mening dit een behoorlijke luchtraid op Engeland zou worden. Trouwens ik hoopte, dat het inderdaad het geval zou zijn maar werd in deze teleurgesteld, doordat te pl. min. 4.00 uur de eerste escadrilles duitsche vliegtuigen over het Stafkwartier vlogen en heftig werden beschoten door ons afweergeschut.
    Alles was in minimalen tijd op zijn post. Mijn vrouw belde mij op uit Arnhem (ik schat te pl. min 4.30 uur) en vroeg mij wat er gebeurde. Ik zeide: "geen tijd, het eenige wat je nog zou kunnen probeeren is om in Rotterdam te komen." Dit hadden we namelijk met Dr. Van Bronkhorst en zijn vrouw (Onze beste vrienden) afgesproken.
    Later zal blijken, dat ik Goddank mijn zin niet heb gekregen, want dan waren vrouw en kinderen waarschijnlijk mede slachtoffers geworden van het gebeuren op 14 Mei aldaar.
    De gebeurtenissen wikkelden zich zeer snel af.
    Het 4 R.H. (onder Commando van den Luit.Kol. Jhr. De Marees van Swinderen) trok regelmatig terug en hield in den namiddag de lijn Renkum - Ede nog bezet. Op 11 Mei begonnen de aanvallen op de voorposten. Mijn vrouw meldde mij telefonisch uit Zeist (Figi), dat zij met de kinderen en mijn oudste zuster aldaar was aangekomen en zich in verbinding zouden stellen met de familie van Asch van Wijck in Driebergen, waarheen zij toen zijn vertrokken.
    Op 11 Mei bleek, dat de voorposten van 8 R.I. begonnen terug te trekken. Redenen enz. zullen later wel opgehelderd worden. In ieder geval bleek in den namiddag van 11 Mei, dat een gedeelte van de voorposten reeds in handen van de duitschers was. De Legerkorpscommandant (L.K.C.) wenschte in ieder geval, dat door een tegenstoot de voorpostenopstelling werd heroverd. Dit zou onmiddellijk moeten gebeuren. De aanval mislukte, waarop de Generaal Commandant IVe Divisie (de Kolonel van Loon) ontbood en met deze heeft besproken het in zetten van een tegenstoot (aanval) in nacht 11 / 12 Mei.
    In nacht 11 / 12 Mei had ik den dienst op het Stafkwartier. De telefoon stond niet stil. Te pl. min. 4.00 uur belde ik mijn collega Schotman op n.a.v. een telefonisch gesprek even tevoren met den burgemeester van Doorn (Bn. Van Nagell) over luchtbeschermingsaangelegenheden. De kapitein S. (Schotman), die op zijn post zat om berichten voor S. I 3 te verzamelen, deelde mij toen tot mijn ontstelling mede, dat er bericht was gekomen van IVe Divisie, dat de tegenaanval was mislukt en het aanvalsbataljon was teruggekeerd. Ik heb toen den Chef v.d. Staf IVe Divisie verzocht aan de telefoon te komen. Ik kreeg toen de kapitein Puffius, die mij een zeer verward verhaal deed, waarop ik dezen heb verzocht mij binnen 10 minuten een zoo nauwkeurig mogelijk geformuleerd bericht te zenden, welk bericht binnen kwam en mij den indruk gaf, dat het misging.
    Ik heb toen de Luit.Kol. de Bruijn uit zijn bed gehaald en deze waarschuwde toen de Generaal. Toen ik om pl. min. 8.00 uur even kon gaan rusten bleek de toestand niet geheel en al klaar, maar in ieder geval moest in den namiddag te pl. min. 15.00 uur het Bataljon van 19 R.I., dat de aanval niet had kunnen doen opnieuw trachten de Duitschers terug te smijten. Steun van artillerievuur en mitrailleurvuur van Brigade A.
    Te 12.00 kwam ik beneden na weinig te hebben kunnen rusten doordat voortdurend luchtalarm werd gegeven door de sirenes van de gemeente Doorn.
    De toestand was echter zoodanig precair geworden (De Duitschers waren in de Hoofdweerstandsstrook doorgedrongen), dat steun van alle zijden werd aangetrokken. Het bevel van den Commandant Veldleger (C.V.) aan den L.K.C. bevatte o.a. de opdracht om onmiddellijk een tegenaanval in te zetten. Zoowel ik als de kapitein van den Generale Staf Dijkstra (overgekomen van den T.B.O. (Territoriale bevelhebber in Overijssel enz.)) waren het daar niet mede eens (niets positiefs omtrent eigen- en 's vijands toestand bekend evenmin als toestand en hoeveelheid ter beschikking komende troepen, onbekendheid met aanvalsterrein, geen gelegenheid verkenning, uitgangsstelling, artilleriesteun enz.).
    Ik kreeg toen van den Generaal de volgende persoonlijke opdracht. De beweging van colonnes in opmarsch naar Rhenen, zoowel vanuit het Zuiden (Brigade B.) als Noorden (van IIe Divisie) bij Rhenen zoodanig te coördineren, dat ter plaatse geen pêle mêle zou ontstaan. De troepen uit het Zuiden moesten gebruik maken van het pontveer bij Rhenen, omdat de Generaal niet zeker wist of hij de spoorbrug intact zou laten of niet.
    Ik heb toen mijn uitrusting omgedaan en ben per auto, met als persoonlijke bescherming mijn oppasser (Koopman) en een zich vrijwillig aandienend man van het Troependetachement naar Rhenen gereden (chauffeur van Dalen).
    Onderweg heb ik goed nagedacht hoe te handelen, aangezien de opdracht zeer moeilijk was, doordat ik niets wist en de omgeving van Rhenen toen onder zwaar vijandelijk artillerievuur lag. Bij het pontveer van Ingen (Elst), waarheen ik mij eerst heb laten brengen, geïnformeerd nopens mogelijkheid van gebruik maken van pontveer bij Rhenen. Men deelde mij daar mede, dat dit buiten gebruik was. Ik heb toen den L.K.C. telefonisch terzake ingelicht en erop gewezen, dat wanneer troepen uit de Betuwe Rhenen moesten bereiken de spoorbrug bij Rhenen intact moest blijven, tenzij men van het pontveer bij Elst gebruik zou maken.
    Op mijn weg naar Rhenen ontmoette ik, ongeveer ter hoogte van de Stokweg (ingang naar commandopost IVe Divisie) de kapiteins van Buuren en Puffius, die mij mededeelden, dat de versterking uit de Betuwe bij Elst zou overkomen en moest worden vastgehouden op den kunstweg ter hoogte van Kilometerpaal (kp.) 106.
    Hierdoor achtte ik mij verzekerd van de bewegingen van de troepen uit het Zuiden en besloot toen contact te gaan opnemen met de troepen, welke door de Commandant IIe Divisie uit het Noorden zouden worden gezonden met als as van beweging o.a. de Cuneraweg en kunstweg Veenendaal - Rhenen.
    Hiertoe heb ik mij vanaf den kunstweg in Noordelijke richting begeven over den Koerheuvel, waar een batterij van 8 R.A. stond te vuren en zelf onder vuur lag van Duitsche artillerie. Het laatste bleek uit een soort granaatkartets (gkt.) vuur dat op pl. min. 25 meter voor mijn auto in den weg sloeg. Bij nadere informatie gebleken te zijn brisantgranaten (bgt.). Aangezien ik geen troepen zag heb ik besloten om bij het naastbij gelegen onderdeel te informeeren. Dit bleek te zijn de commandopost van Commandant 19 R.I. (Luit.Kol. Smits). Toen ik in de loopgraaf kwam deelde men mij mede onder tooning van "wat eens een karabijn was geweest", dat juist een vijandelijk artillerievuur op die commandopost had gelegen. Voorzijde van ingang een der onderkomens was geblokkeerd door instortend zand. Men was toen bezig het zand op te ruimen. Aangezien men mij niet verder kon inlichten besloot ik wederom verder te gaan in richting Veenendaal.
    Op het oogenblik, dat ik de loopgraaf zou verlaten teneinde mij naar den weg te begeven waar mijn auto stond, hoorde ik een artillerieprojectiel aansuizen. Op hetzelfde oogenblik viel ik plat voorover met mijn gezicht in het zand door een ontzettende luchtdruk. Ook de mij begeleidende manschappen en chauffeur stortten op den grond. Een scherf van het projectiel, dat op zeker geen grooter afstand dan 25 meter was gedetonneerd heb ik medegenomen.
    Toen ik met mijn manschappen de auto bereikte en wegreed in de richting Veenendaal waren wij allen blij er zoo te zijn afgekomen.
    Even verder suisde een Duitsch vliegtuig over den weg. Wij weer razend vlug uit de auto en opzij van den weg het hout in. Daarna wederom verder naar Prattenburg. Er was echter nog steeds geen colonne te ontdekken. Ik besloot toen maar terug te keeren langs avpl. inf. mun. Sparrenboomscheberg over Elst naar commandopost Commandant IVe Divisie teneinde aldaar mijne bevindingen te rapporteeren en zoo mogelijk nieuws te hooren te krijgen en dan terug te keeren naar het Stafkwartier.
    De avpl. Sparrenboomscheberg had juist onder vijandelijk artillerievuur gelegen. Op het kruispunt bij Elst trof ik Commandant IIe Divisie met zijn Chef van den Staf (Kolonel Barbas en ritmeester Tielens), die ook op weg naar commandopost IVe Divisie waren ter bespreking van toe te zenden hulp, waar deze en hoe laat deze zou komen (er was dus nog geen troep onderweg). Ik ben ze toen vooruit gereden om den weg te wijzen na van Tielens gehoord te hebben, dat 2 bataljons onder commando van den Luit.kol. van den Briel (Commandant 10 R.I.) op weg waren maar nog niet ter plaatse konden zijn.
    Op commandopost IVe Divisie mij gemeld bij Kolonel van Loon (Chef. v.d. Staf Lefevre de Montigny). Ze wisten niet veel meer dan dat alle mogelijke versterkingen onder weg waren.
    Even later kwam het bericht binnen, dat majoor Jacometti (Commandant II - 8 R.I.) was gesneuveld en dat daardoor een terugslag intrad bij II - 8 R.I. Achtereenvolgens kwamen toen op deze commandopost: Kapitein van den Generale Staf Dijkstra, namens Commandant IIe L.K., die mij mededeelde, dat men zich op het Stafkwartier begon ongerust te maken over mijn lange uitblijven. Kolonel Nijland, Commandant Brigade B. (Chef v.d. Staf Kamerling). Kapitein van den Generale Staf Fievez en Ritmeester K.N.I.L. Steenhouer namens Commandant Veldleger (C.V.).
    Ik heb toen den indruk gekregen, dat iedereen wat wilde zeggen. Wat ter beschikking kwam en waar het zich op dat oogenblik bevond wist men niet precies. Ik heb toen eenige aanteekeningen gemaakt omtrent beschikbare troepen en de gedachte groepeering, welke ik aan den L.K.C. heb medegedeeld bij terugkeer. Met den Kapitein van den Generale Staf Dijkstra heb ik toen afgesproken, dat deze voor verdere inlichtingen zou blijven aangezien ik toch niets meer kon doen en de commandopost te vol was met allerlei personen (zie hiervoor).
    Ik ben toen teruggekeerd in het Stafkwartier. Het was toen al vrij laat (ik schat pl. min. 21.00 - 21.30 uur).
    Na mijn verslag aan den L.K.C. te hebben uitgebracht werden wij plotseling opgeschrikt door een schietpartij in het tegenover hotel Cecil gelegen bosch (typisch voorbeeld van hetgeen een begin van een paniek kan zijn). 's Nachts heb ik de gelegenheid gekregen om een weinig te slapen, hetgeen na de belevenissen van de laatste 24 uur, waarin nauwelijks 1 a 2 uur rust zeer welkom.

   13 MEI.   

    Ongeluksdag, ik geloof niet, dat het getal 13 een geluksembleem mag zijn zooals in den laatsten tijd nogal eens werd gedragen. De berichten, die binnen kwamen gaven nu eens aan, dat het wel ging, dan weer dat het niet zoo mooi was. De uitlating van Napoleon "Nebel der Ungewiszheit" is mij toen duidelijk geworden. Tot op het huidige oogenblik weet ik nog niet, wat er tegenover ons zat. In front was de zaak versterkt. Een tegenaanval was geprojecteerd vanuit het Noordwesten en wel Oost van de spoorbaan met als as van beweging richting Achterberg.
    Toen ik te pl. min. 11.30 uur commandopost 19 R.I. aan de telefoon kreeg hoorde ik van den kapitein van Buuren, dat de aanvalstroepen (4 bataljons in vierkantvorm) te pl. min. 10.00 uur de lijn hadden bereikt pl. 24.7 spoorbaan - zuid langs Achterberg enz. Veel last van vijandelijk artillerievuur, troep zeer moe, geen eten gehad. Voor dit laatste kon ik onmiddellijk maatregelen nemen, door Sectie II (luitenant Modderkolk) te telefoneeren. Genoemde officier deelde mij dan ook mede, dat het eten in orde kwam al moest hij het er zelf brengen, hetgeen naar ik later hoorde ook in orde is gekomen. Wederom een bewijs hoe uitstekend onze Sectie II werkte. Ik heb toen nog tegen de luitenant Vos van het Stafkwartier gezegd, laat ze nu in hemelsnaam zorgen Kruiponder in handen te hebben of met vuurconcentraties op Kruiponder de flank van de aanvalstroepen te beschermen, voordat ze verder oprukken, dit is absolute voorwaarde anders worden ze door de Duitschers in de flank aangevallen. Nog geen half uur later bleek mijn vermoeden al waar te zijn. De melding kwam binnen, dat Kruiponder in handen van de Duitschers was en dat ze door een stoot in Noordwestelijke richting aan het doorbreken waren.
    Alle details aan berichten overlatende aan de aanteekeningen van den Chef van den Staf, die ze heeft overhandigd aan den Kapitein de Ridder, weet ik niet beter dan nog even vast te leggen, dat Commandant IVe Divisie had besloten om terug te gaan.
    De verwarring die toen is ontstaan is onbeschrijflijk. De L.K.C. gaf mij toen de opdracht om te gaan naar commandopost IVe Divisie aangezien de telefonische verbinding was verbroken en de L.K.C. wenschte te weten wat er eigenlijk gebeurde. Tevens moest ik aan Commandant IVe Divisie mededeelen, dat op last C.V. door L.K.C. werd opgedragen tot het uiterste stand te houden en de aanval op Achterberg onder bevel van den Luitenant-kolonel Land onvoorwaardelijk moest worden doorgezet. Ik ben toen met een auto met 2 man persoonlijke bescherming als een razende Roland langs den kunstweg naar Rhenen gereden, d.w.z. ik kwam niet verder dan Elst, aangezien de weg vol zat met voertuigen en er een totale opstopping was bij het kruispunt te Elst.
    De kolonel was niet aanwezig. Ik trof aan de kapiteins van Buuren en Puffius en even later ook Lefevre de Montigny, die trachtten zoo goed mogelijk de terugvloeiende troepen op te vangen en een nieuw front bij Elst te organiseeren. Aan den Luitenant-kolonel de Kruijff heb ik toen opgedragen de artillerie zooveel mogelijk te verzamelen achter dat front bij Elst en vuuropdrachten te verstrekken.
    Teneinde de treinen, die reeds in vollen afmarsch waren en die noodig waren voor de noodzakelijke voorzieningen levensmiddelen enz. niet kwijt te raken, ben ik toen weer met een tempo van pl. min. 100 km. in richting Amerongen gereden om ze tegen te houden. Tusschen Elst en Amerongen trof ik toen aan den kant van de weg de kolonel van Loon op zijn eentje aan, die mij desgevraagd mededeelde, daarheen te zijn gegaan om de treinen te dirigeeren o.a. naar hunne oude opstellingsplaatsen Zuidwest van Doorn. Aangezien van een terugtocht geen sprake kon zijn (mijn opdracht van L.K.C. op grond van last C.V.) heb ik den kolonel medegedeeld, dat ze persé niet verder terug mochten dan in een lijn ongeveer Zuidwest / Noordoost op kunstweg ter hoogte van avpl. Broekhuizen. Ik vond de houding zoowel het optreden van den kolonel van Loon op zijn zachtst uitgedrukt schandelijk!
    Gelukkig trof ik aan den kunstweg een bataljon op rijwielen in opmarsch in Oostelijke richting onder de majoor Doornink van 35 R.I. Ik heb dien majoor verzocht met 3 compagnieën al de terugvloeiende troepen op te vangen en ze terug te dirigeeren in de richting Grebbe en met een Compagnie het verder teruggaan van de treinen te beletten (deze laatste last heb ik den Compagniescommandant op verzoek van den majoor persoonlijk overgebracht aan den kapitein Wiegel).
    Ik kreeg van dat bataljon een zeer prettigen indruk (vlot, flinke officieren, snel doorgeven van orders, onmiddellijke uitvoering door den troep enz.).
    Ik ben toen weer met dezelfde snelheid teruggereden naar het Stafkwartier waar ik den L.K.C. verslag van mijne bevindingen heb uitgebracht.
    De binnenkomende berichten werden echter steeds minder gunstig. Nog vergat ik het volgende, hetgeen wellicht van belang is. Toen ik van Elst vertrok zeide Lefevre de Montigny tegen mij: "Zeg aan den Generaal, dat ik hier blijf en mijn uiterste best zal doen om het gegeven bevel tot uitvoering te brengen".
    Van den Luitenant-kolonel de Kruijff kreeg ik sterk den indruk, dat hij de kluts totaal kwijt was. Ik heb den overste echter met nadruk het bevel van den C.V. medegedeeld., waarop hij aan het werk ging. Van den kolonel van Loon weet ik nog, dat deze mij mededeelde, dat de Duitschers in een kring van pl. min. 500 meter om zijn commandopost zaten!

    Tenslotte kwam het bevel voor den terugtocht achter het Oostfront Vesting Holland waarop met snelheid in het opmaken van korte zakelijke bevelen door de Generaal en de Luitenant-kolonel de Bruijn werd gewerkt.
    De volgorde van teruggaan der onderdeelen en de door hen te bereiken rayons, zoodra vastgesteld werden telefonisch aan de betrokken commandanten doorgegeven.
    Met het Stafkwartier, waar alles werd opgepakt en voor zoover noodig vernietigd werd, toen opgebroken en per auto over Driebergen, Odijk, Bunnik, Vechten, Koningsweg, Zuidelijke rand Utrecht, Jutphaas, naar Lopik (Stafkwartier) - Jaarsveld (commandopost).
    Wij zijn toen met het Stafkwartier onder meer terechtgekomen in het huis van den notaris Kooi, waar ik thans, in afwachting van de dingen die verder komen zullen, dit korte verhaal zit te schrijven.

Lopik, 15 - 5 - 1940
De Kapitein-Adjudant,
Tevens 2e Adjunct van het
Stafkwartier - IIe Legerkorps.


(get.) I.E. Leezer.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van W.G.C. van Rumpt.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 4.46 MB)