Aantekeningen van majoor Dr. H. de Groot

(Persoonlijke aanteekeningen van Majoor Dr. H. de Groot, Commandant II-19 R.A., 1940)

A f s c h r i f t.

D e    V o o r b e r e i d i n g e n.
=========================

  Begin April heb ik bevel ontvangen mijne Afdeeling naar den Grebbeberg te verplaatsen. Ik kreeg de oude stellingen van I-15 R.A., die echter slechts bestemd waren voor twee batterijen. De 3e batterij werd bestemd voor Rijn Batterij. Daarvoor werden 4 geschutsopstellingen in den wand van den Grebbeberg, bij den oever van den Rijn ingegraven.
  Nog voor dit plan geheel uitgevoerd was, gelastte de Kolonel Bartels, dat twee stukken verder achterwaarts, bij de zandafgraving, naast elkaar moesten worden opgesteld. Dit werd na eenigen tijd weer veranderd in een opstelling naast elkaar van alle vier de stukken van deze batterij. De stukken stonden zeer dicht bijeen, als in een exercitie-batterij, (eenigszins) gecamoufleerd.
  De bestemming van deze batterij was het bevuren van schepen die den Rijn zouden afkomen.
  12 Lang Staal voor het bevuren van Schnellboote lijkt mij niet de meest aangewezen vuurmond. Hiervoor is op z'n minst snelvuurgeschut noodig.
  Weer eenigen tijd later kreeg ik van Kolonel Bartels bevel, een batterijstelling te verkennen zuidelijk van den weg Rhenen - Wageningen, bij het Hotel Grebbeberg; de bedoeling was, dat de Rijnbatterij daarheen verplaatst zou worden, dus naar boven gehaald zou worden, en weer in het Afdeelingsverband van II-19 R.A. opgenomen.
  Nu deed zich hetzelfde groote bezwaar voor, dat zich ook al bij de andere batterijen had voorgedaan, namelijk de onmogelijkheid om kort voor den Grebbeberg gelegen doelen te kunnen bevuren door den grooten negatieven terreinhoek. In 't bijzonder gold dit voor het stormvuur, dat door verreweg de meerderheid van mijn 12 stukken niet kon worden afgegeven. De Overste De Kruijff, Commandant 8 R.A., Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) oordeelde dan ook met het oog op het gestelde in de gevechtshandleiding, (waarin staat, dat als eerste eisch, aan een batterijstelling te stellen moet worden beschouwd, dat de batterij het stormvuur moet kunnen afgeven), mijn opstelling op den Grebbeberg geheel verkeerd. ("Je kunt net zoo goed op zolder gaan zitten"). Deze bezwaren hadden lang niet in die mate (misschien in 't geheel niet) gegolden voor de krombaanvuurmonden van I-15 R.A. De bezwaren heb ik den Kolonel Bartels uit den aard der zaak medegedeeld, die oordeelde, dat er misschien schietsleuven door het bosch gehakt konden worden.
  Dit was echter geheel onmogelijk, daar er dan een enorm aantal boomen gekapt moest worden, die bovendien dienden als camouflage voor de infanterie.
  Van het begin af aan, is dus de opstelling van 12 Lang Staal (II-19 R.A.) boven op de Grebbeberg verkeerd geweest, en ook niet goed te maken.
  Een reservestelling was niet voor mij beschikbaar. Ik het moeite gedaan er een te vinden maar alle beschikbare plaatsen waren reeds door andere afdeelingen in bezit genomen, of te dicht bij de commandopost van den Commandant IVe Divisie.

  Ik vestigde ook de aandacht van den kolonel op de onhoudbare toestand van alle paarden en voertuigen, munitie-colonne incluis, te Utrecht.
  Den avond van Donderdag 9 Mei heb ik een uitvoerig schrijven ontworpen waarin ik verzocht, mij mijne paarden te laten of mijne afdeeling te motoriseeren.
  Daar geen van beide het geval was, was ik onmobiel geworden, vesting-artillerie in het Veldleger.
  Op een opmerking hierover mijnerzijds, inhoudende dat ik onverplaatsbaar was geworden, zeide de kolonel: "Jij wordt opgeofferd".
  Een ander groot bezwaar tegen deze opstellingen was het feit, dat zij reeds lang langs fotografischen weg, bij den vijand bekend moesten zijn. Vooral in den wintertijd, toen het geboomte kaal was, moeten de stellingen zeer zichtbaar zijn geweest en duidelijk zichtbaar op foto's. De kolonel heeft mij zelf foto's getoond, waarop mijn stellingen (1e en 2e Batterij) zeer zichtbaar waren. Tijdens de oorlogsdagen viel het dan ook de commandanten van de 1e en 2e Batterij op, dat het vijandelijk vuur zoo nauwkeurig op de stukken was gericht. Voor ieder stuk vielen de schoten.
  De 3e Batterij trok minder artillerievuur, omdat deze pas onlangs in het stellingterrein was aangekomen. Ook had ik die niet, of nauwelijks ingegraven, wat de maskeering ten goede kwam.

  Bij de groote oefening op 17 en 18 April was reeds gebleken dat de verbindingen naar boven, naar Commandant Legerkorpsartillerie (L.K.A.) zeer onbetrouwbaar waren. Dit is ook door mij in mijn rapport naar aanleiding van deze oefening, duidelijk uiteengezet. Niettegenstaande dit, waren deze verbindingen tijdens de oorlogsdagen nog even slecht. Het hogere commando had zorg behooren te dragen, dat deze verbindingen in orde waren, vooral na de oefening op 17, 18 April.

  Op Zondag 12 Mei bleek plotseling, dat er voor mijn Afdeeling wel een reservestelling beschikbaar was, verkend door den Majoor Van den Abeelen (Commandant 15 R.A.).
  Er werden mij toen voor mijn geheele afdeeling 2 (zegge twee) trekkers beschikbaar gesteld, van een ander onderdeel (I-15 R.A.). Een stelling-verandering werd bevolen op Zondag 12 Mei, 9.15 uur v.m. Den avond te voren, had ik reeds verzocht, van stelling te mogen veranderen, daar het duidelijk was geworden, dat de vijand zeer goed op de hoogte moest zijn van de batterij-stellingen van de 1e en 2e Batterij. Was mij toen deze stellingverandering toegestaan, dan had deze plaats kunnen hebben onder dekking van de duisternis. Nu moest alles op klaarlichten dag geschieden, en doordat maar twee trado's beschikbaar waren, zou het stelling veranderen een ontzaggelijk aantal uren kosten. De twee gezonden trado's begonnen al met vertraging te komen; deze vertraging werd veroorzaakt door een buitengewoon zware artillerie-beschieting waaraan mijn Afdeeling en Rhenen blootstonden in den voormiddag van Zondag 12 Mei. Was er nu maar een grooter aantal gekomen, dan was het mij, zelfs onder deze ongunstige omstandigheden en bij daglicht, mogelijk geweest, de stellingverandering te doen plaats hebben, want de eerste reis is gelukt. Daarna zijn de trado's verdwenen, de oorzaken heb ik elders vastgesteld.

  Naar mijne meening had II-19 R.A. nooit naar den Grebbeberg verplaatst mogen worden, maar als het dan toch onvermijdelijk was, had men mij behoorlijke tractie ter beschikking moeten stellen, en had de legering der paarden eerst in orde moeten zijn. Zooals ik het nu moest doen was het onvermijdelijk, dat er ongelukken moesten gebeuren.

  Wat wij konden doen hebben wij gedaan. De stelling zelf was in orde, toen de oorlog begon. De verbindingen van de Afdeelingscommandopost met de batterijen en de waarnemingspost waren in orde, en functioneerden uitstekend. De munitiebergplaatsen waren in orde, en goed gecamoufleerd. De commandopost b.d. commandant was nog in de laatste weken voor den oorlog aanzienlijk verbeterd, vooral door het werk van Luitenant Dietz.

  Nog een bezwaar was de enorme afstand (plm. 13 kilometer) tusschen mijn commandopost en de commandopost van mijn naasthoogeren chef Commandant L.K.A. te Leersum.
  Voor mijn verbinding was ik practisch geheel aangewezen op de telefoon, en hoe slecht deze verbinding was, heb ik reeds uiteengezet.

  Ik ben van meening, dat de boven mij gestelde commandanten, die al deze bezwaren kenden, mijne afdeeling op een niet voor deze geschutsoort geëigende plaats hebben gezet, onvoldoende voor de verbindingen hebben gezorgd, niet voldoende acht hebben geslagen op mijn herhaalde vertoogen omtrent de tractie, en zoodoende de catastrophe hebben veroorzaakt, waarvan ik het slachtoffer ben geworden.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.08 MB)