Als Winterswijker aan de Grebbelinie
Het weekend vóór de tiende was ik nog met verlof geweest. Op maandagavond kwam ik weer in Wageningen, waar we in de Julianaschool waren ondergebracht. Op dinsdag werden alle verloven ingetrokken. De jongens die de dag ervoor met verlof waren gegaan, moesten meteen weer terugkomen. In de nacht van woensdag op donderdag stond ik op wacht, ergens op de weg tussen Wageningen en Rhenen. Ook die donderdag nog. Een jong paartje dat daar in de buurt woonde, trouwde toen. Te hunner eer hebben we de wacht in het geweer geroepen. Natuurlijk werd dat op prijs gesteld, maar prettige wittebroodsdagen zullen ze niet gehad hebben...
Om vijf uur 's middags was mijn wachttijd afgelopen en ik kon weer naar ons verblijf terugkeren. 's Avonds om negen uur kwam het alarm. We moesten ons allemaal gereed maken. Wel konden we nog een poos op onze brits gaan liggen, maar in volledig tenue. Om één uur die nacht kwam er groot alarm. We moesten allemaal naar onze stellingen. Dat was al wel vaker gebeurd in de mobilisatietijd, maar deze keer hadden we toch echt het gevoel dat het menens was. Enige tijd later kregen we het bericht dat Duitse troepen de grens waren gepasseerd. Toen het licht begon te worden kwamen drommen vliegtuigen over. Onze luchtdoelartillerie schoot er verschillende neer. Dit droeg natuurlijk in geen enkel opzicht bij tot vermindering van de spanning. Wanneer zouden de Duitsers voor onze stellingen verschijnen????
Wapens werden nog eens nagekeken. Een kerseboom die in ons schootsveld stond werd alsnog omgehakt. Later zouden de Duitsers zich er mooi achter kunnen verschuilen. Een kraan die dienst had gedaan bij de bouw van stellingen en het graven van een tankgracht, werd dwars over de weg geplaatst om eventuele tanks of pantserwagens te hinderen. Al vroeg in de morgen had de burgerbevolking het bevel gekregen te evacueren. Ze werden met boten via de Rijn naar het westen gevoerd. Ook ons pas getrouwde paartje moest evacueren. Hun eerste huwelijksnacht was wreed verstoord... De nacht daarop mochten we om beurten proberen te slapen in de daarvoor gebouwde nissen achter in onze stellingen. Ofschoon ik al twee nachten niet in bed was geweest, kwam er door de spanning en de nervositeit van slapen niet veel. Op een moment hoorden we dat Wageningen al bezet was en enige tijd later kwamen we onder mortiervuur te liggen. De luchtdruk die ontstond door de ontploffende granaten benam ons de adem. De spanning in de stellingen steeg...
In zijn boek 'Grebbelinie 1940' schrijft E.H. Brongers het volgende:
"Om 02.00 uur in de nacht van 10 op 11 mei 1940 openden 4 afdelingen artillerie vanuit Wageningen het vuur op onze voorposten voor de Grebbeberg. De grote slag was begonnen... De genoemde voorposten bestonden uit kleine steunpuntjes, die in het met boomgaarden bedekte gebied tussen de berg en Wageningen uit hout en grond waren opgetrokken..."
Onze stellingen lagen zo'n paar honderd meter uit elkaar. De tussenliggende ruimte werd bestreken door mitrailleurs achter ons. Vol spanning keken we door onze schietgaten naar de 'Haarweg'. We moesten voorkomen dat de Duitser via deze weg richting Grebbeberg trok. Duitsers zagen we nog niet, maar wel kwam plotseling een grote kudde koeien in onze richting aanwandelen. Kennelijk hadden de Duitsers ze onze richting opgedreven en verwachtten ze er zelf bescherming van. We hebben de koeien in een achter ons liggend weiland gedreven. Ik ben nog in de stelling naast ons geweest. Daar deden ze zich tegoed aan drank uit een winkeltje in de buurt. Kennelijk wilden ze daarmee hun nervositeit verdrijven. Ze boden mij natuurlijk ook wat aan, maar alcohol deed me zozeer aan feestvieren denken, dat ik geen druppel door m'n keel kon krijgen. Wel heb ik een paar sigaren meegenomen. Even later zagen we de eerste Duitsers door de sloot in onze richting kruipen. Die werden door ons onder vuur genomen...
E.H. Brongers schrijft hierover in 'Grebbelinie 1940':
"Onder dekking van een moordend artilleriebombardement stormden in de vroege morgen S.S.-troepen naar voren. Het was het versterkte S.S.-regiment 'Der Führer' onder bevel van de S.S.-standarteführer George Keppler. Hoewel het moreel van de verdedigers door de eerste verschrikkelijke kennismaking met de oorlog een zware proef kreeg te doorstaan, ratelden spoedig de Nederlandse mitrailleurs langs het gehele front..."
Zoals men op de foto kan zien, moeten onze stellingen duidelijk te herkennen zijn geweest voor de Duitsers. Ook de schietgaten moet men wel al van verre hebben kunnen zien. Hadden we er nog maar wat takken voorgezet van de omgehakte kerseboom! De schietgaten werden dan ook zwaar onder vuur genomen door de S.S.-ers. Rauwerdink, ook een Winterswijker, werden de kogels uit zijn handen geschoten toen hij z'n geweer wilde laden... Ik was al een hele poos aan het schieten, toen Bertus (Te Lintum), een van mijn vrienden, bij me kwam. Samen met de luitenant vulde hij achter in de nissen de patroonhouders voor de mitrailleurs. Daarna bracht hij ze ons. Opeens zei hij: 'Kijk, daar zitten er ook een paar. Geef mij eens even'... Hij nam de mitrailleur van me over en schoot in de richting waar hij de Duitsers meende te zien. Nog geen twintig keer had hij geschoten, toen hij getroffen werd. Hij was vrijwel onmiddellijk dood... We waren erg verslagen. Ik bracht meteen de luitenant op de hoogte. Deze reageerde ook erg emotioneel. Bertus was z'n oppasser. Toen ik terugkwam in de stelling, was m'n andere maat ook al zwaar gewond, maar hij leefde nog. Kort daarna kwam de luitenant ons zeggen dat we totaal omsingeld waren. Er zat niets anders op dan ons over te geven..
Eén van de soldaten in onze stelling was lid van de N.S.B. Op de morgen van de tiende mei vroegen we hem wat hij van plan was. Natuurlijk vocht hij mee voor zijn vaderland, zei hij. Inderdaad, hij schoot ook mee tegen de Duitsers. Maar toen de luitenant ons kwam vertellen dat we ons moesten overgeven, bleek dat hij al een witte vlag had klaarstaan... Die werd toen maar naar buiten gestoken... 'Heraus! Heraus!' schreeuwden de Duitsers. Met de handen omhoog zijn we naar buiten gegaan. We moesten ons zakboekje laten zien om aan te tonen dat we echt soldaten waren. De luitenant moest met de Duitsers mee terug de stelling in om te kijken of er nog overlevenden waren achtergebleven. Bruntink bleek toen te zijn overleden.
E.H. Brongers schrijft er het volgende over in zijn boek:
"De S.S.-ers traden met een ware moordlust op en hadden kennelijk een afkeer van het maken van krijgsgevangenen. De lezer zal zich kunnen voorstellen hoe verschrikkelijk de strijd voor onze dienstplichtigen geweest moet zijn. Dienstplichtigen die het nazi-fanatisme niet kenden en die plotseling werden geconfronteerd met een in aantal en bewapening verre superieure tegenstander die geen genade kende en voor wie geen strijdwijze te minderwaardig was. Ook het gebruik van witte vlaggen werkte verwarrend. Eerst later is gebleken dat het in vele gevallen de Duitsers waren die deze vlaggen gebruikten. Ze werden neergezet op veroverde steunpunten en op andere plaatsen om daarmee hun tegenstander te demoraliseren..."
De Duitsers hadden stafkaarten bij zich, waarop onze stellingen volledig waren aangegeven. Zelfs de kazematten die er ooit eens hadden moeten komen stonden er al op. Er stonden alleen nog maar paaltjes, maar zij wisten al waar ze zouden komen. 'Wo sind die Minen?', vroegen ze. Er waren inderdaad eens mijnen gelegd, maar juist enige dagen voor de tiende mei waren ze weggehaald. De luitenant vertelde het hun. Toen zeiden ze lachend: 'Dat wisten wij allang!'
Het eerste dat we voor de Duitsers moesten doen, was het verwijderen van de kraan die we op de weg hadden gezet. We moesten de lange arm van de kraan verdraaien, zodat de weg weer vrij werd. Ook moesten we helpen gewonde Duitse soldaten wegdragen. Later werden we ondergebracht in huizen ergens bij de Wageningse berg. In de onmiddellijke omgeving stonden Duitse kanonnen. De lopen stonden bijna schuin tegen het dak op. Daarvandaan beschoten ze de Grebbeberg. Daarop werden we naar Wageningen zelf gebracht. Dat werd toen beschoten door onze eigen artillerie. Het brandde op verschillende plaatsen. Het gebouw waarin we gelegerd werden was voorzien van een groot bord: 'Kriegsgefangenen-Sammelstelle'. Blijkbaar hadden de Duitsers overal aan gedacht. Ook in deze buurt stond artillerie opgesteld dat de Grebbeberg beschoot. Zware kanonnen! Arme jongens daarginder! Met dit zware geschut moest het daar wel vreselijk zijn, wij waren maar beschoten door mortieren.
Later op de avond moesten we in de richting van Arnhem marcheren. We moesten nogal eens van de straat af om ruimte te geven aan doortrekkende Duitse troepen. Via een pontonbrug die de Duitsers over de IJssel hadden gelegd kwamen we bij een boer terecht in Westervoort. Bij die boer, ik meen dat hij Van Ooyen heette, heb ik een briefkaart naar huis geschreven. De boer heb ik gevraagd of hij hem op de post wilde doen. Daarin heb ik ook geschreven, dat mijn beide vrienden gesneuveld waren. Allemaal waren we zo verschrikkelijk moe, dat we gewoon op de betonnen vloer gingen liggen slapen. Trouwens, van slapen kwam niks. De emoties ten gevolge van al die belevenissen gaven je geen rust. Ook de onzekere toekomst maakte me zorgen.
Al gauw moesten we naar fort Westervoort, waar we een tijd hebben vastgezeten. Toen weer naar onze 'eigen' Coehoornkazerne, in Arnhem dus. De Arnhemmers hadden gauw in de gaten dat we krijgsgevangenen waren. In onze diensttijd waren we bij hen niet erg in tel geweest, maar nu lieten ze zich van hun beste kant zien. Sigaretten, zeep, tabak, scheerzeep, mesjes, handdoeken, wat niet al, alles werd maar over de omheining gesmeten. Natuurlijk zagen we daar ook andere soldaten en iedereen vroeg iedereen: 'Hoe zou het met die of die zijn? Heb je die en die ook gesproken?' Ik ontmoette daar de broer van Bertus, die ook zelf op de Grebbeberg had gevochten. Ik moest hem vertellen dat zijn broer was gesneuveld. Zelf had hij ook veel meegemaakt tijdens de gevechten. Weer ging het op Westervoort aan. We zouden naar Duitsland gebracht worden. Duizenden Arnhemmers deden ons uitgeleide. In dikke rijen stonden ze langs de weg.
We moesten verder dan Westervoort. Het werd een moeizame tocht naar Zevenaar. Daar stond een trein voor ons klaar: met veewagons. In iedere wagon werd 60 man gestopt. Het was verschrikkelijk moeilijk om een goede plaats te krijgen. Vooral ging later het slapen moeilijk. Spoedig vertrokken we en al gauw waren we over de grens. We zijn ook nog door Bocholt gekomen. Iedereen zei dat we daar in een kamp geplaatst zouden worden, maar de trein reed rustig verder, de hele nacht lang, al stopte hij wel eens even. Tenslotte kwamen we in Soest terecht, in een Durchgangslager. Daar zijn we ongeveer een week geweest. Daar hebben we ook gehoord dat Holland 'kapituliert' had. En dat de regering en de Koningin naar Engeland waren gegaan. Wij hebben er praktisch niet op gereageerd. De fut was eruit! Daarvandaan zijn we weer naar Neu-Brandenburg gebracht. Een heel groot kamp.
Al gauw hoorden we dat de Hollanders spoedig naar huis zouden mogen gaan. Toch duurde het nog een hele tijd eer het werkelijk zover was. Tenslotte geloofden we er niet meer in. Sommigen zijn nog weggebracht om bij een boer te gaan werken. Maar een Duitse bewaker zei dat we ons vooral niet moesten melden omdat we spoedig naar huis zouden gaan. Natuurlijk werd nergens anders over gepraat. Naar huis, naar huis, naar huis! Plotseling was het zover. Op maandagmorgen moesten we naar het station marcheren en daar stond de trein voor ons klaar. Nu waren het zelfs wagons met banken en we hoefden maar met 40 man in één wagon! Na een lange tocht door Noord-Duitsland kwamen we via Rheine eindelijk in Enschede. Daar werden we eerst naar het volkspark gebracht voor een vluchtig medisch onderzoek. Ook werd ons het achterstallig loon uitbetaald dat we in onze krijgsgevangenschap verdiend hadden: elf gulden! De jongens uit Oost-Nederland mochten hiervandaan op eigen houtje naar huis, dus gewoon met de G.T.W.-bus naar Winterswijk! En in die bus ontmoette ik weer de eerste Winterswijkers.
In ons dorp aangekomen, liep ik langs café 'De Zwaan'. Daar werd ik naar binnen geroepen en ik mocht niet weg eer ik flink wat had gegeten. Daarna ging ik natuurlijk vlug naar huis. Ze hadden mijn briefkaart gekregen en van mijn krijgsgevangenschap waren ze ook op de hoogte. Ook via de andere jongens hadden ze daarover gehoord. Ook was vader naar 'Dunnink' in Ratum geweest en naar de familie Bruntink op Hofstee in Henxel om daar te vertellen wat ik op mijn briefkaart had geschreven, dus dat hun jongens waren gesneuveld. Een droevige boodschap! Natuurlijk was ik door al de emoties en het verblijf in het kamp oververmoeid en verzwakt, maar ik kreeg thuis volop de kans om te herstellen. Met andere jongens ben ik drie weken later op de fiets naar Wageningen en de Grebbeberg geweest. Toen heb ik de stellingen weer bezocht. Die lagen er nog net zo bij. Ik heb nog naar mijn persoonlijke eigendommen gezocht, maar die waren natuurlijk verdwenen. Vanzelfsprekend zijn we toen ook op het Erekerkhof geweest, dat op de Grebbeberg ligt, om de graven te bezoeken van onze gesneuvelde vrienden.
Jan te Kulve.
3-III-8 R.I.
Bron: boek Winterswijk in de Tweede Wereldoorlog, blz. 27 t/m 33,
uitgegeven op 31 maart 1985 door vereniging 'Het Museum'
|