De zaak van sergeant Meijer

"Kapitein, zal ik hem maar uittrekken? Het is zonde van die jas als er kogelgaten in komen", zegt sergeant Chris Meijer, terwijl hij zich uit zijn leren motorjekker hijst. Hij staat voor het vuurpeloton, het zullen zijn laatste woorden blijken. Iemand komt nog met een blinddoek aanlopen maar die wijst hij af. Vervolgens gaat hij in de houding staan. De vijf marechaussees vlak tegenover hem schouderen op een teken van de kapitein de karabijn; direct daarna komt het gebaar dat vuur betekent, zoals is afgesproken. Het salvo weerklinkt en sergeant Meijer zakt 'als een dweil in elkaar' zoals een van de marechaussees later zal verklaren. Johan Christiaan Meijer is dood, morsdood.

Klik hier voor een uitvergroting
Sergeant-capitulant Chris Meijer met bediening van een stuk pantserafweergeschut (pag.) bij het Nieuwe Kanaal / Kanaalweg in Wageningen. (1939) » meer
Datum: zondagmiddag 12 mei 1940. Terwijl de Duitsers overal oprukten, het Nederlandse leger in chaos terugtrok, in Den Haag het woord capitulatie al was gevallen, het kabinet overwoog naar Engeland uit te wijken en in het paleis de koffers werden gepakt werd hier, in Doorn, kort achter het front, nog de doodstraf voltrokken aan een Nederlands militair. Aanklacht: 'desertie in tijd van oorlog'.
Het doodvonnis was het resultaat van de eerste zitting van een krijgsraad te velde sinds 1839, tevens was het de laatste doodstraf door zo'n gerecht in Nederland uitgesproken, zo zou later blijken. Misschien ook wel de allerlaatste in de Nederlandse geschiedenis. De Tweede Kamer heeft kort geleden het militair straf- en tuchtrecht ingrijpend gewijzigd en de daarin genoemde doodstraf afgeschaft. De Eerste Kamer zal naar verwachting nog dit jaar de veranderingen bekrachtigen. Eerder was de doodstraf al geschrapt uit de vernieuwde Grondwet.
De executie van sergeant Meijer mag dus een historisch voorval in een bewogen periode van de Nederlandse geschiedenis genoemd worden. Maar wat betekende dat voor de veroordeelde? Meijer was dood, niet ouder dan 22 jaar geworden, en later zou de vraag rijzen of hem wel recht was gedaan.
Nu, bijna vijftig jaar later, neemt men met enige verbijstering kennis van de details van dit laatste doodvonnis van een krijgsraad. Men is geneigd te zeggen dat in de zaak-Meijer de hand werd gelicht met de elementairste vormen van rechtvaardigheid. Er lijkt sprake van willekeur, vooral omdat Meijer slechts een van de velen was die de vlucht hadden genomen in wat een kansloze oorlog is gebleken. Hij is de zondebok geworden, zo krijgt men de indruk, van een redeloze, over zijn toeren geraakte generaal, die twee dagen later overspannen uit zijn functie moest worden gezet. Hem werd gezegd thuis te gaan uitrusten waarna hij een gezegende leeftijd bereikte.
Achteraf praten mag gemakkelijk zijn, ook zonder dat zijn grote vraagtekens te zetten bij de hele gang van zaken rondom dit doodvonnis, vragen van menselijke zowel als van juridische aard.
Natuurlijk, een toonbeeld van heldhaftigheid is beroepsmilitair Meijer niet geweest. Maar heldhaftigheid in een oorlog - wat is dat precies en wat is de zin ervan? Dat alleen hij voor de krijgsraad gesleept werd, in een zitting van nog geen uur ter dood werd veroordeeld en, tegen alle regels in, direct daarna werd geëxecuteerd, maakt hem toch tot een soort 'slachtoffer' van omstandigheden waaraan hij part noch deel had. Bovendien kan men zeggen dat hij een enorme dosis 'pech' heeft gehad. Een toenmalige ondergeschikte van Meijer die de desertie heeft meegemaakt, Anton Herder, zegt nu, bijna een halve eeuw later: "De zaak waarover u spreekt raakt mij nog steeds tot in de ziel. We hebben toen geen seconde het idee gehad dat we met desertie bezig waren. Ik zou nog altijd willen dat Meijer gerehabiliteerd wordt. Weet u de weg daartoe?"

Chaos op de Grebbeberg

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets met daarop gemarkeerd de stelling van het teruggetrokken stuk pantserafweergeschut (pag.) van sergeant Meijer.
Die eerste oorlogsdagen in mei 1940 waren, zo is in alle boeken over die tijd te lezen, een en al chaos, vooral daar waar sprake was, of had moeten zijn, van een frontlijn. De nog altijd beroemde Grebbeberg, bij Rhenen in Gelderland [redactie: Utrecht!!], had de belangrijkste verdedigingslinie tegen de Duitsers moeten worden.
Daar had ook het onderdeel van sergeant Johan Christiaan Meijer, van de 19e compagnie pantserafweergeschut, onderdeel van het 19e regiment infanterie, postgevat. Als sectiecommandant voerde hij het bevel over twee pantserkanonnen die op geruime afstand van elkaar in stelling waren gebracht.
Meijer was een bij zijn soldaten nogal geziene sergeant. Meer een doener dan een denker. Ook een beetje branie, zoals eerder al was gebleken toen hij eens bij een oefening met zijn trekker met daarachter het kanon volkomen onnodig ruim over de honderd was gaan rijden. Dat was veel te hard voor de combinatie zoals bleek toen de banden warm liepen, het zaakje ging slippen en omgekeerd in de berm terechtkwam. Er waren slechts enkele lichtgewonden.
Niet zonder lef leek hij ook de oorlog in te gaan. Op de ochtend van de tiende mei, toen de Duitsers waren binnengevallen en de troepen ijlings naar hun stellingen werden gedirigeerd moet Meijer volgens overlevering geroepen hebben: "Godverdomme, dat die rotzakken durven komen. We zullen ze leren".
Maar dat was te veel gezegd. Ook de sectie van Meijer was de dupe van de algehele situatie waarin het Nederlandse leger verkeerde. Die kwam erop neer dat er van alles ontbrak aan materiaal en ondersteuning. Zo had de groep-Meijer alleen de beschikking over antipantsergranaten maar waren er geen brisantgranaten voorhanden voor verder afgelegen doelen. Maar tanks daagden er niet op, de stellingen kwamen vanaf die eerste nacht wel steeds meer onder Duits artillerievuur te liggen. Omdat er bij gebrek aan munitie niets tegen kon worden uitgericht, kreeg men steeds meer het idee als schietschijf te dienen. Bovendien kwamen veel soldaten door deze eerste confrontatie met oorlogsgeweld in de greep van de angst.
Ontmoedigend was vooral dat de Nederlandse luchtmacht al gauw vrijwel geheel was uitgeschakeld. De Duitse jagers en bommenwerpers, alsmede de verkenningsvliegtuigen, van waaruit de artillerie werd geïnformeerd over de plaats waar de Nederlandse stellingen lagen, hadden vrij spel. Tot overmaat van ramp was er, ook voor de groep-Meijer, geen enkele verbinding meer mogelijk met de commandopost landinwaarts: de (niet ingegraven) telefoonleidingen waren door de beschietingen overal vernield. Dat laatste zou een belangrijke rol spelen voor Meijer want daardoor kon hij geen overleg plegen met zijn commandant over wat hem te doen stond nu hij niets kon uitrichten.
Die eerste dag hadden ze weinig anders kunnen doen dan in hun stelling zitten en observeren hoe de oorlogshandelingen steeds dichterbij kwamen. In de loop van de volgende morgen werd de toestand van de groep-Meijer steeds penibeler. Men voelde zich volkomen afgesneden van iedereen, kreeg zelfs geen enkele vijand te zien, behalve in de lucht, en de beschietingen werden steeds intenser. Steeds meer granaten sloegen in de naaste omgeving in en de scherven vlogen de groep rond de oren. Niemand werd gewond maar de angst en onzekerheid namen toe. Totdat er een motorordonnans verscheen. Sergeant Meijer vroeg hem brisantgranaten te gaan ophalen, zodat ze wat terug zouden kunnen doen tegen de beschietingen, al was dan niet duidelijk waar de vijand precies zat.
Bij alle beschietingen ging geleidelijk aan het fatalisme toeslaan in de groep. Helemaal toen de Duitsers een nieuw soort granaten in de strijd gingen werpen. Die ontploften vlak boven de grond, een regen van kogels rondsproeiend. De manschappen wilden weg. "Het is zelfmoord wanneer we hier blijven", riep er een. Een ander: "We gaan hier kapot". Het werd daarna alleen nog maar erger. Een granaat explodeerde op enkele meters afstand van de loopgraaf waarin men verscholen zat. Men kreeg hele ladingen zand over zich heen.
De ordonnans kwam terug, maar zonder munitie. Het moreel daalde nog verder. Sergeant H.J. Knopers, die het bevel voerde over het kanon, maar bij wie zich zijn sectiecommandant Meijer had gevoegd, heeft later verklaard dat Meijer onder de druk van de manschappen, die weg wilden, is bezweken. Nu, anno 1989, zegt deze ex-burgemeester van Borculo: "We hadden toen echt het gevoel: we gaan eraan. U mag het angst noemen, desertie was het niet".
De beslissing van Meijer het veld te ruimen was, zij het noodgedwongen, wel een eigenmachtige, wat streng verboden was. Maar er zat niets anders op. Meijer had, zonder succes, tot tweemaal toe een soldaat er op uitgestuurd contact op te nemen met zijn kapitein om hem te vragen wat te doen.
Het was elf uur 's morgens, de tweede dag van de oorlog. "We gaan weg en nemen het stuk mee" besloot Meijer. Hij kon onmogelijk bevroeden met deze woorden zijn eigen doodvonnis over zich te hebben afgeroepen.
Uit niets is gebleken dat Meijer op dat ogenblik in paniek handelde. Het was een weloverwogen beslissing in de gedachte: we kunnen niets uitrichten maar lopen wel groot gevaar. Wat doen we hier nog?
Wel waren sommigen om hem heen zich van de draagwijdte van de beslissing bewust: er was weliswaar vooral opluchting het strijdperk te kunnen verlaten maar een enkeling, zo is later gebleken, voelde aan dat men ter verantwoording kon worden geroepen. "Meijer, zullen we het wel doen?" zou korporaal Bult gevraagd hebben.
"Ja, ik ga liever terug dan dat we ons hier laten doodschieten", was het antwoord.

Hysterische Toestanden

Klik hier voor een uitvergroting
Anton Herder, nu 69, soldaat onder Meijer: 'Zijn veroordeling is een schande, Meijer was geen schijtlaars'. (Foto: Jos Lammers)
Deze bijzonderheden zijn bekend doordat aan het eind van de jaren zestig de overheidsvoorlichter en voormalig Paroolredacteur J.F.A. Boer zich uitvoerig in dit geval van desertie heeft verdiept. Tientallen betrokkenen heeft hij gesproken, allerlei stukken bestudeerd en daarover een boek geschreven: De zaak van sergeant Meijer. Hij was op het idee gekomen door een discussie die in 1968 in het Nederlands Juristenblad over het doodvonnis werd gevoerd. Boer heeft uitstekend historisch en journalistiek werk gedaan en een boeiend verhaal afgeleverd. Hij overleed kort voor de verschijning van het boek in 1970. Het is een wonder dat het relaas van een zo tragisch vaderlands gegeven nooit is ontdekt als filmscript.
Meijer intussen was bepaald niet de enige die op dat moment al geen heil meer zag in verder vechten op de Grebbeberg. Er was op verschillende plaatsen al een ongecoördineerde terugtocht gaande en steeds meer was er sprake van chaotische, soms hysterische toestanden aan het front: militairen die, ongeweten, eigen troepen onder vuur namen, Nederlandse militairen die op door het eigen leger gelegde mijnen trapten en de lucht invlogen, militairen die van hun superieuren te horen kregen dat ze stante pede zouden worden neergeschoten wanneer zij het waagden terug te trekken. Paniekerige verhalen over de komst van de vijand, dikwijls nergens op gegrond, deden de ronde. De demoralisering was wijdverbreid.
Meijer ging op zijn terugtocht met zijn motor vooruit, de trekker met manschappen en het pantserafweergeschut volgden. Tot dan toe leek er weinig reden tot kritiek. Had hij zich toen maar zo spoedig mogelijk bij een bevoegd officier gemeld. Dat deed hij echter niet en vermoedelijk is juist dat hem fataal geworden.
Nooit heeft iemand kunnen achterhalen wat hem ertoe heeft gebracht zich in snel tempo steeds verder van het slagveld te verwijderen. Hij ging nog langs de tuinderij die als mobilisatiecentrum had gediend om de daar achtergebleven monteur Herder op te halen. De fruitkweker bij wie Meijer c.s. tot de oorlog uitbrak was ingetrokken, sprak nog even met de sergeant. Later heeft hij verklaard dat het voor hem duidelijk was dat Meijer op de vlucht was en dat het slecht met hem kon aflopen. "We zoeken de vesting Holland op", was het enige dat Meijer zei. Hij reed weg, gevolgd door de anderen.
Moe, opgewonden en onzeker hield de groep van in totaal tien man enige uren later stop bij een cafeetje in Loenen aan de Vecht, nog voorbij Utrecht. Enkele burgers die daar waren kregen argwaan toen zij die soldaten daar zo zagen en uit hun verhalen begrepen dat ze het front eigenmachtig hadden verlaten. Een van hen heeft de veldwachter gewaarschuwd. Die arriveerde en zei hen hem te volgen: hij op de fiets, zij er langzaam rijdend achteraan. Doel bleek de nabijgelegen kazerne van de politietroepen in Nieuwersluis.

Koude Douche

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets met de opstelling van sergeant-capitulant Chris Meijer.
Eenmaal in de kazerne viel, voor het eerst, het zwaarbeladen woord desertie. Die gedachte kwam als een koude douche over Meijer en zijn mannen heen. Tot op de dag van vandaag zeggen twee van de nog levenden, Knopers en Anton Herder uit Nieuw Heeten ons eensgezind geen seconde het idee te hebben gehad te zijn gedeserteerd. Herder: "Het is lang geleden maar ik kan me alles nog heel helder voor de geest halen. Het is niet om mezelf vrij te pleiten maar terugziende vind ik die veroordeling een smerige zaak. Ik weet maar al te goed dat Meijer geen schijtlaars was. Hij wilde later nog terug naar het front maar ze hadden andere plannen met hem".
Dat er plannen met Meijer waren, dat mag wel gezegd worden en dat is misschien wel het grootste bezwaar tegen de korte maar krachtige rechtsgang die hij heeft moeten doormaken. Die plannen zaten in het hoofd van de generaal-majoor J. Harberts, bevelhebber van het tweede legerkorps, belast met de verdediging van de Grebbeberg. Dat was het punt waar een doorstoot van de Duitsers naar het hart van het land moest worden voorkomen en waar een sterke legermacht, ongeveer eenderde van de totale sterkte, was samengebracht.
De generaal kreeg al gauw in de gaten dat zijn front de tweede dag van de oorlog al overal kraakte, dat velen geneigd waren te vluchten of dat reeds hadden gedaan, kortom dat het een ongecoördineerd zootje was.
De eerste nogal harde praktische oorlogservaringen hadden deze doorgewinterde beroepsmilitair behoorlijk uit het lood geslagen. Hij kon de volgens hem laffe houding van zijn manschappen absoluut niet verwerken. Tierend en scheldend, en zo buiten zichzelf dat anderen zich zorgen gingen maken over zijn geestesgesteldheid, liet hij zich hier en daar bij de bedreigde stellingen zien. Hij besloot dat er een voorbeeld gesteld moest worden en ontbood een krijgsraad te velde naar Doorn. Daar vervoegden zich drie beroepsjuristen annex officieren, de auditeur-militair (aanklager) mr J. Plugge, mr C.H. Beekhuis, secretaris, alsmede de officier-commissaris, mr R. van den Wall Bake, die het vooronderzoek moest doen. Zij werden toegesproken door een nog altijd hoogst geënerveerde generaal Harberts die onomwonden te kennen gaf dat er een voorbeeld gesteld moest worden om deserteurs duidelijk te maken wat hen te wachten kon staan. Hij ging zover te zeggen dat hij een doodstraf van de krijgsraad verwachtte.
De voorzitter en de twee leden van de krijgsraad die Harberts benoemde waren allen officier maar geen jurist. Het ging om de toenmalige majoor G. Geel, die voorzitter werd, de kapitein J. Greter en Ir H. Witte, toen reserve eerste luitenant, na de oorlog burgemeester van Eindhoven. Als leken moesten zij recht spreken in een zaak waarin de doodstraf werd verwacht.
De generaal noemde tegenover de juristen de naam van een vaandrig die ten onrechte de wijk uit de frontlinie zou hebben genomen en ook anderen zou hebben gedwongen terug te gaan. De vaandrig werd gevonden en verhoord. Maar het resultaat van dat onderzoek was verrassend: de auditeur-militair vond hem onvoldoende schuldig. Hij was slechts een van de vele weglopers, zo werd de generaal duidelijk gemaakt. De vaandrig zou niet voor een ernstige straf in aanmerking kunnen komen. De generaal ontstak in woede maar de auditeur liet zich er niet door intimideren, zo leek het.

Het Zachte Eitje

Klik hier voor een uitvergroting
Het nu stille graf van sergeant Meijer op het kerkhof in Dieren was ooit een verzamelpunt voor een actie tot rehabilitatie. (1999)
Maar generaal Harberts had al weer een nieuwe pijl op zijn boog. Hij was inmiddels in kennis gesteld van de aankomst van de groep-Meijer in Nieuwersluis die haar stelling zonder opdracht en zonder noodzaak zou hebben verlaten. Dit gaf de generaal aanleiding de auditeur te zeggen dat hij nu een nog veel duidelijker geval van desertie kon aanbrengen. Dan moest die maar berecht worden. De bevelhebber was er nog steeds van overtuigd: er moest een voorbeeld gesteld worden.
In die trant sprak hij nu ook de leden van de krijgsraad stevig toe: hij verwachtte niets meer of minder dan de doodstraf. Een ongehoord staaltje van beïnvloeding. Na de oorlog heeft de generaal dit tegenover een parlementaire enquêtecommissie toegegeven: 'Maar ik hoop dat de heren er geen misbruik van zullen maken, want ik ben mij er volkomen van bewust dat geen enkele autoriteit het recht heeft, een rechterlijke instantie te influenceren. Ik heb gemeend het toch te moeten doen.... Ik achtte het beslist noodzakelijk omdat ik mij realiseerde dat de officieren van onze vredesopleiding, opgevoed in de mentaliteit van (laat ik het populair zeggen) "het zachte eitje", er weleens tegenop zouden kunnen zien die militair ter dood te veroordelen,' zo verklaarde hij.
Later, in 1968, is in het Nederlands Juristenblad de eerdergenoemde discussie gevoerd over het doodvonnis waarbij het er voornamelijk om ging of de krijgsraad zich metterdaad heeft laten beïnvloeden door de generaal, een vraag waarover men kan speculeren maar die zich niet laat beantwoorden. Wel moet bedacht worden dat in die tijd de hiërarchische verhoudingen heel uitgesproken waren en een generaal een man van groot gezag was.
Maar mr H. de Graaff schreef: 'De mening dat op het misdrijf de doodstraf wel moest volgen was algemeen, en het zijn niet de ongelukkige uitlatingen van de generaal geweest die de uiteindelijke afloop van het proces hebben beïnvloed.'
Hoe ook: sergeant Meijer was kansloos. De man leek verlamd en heeft nauwelijks pogingen in het werk gesteld zich vrij te pleiten, zoals de beter gebekte vaandrig wel had gedaan. Wel vroeg hij nog met klem: "Stuur me alstublieft terug naar het front".
De openbare zitting waarin het doodvonnis werd gevorderd en - onder het geluid van het gebulder der kanonnen in de verte - ook door de krijgsraad werd uitgesproken, vergde nog geen uur. De executie moest daarna nog met een handtekening van generaal Harberts bekrachtigd worden. Deze had er uiteraard, na alles wat hij er al over gezegd had, geen enkele moeite mee en zette zonder dralen tussen de krijgsbedrijven door zijn krabbel.
Het vonnis werd nog diezelfde middag in de bossen van Doorn, naast een daargelegen schietbaan, voltrokken. Boer zegt in zijn boek dit vonnis onvermijdelijk te achten. Maar hij heeft wel kritiek op de te voortvarende gang van zaken daarna. De veroordeelde had er volgens de regels recht op nog twee keer vierentwintig uur te leven. De krijgsraad besloot hier - 'uit overwegingen van menselijkheid' - geen rekening mee te houden en de terechtstelling direct te doen plaats vinden. De ironie wil dat uitstel van executie bijna zeker tot afstel zou hebben geleid. Twee dagen later immers was de ineenstorting van Nederland compleet en werd tot capitulatie besloten.
De sergeant kreeg nu alleen nog maar even gelegenheid met een dominee te spreken en afscheidsbrieven te schrijven naar ouders en verloofde. Over desertie sprak hij daarin met geen woord. Hij deed voorkomen zwaar gewond te zijn in de strijd.
Merkwaardig was dat generaal Harberts nog vóór het vonnis was uitgesproken al opdracht had gegeven een graf te delven en tien doodskisten te laten timmeren. Oud-korporaal Herder zegt daarvan nu: "Ik ben ervan overtuigd dat Harberts het plan had ons alle tien te laten executeren."
In 1970 maakte dr L. de Jong, kort voor de verschijning van het boek van Boer, in het derde deel van zijn serie over de bezetting, melding van het doodvonnis van een (anonieme) sergeant. Generaal Harberts bleek nog te leven en hij werd voor de televisie gehaald. Hij zei nog altijd achter het vonnis te staan. Deze opstelling van de oud-generaal veroorzaakte toen een rel in Nederland. Men achtte Meijer het slachtoffer van willekeur en wilde eerherstel voor hem. Het kwam zelfs tot een demonstratieve bijeenkomst rondom zijn graf in Dieren. En de in Den Haag woonachtige vroegere generaal werd het zo lastig gemaakt dat hij politiebescherming moest aanvragen en tijdelijk uitweek naar Engeland. De actie eerherstel-voor-Meijer bleek een strovuurtje dat al gauw doofde.

Gerechtvaardigd

Klik hier voor een uitvergroting
Graf van sergeant-capitulant Johan Christiaan Meijer te Dieren (1999)
Hoe denkt een deskundige nu over het toenmalige doodvonnis? Jhr mr Th. van den Bosch, emeritus-hoogleraar in het militair straf- en tuchtrecht en oud-president van het Hoog Militair Gerechtshof: "Het was een vonnis overeenkomstig de wet, dat naar mijn mening ook gerechtvaardigd was. De sergeant had zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waarvoor men volgens de nieuwe wet ook nog levenslang kan krijgen. Wanneer men had geweten dat de strijd twee dagen later zou zijn afgelopen zou het vonnis volgens mij anders hebben geluid, maar dat kon men op dat moment niet voorzien".

Van de schrikwekkende werking die van het vonnis moest uitgaan is overigens niets gekomen: het is in de chaos die almaar groter werd, bij geen enkel onderdeel meer bekend gemaakt.
In Dieren, waar Meijer vandaan kwam, is men zelfs lang blijven denken dat hij met ere op het slagveld was gesneuveld. Zijn ouders die spoedig door een dominee van de executie op de hoogte werden gesteld hielden hun mond erover. Zij lieten zelfs boven Chris' graf een opschrift aanbrengen: den vaderlandt ghetrouwe.
Zijn naam werd ook vermeld op het monument van de gevallenen in Rheden, onder welke gemeente Dieren valt. Enkele jaren later is het, na een protest van een militair die op de Grebbeberg had gevochten, alsnog in alle stilte daarvan verwijderd.

Bronnen:

  • J.F.A. Boer: De zaak van sergeant Meijer, Het Parool, 1970.
  • Dr L.de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, deel 3, mei '40; Staatsuitgeverij 1970.
  • D.H. Couvee: De meidagen van '40, Bert Bakker - Damen n.v., 1960.
  • Nederlandsch Juristenblad, jaargang 1968.

Bron: katholiek weekblad De Tijd van 19 mei 1989

3406