Bij de gevallenen op den Grebbeberg
De Duivelsberg.
Voor mij hinkt een man tusschen twee krukken over den natten, zanderigen weg, die naar den Grebbeberg leidt. Nu en dan rust hij en laat zijn blik over de omgeving dwalen. Ik doe als hij en heel zeker denken we beiden aan hetzelfde: aan de dagen, nu zes jaren geleden, toen de oorlog met gloeiend ijzer over dit schoone plekje raasde en het van een paradijs tot een hel maakte. Hij houdt zijn krukken voor zijn borst bijeen en leunt er op. Onwillekeurig blijf ik naast hem staan.
"De Duivelsberg" wijst hij en mijn oog volgt het pad, dat langs loofboomen en dennen omhoog voert. Hij leest de vraag op mijn gezicht en zegt: "Daar, wat verderop, raakte ik gewond. Een granaatscherf sloeg een stuk van m'n been. Ze droegen me weg en van het verdere gevecht weet ik weinig meer af. Maar ik kom hier ieder jaar terug en zal dit blijven doen, zoo lang ik kan. Ik spreek er elken keer weer andere makkers en nu weet ik wel zoowat, wat er allemaal gebeurde." Ik knik en wacht, tot hij verder wandelt. "Het waren vreeselijke dagen en je komt er niet makkelijk van los. We rekenden er iederen dag mee, dat de Duitschers zouden komen en toen ze kwamen, overviel het ons toch nog. Er was zoo weinig tegen te doen, maar je deed wat je kon."
Terwijl we tusschen de andere bezoekers naar de begraafplaats loopen, vertelt hij, wat hij weet en uit zijn woorden groeit het beeld van den slag. Na den inval van de Duitschers in den nacht van 9 op 10 Mei, bezetten zij reeds op 11 Mei 's middags de voorpostenstrook. Weinige uren daarna drongen zij, onder hevig artillerievuur, op tot voor de frontlijn van de hoofdweerstandsstrook. Het onafgebroken inslaan van de granaten, de vreeselijke Stuka-aanvallen, de steeds dichterbij komende, overmachtige vijand en de onzekerheid, die de wildste geruchten deed ontstaan, het vrat alles aan het moreel van de verdedigers. Toch vochten zij terug met een felheid en een moed, die den vijand verrasten en hem bloedige offers bezorgden. In den middag van den 12den Mei drong hij de hoofdweerstandsstrook binnen, waarna het bevel kwam, hem van den berg te werpen. Dit lukte niet, de vijand drong nog meer op en toen de nacht inviel, brak hij na een verrassenden aanval zelfs door de stoplijn heen. De uren kropen, zwaar van spanning en onzekerheid, voorbij.
Niemand sliep.
Bij het licht van den nieuwen dag gelukte het den Duitschers, op meerdere plaatsen door de stoplijn te dringen, die nu met elk uur zwakker werd. De lekken vulden zich met vijandelijke soldaten, die nu, behalve in het front, ook in den rug van de onzen kwamen. Hierdoor werd verdere tegenstand nutteloos, zoodat op Pinkstermaandag het bevel "terugtrekken" moest worden gegeven.
Tragische uren.
"Hier ongeveer is de plek, waar een soldaat met z'n mitrailleur een heel bataljon in staat stelde terug te trekken. En kent u het verhaal van majoor Landzaat, den officier, die posthuum met de Militaire Willemsorde geëerd is? Met enkele officieren, korporaals en manschappen bevond hij zich den 13den Mei in het paviljoentje bij het hotel Grebbeberg. De Duitschers vuurden met zware mitrailleurs en infanteriegeschut uit het Zuiden, het Oosten en later ook uit het Noorden op het houten gebouwtje. De eigen bewapening bestond slechts uit één lichten mitrailleur, twaalf geweren en drie pistolen. De majoor had desondanks bevel gegeven, tot den laatsten man door te vechten, in het besef, dat iedere minuut, die hier gewonnen werd, voor het verloop van den totalen strijd nuttig zou zijn. Daar er gebrek aan munitie was, had majoor Landzaat bevolen, alleen op zekere doelen te vuren. De Duitschers brachten nog zwaarder geschut in actie en dit dwong de verdedigers, zich in de achterkamer terug te trekken. Wat zich daar afspeelde, is moeilijk onder woorden te brengen. Alras raakte de mitrailleurmunitie op, daarna de geweerpatronen en eindelijk ook de pistoolpatronen. Verscheidene verdedigers waren reeds gedood, anderen gewond, terwijl er ook enkelen wisten te ontsnappen. Met twee kapiteins en twee soldaten vocht de majoor door. De Duitschers naderden steeds meer en konden nu handgranaten naar binnen werpen. Zelfs toen er nog maar enkele pistoolpatronen te verschieten waren, drong de majoor er op aan, vol te houden. Maar de strijd bood geen kansen meer, het paviljoen begon trouwens in te storten. Toen eerst stemde de majoor er in toe, dat men zou probeeren, de loopgraven te bereiken. Door den kelder en de achterdeur braken de dappere kerels uit. Majoor Landzaat ging den vijand tegemoet en vond den dood."
"Redt het vaandel".
Op de begraafplaats, waar de helden van de Grebbe zullen worden herdacht en geëerd, weerklinken militaire commando's. Achter de Prinses en den Prins scharen zich de vertegenwoordigers van de regeering, het leger en het volk. Naast het eenvoudige kruis met de woorden "Ter gedachtenis aan hen, die vielen voor het vaderland, Mei 1940" waait het vaandel van het 8ste Regiment Infanterie. Na de toespraken van den Minister-President en van den gouverneur der Residentie, decoreert Z.K.H. Prins Bernhard dit vaandel, terwijl hij meedeelt, dat H.M. de Koningin heeft goedgekeurd, dat voortaan naast de woorden "Quatre Bras" en "Waterloo 1815" de naam: "De Grebbeberg 1940" zal prijken.
Dit vaandel is den vijand niet in handen gevallen. In den avond van den 13den Mei werd het den sergeant Thomassen en den soldaat Remie toevertrouwd om het in veiligheid te brengen. De sergeant bond het om het lichaam, terwijl de soldaat opdracht kreeg, het van hem over te nemen, als de sergeant mocht sneuvelen. Na een langen en avontuurlijken tocht bereikten zij in goede orde de vesting Holland. Later werd het door een officier verborgen gehouden.Aan den voet van de koele, gladde steenen met de namen van de dooden, bloeien heerlijke lentebloemen. Op het graf van een onbekenden soldaat legde een liefdevolle hand een witten tak seringen. Onbeweeglijk staan de soldaten van verscheidene legeronderdeelen in carré opgesteld. Velen van hen vochten hier. De Prinses en de Prins zijn naar voren getreden en leggen een grooten krans van Hare Majesteit onder het kruis, andere kransen volgen. Dan merk ik een kleinen boerenman op, die achter de dikke rijen den hals rekt om iets van de plechtigheid te zien. Er is iets ontroerends in hem. In zijn eene hand heeft hij een gescheurd papieren koffertje, terwijl hij in de andere een kransje draagt van eenvoudige, al bijna verlepte bloemen. "Een laatste groet van vader en moeder" lees ik op het lint. Als het hem niet lukt, over de menschen heen te kijken, geeft hij het maar op en, stil voor zich uitziend, wacht hij tot de plechtigheid afgeloopen is. Dan zal hij het graf van zijn zoon zoeken en voor een oogenblik weer met hem samen zijn. Deze kleine, eenvoudige man verbindt mij inniger met het gebeuren hier, dan het officieele vertoon, dat zich verderop ontwikkelt tusschen den muur van soldaten.
Over woord en daad.
Daar leggen hooge heeren fraaie kransen en spreken ze al even schoone woorden - over dooden, die hun jonge leven gaven, opdat hun vaderland zou voortbestaan, en tot helden werden en over levenden, die uit hun verdriet de kracht zullen putten, dat vaderland rijker weer op te bouwen. Het is schoon gezegd en verheffend te hooren, maar wat denken de dooden, die deze woorden hooren zullen? Wat denken de invaliden in hun wagentjes? Wat denkt het boerenmannetje daar achter die dikke rijen? Zullen ze gelooven in de woorden en de intenties aanvaarden? Het is wel eenvoudig om de redevoering voor den vuist weg van een papiertje af te lezen, of ze kauwgummi-etend aan te hooren, zooals de welgedane kapitein, die naast mij staat. Minder makkelijk valt dit de weduwe, die het liefst maar schreien zou. Voor haar en de velen, die in rouw hier kwamen, is deze herdenking meer dan een plechtigheid, die volgens een vast schema verloopt en op tijd geëindigd moet zijn. Voor hen zijn elk woord en elke handeling op deze plek als een scherp metaal, dat in hun wonden snijdt en daarvan de pijn nog in hun droomen voelbaar zal wezen.
Woorden worden zoo vlot gesproken en zeker bij een plechtigheid als deze. Maar er is al zooveel gepraat. Woorden, woorden vernietigden werelden, maar bouwden zij ze ooit weer op? Woorden joegen miljoenen menschen den dood in, mismaakten hen - maar brachten ze ooit leven of geluk voort? Nu - na een ramp veroorzaakt te hebben, zooals de moede, kapotte aarde er geen tweede meer doorstaan kan, worden er weer allerwege woorden gesproken en met een gemak, dat misselijk maakt. Woorden, die vrede, veiligheid en geluk beloven, maar hoeveel gram waarde kunnen ze nog hebben voor de menschen hier in het zwart en in de invalidewagens? Ze worden uitgesproken onder het kruis van Hem, Die telkens weer de betrekkelijkheid van het woord gispte en met Zijn marteldood wilde aantoonen, dat de mensch slechts door de daad eeuwig en universeel zou zijn.
Wat ik dacht, toen de woorden op den Grebbeberg in den wind verklonken waren en in de stilte een hoornsignaal over de dooden en de levenden schalde? Dat zij, die de woorden spraken en zij, die ze beluisterden, waarlijk de liefde, de kracht en de wijsheid zouden mogen vinden om de nieuwe wereld, die zij er in beloofden, door alle moeilijkheden heen, metterdaad op te trekken. Want zoo het thans wéér bij woorden blijft, zal er straks niet eens een plek meer zijn om ze uit te spreken!
Bron: artikel uit het geïllustreerd weekblad Wereldkroniek van 25 mei 1946
|