Briefwisseling met reserve-ritmeester E.C. van Pallandt (deel 2)
HOOFDREGELINGSBUREAU REGELINGSBUREAU LANDMACHT Afdeeling I C. ----------- Nr. 1311. Onderwerp: Krijgsgeschiedenis. --- |
's-Gravenhage, 29 Januari 1941. Willem Lodewijklaan 1. |
Naar aanleiding van Uw brief van 26 Januari 1941 deel ik U het volgende mede:
Ik kan onmogelijk beginnen met deelen van het omvangrijke materiaal, dat ten behoeve van de krijgsgeschiedenis is verzameld, ter beschikking van anderen te stellen. Juist, omdat ik overtuigende bewijzen heb, dat men op eenzijdige verklaringen niet kan en mag afgaan, overtuig ik mij steeds bij de belanghebbenden, ten einde achter de waarheid te komen.
Steeds blijkt, dat onder de veelal verwarde omstandigheden, die geheerscht hebben, de meeste commandanten niet geheel op de hoogte zijn van alles, wat er zich bij hun onderdeel heeft afgespeeld.
Voor U bestaat deze mogelijkheid eveneens daar U twee maal van Uw eskadron afwezig is geweest.
Het heeft dan ook geen zin, om pijnlijk getroffen te zijn door de vraag alleen of Uw eskadron op een bepaald tijdstip een geordend en commandeerbaar eskadron was.
Bepaald onjuist is het, te spreken van een aantijging. Dit zou het eerst geweest zijn, wanneer ik zonder nader onderzoek als vaststaand had aangenomen de mededeelingen, die in verschillende berichten en verslagen voorkomen, alsmede het ooggetuigenverslag.
De ooggetuige van de gebeurtenis bij het viaduct (terugtrekkende huzaren) was een onbevooroordeelde, ontwikkeld, oorlogsinvalide, die mij in een persoonlijk onderhoud, (gevraagd naar den geest in den troep, waartoe hij behoorde) die mededeeling deed als een der factoren, die het moreel van zijn troep slecht hadden beïnvloed.
Het is best mogelijk, dat deze man zich vergist heeft en dat het geen huzaren waren doch infanterie per rijwiel, dan wel artilleristen. Ook is mogelijk, dat een peloton met sprongen terug ging achter het viaduct en dat deze man meende dat zij vluchtten. Ten slotte kan hij zich in het aantal vergist hebben; men was geneigd alles te overdrijven. Dat U e.e.a. niet is gebleken, bewijst nog niets. Het kan gebeurd zijn, toen U in de stoplijn was of toen U zich bij Commandant IVe Divisie bevond.
Dat U voor de eer van Uw huzaren en van Uw regiment opkomt, is Uw plicht, doch geprikkeldheid is een slecht middel, om dengene die ambtshalve het ware verloop van zaken moet uitzoeken uit geheel uiteenloopende verslagen en mededeelingen op het goede spoor te brengen.
Als voorbeeld van het moeilijke in deze materie diene de door U zelf reeds genoemde onduidelijkheid in Uw gevechtsbericht, voorts Uw daarin vervatte mededeeling omtrent het bereiken van de stoplijn, waaruit ik aanvankelijk gelezen had, dat Uw eskadron de stoplijn had bereikt, terwijl gebleken is, dat zulks slechts voor Uw persoon geldt. Zulks blijkt eveneens uit de omstandigheid, dat Uw lezing van de aanraking met Kapitein Greter en met Staf IVe Divisie afwijkt van de door Kapitein Greter en Kapitein Fièvez gemaakte verslagen van respectievelijk 25 Mei en 20 Mei.
Dit is overigens een normaal verschijnsel. Hoe moeilijk het is, den gang van zaken ook in zijn oorzaken te begrijpen, kan daaruit blijken dat de opzet van hoogere commandanten (versterking van de stoplijn) niet is geslaagd, daar noch III-11 R.I., noch 3-4 R.H., noch I-24 R.I. de stoplijn intact hebben kunnen bereiken en versterken, zeer waarschijnlijk als gevolg van een kordate stoot van een kleine afdeeling Duitschers.
U weet niets van III-11 R.I., terwijl U met een Kapitein van III-11 R.I. (Kapitein Dewez) heeft gesproken (bl. 2 sub ad b van Uw brief).
Wat Uw aanraking met Commandant 24 R.I. betreft, zoo geeft Uwe mededeeling een geheel andere lezing dan die van Luitenant-Kolonel Smit. Hij moge op U een nerveuze indruk gemaakt hebben, deze 58 jarige Overste had het initiatief genomen, om terugvloeiende deelen van I-24 R.I. weder in het vuur te voeren. Hij is tot de spoorlijn bij pl. 25 doorgedrongen, heeft daar eenige uren verkend en geconstateerd dat de toestand houdbaar was. Volgens zijn verslag ontmoette hij (in opmarsch naar Rhenen zijnde) vlak bij Rhenen wielrijders, die op den terugtocht waren. Hij kende dit eskadron, omdat het in Winssen had gelegen, waar hij het bevel had gevoerd. Hij liet halt houden achter een groot huis en U bij zich roepen.
Hij sprak de huzaren en I-24 R.I. toe en zag kans het moreel te herstellen. Deze lezing wijkt wel zeer veel af van de Uwe.
Het vorenstaande zij U een korte toelichting op mijn vragen, waaruit U mogelijk duidelijk zal zijn geworden, dat er voor Uw toorn vooralsnog geen reden is.
Indien U te eeniger tijd wellicht te 's-Gravenhage komt, stel ik prijs op een persoonlijk onderhoud, waarin tal van zaken zouden kunnen worden opgehelderd, waarvoor eindelooze correspondentie noodig zou zijn.
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.
Aan
Reserve Ritmeester
E.C. Baron van Pallandt
Huis ter Heide.
Amersfoortsche weg Nr. 27.
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Afschrift.
Commandant voormalig 3-4 R.H. ---------------------- Onderwerp : Krijgsgeschiedenis. |
Huis ter Heide, (U.) 14 Februari 1941. |
In antwoord op Uw schrijven d.d. 29 Januari j.l. nr. 1311, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge het volgende mede te deelen.
- De questie van het optreden van mijn eskadron bij aankomst op de Grebbeberg.
Op Uwe vraag, of er tijdens verblijf aldaar bij mijn onderdeel eenige wanorde heeft geheerscht, heb ik U teruggemeld dat dit niet het geval is geweest.
Het ooggetuigenverslag van een soldaat, al is hij ontwikkeld (doch militair ontwikkeld kan hij nooit geweest zijn) bewijst mijns inziens dat voormelde dienstplichtige niets begreep van de werkwijze van lichte troepen. Het is best mogelijk, dat toen ik aan mijn eskadron - na de onmogelijkheid bij verkenning geconstateerd te hebben met het geheel de stoplijn te doorschrijden of te bezetten (de redenen gaf ik U op) - het bevel gegeven heb een bruggehoofd te formeeren, Oost van het viaduct, bij de uitvoering daarvan, voornoemde dienstplichtige zich heeft voorgesteld, dat de huzaren voor goed vertrokken.
Toen ik naar Commandant IVe Divisie vertrok om nadere bevelen te vragen, lag mijn geheele eskadron (3 Pelotons) à cheval van den kunstweg Oost van het viaduct. Bij mijn terugkeer meldde mijn oudste Luitenant, dat er zich niets bijzonders tijdens mijn afwezigheid had voorgedaan. De inmiddels ter plaatse aangekomen Kapitein der Koninklijke Marechaussee Gelderman had er bij eenige Pelotonscommandanten op aangedrongen naar voren te gaan, waaraan deze, op mijn uitdrukkelijke bevel daar zijnde, uiteraard geen gevolg hadden gegeven. Ik vond de Pelotons dan ook op dezelfde plaats terug.
Ook mijn tweede (kleine) sprong terug (op last van Commandant IVe Divisie) had een ordelijk verloop en kregen de Pelotonscommandanten aanwijzing van mij voor hun nieuwe opstelling West van het viaduct. Tijdens mijn 2e afwezigheid 's avonds laat, gaf ik wederom het bevel over aan 1e Luitenant Baron de Vos van Steenwijk, met de bemerking dat hij zich, in noodgeval altijd om raad kon en moest wenden tot den Kapitein Gelderman.
Terugkomende met Commandant voormalig 4 R.H. vond ik wederom mijn Pelotons in de oude opstelling terug en kon deze aan den Overste tonen.
Noch tijdens mijn afwezigheid 2 maal (het spreekt, voor urgente dienstdoeleinden, in Uw schrijven wordt tot mijn spijt deze qualificatie niet gebruikt), noch terwijl ik persoonlijk het commando voerde heeft zich eenige wanorde voorgedaan. De geest was vastberaden en flink. Ik wist of weet niets van III-11 R.I. Uiteraard maakte ik in die verwarring aldaar, geen kennis met den Kapitein Dewez en hoor van U voor het eerst zijn naam en nummer van het onderdeel.
Ik was nooit ter plaatse geweest, was volkomen onkundig van de onderdeelen aldaar aanwezig en was hals over kop daarheen gedirigeerd.
Dat de opzet van hoogere Commandanten (versterking stoplijn) niet is geslaagd is niet de schuld van 3-4 R.H.
Mijn voorstel aan Commandant IVe Divisie (1e bezoek) - om het (de) infanterie-onderdeel(en) (blijkbaar dus III-11 R.I.) - welke Zuidelijk van den straatweg achter de stoplijn in het kreupelhout lagen, in hun angst en verwarring alle kanten uitschoten zonder eenige vijand te kunnen zien (ik stond temidden van hen en kan het dus positief verklaren) - om deze troep terug te doen trekken en mijn eskadron daarvoor de gelegenheid te geven rustig de stoplijn te bezetten ('t geen mijns inziens op dat moment met geen of geringe verliezen nog zéér wel mogelijk was), werd niet door Z.H. Edelgestrenge aanvaard.
Ik kreeg integendeel de U bekende opdracht (bruggehoofd West van het viaduct).
- Mijn aanraking met Commandant 24 R.I.
Het spijt mij ten zeerste dat mijn mededeeling niet geheel klopt met de leezing van de Luitenant-Kolonel, Commandant voormalig 24 R.I. en het komt ook mij zeer wenschelijk voor, door nadere bespreking eventueele misverstanden uit den weg te ruimen.
Gezien dit verschil in lezingen met een Hoofdofficier en het feit dat de vragen tijdens een gesprek daarover, het karakter van een verhoor dreigen te zullen verkrijgen, moet ik er op staan, dat de altijd gevolgde militaire hiërarchie gevolg worde en dat mijn verantwoordelijke Commandant, de Commandant voormalig 4 R.H. hiervoor een uitnoodiging Uwerzijds bekomt. Z.H. Edelgestrenge kan zich dan desgewenscht door mij doen vergezellen, waartoe ik gaarne bereid zal zijn.
Commandant voormalig 3-4 R.H.
De reserve Ritmeester.
(get.) E.C. Baron van Pallandt
Aan
Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf V.E. Nierstrasz.
Hoofd Regelingsbureau Landmacht
Afdeeling 1 c.
|