Conclusie onderzoek betreffende optreden reserve-majoor J. van Dijk
11e Regiment Infanterie COMMANDANT. nr. 97 P Onderwerp: Onderzoek. |
afschrift.
PERSOONLIJK. |
Leersum, 6 Juni 1940. |
Ingevolge de mij door u verstrekte opdracht een commissariaal onderzoek in te stellen betreffende het optreden van den reserve-majoor Van Dijk, J. van 11 R.I. moge ik U Hoogedelgestrenge hierbij het verslag van de commissie alsmede hare conclusie aanbieden.
De Luitenant-Kolonel,
Regimentscommandant.
get. T.J. Reeser.
Aan den Commandant der IVe Divisie.
CONCLUSIE VAN DE COMMISSIE.
-----------------------------------------------------
- De reserve-majoor van DIJK is met zijn Bataljon naar voren gezonden met orders, waarbij
a. hem omtrent den toestand bij den vijand slechts vage gegevens werden verstrekt.;
b. hem geen inlichtingen verstrekt omtrent den toestand bij de eigen partij, ook niet wat betreft de juiste ligging en bezetting der eigen stellingen, noch omtrent het plan dat een tegenaanval in het voornemen lag. Zoodoende was hem geheel onbekend, dat troepen van 4 R.H. reeds vooruit waren om bij "Kruiponder" een tegenaanval in te zetten.
Deze tegenaanval werd trouwens volgens verklaring van den Ritmeester Van der Voort van Zijp weder afgelast.
- Het terugtrekken (op bevel) van troepen van 4 R.H. en mede van Kapitein Wiersinga heeft het moreel van het oprukkende Bataljon zeker niet verhoogd.
- Aangezien 10 R.I. (Commandant Luitenant-Kolonel v.d. Briel) later nadere orders heeft gekregen en zich daarna niet meer heeft bemoeid met het Bataljon Van Dijk, heeft dit Bataljon verder slechts moeten handelen op het wel zeer simpele bevel om een bepaalde lijn te bezetten, zonder eenige verdere aanduiding.
Naar onze overtuiging is het niet goed geweest, dat Majoor Van Dijk hieromtrent geen enkele nadere mededeeling heeft ontvangen, zoodat dit bataljon in de lucht kwam te hangen, terwijl de Majoor van Dijk zelf steeds wachtende was op de toegezegde komst van den Overste Van den Briel.
- Uit de verklaringen van de erbij betrokken Compagniescommandant blijkt wel duidelijk, dat bij het Bataljon vrijwel over de geheele linie een paniekstemming heerschte, waarin dan ook de verklaring moet worden gezocht, dat de Majoor Van Dijk den toestand zeer zorgvol inzag. Het was in het pikdonker toen allerlei troepen daar samenbolden ter hoogte van den commandopost van den Majoor van Dijk, inderdaad wel een zeer kritieke toestand.
Dat de Majoor dacht zeer veel verliezen te hebben geleden, is gezien de verklaring van den Commandant 3-II-11 R.I., de reserve kapitein Haffmans, zeer wel te verklaren.
Deze compagnie was door het inslaan van een granaat wel zeer gedecimeerd en moet worden aangenomen, dat het gedeelte dat achter de plek van inslag was, naar achteren is gevlucht.
- Vorenstaande omstandigheden zijn naar onze meening eenigszins verlichtend voor het overigens vrij zwakke optreden van den Majoor van Dijk. Alleen een eerste klas commandant, die het volle vertrouwen van den troep bezat, had daar de toestand kunnen beheerschen. Dit was de reserve-majoor van Dijk ongetwijfeld niet.
- Naar onze meening is het Bataljon teveel opgejaagd en had de oplossing van de opdracht van het bataljon gezocht moeten worden in een behoedzaam voorwaarts rukken in geordende formatie met afstanden in de colonne en zonder gebruikmaking van rijwielen, auto's e.d.
Wel was het zaak geweest dat er Officieren vooruit waren gezonden om het terrein achter, bij en voor de in te nemen lijn nog bij daglicht te verkennen, aangezien er van een voorwaartsche beweging voor het aanbreken van den volgenden dag toch geen sprake had kunnen zijn.
Waar hier blijkbaar de figuur was geschapen, dat twee Bataljons, II-11 en I-20 R.I., waren aangewezen voor een tegenaanval ieder onder toezicht van een beroeps-luitenant-kolonel en onder hooger bevel van een beroepskolonel, zoo had het naar onze meening, wat II-11 R.I. betreft, wel zeer zeker aanbeveling verdient, dat Commandant 10 R.I. (Luitenant-Kolonel v.d. Briel) van te voren rustig den Majoor van Dijk met zijn kennis en geoefendheid had gesteund. Het was hier toch geen oefening doch harde werkelijkheid. Er was een foutieve omstandigheid, dat Majoor van Dijk geen vastomlijnde taak was opgedragen. Hij wist niet af van het voornemen van het ondernemen van den tegenaanval en dacht aan verdediging, terwijl toch zijn opstelling met het oog op den tegenaanval een geheel andere moest zijn dan wanneer een verdedigende opstelling moest worden ingenomen. Beslist moet onzes inziens als onjuist worden gekwalificeerd de omstandigheid, dat Commandant 10 R.I. zich na eerst door hem gegeven bevel in het geheel niet meer met Commandant II-11 R.I. heeft bemoeid. Majoor van Dijk had toch ongetwijfeld bericht moeten ontvangen, dat hij niet meer onder Commandant 10 R.I. stond en onder wiens bevelen hij daarna kwam. Zooals het nu is gegaan is het Bataljon van Dijk bij de hoogere bevelvoering blijkbaar geheel vergeten, althans is de Majoor van Dijk niet gezegd, wie zijn naast hoogere Chef was. Wanneer den Majoor van Dijk rustig de toestand was uiteengezet en op een kaart nauwkeurig de opstelling van de IJsseltroepen was gewezen en hem verder eenige practische wenken waren gegeven, zoo had naar onzerzijdsche meening veel wanorde voorkomen kunnen worden.
Nu werd alles gezocht in een vlug opjagen van het Bataljon, dat zooals uit de verklaringen van de Compagniescommandanten blijkt nog in geenen deele als een geheel present was.
- Wat nu het optreden van den reserve-Majoor van Dijk zelf betreft moet onzes inziens worden geconstateerd:
- De drang tot "opschieten" uitgeoefend door Commandant 10 R.I. heeft de Majoor zelf ook toegepast op zijn ondercommandanten, terwijl hier een rustige en ordelijke bevelvoering en opmarsch geboden was.
- De Majoor heeft verzuimd persoonlijk de opstelling van zijne voorcompagnieën na te gaan en de troepen door zijn tegenwoordigheid in voorste lijn een hart onder de riem te steken.
- Hij heeft zich daarentegen opgeborgen in zijn commandopost (De Woonwagen) onder het motto "beter te vinden door ordonnans". De Verbindingsafdeeling is niet in actie gekomen. Er zijn geen korte schriftelijke bevelen gegeven waarin duidelijk de taak van de ondercommandanten werd vastgelegd. Ongetwijfeld was dit een gevolg van de omstandigheid dat Commandant 10 R.I. ook geen nauw omlijnde taak aan het Bataljon had gegeven.
- Hij heeft zich bij het bezetten van de aangegeven lijn in het geheel geen rekenschap gegeven, dat de voorcompagnieën een bepaalde diepte moesten hebben.
- Het is beslist fout geweest, dat de Majoor van Dijk zijn Luitenant-Adjudant heeft toegestaan zich met de treinen te bemoeien, terwijl de Luitenant-Adjudant Hoogvliet zijn taak als Bataljonsadjudant wel zeer slecht heeft uitgevoerd. Deze had vanzelfsprekend zijn Bataljonscommandant moeten opzoeken, al dan niet na eenige bemoeienis met treinen. Hij is daarentegen opgetrokken met de in deze omstandigheden geheel onbelangrijke goederentrein en is zonder iets bij het vechtende gedeelte van het Bataljon te hebben gedaan eerst in de Vesting Holland weer bij het Bataljon opgedoken. Hierdoor heeft de Majoor van Dijk allen steun van zijn Adjudant ontbeerd. Dit slaat vanzelfsprekend ook op den Majoor zelf terug, omdat hij ook tegenover den Luitenant-Adjudant niet krachtig genoeg is opgetreden.
- Toen de Ritmeester van der Voort van Zijp eindelijk tegen den Majoor van Dijk is opgetreden was er inderdaad op het punt bij den commandopost een groote verwarring en beheerschte de Majoor van Dijk den toestand aldaar niet.
Waar er onzes inziens echter bij de Majoor van Dijk geen sprake was van bepaalde lafheid, laat staan verraad, was ongetwijfeld een gevangenneming en opsluiting van den bedoelden Majoor niet bepaald geboden.
Bovendien had de Ritmeester van der Voort van Zijp geen enkele zekerheid, dat de daar toevallige aanwezige reserve-kapitein v.d. Venne, Commandant M.C.-II-11 R.I. wel de aangewezen man was om het Bataljonscommando te voeren. Hij was ook niet de aangewezen man, omdat de Commandant 1-II-11 R.I. reserve kapitein Goossens de oudste kapitein was.
Waar over rijwielen, motoren en zelfs auto's werd beschikt, was hierbij m.i. het inroepen van een beslissing van Commandant IVe Divisie zeer zeker op zijn plaats geweest.
Dit had de verwonding van den Majoor van Dijk en het sneuvelen van den met de bewaking belasten Luitenant Koehorst voorkomen.
Bovendien werd hierdoor de Luitenant Koehorst onttrokken aan zijn commando als Sectiecommandant. Uit alles blijkt wel dat de Ritmeester ook overhaast heeft gehandeld.
Het zwakste moment in de geheele zaak is wel, dat de Majoor van Dijk zijn pistool heeft overgegeven aan Ritmeester van der Voort van Zijp. Wij achten den reserve-majoor van Dijk te zijn een zeer middelmatig hoofdofficier, niet opgewassen tegen de groote spanningen, die in den oorlog voorkomen, die het niet was gelukt het vertrouwen van den troep te winnen, doch wien de omstandigheden voorts ook niet zijn meegeloopen.
Voor bijzondere strafrechterlijke maatregelen (art. 85, 2e; art. 86, 2e W.M.S.) of tuchtmaatregelen bestaat daarom onzerzijds geen aanleiding.
Wanneer onze Koninklijke Landmacht weer mocht worden opgebouwd dan zal de reserve-majoor van Dijk o.i. niet meer voor het vervullen van een Bataljonscommando in aanmerking moeten worden gebracht.
Hoewel de gevangenneming en opsluiting onder de gegeven omstandigheden o.i. beter achterwege waren gelaten, zoo achten wij door het feit dat de reserve-majoor van Dijk zich aan den Ritmeester van der Voort van Zijp heeft overgegeven en niet geriskeerd heeft zich door flink tegenoptreden tegen den Ritmeester te verzetten, aan den reserve-majoor van Dijk den grond ontnomen, om thans - nu alles voorbij is - een reclameactie in te leiden.
Leersum, 30 Mei 1940.
de Dir. paardenarts 2e klasse.
(onleesbaar)
de Kapitein.
get. Van Stein Callenfels.
de Luitenant Kolonel,
Regimentscommandant.
get. T.J. Reeser.
|