Dagboek 1-III-8 R.A. van reserve-kapitein H. Ballot
De Voormobilisatie
24 Augustus 1939
Voor de derde maal staat nu reeds weer mijn officierskist gepakt. De eerste maal in September 1938, toen voor het eerst het "telegram A" uitkwam, de tweede maal na Paschen 1939. Thuis zijn ze er nu al aan gewend en weer zal het wel weer met een sisser af loopen. Toch zit er een onrust in de lucht. Op kantoor houd ik ook met alles rekening en zorg steeds niet buiten bereik van huis te zijn. Uniform en alles ligt klaar.
Toch nog onverwacht, op Donderdag 24 Augustus, belt mijn vrouw om half vijf op. "Dadelijk thuiskomen, 'het oranje papiertje' is er!" Telegram B! Haastig doe ik mijn papieren bij elkaar, en neem afscheid van mijn medewerkers, waarvan er eenigen zullen volgen als het algeheele mobilisatie mocht worden. Naar huis, even nog wat eten, een bad, uniform aan, koffer dicht, een taxi en daar gaat-ie. Vrouw en kinderen houden zich flink, gaan niet mede naar het station.
Aan het station heerscht al een ongewone drukte. Ik begroet een paar lotgenoten, waarmede ik samen naar Ede zal reizen. We ergeren ons nog aan een paar heeren, die meenen op manoeuvre te gaan, blijkens hun tooi met kepi en wandelsabel!
Al gissende naar wat er te gebeuren zal staan, zijn we spoedig aan de plaats van bestemming. Het is broeierig warm, er dreigt onweer. De schemering begint te vallen en een beklemmende sfeer hangt over het overvolle perron in Ede als we uitstappen. Over de dubbele overweg en langs "Welgelegen" trekken eindelooze colonnes infanterie onder tromgeroffel voorbij. De raderen van de voertuigen ratelen over de keien, motorordonnansen knetteren heen en weer. De gezichten van de mannen staan strak en ernstig onder hun helmen, manschappen en voertuigen zijn volledig bepakt.
Hoewel we volgens instructie ingekwartierd zullen worden, laten wij het er niet op aan komen, en geven onze koffer af in "WELGELEGEN" en maken daar kwartier. Daarna met spoed naar het Regimentsbureau. Verschillende oude bekenden, altijd ter plaatse of ook zoo juist aangekomen, treffen we daar en het wordt een vreugdig wederzien. Al spoedig kunnen wij ons melden bij den overste. Een korte begroeting met toespraak. Van daar naar het mobilisatie bureau de instructie map gehaald, en vandaar naar het Vredesbatterij bureau van de schoolbatterij waaruit de IIIe afdeeling gevormd zal worden. Het is inmiddels al laat geworden en wie je hebben wil is er niet en allerlei onbekende grootheden daarentegen waren wel overal rond, zoodat wij maar besluiten weer naar het Hotel terug te gaan om te zien of we daar wat verband kunnen opnemen. Dat lukt inderdaad. Ik bof want mijn luitenant-toegevoegd T.J. Canter-Visscher blijkt ook aanwezig te zijn, opgekomen als reserve voor den Commandant van de Munitie Colonne die echter ook aanwezig is. Ik kan hem dus dadelijk inlijven.
Uit mijn koffer duik ik het indeelingsschema voor de batterij op, dat ik in vredestijd reeds gereedmaakte. Uitgespreid over het billard beginnen we dit met behulp van de mobilisatie instructie in te vullen en zoo de batterij op te bouwen. De oefening twee jaar geleden, in oorlogsverband, blijkt nu van onschatbare waarde, daar we niet geheel vreemd staan tegenover het apparaat waarmede we te werken zullen hebben.
In de gelagkamer zijn ook anderen bezig zich in te werken, kennismakingen worden vernieuwd, nieuwe aangeknoopt. Alles warrelt echter nog dooreen, van het 8ste zij die reeds opgekomen zijn van de Iste, IIe en onze IIIe Afdeeling, de officieren van 4 R.V.A., Infanterie en wat niet al.
De namen met potlood invullende op het schema van de appèllijsten of uit de mobilisatie instructie bespreken we reeds grondig hoe we een en ander morgen zullen regelen. Het personeel dat heden avond is opgekomen zal in de kazerne wel reeds zijn onderdak hebben gevonden. Het onder de wapenen zijnde personeel is de heelen dag reeds in touw geweest, zooals we hoorden. De eigenlijke vorming van ons onderdeel zal in Lunteren geschieden, waarheen reeds van het uitkomen van telegram B af, vuurmonden, wapens, uitrustingsstukken en wat dies meer zij met de beschikbare middelen en krachten heen gebracht zijn, welk werk morgen voort gezet zal worden.
Inmiddels is het laat geworden, om een uur of één vinden we het welletjes en retireeren naar onze slaapkamers. Om vier uur worden we weer in de kazerne verwacht, het wordt de dag van het bij vóórmobilisatie opkomend personeel, en onze "bezetting" van Lunteren.
25 Augustus 1939
Van slapen is niet veel terecht gekomen. Den geheelen nacht trekken nog troepen langs, van de grensbataljons die hun posten ter beveiliging van een eventueele mobilisatie gaan innemen. Voertuigen ratelen voorbij. Onafgebroken denderen spoortreinen langs. Het is een warme en benauwde nacht.
In het strakke electrische licht van de ongezellige, hol en hard klinkende eetzaal vinden we elkaar weer aan het ontbijt. Het loopt het hotelpersoneel over het hoofd. Enfin, we krijgen wat binnen, regelen de bagage en verdwijnen in het donker naar de kazernes waar we de zaak ook al weer aan het rollen vinden.
Voorloopig sla ik mijn tenten maar op het batterij bureau op, en tracht daar de zaak op te nemen. Het opkomend personeel meldt zich allengs. Opper Don zit te zwoegen aan het afsluiten van de vredes administratie, iets waar hij dagen later met geweld van afgehaald moet worden. Mijn administrateur, wachtmeester Van der Veen komt opdagen. Al gauw heeft hij zijn instructies, in Lunteren zullen we hem wel weer vinden, zoo gauw hij zijn administratiekist en alle andere bullen in ontvangst heeft genomen. Op het kazerne terrein waar wij een kijkje gaan nemen is het een en al bedrijvigheid, van de tuigenzolders glijden op lange goten de tuigen naar beneden op de transportwagens.
Als het een uur of negen is geworden besluiten Canter en ik nu ook maar naar Lunteren te gaan. In het garnizoen loopt het nu wel, wat nog aan komt wordt doorgestuurd naar Lunteren. In het Hotel FLOOR in Lunteren zullen we het bureau gaan inrichten en verder in de ons toegewezen boerderijen de legering van het onder de wapenen zijnd personeel en het bij mobilisatie te verwachten personeel gaan voorbereiden, evenals dat van de reeds beschikbare en de later nog te verwachten paarden. Een en ander is reeds in vredestijd verkend en ingedeeld. Globaal -zooals ons later zou blijken, o Hoofd Mobilisatie Bureau!
Bekend met de Edesche afstanden, en ook die in Lunteren door een hier in vredestijd gehouden verkenning heb ik mijn eigen fiets medegebracht, waar ik nu veel plezier van beleef. Door de heerlijke nazomer-morgen trap ik naar Lunteren. Bij "KERNHEM" fiets ik even naar binnen, om zoomogelijk even afscheid van Mevrouw De Ridder te nemen. Op de oude plaats met zijn statige beukenboomen, waar het deftige oude landhuis onder schuil gaat is het ook een en al leven en beweging. De staf van de IIe Afdeeling schijnt hier terecht te komen onder Kapitein Dudok van Heel.
De oude mevrouw is nog niet bij de hand helaas, wel haar zoon, wien ik verzoek mijn respects over te brengen.
Weer onderweg passeert mij een hoogbeladen vrachtauto met dekens waar een sterke kampher lucht achter sliert. Ik schiet in de lach als ik boven van deze geurende massa begroet wordt door mijn Luitenant Toegevoegd. Die weet zich alvast te redden.
In Lunteren zijn we al direct thuis, en meer onder elkaar. Hotel FLOOR is wel een wat weidsche naam voor de dorpsherberg. Er heerscht een onbeschrijfelijke bende. De eigenares is volkomen verrast, de lange magere Floor is de wanhoop nabij. Men ziet ons zeker aan voor barbaren, want ijlings worden alle kleeden en verdere verfraaiingen weggenomen.
In de door een samenklapbaar schot in twee deelen verdeelde gelagkamer tref ik in het voorgedeelte Kapitein Van Konijnenburg aan, bezig het stafbureau van de afdeeling op pooten te zetten. Het achtergedeelte is voor ons bestemd, van welke ruimte we genadig een hoekje afstaan aan Luitenant Van Zurk, Commandant van de Munitie Colonne.
In de Glazen Serre daarachter nestelt zich de Kapitein Vergouwen, als Commandant van de 2e Batterij.
In een schuur daarachter komen al wat paarden; de voertuigen vinden een plaatsje in de stallen onder de boomen, tusschen lijk- en trouwkoetsen. Ook de keukenwagen, die ze aan het uitkooken zijn vindt daar zijn standplaats, en de dikke Albeck en de grootmondige Van Rijt zwaaien er alreeds den scepter.
Waar ze vandaan komen of reeds vandaan gekomen zijn is een raadsel maar successievelijk begint het geraamte dat bij voormobilisatie er moet zijn zich te formeeren uit eenige onderofficieren, korporaals en manschappen. Zoo heb je ze en zoo zie je ze weer niet, werden dan weer door die, dan weer door een ander gegrepen voor de duizend en één karwijtjes die er geschieden moeten. Maar één ding hebben zij allen gemeen; van hoog tot laag sjouwt met een ijver waar het end van weg is.
Een van de menschen waar ik echter op gerekend had, blijft onvindbaar: Opperwachtmeester Instructeur Becker, de eenigste beroeps man van de batterij. Eindelijk ontdek ik hem op het station met een wacht. Op grond van een jaren geleden in het mobilisatieplan opgenomen instructie is er een wacht op het station en bij het postkantoor, om eventueele sabotage te voorkomen. Nog een herinnering uit de dagen van "geen man en geen cent". Een poging om deze doellooze wacht op een station waar toch geen menschen voor ons op aan komen en in deze thans geheel vaderlandsche streek door de Overste opgeheven te krijgen, heeft geen succes. Het is een order van nog Hooger Hand.
De vuurmonden met caissons en de bevels en verbindingsmiddelen wagen vinden wij opgesteld in een boschperceel Oostelijk van het spoorlijntje.
Met het aanwezige kader maak ik vlug even een tournee door ons legerings gebied. Ik ben blij de zaak de laatste keer dat ik in Ede voor een cursus was, reeds verkend te hebben. Met de thans aanwezige sterkte kunnen de kwartieren en de stallen dun belegd worden, maar als de groote poet komt zal het nauw worden, dat is nu reeds te zien.
Al spoedig zijn we in de weer met het inrichten van de stallen met behulp van dennenboomen en touwen, voor de vakken voor de paarden. Het Bureau werkt op volle kracht. Uit de nevelen is ook de wachtmeester Van Spankeren verschenen die als fourier dienst zal doen. Het is een onbegrijpelijke chaos, en toch komt alles voor elkaar en langzamerhand lijn in het geheel. Er wordt ook gewerkt zonder rust of ophouden en ieder geeft zich voor de volle 100 procent.
Doordat voor onze Afdeeling reeds van ouds het plan heeft bestaan dat we buiten het garnizoen zouden mobiliseren, zitten wij nog goed wat betreft de legering. De Iste en IIe Afdeeling, die eerst later tusschen Ede en ons ondergebracht zijn moeten geworden: hun legering is meer primitief dan de onze. Ook in vergelijk met den Overste zitten wij luxueus, hetgeen blijkt als we ons verzamelen bij het Café SPELT, waar hij hof houdt!
Na deze eerste drukke dag, na nog een ronde in den nacht langs de kwartieren en stallen te hebben gemaakt en mijn menschen goeden nacht te hebben gewenscht, duiken Canter en ik ook onder de wol. Het is reeds bij twaalven, en morgen beginnen we weer om vijf uur.
26 Augustus 1939
Al vroeg weer aan den slag. Het Hotel "De VELUWE" is niet erg geschikt als kwartier. De eigenaar is ziekelijk en zit met moeilijkheden met het personeel. Gisteren zijn de gasten overhaast er uit gemoeten, het bedrijf is niet opgewassen tegen de toch bescheiden eischen die we stellen. We houden er ook wel zonderlingen uren op na.
Het batterijnota en orderboek, waar ik deze aanteekeningen uit verzamel, doet zijn intrede. De transporten gaan weer door. Naar de boerderij "De Zaaier" worden de bullen uit de stal achter FLOOR overgebracht en een rustkamer ingericht.
Wachtmeester Blom, Commandant Verbindingsafdeeling maakt zijn instrumentarium verder in orde, de dagdienst en wachten worden geregeld.
Wachtmeester De Vries verdwijnt met eenigen menschen naar Haren bij Groningen, waar noodkreten vandaan zijn gekomen om te helpen bij de paardenvordering.
Er wordt weer met het zelfde tempo hard gewerkt, en ook gekankerd, zooals het hoort, ook veel gelachen om dwaze situaties. Hoewel onder hoogspanning blijft ieders humeur uitstekend. Met ijzige onverschilligheid teeken ik stapels lijsten voor overname van materieel en wat niet al. Als het niet klopt, hang ik, dat zweeft steeds als een somber beeld op den achtergrond, doch wie dan leeft dan zorgt!
We komen langzamerhand op orde, en werkelijk, de vóórmobilisatie is niet onaardig van stapel geloopen, al hebben wij afwijkingen moeten improviseeren van het schema uit de mobilisatiemap.
Er komt ook wat meer verband in de afdeeling. Er is natuurlijk een voortdurend overleg met de nevenbatterij en met de Staf. We kijken ijverig bij elkander af, en helpen elkaar met raad en daad. Het is een allerprettigste collegiale samenwerking en een eenheid van wil om alle moeilijkheden te overwinnen die allerprettigst aandoet.
Het Nederlandsche leger blijkt ook nu zijn historische kalmte niet te verliezen, want tot onze stomme verbazing komt er voor morgen een.... Zondagsche Dienst af, met kerkgang, latere réveille enzoovoorts. Het is wel een beetje verbijsterend! Maar dan zullen we morgen ook fijn tijd hebben om de paperassen af te doen. Voor ons en het bureau dat er ook zoo over denkt is het morgen vast geen Zondag, dat staat vast!
Deze mooie zomersche Zaterdagavond hebben we echter wel even tijd ons van de beslommeringen los te maken en we drinken met z'n allen vóór op het terras van FLOOR een biertje. Wat dat betreft heeft Floor trouwens deze warme dagen toch geen slechte klanten aan ons.
Het Hotel de Veluwe geeft nu ook blijk niet het ideale kwartier te zijn voor lieden die in onze omstandigheden verkeren. Om elf uur laat de eigenaar weten dat we thuis moeten komen, want het Hotel gaat dicht! We laten hem stil, met de boodschap dat we dan wel door een raam naar binnen zullen komen. Sindsdien heet hij: De Baardaap!
27 Augustus 1939
Toch maar weer vroeg aan den gang. Er komt nu ook een wijziging op de order voor Zondag. Na twaalven zal er weer gewoon doorgewerkt mogen worden door de troep.
Plotseling staan vrienden uit Amsterdam met een auto voor mijn neus, en zoo hooren we de laatste nieuwtjes.
De Mobilisatie
28 Augustus 1939
Reeds vroeg zijn we in de weer. We hebben goed geslapen in ons nieuwe kwartier, de "PELIKAAN", waar we de vorige dag onze rommel naar toe hebben overgebracht. De eigenaar begrijpt onze nooden beter dan in de VELUWE, dag en nacht staan hij en "Geurt" voor ons klaar. De zonderlinge uren waarop we eens even tijd hebben iets te eten in vliegende haast zijn geen bezwaar voor hem!
De 1ste Luitenant Franssen, medisch student, doch nu batterij-officier is ook op komen duiken. Canter Visscher en hij kennen elkaar nog uit hun opleidingstijd. Hij had er al eerder moeten zijn, als mijn eventueele vervanger, doch hij zat toen zijn oproep kwam in Ostende met vrouw en kinderen, met een lichte influenza. Met veel moeite en grensmisère is hij nu op zijn motorfiets "aan komen spoelen" zooals de geijkte term luidt bij alles wat onverwacht aan komt zetten. We hooren de laatste nieuwtjes ook uit België, waar nog niets aan de hand is.
De verdeelde legering, maakt het wenschelijk dat het tijdroovende heen en weer loopen beperkt wordt, en waar nu het meeste werk bij de kwartieren geschieden moet, gaan de verzamelde keukenwagens naar ieders onderdeel.
Zoo zwaait nu de managemeester, wachtmeester Overduyn de scepter met zijn koks op de hoeve "de ZAAIER", centraal tusschen de andere hoeven gelegen.
Juist ziten we voor een bespreking met Kapitein Barendregt, de Afdeelingscommandant, met alle officieren van de afdeeling in wording, bij elkaar op het terras van de PELIKAAN, als ons het bericht bereikt dat de Algeheele Mobilisatie is afgekondigd, dus morgen komt de stroom los!
We laten ons niet uit het veld slaan en nemen er nog eentje. Voor het hotel stopt een elegant autotje met een Afdeelingscommandantvlaggetje er op. Uit het opengeschoven dak rijst de kapitein Collette, Commandant I-8 R.A. omhoog, en kondigt ons met zijn [geroemde?] bravoure aan dat hij ons een beleefdheidsvisite komt maken! We brullen hem toe dat we daar nu geen tijd voor hebben, want dat het net algeheele mobilisatie geworden is. Het effect is verrassend: als een duvel in zijn doosje duikt hij weer weg in het wagentje en raast weg met vol gas. Een daverend gelach rolt hem na!
Het nieuwe bericht vernietigt onze hoop eens iets uit te kunnen blazen. We hadden vanmiddag onze paarden eens willen probeeren, met wie wij nog geen kennis hebben kunnen maken. "Kitty", mij nog wel bekend uit het garnizoen als een dribbelaarster, moet nu maar weer wat wachten.
Het voormobilisatie personeel is nu ook volledig. Er waren eenige laatkomers bij. Een van hen woonde zóó afgelegen en zóó afgesloten van de wereld, dat hij pas twee dagen later van de vóórmobilisatie gehoord had. Bij onderzoek bleek dit volkomen waar te zijn. De man had geen courant of radio en hoorde zoowat eens per week op marktdag zoo wel eens wat er in de wereld omging. Buren had hij ook niet in den wijden omtrek.
We treffen alle voorbereidingen om de stroom van opgeroepenen die we morgen verwachten kunnen op te vangen en te legeren.
29 Augustus 1939
Om vier uur schettert de réveille door het rustige dorp. Het duurt niet lang of de eersten melden zich, die in de omgeving woonen. Allerlei typen en leeftijden passeeren het bureau, onwennig in hun vaak te nauw geworden uniformen. Ze krijgen hun wapens, gasmasker, helm, zakboekje omruilen, identiteitsplaatje en hun indeeling. In groepjes worden ze naar hun kwartieren geleid en aan het werk gezet.
Verwarrend blijkt dat ons schema verouderd is en ook de mobilisatie instructie niet heelemaal bij. Kortelings is de haverwagen en de proviandwagen gemotoriseerd, en nu klopt het niet met het personeel. Verschillenden lezen ook niet goed, en zoo komen er ook van 3-I-8 die weer doorgestuurd moeten worden.
Den geheelen dag gaat het door. Alle dialecten hooren we, een paar Amsterdammers, wat Rotterdammers, maar hoofdzakelijk Limburgers en Twentenaren, eenigen uit de Achterhoek, een enkele Groninger en een paar Friezen, en dan nog van her en der. Met de uniformen van de meesten is het maar treurig gesteld, niet dat de jongens er thuis geen zorg voor hebben gehad, maar ze zijn meest in hun reeds in de eerste oefentijd wat afgedragen kleeding naar huis gestuurd geweest. Sommigen hebben ook geen hoog schoeisel en verschijnen op lage bruine. Ook hun militaire vormen zijn niet veel meer. Schutterig en houterig, en het duidelijkst komt dit uit bij de ouderen, vooral bij het op wacht zijn. De meesten hebben nog nimmer gehoord van de nieuwe eerbewijzen, zooals die nu met het geweer in den arm worden gebracht en zoo meer. Graden en rangen zijn voor sommigen ook nog maar vage begrippen. Veel moeite kost het hen ook om te onthouden bij welk onderdeel zij nu zijn, de combinatie 1-III-8 R.A. gaat hen boven hun begrip, en zij houden hardnekkig vast aan hun van ouds bekende 3e Schoolbatterij. Enfin, we zullen ze eerst maar kleeden en voeden, hopelijk hebben we tijd vóór er iets ernstigs gebeurt er weer soldaten van te maken. En hoe zal het met hun kennis van het bedienen van het stuk en hun rijden en alles wat er verder bijkomt, hoe zal het met de kennis van de "specialisten", de seiners, de paarden verplegers zijn? Hoe zal het kader zijn?
De burgerhoefsmeden zijn er ook reeds, in een van de smederijen in het dorp wordt alles klaar gemaakt om als morgen de paarden komen het beslag te kunnen verzorgen. We hebben naar het schijnt voor de batterij een prima hoefsmid getroffen in onzen korporaal Van der Laan. Hij krijgt goeden hulp aan Woudenberg en Brunnekreef.
De menage loopt ook best, onder opperleiding van den verplegingsofficier van de Afdeeling, Luitenant Schmit. Het is een wonder wat deze weet af te werken in zijn dubbele functie als verplegingsofficier en Administrateur, die onze administrateurs ook op gang moet helpen, van duizend en een kanten aan zijn jasje wordt getrokken, één wien niets te veel is, steeds zijn goede humeur er bij houdt.
De Afdeelingscommandant, Kapitein Barendregt weet van voren ook niet meer of hij van achteren leeft. Zijn adjudant, Kapitein Van Konijnenburg assisteert hem met een Pickwickiaansche glimlach om het gelaat. We treffen in Kapitein Barendregt een goeden Commandant, aangezien hij oud beroepsofficier is. Hij is daarom onze steun en toeverlaat in allerlei moeilijke gevallen, vooral de paarden betreffende en het is allerprettigst met hem samen te werken. Feitelijk is hij jonger dan ik en zou ik zijn commando moeten hebben, nu Kapitein Van der Wiel blijkbaar bij een reorganisatie in de mobilisatie opzet, nadat ik de laatste maal mijn mobilisatie instructie in handen heb gehad, naar de Regimentsstaf over gegaan is. Van Commandant 2e Batterij is Barendregt nu Afdeelingscommandant geworden. Ik ben verbaasd over zooveel common-sense bij het mobilisatie bureau, die nu eens in afwijking van de dogmatische militaire hiërarchie de juiste (betere, want oud beroeps-) man op de juiste plaats heeft gezet, boven den reserve man, bovendien afkomstig van de oude vesting artillerie en eerst sedert '34 artillerist.
Op de "Staf" waart verder rond de Luitenant Van den Briel, opperhoofd van de "verbindingen". Behalve zijn verbindingskeet van de staf, heeft hij ook nog tijd bij ons een oogje in het zeil te houden op de aanschaf van onze c. Verbindingen.
Volgens de mobilisatie instructie, mogen we nu meer kosten maken, en moet er van allerlei aangeschaft worden, voorzoover dat niet uit de Rijks magazijnen en de Genie verschaft kan worden. Zoo koopen we fietsen, batterijtjes en elementen voor zaklantarens en telefoon, hout en touw om de stallen verder in te richten en wat niet al. Ook ondergoed en dergelijke zaken,waarvoor de adressen in de mobilisatie map liggen.
Luitenant Schmit maakt ons ook wegwijs in het hanteeren van de inkwartierings- en vorderingsbonnenboekjes. Waarom hebben wij daar in vredestijd nooit eens behoorlijk onderricht in gehad?
Mijn Luitenant Toegevoegd weerd zich ook als een bezetene. In "burger" is hij Inspecteur van Politie in Den Haag en veel belast geweest met personeelszaken. Ook alweer the right man in the right place, of zou het toeval van het mobilisatiebureau zijn geweest?
Toch maak ik mij wat bezorgd over hem, hij ziet er doodmoe uit. Het blijkt mij nu ook dat hij dagen voor zijn opkomst vrijwel geen nachtrust heeft genoten, daar hij voor de Haagsche Politie een alarmregeling en herindeeling op touw heeft moeten zetten, in verband met een te verwachten mindere sterkte, daar van het politiekorps ook menschen zouden verdwijnen bij mobilisatie.
Deze dag verschijnt ook de sectiecommandant rechter Sectie, de Luitenant Malten, zoodat wij vrij aardig compleet raken. We kunnen een dagdienst in gaan stellen, en overal is nu toezicht bij de werkzaamheden die op vele plaatsen tegelijk geschieden. Het onderdak brengen van alle menschen baart de noodige zorg, want het mobilisatiebureau blijkt wel wat optimistisch te zijn geweest met het uitrekenen van de ruimte. Het is noodzakelijk dat we er nog wat kwartieren bij nemen, wat in overleg met Staf en zusterbatterij en Munitie Colonne gebeurt, opdat we niet in elkaars territorium zitten te grasduinen.
Onder de bedrijven door speelt zich nog een huiselijke scene en drama onder onze oogen af. De familie Floor is blijkbaar over haar zenuwen heen door de drukte, en het echtpaar krijgt een hevige ruzie. De vrouw moet op mijn bureau met een glaasje water worden bijgebracht, een schoonmoeder bemoeit zich ook met het geval die ook de kamer uit gewerkt wordt. Mevrouw Floor verlaat Lunteren en reist woedend af naar Amsterdam. Floor zoekt vergetelheid in den drank en duikt steeds meer "onder invloed van" telkens uit het kelderluik op onder het uiten van kreten "Ik wil haar nooit meer zien", om het volgende oogenblik zijn nood bij den Afdeelingscommandant te gaan klagen.
Wij zitten intusschen met het geval, hoe moet het met de inwendige dienst in het Hotel, waar ook verschillende onzer ingekwartierd zijn. Een rechtschapen zuster van den eigenaar brengt echter uitkomst.
De koks is blijkbaar ook de feestvreugde naar het hoofd geslagen, want op een gegeven moment ontdekken wij onzen dikken kok Albeck den lijkkoets mennende getooid met den hoogen hoed van Floor. Het is om te brullen van de lach maar terwille van den goeden gang van zaken en de krijgstucht, maken we er maar gauw een eind aan!
Het is avond geworden, en nog steeds hebben we het even druk. Van slapen zal niet veel komen, heb er ook geen behoefte aan. Om drie uur moet Canter met de noodige manschappen naar Ede om de paarden in ontvangst te nemen, die daar met treinen aangekomen zijn. Op een enorme gevorderde trailer vertrekt hij nog in het duister in de kou.
Ineens weer wat nieuws; er meldt zich een Sergeant van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm met een vervaarlijke snor. Hij blijkt met een colonne gevorderde auto's aangekomen te zijn voor de Munitie Colonne, en een paar voor de batterijen en de Staf, en zoekt waar hij het zwikje moet laten. In het donker bezichtig ik de buit. Van de Staf en de andere onderdeelen zijn de meesten een paar uur rust pakken, zoodoende heb ik de eerste keus. Met een krijtje merk ik alles, vind onderdak voor de vermoeide chauffeurs en regel de wacht bij het wagenpark. Zoodra de Afdeelingscommandant weer boven water komt zal ik het hem met genoegen overdragen. Het is een fraai stelletje wagens. Een bestelwagentje van Bally, eenige wagens van wasscherijen, veewagens een heele optocht. Ik hoop dat er spoedig tijd en middelen zijn het zaakje in een of andere camouflagekleur te schilderen, dan lijkt het misschien nog iets op den duur.
Zoo hebben nu dus Verhoef, Hunnekink en Frank ook hun intrede gedaan in de batterij, en het gat van de niet opgekomen manschappen van de goederen en fourage en levensmiddelenwagens gevuld, en het raadsel van de reorganisatie opgelost.
Zoo gaat langzamerhand de nacht weer in den dag over. De administrateur en de fourier met een hulpje hier en daar kunnen de zaak ook net voor elkaar houden. Een nieuwe dag breekt aan, de tweede mobilisatie dag.
30 Augustus 1939
Om een uur of tien worden we door den Afdeelingscommandant bij elkaar getrommeld. Het was trouwens al te hooren geweest; de paarden zijn aan gekomen, een kleine driehonderd. Geweldig wat een beesten, het lijkt wel een paardenmarkt ineens op de breede dorpsstraat.
Voor de verdeeling heeft de geroutineerde Afdeelingscommandant een goed systheem. Drie tafeltjes met een paar stoelen staan langs den weg en daar achter tronen in het heerlijke zonnetje met een kopje koffie de Commandanten van de betrokken onderdeelen met eenige van hun officieren. Voorts heb ik Opper Becher aangetrokken die moet ons nu helpen. Stuk voor stuk worden de zware Limburgse knollen, die er moe en verreid uit zien, vóór gebracht. Het is den beesten aan te zien dat ze een rare belevenis achter den rug hebben. Volgens de verhalen van Canter moet het op het perron in Ede ook een barre toestand zijn geweest, met soms een horde paarden die er tusschen uit gingen. Ook het transport langs den weg heeft eenige critieke momenten gekend, deels ook door onhandigheid nog van de menschen die ieder met twee van die zware knollen aan de hand naar hier zijn komen loopen.
De officieren betrokken bij de paardenvordering zijn nu ook verschenen, Kramer en Buddingh. Volgens hun berichten was dit onderdeel van de mobilisatie goed geregeld. Ook wachtmeester De Vries en de andere menschen komen weer terug.
Op de markt ontwikkelt zich nu een ware paardenhandel. Om de beurt mogen we er een kiezen en dan tevens indeelen, om zoo op het oog voorloopig reeds passende spannen bijelkaar te zetten.
Vrijwel alle paarden hebben nog bloote achtervoeten, en gaan dan ook ineens door naar de smederijen, die nu op volle toeren werken. Vrijwel alle paarden laten zich geduldig behandelen, maar een enkele is niet te hanteeren. Ik heb bewondering voor het zware werk dat de hoefsmeden hier leveren zoo vlug. Met de ijzers loop het bijna spaak, er zijn voor de mobilisatie wel verschillende tailles opgelegd maar aan de grootste maat komen wij toch spoedig tekort, en er zijn paarden bij die enorme ijzers vragen. Ruilen met andere onderdeelen en betrekken van de burger hoefsmeden uit de buurt brengt echter wel uitkomst. Het is prettig te zien hoe de betrokkenen over eigen initiatief beschikken en zich niet gauw uit het veld laten slaan.
In de gauwigheid beleef ik nog de sensatie van met een slok koffie, die ik neem met mijn oogen op een paard gericht, een wesp in mijn mond te krijgen die mij in mijn tong steekt. Buddingh weet echter raad, en laat mij in een winkel gauw een slok azijn in den mond nemen, en daarmede wordt het gevaar bezworen.
Het is inmiddels middag geworden, en overal is men druk in de weer de paarden te stallen. Sommigen zijn nog wat onwennig van de reis en alle belevenissen van de laatste twee dagen, de vreemde stal en stalgenooten en de soms nog wat onhandig met hen omspringende jongens. Stallen is ook wel een beetje wijdsch woord voor de schuren, die met behulp van dennenslieten en fouragestrikken in vakken zijn afgescheiden, allen wat nauw voor de jumbo gevaarten, die we gekregen hebben. Luitenant Schmit heeft haver, hooi en stroo tevoorschijn getooverd. Het drenken en voeren is een heel probleem en vordert veel tijd met mondzakken en zonder drinkbakken.
In de stallen die meteen kwartieren zijn, waar de jongens in het stroo en het hooi legeren raakt ook veel zoek en de ellende van zoekgeraakte karwatsen en stuk gevreten mondzakken begint reeds.
Ook onder de jongens zijn er nog onwennigen. Een is er geheel de kluts kwijt, en wordt door den veldprediker, Ds. Nawijn ergens zwervend en in tranen aangetroffen. Een ander staat op post voor het geweer met zijn helm diep over de oogen gedrukt, puttis allerzonderlingst om zijn spillebeenen gewonden, waar onder zwarte kousen die over gaan in lage bruine schoenen. Een vieze stoppelbaard siert zijn krijgshaftig voorkomen.
De Batterij is nu wel compleet, inclusief de 7,5% mobilisatie verloop. We kunnen nu dus gaan schiften, wat we houden zullen en wat straks naar het depôt afgevoerd zal worden. Dit gezelschap bivakeert in afwachting op het grasveldje achter het bureau.
Als we 's avonds in ons bed kruipen, heb ik er welgeteld 44 uur achtereen op zitten!
31 Augustus 1939
Verjaardag van Hare Majesteit de Koningin. Onder welke vreemde omstandigheden! Er zal natuurlijk gewoon doorgewerkt worden, blij als we zijn dat er nog geen bevelen afgekomen zijn voor de Concentratie, waardoor we nog een derde mobilisatiedag hebben, die we nog erg noodig blijken te hebben.
Bij het ochtend appèl verzamel ik de menschen, die nu voor het eerst in hun organieke verband voor mij staan, en houd een klein toespraakje in verband met dezen dag.
Vol ijver trekt een ieder hierna weer aan het werk, nadat een driewerf Hoera op de Koningin is uitgebracht.
De smederijen werken nog af wat niet aan de beurt kon komen, de administratie schift staten en andere papieren rompslomp. Deze is nu versterkt met onzen korporaal facteur Hermans, die aan is komen zetten in een lichtblauwe slee van een wagen à la Hispano Suiza, die hij voor eigen rekening voorloopig van mij exploiteeren mag. Kan nog handig te pas komen voor de afdeeling. Onder de jongens hebben we na rondvraag Van Kerkhoff ontdekt, die als administrateur van een voetbalvereeniging een nette hand schrijft en dus op het bureau geannexeerd wordt.
's Middags wordt bekend dat de Koningin zal spreken voor de radio. We staan in de Pelikaan om het toestel geschaard als zij het woord richt tot Haar volk. Onwillekeurig rechten zich onze ruggen en nemen we intuïtief de houding aan. Zoo, in diepe stilte, ontroerd, luisteren wij naar Haar, die op ons vertrouwt, onze vrouwen toespreekt en bemoedigt. Warm gloeit het bij ons allen in ons binnenste. En als wij het al niet reeds één keer zwoeren: Trouw tot in den dood, is ons devies, van nu af aan!
Diep onder den indruk van Haar prachtige woorden gaan we weer aan ons werk, gesterkt en enthousiast.
Later op den middag komen er toch orders voor een vertrek met onbekende bestemming op morgen, heel vroeg.
Alle onderdeelen moeten kwartiermakers leveren, en deze verdwijnen reeds.
Zoo mogelijk raakt alles nog meer in draf. In het bosch worden de bespanningen voor de eerste maal beproefd. Aan de hand wordt een rondje voorwaartsch gegaan. Afgezien van eenige wild west tafereelen en "bijna" ongelukken gaat alles boven verwachting goed. Ook de tuigen leveren bij ons geen al te groote narigheden.
Als we net weer even bij elkaar zitten, op het terras van de PELIKAAN, worden we opgeschrikt door heftig motorgeronk en het schallen van een drie tonige auto hoorn. Plotseling schiet als een blauwe flits de wagen van Korporaal Hermans voorbij, volgeladen met menschen. We ontwaren de dikke dorpsveldwachter en achter boven op de kap mijn Luitenant Toegevoegd met een helm op! Wat is er in 's hemelsnaam aan de hand? Alarm, een overval, wat?
Spoedig is echter het raadsel opgelost: ergens is een zomerhuisje in brand geraakt, en het politie-brandweer instinct van mijn Luitenant Toegevoegd uit zijn vorig Haagsch Politie inspecteur bestaan is weer wakker geworden.
Na een poosje is hij weer terug, de brand is uit, dat wil zeggen alleen de muren staan nog.
Ds. Nawijn heeft een strop. Actief was hij aan het werk getrokken en juist deze avond zou er een militair tehuis geopend worden. Dat kan nu niet doorgaan, daar de zaak vroeg onder de wol moet, nadat alles gepakt is, daar morgenochtend om half twee de reveille zal gaan, willen wij om vijf uur tot den afmarsch, zooals bevolen is, gereed zijn.
Het overcompleete personeel zijn we nu gelukkig ook kwijt. Vele probleemen zijn er deze dag nog opgelost. Een probleem stelde Frank ons nog, daar hij nergens op het dorp ritueel eten kon en nu zijn menage geld wel wilde, omdat hij het troepen eten, niet alleen niet mocht, maar "ook niet kon eten, Kapitein".
Op een of andere wijze is toch dit probleem, naar ik meen met behulp van den dominee ook opgelost!
De Concentratie
1 September 1939
Het is met het oppakken van het bureau op de daarvoor bestemde vrachtauto nog laat geworden. Het lokaal waar zich deze zeven dagen zoo ontzettend veel heeft afgespeeld, ziet er "afgebroken" uit. Wat is hier gezwoegd geworden met de gebrekkige hulpmiddellen die ons slechts ten dienste stonden. Zijn het slechts zeven dagen geweest? Het lijken wel drie weken! Het zijn ook dagen geweest met heel vluchtige maaltijden, meestal uit de keukenwagen achter op het terrein, en heel weinig nachtrust. Toch doet het ons niet veel, koffie en cigaretten houden ons wakker. Het is warm en mooi weer, we zien er allen wel wat stoffig uit maar zijn allen opgewekt en vol goeden moed. Een paar correcties zijn al toepast moeten worden op eenige jongelui, die nog niet geheel den geest van onze Afdeeling te pakken hebben, en zich soms nog het lijn trekken uit de kazerne herinneren, maar de verjaardag van Hare Majesteit heeft hen al weer gratie bezorgd.
Als ik mijn eigen bullen gepakt heb, is het niet de moeite waard nog naar bed te gaan, en de heerlijke zomernacht lokt om nu eens even te gaan zitten. Zoo denken er ook een paar anderen over waaronder Luitenant Kramer, van huis uit eigenlijk dominee. "Geurt", de onvolprezene brengt ons een paar stevige uitsmijters en een glaasje bier. We praten wat, en laten de gebeurtenissen de revue passeeren. We raken zelfs verwikkeld in een theologisch gesprek. Van daar raken we weer op "onze jongens". Ze zijn gewillig en doen allen hun uiterste best. Ze hebben het niet gemakkelijk in de primitieve kwartieren. Was zoo'n mobilisatie niet beter voor te bereiden geweest? Feitelijk moest nu de batterij toch volkomen gevechtsklaar in elkaar zitten. Ik moet er echter niet aan denken wat er gebeuren zou als we nu morgen b.v. eens het gevecht in moesten. De batterij bestaat uit manschappen van 15 lichtingen. Verschillende zijn in geen jaren meer onder de wapenen geweest en indertijd opgeleid bij een heel andere vuurmond. Als we de gelegenheid nog krijgen, zullen we dadelijk met een spoed-recruten opleiding moeten beginnen. De telefonisten en seiners, de kanonniers, de stukrijders en wat niet al. Als we lang in een stelling zullen moeten staan zal er toch afgelost moeten worden. De stukrijders zullen we dus ook kanonnier moeten gaan maken, en de kanonniers stukrijders. Als dat maar weer zal gaan, vanwege de "verantwoordelijkheid" als er met die rijlessen soms eens brokken vallen.
Enfin, de mobilisatie hebben we voor elkaar gekregen, al duizelde het ons er wel eens bij.
Hoeveel eenvoudiger zou alles echter geweest zijn als Lunteren werkelijk ook ingericht was geweest als mobilisatie centrum voor ons onderdeel, en er dus in vredestijd een magazijn was aangelegd waaruit we alles zouden hebben kunnen halen wat we noodig hadden. De geheimhouding daarmede verloren? Net of dat toch niet iedereen in ons kleine land, en er buiten, misschien niet vooruit, dan toch al spoedig wist. Met de post was het al direct een rommeltje. Eerst moest wel het veldpost adres gebruikt worden, (waarop de post braaf het stempel "Lunteren" stempelde) en later weer niet. De veldpost bleek alleen te werken voor het reeds sedert Maart gemobiliseerde B.O.U.V. gedeelte. Gevolg een grenzelooze verwarring, en uitblijven van eenig levensteeken van "thuis" en omgekeerd van ons bij "thuis".
Een moeilijk oogenblik hebben we nog te verwerken gehad met de particuliere bagage van de jongelui. Natuurlijk waren ze allen opgekomen met, behalve hun officieele zwikkie met de traditioneele biezen mandjes, zoals ze uit hun kazernetijd gewend waren, met hun "eigen ondergoed en potjes jam en boter en andere huishoudelijke zaken". Waar moesten we daar mede blijven nu we morgen op marsch gaan? Natuurlijk was de order uitgegeven dat ieder dat òf maar aan zijn kwartier in bewaring moest geven, òf ter verzending naar huis. Maar daar had je het. Dat was een aantasting van het persoonlijke van Jan Soldaat. Dat konden ze niet verwerken. Het gevolg was dat de brave De Jong zenuwachtig op het bureau kwam, en we uit zijn verwarde verhaal op konden maken dat er verzet broeide in de troep. Alleen was het jammer, dat de man zich zoo zenuwachtig maakte, en er bij huilde, dat het wel leek of hij zelf een der raddraaiers was en nu het woord kwam doen, en deswege in de herry het bureau afged... werd. Canter trok er op uit om eens poolshoogte te nemen, en het viel nog al mee. Op de dagelijksche bespreking, in het beroemde Café Spelt bij de Overste, kwam dit punt ook te berde, en kon gelukkig een oplossing gevonden worden, doordat een of twee der reserve wagens van de munitie colonne de bagage mee zou nemen. Een opluchting voor de troep!
Inmiddels is het echter tijd geworden, en de reveille schettert door het dorp. We zijn weer overal tegelijk om te kijken hoe het verloopt met het optuigen, en in de "stallen" waar we komen is het in het donker een onbeschrijfelijke bende. Toch wikkelen zich na verloop van tijd in het duister de spannen los. Het is een toer alles achterna te loopen, zoodat er niets van uitrustingsstukken, dekens, karwatsen, karabijnen en wat er meer behoort tot de uitrusting van man en paard vergeten wordt. Dat ieder man en paard gedrenkt en gevoerd wordt, en alles terecht komt op de verzamelplaats in het donker bij de stukken in het bosch.
Op de bevolen tijd staat de afdeeling echter, o wonder gereed, met het hoofd bij de overweg. Zwaar bepakt met helm, gasmasker, kijker, pistool, kaartentasch en wat niet al bestijg ik Kitty en ga de batterij present melden bij den Afdeelingscommandant. Eindelijk gaan we voorwaarts de bespanningen aan de hand, de bediening afgezeten. Hier en daar in het grauwende morgenlicht hooren we nog wel wat tumult als een bespanning nog niet de juiste samenwerking gevonden heeft, maar over het geheel gaat het toch wel. Na een half uurtje wordt er opgestegen en opgezeten, en weer verder gegaan in stap. Ook dit gaat zonder ongelukken, en voort gaat het weer, richting Ede. Bij Kernhem gaan we rechts af, de groote straatweg op. Men fluistert ineens dat Rhenen onze bestemming is, de kwartiermakers zijn gisteren daarheen vertrokken.
Hoewel we het zelf niet kunnen zien moeten we nu, door op een bepaald tijdstip een bepaald punt te passeren, ingevoegd zijn in een lange colonne, die de IVe Divisie vormt. Voor en achter ons moeten er dus nu duizenden op gelijke wijze op marsch zijn.
Ineens staat langs den weg ergens de Overste, ik ben zoo blij weer een bekend gezicht te zien, dat ik salueer, wat natuurlijk fout is daar we nu in colonne onder den Afdeelingscommandant staan en dus alleen maar hoofd links te maken hebben. De overste vindt dat ik meer op mijn fiets langs mijn colonne moet, om na te gaan of deze behoorlijk marcheert met inachtneming van de juiste afstanden. Ik beloof het hem, maar hij kan ook niet weten hoe dankbaar ik ben, dat ik eindelijk weer eens een paard tusschen de knieën heb, en blij ben dat ik met het heele zwikkie om mijn lijf er goed en wel bovenop zit. Kitty dribbelt geweldig, en de enige manier om hem weer een beetje tot rust te brengen is van tijd tot tijd naar achteren te draven, en dan langs de berm weer een galopje naar voren te pikken.
De colonne marcheert wonderlijk rustig. Nu zien we de heele zaak eens in goed verband. Alleen zij die het geluk hebben gehad eens een oefening in oorlogsverband te hebben meegemaakt, komt dit schouwspel bekend voor.
Bij "De Klomp" verlaten we de groote weg. Het derde stuk eenigszins buiten model, daar dit plotseling eenigszins geagiteerd, tusschen een benzine pomp en een wachthuisje van de bus doorschiet. Gelukkig is de ruimte voor het café groot genoeg en met een behendige wending komt het zaakje weer op zijn plaats in de colonne terug. De overweg over, zonder last te ondervinden van de treinen komen we uit het Noorden Veenendaal binnen. Ik bevind mij op eenigszins bekend terrein, als we de scherpe hoek om de wolfabriek van Van Schuppen heen draaien. De zaak wordt hier in de houding gecommandeerd. Langs den weg door het dorp staat de bevolking aangetreden. Dit wordt ons eerste optreden in het openbaar. Het is ook een indrukwekkend gezicht die kilometer lange stoet kanonnen en paarden. Ratelend en dreunend rijden we door de hoofdstraat, de gezichten der mannen staan ernstig. Voort gaat het maar steeds onder het warme zonnetje, in het Zuiden verlaten we het dorp weer over den overweg in de spoorlijn Amersfoort - Rhenen.
Als we die gepasseerd zijn, wordt er ter hoogte van de gasfabriek halt en rust gecommandeerd. Officieren naar voren.
De paarden worden gedrenkt, met water uit emmers door de omwonenden welwillend beschikbaar gesteld. De Keukenwagen die alreeds een heele rit stoomende heeft meegemaakt kan nu zijn koffie distribueeren.
Bij den Afdeelingscommandant vinden we de kwartiermakers. Kaarten worden voor den dag gehaald en ieder onderdeel zijn legeringsgebied aangewezen. Onze batterij komt aan de Cuneraweg die nog iets zuidelijker bij het Café la Montagne links afbuigt van de groote weg waar we nu op zijn en die naar Elst voert.
Begrip van tijd hebben we niet meer, het zal zoowat elf uur zijn. We zoeken en vinden onze kwartieren, en koortsachtig gaan we aan den gang menschen, paarden en materiaal onder te brengen. Voorloopig vestig ik mijn commandopost in het Café la Montagne, in de boerderijen verderop zooveel mogelijk een stuk of een vuurmond of een caisson. Het stuk op het erf, de paarden in de stallen, schuurtjes en alles wat nog meer dekking kan bieden.
Al spoedig is alles in de weer. Schuren worden leeg gesleept onder de oogen van de verbijsterde eigenaren, kippen verjaagd, getimmerd, gepast en gemeten, het is een drukte van belang. Het is ongelooflijk wat een rommel er uit sommige schuren wordt gehaald, dingen die de eigenaren soms niet eens meer wisten dat ze nog hadden.
De tweede sectie kan bijna in haar geheel blijven, daar we daar een grote tabaksschuur voor ter onze beschikking hebben.
Aan het eind van de dag is werkelijk alles onder dak, er kan zelfs gegeten worden, en er begint ook een bureau te functioneren. De Afdeelingsstaf is terecht gekomen in een oud Pension "Bergzicht" waar de laatste zomergasten, halsoverkop het hazenpad kiezen.
De Tweede batterij is naar boven getrokken naar het Hotel Berg en Bosch, vanwaar een verrukkelijk panorama zich ontvouwt over het Grebbedal in de richting Wageningen, Bennekom en Ede. Hun paarden staan echter ver weg, zoowat in Elst. De Munitie Colonne heeft deftig onderdak op en om het "Kasteel" de Prattenburg.
Doodmoe duiken we 's avonds laat in La Montagne, waar men ons, hoewel daar niet op ingericht zijnde nog een voortreffelijke maaltijd heeft weten voor te zetten, onder de wol.
2 September 1939
Reeds vroeg worden we gewekt door weder voorbijtrekkende colonnes van onderdeelen die hun marsch naar hun concentratiebestemming voortzetten. Op het "bureau" gisteren inderhaast ingericht in de huiskamer van het café trachten Van der Veen met zijn satelieten een administratie te beginnen. Van voorbijgangers die binnen komen hooren we hoe overal de wegen verstopt zijn door troepen. Vele burgers maken zich verdienstelijk door met hun auto militairen die uitgevallen zijn of met spoed ergens anders moeten zijn, te vervoeren. Velen door nieuwsgierigheid gedreven hinderen echter ook wel weer de vlotte gang van zaken.
Het blijkt alweer over welk een puike luitenant toegevoegd ik beschik, die zijn eerste taak "het inrichting van een commandopost" goed verstaat. Hij heeft, meer centraal gelegen in het ons toebedeelde legeringsrayon een aardige villa ontdekt en meteen daar maar voor mij en hem kwartier gemaakt en de bij het huis hoorende garage gerequireerd om daar het bureau in te vestigen. In den loop van den middag verplaatsen wij onze commandopost daarheen en worden liefderijk opgenomen bij den Heer en Mevrouw Van Leeuwen. Hij is fabrikant in Veenendaal, zij een Schotsche van geboorte. De aardig uitziende villa ligt in een perceeltje dennenboomen. Een tweetal foxterriers rennen vroolijk rond. Voorloopig installeeren wij ons, het huis is wel niet groot, maar gezellig. Met de familie zullen we mee ontbijten, de overige maaltijden zulen we nog wel zien, misschien komen we spoedig tot een afdeelings officierstafel op Bergzicht.
In het kantonnement gaan de werkzaamheden onvermoeid door. We concentreeren de stukken en alles bij de Tabaksschuur, waar ook de keukenwagen staat en waar het grootste deel menschen en paarden liggen. We regelen de dagdiensten, wachtdiensten, de rijwielen krijgen een rood, wit en blauw balhoofd en een nummer. Mijn oude vak komt weer om den hoek kijken als ik met zorg bedenkt wat voor ramp er zou kunnen gebeuren als er eens in een der kwartieren waar de jongens mannetje aan mannetje op de zolder liggen, brand zou uitbreken en een van de eerste dingen die aangeschaft worden zijn emmers die over de zolders verdeeld worden en die steeds met water gevuld daar moeten blijven als eerste bluschmateriaal.
Ondertusschen verkennen wij den omtrek. Het is een pracht natuur en een schitterend landschap. Als we hier blijven, is dit niet onaardig. Het is een prachtterrein om paard te rijden.
Er zijn nog geen orders om iets in verband met gevechtsopstellingen te verkennen, maar wij zwerven met de kaart in de hand vast wat rond om het terrein te leeren kennen. We hebben het zoo druk met alles dat we geen tijd voor radio of courant hebben, en eigenlijk niet weten hoe of de toestand zich ontwikkelt. Voortdurend houden we er echter rekening mede dat we vandaag of morgen in een oorlog verwikkeld kunnen zijn. Met opstalling van materieel houden we dan ook terdege rekening met luchtverkenning en luchtgevaar. Ik druk de troep ook op het hart, niet met burgers over dienstaangelegenheden te praten. De nummers zijn ook van de veldmutsen, en op de voertuigen zijn de aanduidingen van het onderdeel ook bedekt.
Zondag 3 September 1939
Op de kalender zien wij dat het Zondag is. Overigens gaat alles gewoon door, behalve dat er 's ochtends gelegenheid is voor de troep naar de kerken in de omgeving te gaan. Er komt nu ook een stroom opgehoopte post los. Van thuis ontvang ik een alarmeerende brief. Het schijnt dat mijn jongen kort na mijn vertrek erg ziek is geworden en mijn vrouw zelfs bij hem heeft moeten waken. Juist als ik de brief gelezen heb komt er een telegram, dat de toestand ten gunste is gekeerd en alle gevaar voorbij is. Gelukkig wat een angstige dagen zullen het voor mijn vrouw zijn geweest, en zoo zonder eenig mogelijk contact met mij. Zoo draagt ieder zijn portie- maar hoe nietig is dit persoonlijke tegenover de groote zorg die ons allen om ons Vaderland vervult.
De familie Van Leeuwen verkeert in spanning en mevrouw in het bijzonder zit vastgekleefd aan de radio. Duitschland is Polen binnen gevallen, en Engeland heeft Duitschland den oorlog verklaard. Wij zijn net in de kamer als we de rede hooren van Minister Chamberlain, die besluit met de woorden. "And now England is at war". We hebben te doen met Mevrouw, die natuurlijk met zorg denkt aan haar familie, waarvan er ook in the Navy zijn.
Met Canter maak ik weder een verkenningsrit in de omgeving. Ik heb Kitty, die me te veel dribbelt verwisseld met een zich onder mijn paarden bevindend paard afkomstig van de S.R.O.B.A. (School voor Reserve Officieren van de Bereden Artillerie), een rustig en verstandig dier.
Na thuis komst kunnen we eens een heerlijk bad nemen, hetgeen na de stoffige en warme dagen die achter ons liggen geen luxe is. Terwijl ik in bad zit, barst er een daverend onweder los, de dennen om het huis zwiepen als stroohalmen in het noodweer. Het onweder is vlak boven ons. Met zorg denk ik aan wat er gebeurt. Als de bliksem eens slaat in de tabaksschuur met zijn ruim dertig paarden en vijftig manschappen. Of erger de bliksem slaat in een van de munitie caissons, die met de stuken, om tegen waarneming uit de lucht gedekt te staan, tegen de tabaksschuur opgesteld staan in de slagschaduw. We staan machteloos tegenover het natuurgeweld, maar na een kwartier drijft de bui over, en halen we weder verruimd adem.
Gisteren zijn we Bergzicht binnengevallen om wat te eten. Erg vlot loopt het daar niet, de menschen kunnen de plotselinge drukte niet aan. Voor de Zondag heb ik nu een ander plannetje, en ik noodig Canter, Malten en Franssen uit met mij naar boven op de berg te trekken en mijn gast te zijn in Berg en Bosch, waar de Tweede Batterij is neergestreken. Het hotel heeft nog vrijwel zijn normale uiterlijk, en inderdaad na genoten te hebben onder een borrel van het fraaie uitzicht, weet men ons daar een voortreffelijke maaltijd voor te zetten. We voelen ons weer wat meer geciviliseerd, en tafelen genoegelijk en hebben zoo eens gelegenheid wat meer op ons gemak kennis met elkaar te maken. Wie weet voor hoelang we met elkaar op moeten trekken, en ik weet uit de vorige mobilisatie van hoe groot belang het is voor de goede gang van zaken en de geest van een heel onderdeel als te beginnen met de officieren het kader goed met elkaar kan opschieten en in een werkelijke geest van kameraadschap kan samenwerken.
4 t/m 9 September 1939
Het weer houdt zich over het algemeen goed, met nu en dan een buitje. Het schijnt dat we hier in de buurt wel blijven. We maken een aanvang de geoefendheid van de troep wat op te voeren, en houden in het park geschutsexercitie. Het park is nu ingericht in de laan naast ons huis, na de schrik van zondag. Hier staat het materieel ook goed verdekt opgesteld. Half ondergronds hebben we een bergplaats voor allerlei los materieel gebouwd. Van oud hout is een schilderhuisje gebouwd. De wacht is ondergebracht in de vlak bij liggende boerderij van Van den Broeke. Canter heeft in Veenendaal het een en ander gejutterd en een tamelijk aardig bureau ingericht. De stallen komen ook meer en meer in orde, bij welk werk vooral onze wachtmeester De Vries zich onderscheidt. Dit anderen, als Klaas de Ruiter, niet te na gesproken.
Regelmatig houden we nu ook uitrukoefeningen en komen eens in stelling. Veel blijkt er bij de troep "opgehaald" te moeten worden, maar allen doen ijverig hun best.
In de stallen gaat het ook zo goed en zoo kwaad als het gaat. Het is natuurlijk behelpen, en alles kost veel meer tijd dan in de kazernes. Voor alle paarden een voor een gedrenkt zijn in een stal als de Tabaksschuur, daar gaat heel wat tijd mee heen. De kwartieren liggen over een afstand van ruim een kilometer verspreid, zoodat veel tijd verloren gaat met het heen en weer loopen, om te verkleeden na staltijd en bij alle andere dingen in de huishoudelijke gang der zaken.
We houden zooveel mogelijk vast aan de Inwendige dienst, maar hier en daar moet er wel geïmproviseerd worden. Per kwartier is een kwartier commandant, die verantwoordelijk is. De wachtmeester van de dag maakt zijn rondes op de fiets. De officier van de dag houdt iederen dag onverwacht over een of twee kwartieren contra appèl. Zoo houden we de Jongelui in de gaten, dat ze niet naar Veenendaal en zoo uitknijpen. Om tien uur moet alles binnen zijn. Om negen uur rijdt om beurten een van mijn trompetters op de fiets rond en blaast een schitterende taptoe. De romantiek wil ook wat!
Bij het kwartier "Weiss" is in een schuurtje een rustkamer ingericht waar wachtmeester Van Spankeren de scepter zwaait, geassisteert door de altijd zonnige Machielse. Ook Slutter, schoenmaker van zijn geloof en bovendien harmonicaspeler, en Jonkman de kleermaker hebben hier hun onderdak gevonden, beiden zoonoodig geassisteerd door Kloot. Het is daar een wereldje apart.
Het Kwartier Weiss baart nog eenige zorg, het blijkt een Rijksduitscher te zijn. Hij is me veel te vrindelijk tegenover de jongens, die hij zijn telefoon ter beschikking stelt en die daar naar hun huizen opbellen. Ik maak daar gauw een einde aan, je kunt nooit weten. Overigens is hij de welwillendheid zelve en inschikkelijk.
Voorloopig heb ik als gewoonte ingevoerd bij het uitrijken van het middageten persoonlijk aanwezig te zijn. De troep is dan ongedwongen om mij heen. Nadat de plechtigheid van het middag appèl met het voorlezen van de nota en de bekendmaking van de dienst voor de volgende dag achter de rug zijn. Ik stel de menschen dan in de gelegenheid vragen te stellen die ik dan zoo goed mogelijk beantwoord. Ik kom er zoo achter wat er in de troep leeft. Soms komen er alleraardigste vragen. Van vele wenschen en verlangens houden we aanteekeningen om te zien of we van de vaak gezonde denkbeelden die uit de troepen naar voren komen dingen over kunnen nemen.
Over het algemeen zijn er klachten over de uniformen, op licht kankerenden toon. Met de troep behandel ik dit vraagstuk, en stel hen de vraag hoe het toch wel gekomen zou zijn dat zij indertijd na het volbrengen van hun eerste oefening naar huis zijn gestuurd met hun oude en reeds gedragen plunje. "De meesten van jullie zijn immers ook kiesgerechtigden?" Ja, dat is zoo. "Welnu, als de door jullie, en feitelijk ons allemaal naar de kamers gezonden afgevaardigden voor het hoofdstuk "Defensie" geplaatst werden, wat gebeurde er dan "Bezuinigen, bezuinigen, bezuinigen, of "geen man en geen cent". Welnu, nu zitten we met onze eigen gebakken peeren". En niet lang hadden ze nagedacht of uit de troep kwam de eerlijke erkenning "De kapitein heeft gelijk, het is onze eigen schuld".
De Overste heeft ons persoonlijk het stellinggebied nu aangewezen. Onze batterij wordt rechter batterij, hoofdrichting 20.00. en is gelegen in het boschperceel "de Lijstereng". We kunnen nu aan de gang en begonnen wordt met de plaatsen waar de stukken moeten komen toegankelijk en gereed te maken. Van wat rondhout worden voorlopige munitie nisjes gemaakt. Vlot gaat alles nog niet en als we al een eindje gevorderd zijn moet alles weer dicht gegooid worden en een eindje verder gemaakt worden. Ieders handen staan vreemd voor dit werk. Ik zelf heb nog een beetje steun uit mijn vesting tijd, waar we batterij bouw nog wel praktisch deden, gezwegen nog van de vorige mobilisatie.
De afdeelings staf is nu ook druk in de weer. Luitenant Potjer heeft het maar druk met het bepalen van de nulpunten, Luitenant Van den Briel met zijn verbindingen, de verkenners met het zoeken van waarnemingsposten, Luitenant Meijer met de vuurvoorbereidingen, al is er van een vuurplan nog niet veel bekend.
In het legeringsgebied ontbreekt ten eenen male een behoorlijke badgelegenheid voor de menschen. Rhenen is wat ver weg, en bovendien overbevolkt. Het wordt anders broodnodig dat de menschen eens in bad komen, de meesten sjouwen en transpireeren nu al van 24 Augustus in hun zelfde bullen in stof en warmte. De wasch gelegenheden op de boerderijen zijn ook niet op de capaciteit die nu noodig is ingesteld. Ik hoor van de Staf, dat het moeite heeft gekost, maar eindelijk is het dan zoo ver, dat gebruik mag worden gemaakt van het "Bergbad" een keurig openlucht badje achter Bergzicht. Dies gaat de heele afdeeling in ploegen daar baden. Ter elfder ure komen we echter tot de ontdekking dat een zwembroek niet behoort tot de mobilisatie uitrusting van den man. Wat nu, opdat de Hollandsche kuisheid gered wordt en interpelaties in de Kamer vermeden? Iemand komt op het idee in Veenendaal te trachten iets te pakken te krijgen. De Deputatie keert terug met als buit een honderdtal rose en lichtblauwe directoires.
Als de eerste ploeg, met bruine koppen en handen of er handschoenen aan zitten en die sterk contrasteeren met de bleke lijven, hier mede te water gaat, buldert iedereen van den lach. Maar wat nood, onze braven hebben nu tenminste hun Zaterdagsche bad, voor zolang de weersomstandigheden het toelaten.
"Hoogerhand" heeft een nieuwe uitvinding gedaan; het nachtelijke luchtalarm moet worden beoefend, met verduistering. Het blijkt echter dat de burgerbevolking niet mede hoeft te doen, zoodat alles zich bij ons beperkt tot doorgeven van het alarm van boerderij naar boerderij door het maken van "ketelmuziek". Na afloop gaan we tevreden slapen, maar eerlijk gezegd was het nog al een nonsensicale vertooning!
Midden in den nacht ben ik wakker geworden door een machtig gebrom in de lucht. Zijn het de Engelschen op weg naar Duitsland of de Duitschers terugkeerend van een bezoek naar Engeland? We weten het niet, maar in ieder geval is vannacht ons grondgebied geschonden, en de realiteit van den oorlog ons iets nader gebracht.
Zondag 10 September 1939
Voor de R.K. militairen is een veld-Godsdienst oefening gehouden op een stuk open heide aan den weg Elst - Veenendaal. Een indrukwekkende plechtigheid, waar alle Katholieken uit de omliggende kantonnementen tezamen kwamen. Het is voor de Katholieken hier lastig in deze zeer geprononceerd Protestantsche streek.
De Afdeelingscommandant heeft voor den Zondagochtend een groote paarden inspectie bevolen, en zoo komen bij La Montagne op de heide alle driehonderd paarden samen, een indrukwekkende stoeterij. De paardenliefhebbers en kenners als Luitenant Buddingh en Kramer, en last not least Kapitein Barendrecht kunnen hun hart eens ophalen. Onze "paardendokter", Kapitein Biesen is in volle actie. Verder is iedereen uit belangstelling present, tot zelfs de Administrateur Luitenant Schmit toe.
We doen nog veel nuttige wenken en raadgevingen op omtrent voeding en onderhoud, hoefbeslag, toiletteeren enz. van het paard. Het is prettig zooals iedereen iedereen behulpzaam is in een kameraadschappelijke geest. De paarden onzer batterij zien er goed uit, dankzij het onvermoeide werken van Wachtmeester Pollak, in burger Pikeur eener manege, en thans ook belast met de fourage, en Opper Becker.
Juist op het eind van de Paardenmarkt verschijnen onverwacht vrouw en kinderen, in een auto van vrienden. Dat is een verrassing! Ze gaan mede naar mijn kwartier en we hebben elkaar heel wat te vertellen.
In het heele kantonnement is het trouwens een drukte van belang. Vrouwen en verloofden zijn in honderden binnenkomen stroomen. Och, och wat een gemoedelijke boel toch eigenlijk dat leger van ons. Hoe komen zij allen aan ons geheim adres? Maar ja met de veldpost is het ook maar een raar geval, de meest tegenstrijdige bevelen hebben wij daaromtrent gehad, evenals inzake de kwestie van de nummers der onderdeelen op de voertuigen.
In de officierscantine is nu ook wat model gekomen. Hier hebben zich de non-combattanten als Luitenant Schmit, dr. Ferwerda en Kapitein Biesen zich voorgespannen, geassisteerd door "Frederik" van het pension. Het eten is redelijk en een neutje is er ook wel te krijgen. De afdeelingscommandant is in de weer voor de troep, want behalve het café "La Montagne" is er niets in den wijden omtrek. Wij liggen ook ongelukkig op de grens van het kantonnement Elst waar wij onder hooren, zoodat Veenendaal taboe is voor de jongens. Ook de onder-officieren hebben niets tot hun beschikking.
Trouwens alles is nog maar provisorisch. Maar we mogen heusch wel reeds gaan denken hoe het moet als we hier moeten overwinteren. Het liefst kreeg ik wat barakken, al heeft het voor de troep en de geest in de troep ook zijn voordeelen wat huiselijker ondergebracht te zijn bij particulieren, maar weer niet uit het oogpunt van militaire tucht op den duur. Mijn ideaal is een barakkenkamp met een eigen kantine en bureau, zooals wij dat in Oostkapelle hadden in de vorige oorlog.
11 t/m 16 September 1939
We zetten de verbeteringen in het kantonnement voort. Een der kleine kamertjes bij Van den Broeke wordt gepromoveerd tot wacht lokaal. Zelfs een petoet is er in, in de voormalige boterkelder. Voorloopig kan dit dienen, maar van de winter zeker niet. De dokter heeft echter voorloopig ook geen bezwaar. Onze dokter heeft goed hart voor de zaak. Hij is zeer humaan, maar laat zich ook niet de kaas van het brood eten, en zich niet gemakkelijk voor den gek houden. De troep heeft dit ook al gauw in de gaten, en het ziekenrapport is spoedig op normale proporties. Is er echter werkelijk iets ernstigs, dan is Luitenant Ferwerda ook niets te veel, en ik merk dat de troep hem ook gaarne mag en vertrouwen in hem heeft. Het is ook prettig dat hij zeer goed thuis is in het militaire leven, de opleiding is blijkbaar wat dit betreft beter dan vroeger, uit welke tijd de bekende verhalen stammen van officieren van gezondheid met hun sabel aan hun rechter zijde of die ijlings hun sabel trokken als zij een troep tegenkwamen onder commando van een officier met getrokken sabel en die hiermede de groet bracht. Mijn eigen hospitaal personeel, Korporaal Klingenberg, Adema en Feenstra zijn ook beste kerels, die ook hoog wegloopen met hun dokter. Deze heeft in een dependance van Bergzicht een ziekenverblijf ingericht, en onze hospikken doen daar nu regelmatig hun dienst.
Ook onze paardenarts, Biesen is een type uitstekend geschikt voor zijn taak. Hij heeft ook al heel wat jaartjes medegeloopen, en is met mij de eenige uit de vorige mobilisatie. Hij heeft toen eerst als gewoon soldaat gediend, zoodat hij ook het klappen van de zweep kent en de jongens hem geen stukjes kunnen voordraaien. Mijn eigen paardepikken, Van Breugel en Van Hemert zijn ook een paar geschikte jongens, met hart voor hun werk en die je met gerustheid hun gang kunt laten gaan. Van Hemert is altijd vroolijk en de ziel van de specialisten zolder, zooals het kwartier bij Gerrits Sr. heet, en waar alle specialisten als hos- en paarden pikken, hoefsmeden, chauffeurs, schoen- en kledermaker, parkknecht enz. bijeen liggen.
In de bespanningen zijn op grond van de ervaringen allerlei wijzigingen gebracht en weder anders over de beschikbare stal ruimte verdeeld. Alles staat nu zooveel mogelijk stuksgewijs bij elkaar, de commandogroep ook. De menschen zooveel mogelijk bij elkaar, die bij elkaar behooren met hun bijbehoorend kader. Ik hoop zoo een goed kameraadschappelijk verband te krijgen.
De geest blijft goed en opgewekt en alle kleinere en grootere ontberingen worden opgewekt gedragen. Natuurlijk vallen er wel eens harde woorden, en komen er zondaars op het "rapport" en vallen er wat douwen als het niet anders kan, maar het meeste valt toch wel te redderen met een ernstig onderhoud met den delinquent.
Even als in vredestijd valt mij dit punt, het straffen het zwaarst. Om dit eerlijk en overdacht te zoen, zonder haat, maar ook zonder zwakte, valt soms niet mede. Ik kan er soms zoo inkomen, de omstandigheden zijn vaak ook zoo heel anders dan in vredestijd. Hoe gemakkelijk raken zij op hun primitieve ligplaatsen op de zolders het een of andere uitrustingsstuk kwijt. En wat hun begrip van ondergeschiktheid en gehoorzaamheid betreft: och hun opleiding in vredestijd is ook maar zoo zoo geweest. Ook het kader weet niet altijd zijn juiste houding en takt te vinden. Op de avondlijke besprekingen die ik met het kader houd wijs ik hun er hier vaak op, vooral dat zij zich hoeden moeten voor te groote gemeenzame omgang met hun "minderen", ik prent ze in dat ze hoewel dan maar onder, dan toch ook "officieren" zijn.
Bij al deze dingen heb ik de allerprettigste hulp van mijn officieren, die gelukkig geheel mijn opvattingen zijn toegedaan.
Het weder wordt steeds afwisselender en een dag zijn we allen door en doornat thuis gekomen van een oefeningsmarsch. Wat nu met onze eenigste uniform! Gelukkig weet er weer iemand raad en al spoedig gaan alle natte kledingstukken op de auto naar de droogkamer van de wol en sajet fabriek van Van Schuppen in Veenendaal, een zakenrelatie van me.
Met een uurtje is alles weer droog, al zijn eenige broeken dan ook wel een beetje erg gekrompen!
In ons kwartier beleven we een narigheid, een van de terriers, jong en onervaren en het drukke verkeer op de anders zoo stille Cuneraweg niet gewend, raakt onder een auto en is op slag dood. Als Mevrouw Van Leeuwen thuis komt heeft Canter het dier al begraven. Richard, de andere loopt dagenlang ontroostbaar rond.
Dinsdag komt er ineens een verlofregeling af. Dat is me wat voor de troep, die het bericht met gejuich ontvangt. Ik sta echter wel een beetje verbaasd. Er moet nog zoo ontzettend veel gebeuren voor we werkelijk een goed gevechtswaardige troep hebben. En nu moeten we dagelijks gaan werken met een verminderde sterkte. Dagelijks zal een zevende afwezig zijn, terwijl ook iederen dag een deel zich klaar maakt voor het verlof, daar zij al om vier uur kunnen afreizen. Bij de infanterie zal dit bezwaar niet zoo gevoeld worden, maar de paarden gaan niet met verlof, de verzorging neemt immers iederen dag eerstens alle beredenen en ook de onbereden in beslag, en daar de paarden iederen dag beweging moeten hebben blijven voor het eigenlijke stellingwerk de onberedenen practisch over. Als nu nog anderen de paarden van de verlofgangers moeten verzorgen, worden de beschikbare krachten nog minder. Bij oefeningen kan ook nooit meer voltallig worden uitgerukt, waardoor weer oneigenlijke toestanden ontstaan.
Het bureau werkt onder hoogen druk om een billijke regeling in elkaar te zetten, naar ouderdom, huwelijksche staat enz. terwijl ook het wachtrooster aangepast moet worden, en de verlofgangers ook verdeeld moeten worden over de verschillende groepen als Commandogroep, seiners, specialisten, beredenen, onbereden enz. Ook moet rekening gehouden worden dat als b.v. de eene paardenverpleger met verlof is, de andere aanwezig moet zijn, en zoo met alle andere functies. Ook bij het kader moeten al die overwegingen gelden, en het is een heele toer het voor elkaar te krijgen.
Daar tusschendoor beginnen wij de bijzondere gevallen te krijgen: Plotseling naar huis roepen van mannen, wier vrouw ernstig ziek is, of waar een kind geboren is, en wat niet al.
Toch komt het voor elkaar en terwijl wij naarstig voortwerken aan de batterij bouw, waar nu de Batterij Commandopost en de posten Sectiecommandanten geschapen worden, draait het bureau onder leiding van Van der Veen de regeling in elkaar. De voorschriften luiden, dat ieder in de veertien dagen twee dagen moet hebben, en dat twee maal per maand. Zoo hebben we telkens per maand twee of drie dagen de heele batterij compleet, en ik heb reeds in gedachten, dat dit dan de dagen worden van oefeningen in volle sterkte.
Zooveel mogelijke oefenen we ook. Detail oefeningen, maar ook in stelling komen, en dit speciaal op een punt waar we eventueel in stelling zullen komen te staan als de oorlog eens uit zou mogen breken en we de stelling nog niet klaar hebben. Want de bouw gaat maar langzaam, daar wij ons materiaal moeten betrekken uit het Divisie pionier park in Rhenen, en dit werkt nog niet op volle toeren.
Bij een van de afmarschoefeningen die ik houd, vooral voor training der paarden, bereid ik voor het eerst de "luxe autoweg", volgens de verkeersborden gesloten voor zwaar verkeer. Opper Becker krijgt er de stuipen van, nog verkleefd aan vredesideeën, maar ik denk, dat vóór deze mobilisatie ten einde is, die weg wel tot pulp zal zijn, en iemand moet de eerste zijn. We genieten van de mooie rit, met de prachtige vergezichten, de eene kant de Grebbevallei in en de andere kant de Betuwe in. De trompetters, beurtelings Van Ankum, mij nog welbekend van herhalingsoefeningen, of Janssen, komen al aardig op stoot, en het is soms niet zonder een gevoel van trots als ik onder vroolijk trompetgeschal aan het hoofd van mijn batterij door een of andere nederzetting trek. Het is alles nog wel niet model, maar het ziet er toch wel netjes uit, en het geheel maakt toch wel een solide en krijgshaftige indruk. De zware houwitser ziet er dan ook wel stoer en vertrouwenswekkend uit.
De kleedermakerij en de schoenmakerij loopen nu ook. Van den kleermaker hebben we zijn naaimachine gehuurd, en de schoenmaker gaat twee maal per week met het zwaardere werk in een schoenmakerij in Veenendaal werken, waarmede ik een contract gesloten heb. Door de toestand van de kleeding en het schoeisel valt er veel te doen. Jonkman is ook een virtuoos om niet-meer-sluitende kragen in orde te maken, zoodat de batterij er steeds beter uit gaat zien. De fourier Van Spankeren heeft ten koste van een dienstreis naar Barneveld, vergezeld door het slachtoffer, de buitenmodelsche dikken kok Albeck deze door ruiling eindelijk ook in een passend uniform kunnen steken. Want nu er verlof komt willen ze er allen netjes uitzien!
En zoo vertrekt Zaterdag de eerste ploeg verlofgangers. Met de vrachtwagen worden ze door onze brave Verhoef naar de speciale Militaire treinen in Veenendaal en De Klomp gebracht.
17 t/m 23 September 1939
De Zondag besteed met een verkenning per rijwiel in het voorterrein, de richting Achterberg en de Grebbeberg en het daarvoor liggende terrein richting Wageningen uit, om de zaak van dien kant ook eens te bekijken en de verschillende terreinvoorwerpen op te zoeken die ik zoo zie uit de plaats waar ik een waarnemingspost denk op te richten.
Terugkeerende zie ik de villa Remmerstein, vanwaar ook wel een mooi zicht in het terrein moet zijn, zeker van het dak af. Als ik er aan kom zie ik dat ik dat idee niet alleen gehad heb, en ik tref den Afdeelingscommandant met satelieten op het dak. Als de eigenaar van een wandeling terug keert is de verbazing op zijn gezicht te lezen en erg leuk vind hij het niet, geloof ik. Er zal wel wat opzitten voor zijn "buttler" die ons schoorvoetend heeft toegelaten.
Wachtmeester Dohmen maakt deze week een tuimeling van zijn paard. Opper Becker vervaardigt een schitterend en treffend proces-verbaal, hetgeen volgens de voorschriften moet met het oog op eventueele nadeelige gevolgen van het dienstongeval. Over het algemeen zijn we wel gelukkig geweest en hebben er zich geen ongevallen van betekenis voorgedaan. Bij het helpen in de keuken tracht Oudshoorn echter zich een vinger af te snijden, en verdwijnt naar het Militair hospitaal in Amersfoort.
Canter maakt zich weder verdienstelijk bij de zorg over de gasmaskers. Hij is daar een specialist in, door zijn werk bij de Haagsche politie en brandweer, heeft er zelfs een boekje over gepleegd. Als ze dat hoogerop maar niet in de gaten krijgen, want dan pikken ze me hem af voor een of andere gewichtige gasfunctie.
De veldprediker, Ds. Louwerse heeft zich het lot van onze afdeeling ook aangetrokken, en zoo beleven we Zaterdagavond de opening van een militair tehuis, in een hoeve juist tegenover Bergzicht. Uit reverentie zijn vrijwel alle officieren van de afdeeling ook aanwezig en voor de jongens is er nu tenminste een begin van een punt van ontspanning. Met genoegen zitten ze hier te dammen, te lezen of andere spelletjes te doen, en het is er reeds propvol. Het commité van eenige Veenendalers zit dan ook al direct met uitbreidingsplannen.
Onze veldprediker blijkt overigens een man van vele gaven te zijn. In de officierscantine staat een oude gammele piano, en hij ontpopt zich daarop als een virtuoos. Hij is zoo muzikaal, dat hij na een paar maal voorzingen (en hoe!) van het "Lied van de Veld", dit met veel zwier weet te begeleiden. En ook nog andere liedjes, van Biesen en Schmit, als het Bobeldijksche Volkslied en andere.
Luitenant Buddingh bezorgt ons een schrik, daar hij achter van de duo van een motor aftuimelt en zijn mooie neus beschadigd, en deswege vol schaamte en met licht geschudde hersenen een tijdje met ziekenverlof gaat.
Luitenant Kramer krijgt het een keer op zijn heupen als we een eterijtje op touw hebben gezet met de overste als gast en eenige heeren van de Divisie, en smijt met volle bierfleschjes die door ons vlug leeg gemaakt worden. Het smaakt weer best, en het is een genoeglijke stemming. Het halfuurtje voor tafel is ook altijd gezellig als er een nosje gelegd wordt en Biesen en Franssen debatteeren.
De Hoogere Legerleiding heeft weder een veranderd tactisch inzicht, met als gevolg dat weer veel van het verrichtte werk aan de stelling ongedaan moet worden gemaakt, en opnieuw begonnen. Mij lijkt de wijze waarop telkens de boel ook wordt aangegeven, erg schetsmatig. Wij hebben hr. 20.oo, de Linker Batterij 18.oo. Nu is het terrein ook lastig om je te oriënteren, en wij hebben ook een vuur op de zuidelijke Rijndijk, waardoor we iets gedraaid zijn.
24 en 25 September 1939
Gisteravond zelf met verlof gegaan. Prettig gevoel de zaak met een gerust hart aan Canter achter te kunnen laten. Het was vreemd weer in een trein te zitten. Nog vreemder weder door mijn goede stad Amsterdam te gaan. Met een plezierig gevoel herken ik als eerste "bekende" een onzer verkeersagenten, die het verkeer bij het station regelt. Thuis is een heele verzameling vrienden op komen draven, die allen benieuwd zijn naar onze ervaringen. Ik heb nu ook eens tijd alle kranten die men voor mij bewaard heeft, door te lezen, want van krant en radio komt bij ons werk niet veel. Het is vreemd maar het is of het je daar ook niet in het minst interesseert. Zoo volkomen gaan wij op in onze taak, die ons dan ook voor de volle honderd procent opeischt.
Maandags ga ik eens even naar kantoor. Ook daar voel ik mij een vreemde, die er al heelemaal buiten staat. Het interesseert mij ook niet bijster, mijn hoofd staat naar hele andere dingen. Ik voel nu ook dat ik rust noodig heb. Ze vinden het blijkbaar vreemd op kantoor dat ik de heele dag niet kom werken, maar ik denk er niet aan. Ik moet nu eens uitrusten. Op kantoor kijkt men ongeloovig. Daar gelooft men nog steeds in het fabeltje dat officieren maar een lekker lui leventje leiden en wat fuiven en drinken en voor de rest het wel gelooven. Wat zij er in de stad ook van zien moet hun wel in die meening brengen, maar wat weten zij ook van de bergen werk die bij het veld leger worden verzet en onder welke omstandigheden? Een van de Heeren vond het zelfs een schandaal dat hij een paar dagen niet gemakkelijk had kunnen reizen, en vond het alles overdreven. Enfin, zoo is het altijd geweest en zal het wel blijven ook, al kon het ons wel eens duur te staan komen.
Wat vind ik mijn huis weer gezellig. Als je zoo eens een tijdje weg bent geweest zie je alles weer eens met frissche ogen. Niet dat wij het in ons kwartier slecht hebben. Verre van dat, het is wel het beste uit de heele omtrek. We hebben nu een arrangement gemaakt voor ontbijt en lunch, en een paar maal middageten, terwijl wij de andere dagen meetafelen op Bergzicht. Dit bevalt ons best, want we hebben 's avonds nog vaak wat te doen en verliezen zoo niet veel tijd en blijven een paar avonden vrij van de verleiding op Bergzicht in de gezellige kring te blijven hangen.
De dienst loopt nu tamelijk regelmatig. Beurtelings heeft een der drie officieren van de batterij de weekdienst, waaraan ook opper Becker als dd. deelneemt. Dat is er dan heel vroeg uit en reeds een sjouwpartij. Na de reveille eerst de stallen in, die over ruim een kilometer verspreid liggen. Na het controleeren van de staltijd zorgen bij de verdeeling van brood en koffie, acht uur uitrukken, of de beredenen paarden uit brengen, de onberedenen naar de stelling, kwartieren naloopen menschen en paarden ziekenrapport. Daarna allerlei andere karwijtjes, want nog steeds valt er aan de kwartieren en de stallen te verbeteren.
De beredenen gaan daarna ook nog wat naar de stelling, waar brood en koffie gebracht worden. Het schaftuurtje is vaak gezellig en geeft gelegenheid tot ongedwongen omgang met de jongens die we zoodoende steeds beter leren kennen. 's Middags weer staltijd, het rapport op het bureau, brieven teekenen, verlofpasjes teekenen, strafjes uit deelen, verzoeken behandelen, de dienst voor den volgenden dag uit maken. En daartusschen nog eens heen en weer naar het afdeelingsbureau voor allerlei besprekingen. Mijn officieren werken in de stelling in overall gestoken mede met de troep en 's avonds als hij thuiskomt stinkt Canter naar de carbolineum.
Op het bureau wast de stroom papier onrustbarend, steeds meer instanties vragen allerlei opgaven, in meervoud. Verschillende instanties doorkruisen elkaar ook. De een wil dat er meer aan sport gedaan moet worden, de andere meer aan oefeningen, een derde beveelt dat het stellingswerk voorrang moet hebben. Dan heb je de heeren van de gasdienst die voor hun belangen op komen. Ook de geestelijke verzorging eischt van tijd tot tijd onder diensttijd de menschen op. Waar er ook tijd afgenomen moet worden voor verzorging kleeding en uitrusting, tuigen, materieel enz. is 24 uur veel te weinig in een dag!
Zoo blijven Canter en mij vaak alleen de avonduren over voor allerlei bijkomstige besognes. Maar we hebben nu ook twee avonden in de week panoramaschieten. In de serrezaal van Bergzicht is door de Afdeelingsstaf met behulp van een kunstschilder uit de troep een keurig panorama vervaardigd. Luitenant Meijer, onze eenigste beroepsofficier leidt de oefeningen, en alles gaat model, maar op een allerprettigste manier, en toch heel serieus.
Eenmaal in de week hebben we ook avondoefening. Meestal een marsch in het donker, met eens in stelling komen. Na een paar maal gaat het al verwonderlijk vlot en geluidloos. Het is anders een heel gescharrel in het donker bij het aanspannen. Dat er geen ongelukken gebeuren begrijp je niet. Het is echter een rustig slag paarden, die zich al geheel aangepast hebben aan de voor hen vreemde omstandigheden en goeiig met zich laten sollen. Ik heb ook bewondering voor mijn menschen hoe zij met die zware stukken onder vaak zware omstandigheden weten te manoeuvreeren, en soms haarscherp met hun zesspannen door nauwe bochten rakelings langs zware beuken weten te draaien.
Een avond in de week mag ik met den Afdeelingscommandant mede naar Zuilenstein waar de Overste huist met zijn bureau. Onder leiding van Kapitein Van der Wiel worden we daar verder opgeleid in de afdeelingsvuurleiding. We ontmoeten daar dan ook de andere Afdeelingscommandant Collette met zijn satelieten. Het zijn gezellige avondjes, waar echter ook hard gewerkt wordt, en waarvan we vaak eerst middernacht terugkeeren.
30 September 1939
We hebben voor het eerst een ernstig ziek paard. Wiesen is natuurlijk net met verlof, maar Van Breugel en Van Hemert doen onder leiding van de waarnemer uit Rhenen, dr. Vierdag wat zij kunnen. Het helpt echter niet en tot onzen spijt sterft het paard. Het wordt verkocht als voedsel voor de dieren in het dierenpark Ouwehand in Rhenen. De oorzaak schuilt waarschijnlijk in de voeding. Nog steeds wordt gevoerd uit de mondzakken en veele zijn door het vele gebruik stuk en geen nieuwe te krijgen. Zoo krijgen ze veel zand en grond mede naar binnen. Ik hoop nu gauw hout te krijgen voor voerbakken.
Mijn vrouw heeft mij bericht thuis een breikrans te hebben opgericht. Ze hebben zich geworpen op het breien van polsmoffen en bivakmutsen voor de komende wintermaanden. Onze ervaringen op het stuk van de kleedingsvoorziening zijn nu wel zoodanig dat we maar niet op van Rijkswege verstrekte bullen zullen hopen. Het kan een aardige verrassing worden voor de troep op St. Nicolaas.
Ja, de komende winter. Met zorg vervult mij het idee dat menschen en paarden op deze wijze overwinteren zullen moeten. Grondig verbeteren lukt echter niet om de kosten, daar er nog steeds mogelijkheid schijnt te bestaan dat we elders winterkwartieren zullen moeten betrekken. Men mompelt zelfs van terug naar de kazerne in Ede. Dat lijkt mij nog al bedenkelijk, zoo een eind voor de stelling. Ten eerste wordt het dan problematiek bij een plotseling uitbreken van een oorlog of we dan nog op tijd in onze stellingen kunnen komen, en ten tweede zouden wij dan dagelijks met auto's van en naar de stellingen moeten om daar te werken. Daar komt dan niet veel van terecht, gezien hoe langzaam we hier al kunnen opschieten. Ten derde leven we hier tamelijk zelfstandig en komen we in de kazerne weer onder heel andere omstandigheden te leven, hetgeen ons niet aanlokt.
De aanvoer en afvoer van waschgoed levert nog steeds veel bezwaren. Het innemen en uitdeelen ontrekt twee dagen per week een paar man aan de normale dienst, bij deze uitgebreide legering. Met het ondergoed is het ook maar treurig gesteld, ook al door de bezuiniging der voorafliggende jaren. Velen hebben ook eigen ondergoed, en de overname hiervan, evenals dat van schoeisel, heeft veel geharrewar mede gebracht. Ook met de nummering heeft het veel zorgen gegeven en de vele en steeds tegenstrijdige orders omtrent het al en dan weer niet toegelaten zijn van buitenmodel ondergoed in de legerwasscherijen. De meest hopelooze dingen krijg je ook, doordat de man niet zijn eigen ondergoed weer terug krijgt.
Bij de aanvulling van de kleeding, waar we steeds voor vechten, bezorgt de etappe ons ook de meest rare dingen. Blij dat we eindelijk een partij nieuwe broeken krijgen, blijken het korte infanterie pantalons te zijn. We hooren van infanterie, die rijbroeken kreeg, en daar prinsheerlijk in rondliep.
De magazijnen zitten vol met nieuw goed, maar toch bestaat men het ons een partijtje oude uitgestoomde te sturen. Die zuinigheid!
Als we hier blijven moet ik toch een cantine hebben en een barak voor het houden van theorieën. In het heele kantonnement is nergens een behoorlijke ruimte waar ik honderd man bij slecht weer kan verzamelen, het moet nu steeds gebeuren in groepjes van tien tot twaalf man onder een onderofficier, onder toezicht van een tusschen de kwartierzolders rondreizende officier, wat daar van terecht komt begrijpt men, vooral waar het kader nu niet bepaald uitblinkt in het doceren en beheerschen van de stof. En zooveel dingen moeten opgehaald worden uit het grijs verleden van menige dienstplichtige. Onderwerpen als krijgstucht, verzorging paard en tuigen, wapenen, groeten, rangen en graden en wat niet al.
Ook de badgelegenheid moet geregeld worden, het is te koud voor het Bergbad.
Er wordt nog steeds gekookt uit de keukenwagen bij de Tabaksschuur en daar gegeten ook in het vrije veld, voorzover de jongens hun prakje niet medenemen naar hun zolder, waar het half koud aankomt door de afstanden die er steeds mede geloopen worden. Een eetzaal tevens leslokaal en cantine is dus dringend noodig en we hebben er reeds een mooi centraal gelegen plekje voor gevonden. Al onze vertoogen helpen niet, en stuiten af op de onzekerheid of dit nu onze winterkwartieren worden of niet, en met de mededeeling dat alles door de Afdeeling voor het geheel geregeld zal worden.
De tweede batterij heeft het ten dien opzichte beter, vorstelijk als zij daar zitten op Berg en Bosch, dat zij geheel tot hun beschikking hebben. Ze hebben ook wel hun moeilijkheden, zooals de ver afgelegen en gammele stallen, maar de troep heeft het beter.
De verhouding met de andere batterij is allerhartelijkst. We hebben aan tafel gelapt en de jongelui een voetbal bezorgd. Zoo is er nu de eerste voetbalwedstrijd op een Zaterdagmiddag geweest op het voetbalveldje bij Berg en Bosch (die wij verloren hebben). Wij tellen overigens Veldhuis, die korporaal is in onze gelederen, een eerste klas speler van Heracles uit Almelo, terwijl ook Wachtmeester De la Bije een sportsman is.
1 t/m 8 October 1939
Deze week verloopt als de vorige, naarstig werken aan de batterij bouw, stallen en kwartieren. We hebben een goede voorman aan wachtmeester De Vries (een echte Fries!), met zijn timmerploeg. Nog steeds mogen we geen groote kosten maken en moet alles provisorisch blijven. Canter juttert derhalve als maar oud hout uit Veenendaal. Als de mobilisatie veel kost, ligt het niet aan ons!
Franssen en Malten zijn om beurten aan het pionieren of met de paarden. Het devies is steeds als de Afdeeling naar ons informeert: "het loopt wel".
In het pionierwerk komt ook model. We moeten de materialen stuk voor stuk uit het divisiepionierpark te Rhenen, bij de timmerfabriek halen. Sommigen deelen zijn geheel klaar en loodzwaar. Het is een heele hijsch ze op en af onze gammele Chevrolet te laden, die ze zuchtend onder de vaardige hand van onze onvolprezen Verhoef de berg over sleurt. Verhoef is een laconiek type. Bijzondere Vrijwillige Landstorm man, en de vader van de specialisten zolder. Hij zorgt uitstekend en met liefde voor zijn wagen.
We raken thuis in de geheimen van lig- en zitnissen, loopgraafschotten, ankerdraden en wat dies meer zij. De "roode boekjes" uit onze reglementen voorraad, op cursussen en herhalingsoefeningen nooit bekeken, zijn nu de meest gelezen deelen dezer bibliotheek!
4 October komt van het Regiment de bevordering af van onzen ijverigen wachtmeester administrateur tot opperwachtmeester. Dat doet mij genoegen, hij verdient het ten volle. De volgende morgen als hij met de dubbele chevron op het bureau verschijnt is dit met slingers op passende wijze versierd, door van Spankeren, Joep Hermans en Van Kerkhoff. Zelfs onze "bliksemordonnans" Verhey is door de feestvreugde aangetast en kijkt niet zoo sloom als anders.
De papierwinkel neemt nog steeds in omvang toe. Er komen orders van boven naar beneden die ons elkaar wel eens doen aankijken, daar zij een taal spreken van een totale onkunde van de Heeren in den Haag, van achter hun schrijftafels, omtrent de toestanden bij en de omstandigheden waaronder bij het Veldleger gewerkt wordt. Vooral de "Puntmuts" is een teer onderwerp. Natuurlijk heeft de Commandant Veldleger gelijk. Wat model is model, en daar moet de hand aan gehouden worden en dan moet dit ook van hoog naar laag uitgevoerd worden. Helaas ontbreekt het daar wel eens aan, zooals met meer dingen, o.a. het reizen met de militaire treinen en het niet voor vier uur uit het kantonnement vertrekken. Ik kan de regeling ook niet bewonderen en zou heel wat jongens vlugger en makkelijker naar huis kunnen laten reizen als ik een oogje dicht deed, maar orders zijn orders. Vervelend is het dan echter als de jongens ontevreden terug komen, omdat dorpsgenoten veel eerder thuis waren omdat andere Commandanten het zoo nauw niet namen.
Wat de veldmuts betreft zou er ook een andere oplossing zijn, over het algemeen geeft de troep blijk van voorkeur voor de inderdaad veel vlottere Fransche puntmuts van den poilu. Het uniform is toch al niet populair, en duidelijk merkbaar is in de steden dat de veldartilleristen en huzaren met hun vlottere en beter zittende uniformen dan de infanterie met verlof zijnde wel in uniform blijven lopen, en de infanterie niet. Welnu geef den man de puntmuts en schaf het nare rechtzinnige ding dat thans onze hoofden (ont)siert af!
We beleven deze week nog een tweede feestelijkheid, als de paardenpik Van Breugel, sedert van voor de voormobilisatie reeds ondertrouwd te zijn, als gehuwd man terug keert. De specialistenzolder bereidt hem een hartelijk welkom thuis. Er is gecollecteerd en hij ontvangt een mooie enveloppe met inhoud om wat voor het jonge huishouden aan te schaffen.
"Op verzoek" ben ik bij het middagappèl en spreek hem toe voor het front. De "schoenlapper" Slutter treedt daarna eensklaps naar voren met zijn harmonica en Van Breugel gaat de hoogte in onder een "lang-zal-ie-leven!" De koks hebben een aparte hulde en kwakken een vogelboutje boven op zijn etenspannetje. Een duifje of een kippetje? Boeren, pas op je kippen!
Bij de afdeeling is in een prieeltje van "Granida" [vermoedelijk wordt hier bedoeld Pension Gramina van Jac. van Leeuwen] een kapper in bedrijf gekomen, zoodat we de gebruikelijke lange haren te lijf kunnen. Weer een doorn uit mijn oog. Overigens is ook onze korporaal hospik Klingenberg een goed vakman.
9 t/m 20 October 1939
Het begint kouder te worden en we hebben maatregelen getroffen voor verwarming op het bureau en in eenige verblijven waar de menschen niet bij de kachel van de kwartiergevers aan kunnen zitten. Het geld wat de inkwartiering en alles kost zou al gauw opgebracht zijn als we eigen barakken hadden.
De stelling schiet goed op, de timmerploeg is nu daar ook noodig. Het noodige zand zullen we van elders aan moeten voeren om het landschap niet te beschadigen en zoo van de lucht uit zichtbaar te worden.
Gaspersoneel is ook aangewezen en in opleiding. Zoo langzamerhand heeft iedereen een dubbele functie, en zal in geval van oorlog ieder gesneuvelde voor twee tellen. De organisatie van een batterij veldartillerie is wel in het geheel niet berekend op een stelling oorlog. Als we lang in stelling moeten staan, hoe moet het dan met aflossing? We hebben dan ook plan de beredenen ook voor kanonnier op te leiden.
Op het terrein achter Bergzicht is nu een danstent verschenen die ingericht wordt voor cantine voor de geheele afdeeling. Ook zal daar nu gegeten worden. Wij beëindigen het koken in de keukenwagen waarvan de roosters en de potten door het lange gebruik al moeilijkheden gaan geven. Ons personeel rouleert mede met de andere batterijen in de centrale keukendienst. Een rondbrengdienst voor het brood en de koffie wordt georganiseerd. Na het middagappèl wordt voortaan afgemarcheerd naar Bergzicht om te eten.
De 14e heeft de officiële opening van de cantine plaats, met een klinkende speech van den Afdeelingscommandant Kapitein Barendrecht. De officieren van de afdeeling fuiven op gratis bier. Het is een vreugdevolle avond met een verlaat avondappèl en de troep amuseert zich best, te oordelen naar de golven lawaai die naar ons overwaaien. De Limburgers van mijn batterij laten zich niet onbetuigd en meenigeen zoekt met wankele schreden zijn legerstede op.
Op 17 October komen de eerste verschijnselen van het zakenverlof los. Het bureau puzzelt, past en meet. Er zijn veel gegadigden. Het meerendeel van onze menschen zijn dan ook boeren met eigen bedrijven, meest gemengde bedrijven. Het is dus ook een landsbelang, dat de boel op die boerderijen blijft loopen. Op de kaarten die voor dit doel verstrekt worden, verzamelt Canter alle gegevens, en zoo krijgen wij meteen een blik achter de schermen, hoe het er thuis bij onze jongens gesteld is. En dan word je weer bitter als je bedenkt, neen, als je met verlof bent: ziet, hoeveel flinke jongens ongehuwde kerels, die best gemist zouden kunnen worden, rondloopen, vrij van dienst. Vrij geloot, of om een of andere futiliteit afgekeurd, of broederdienst. Weer de fout van de te kleine lichtingen, waardoor het in de diepte gezocht moest worden en we vijftien lichtingen diep zitten.
Er moeten heel wat kaarten klaar gemaakt worden en een heel schema ontworpen worden om, wanneer allen krijgen wat zij vragen, het zoo te verdeelen, dat ieder zijn portie krijgt en toch per dag het maximum percentage aanwezigen niet wordt overschreden. Waarbij wij er ook weder rekening mede moeten houden dat geen twee lieden met dezelfde functie en die elkaars vervanger zijn tegelijk weg zijn. Ook de wachtlijst en de stalwachten indeeling (alles 12 man per dag!) worden er weder door beïnvloed. Ik krijg neiging onder elke kaart op de vraag: "Is uit hoofde van dienstbelang geen bezwaar?" te zetten "bezwaar". Het is moeilijk het één tegen het ander af te wegen. Natuurlijk zijn de jongens wel eerlijk met hun opgaven, maar het is ook natuurlijk dat zij het zwaartepunt naar hun belangen verleggen. En dit niet om uit de dienst te komen, maar omdat de zorgen omtrent gezin en bedrijf hen drukken. Gelukkig hoeven wij niet ja of neen te zeggen, maar berust de beslissing bij het Departement van Defensie, na de burgemeester gehoord te hebben.
Al met al wordt het steeds moeilijker de dienst gaande te houden en wordt het plukje dat voor stellingwerk dagelijks beschikbaar is steeds kleiner. In wanhoop scheld ik tot vermaak van de tafel de heele boel uit, en verwensch de heele zaak naar den duivel met hun "periodiek verlof, zakenverlof, uitzonderingsverlof, weermachtsindustrieverlof, bijzonder verlof, trouwverlof, begrafenisverlof, ziekteverlof". Verlof, verlof, verlof en alsmaar verlof. En dan is er ook nog wel eens tijd voor een beetje dienst. En dan als maar papier van boven af, van materieel, van gas, van sport, van medische dienst, waarvan de één wil dat dit gebeurt, en de ander niet gerust is of die opgave (in multiplo) gedaan wordt, en de eene instantie zich veel belangrijker vindt dan de andere. Ze maken ons van het veldleger gek, en ze maken het ons onmogelijk een behoorlijk gevechtswaardige batterij te maken. Soms loopt je gal over, als je ziet aan wat een futiliteiten je tijd weg gaat, en het groote doel niet schijnt te tellen, en soms zou je zoo rechtstreeks aan de opperbevelhebber willen schrijven: "Ik ga naar huis, die verantwoordelijkheid neem ik niet langer".
Als ik in zoo'n bui ben bestijg ik mijn trouwe Eric, zooals het beest nu gedoopt is, en rijd eens flink door de mooie natuur. Opgefrischt en gesterkt kom ik dan weer terug, na langs alle punten waar gewerkt wordt gereden te zijn en gezien te hebben dat het toch ook wel weer medevalt.
Deze ritten die we altijd als een genoegen kunnen paren aan de plicht zijn een dagelijks wederkeerend genot. Ik maak de ritten of alleen, of vergezeld door mijn oppasser Agten. Soms ook rijd ik samen uit met Canter, die nog al eens zijn handen vol heeft met het rijkswedstrijdpaard van de Luitenant Heffner, nu Luitenant Vuurregelingsdienst bij I-8 R.A. Als Malten mede gaat op de hoogbenige Joy beleven we ook wel eens spul. Het mooiste zijn de ruiterprestaties van Franssen op Gerrit. Het is natuurlijk toeval, maar de paarden door hem bereden (hij is nu niet bepaald een lichtgewicht) mankeeren na afloop nog wel eens wat. Dit is dan een gereede aanleiding voor zijn vrind Biesen om hem te plagen, waar de heele tafel van mede geniet!
Het leven in de officiersmess blijft gezellig. Biesen is een matador in het tellen bij het nossen. Potjer onze baby, de enigste tweede Luitenant heeft nog al eens last van zijn te lange armen en beenen, en hij is het die nog al eens probeert of de hooge kuif van Van den Briel wel vast op het hoofd zit. Schmit beschikt over een dosis humor die ons door vele moeilijke ogenblikken heen helpt. Het is overigens een toovenaar zooals hij zorgt voor de menage en fourage, gesecondeerd door Opper Don en Van Wel.
In deze periode ben ik weer met verlof geweest, en als ik terug kom word ik ontvangen met ijselijke verhalen over den brand. Een der bijgebouwen van Bergzicht is afgebrand en bij het blusschen schijnen zich dolle tooneelen te hebben afgespeeld. Gelukkig is het, mede doordat het een windstille nacht was, goed afgeloopen. Stel je voor dat het afdeelingsbureau, onze cantine, de panoramazaal en de logiesgelegenheid van vrijwel de geheele staf afgebrand waren! Niet dat het zonde zou zijn voor de oude kast, die zou niet beter verdienen. Al doet Dr. Ferwerda wat hij kan, zooals onlangs toen hij een aantal manschappen gerequireerd heeft en de heele tent, die blijkbaar in geen tien jaaren was schoongemaakt, heeft laten uitzwabberen onder protesten van Moeder Hootsen.
De tweede Batterij op Berg & Bosch geeft "een partijtje", het wordt een gezellig avondje, en het is gemakkelijk thuis komen na afloop daar de weg naar onze kwartieren helt! De Luitenant Kramer is daar de man met de meeste troepenervaring, en hij heeft het klaar weten te spelen dat in een van de zalen van Berg & Bosch een paar bioscoopavonden gehouden worden. Zoo is er tenminste iets voor onze jongens in deze tamelijke rimboe.
21 October t/m 7 November 1939
De gasmasker oefeningen nemen nu in intensiteit toe. We beschikken nu ook over een geïmproviseerde gaskamer. Op groote schaal wordt een oefening gehouden in het dragen van het gasmasker, zelfs het bureaupersoneel werkt de voorgeschreven tijd met het masker op. We ondervinden hoe uitstekend deze oorlogsgasmaskers zijn, en de normale werkzaamheden niet hinderen. De troep werkt normaal door aan het geen waarmede zij bezig zijn, en wij fietsen en loopen ook zonder bezwaar.
Bij de paarden doen zich enkele verschijnselen van lichte droes voor. Dat geeft weder zorgen en het uitrukken wordt beperkt.
In de omgeving worden eenige typhus gevallen geconstateerd bij de burgerbevolking. Wij nemen maatregelen inzake fruit en rauwe melk.
Met Sectie V. heb ik een questie over de betaling van het door mij gebruikte hout in de stelling, voor de bekleeding van de wanden van de geschutsputten. De loopgraafschotten waren m.i. te zwak en in het pionierpark heb ik er beter hout voor gevonden en dat op mijn eigen methode verwerkt, zooals wij de zaak vroeger bij de Vestiging Artillerie deden, met nagenoeg geen verzagen of spijkeren, zoodat als de boel weer eens veranderd zou moeten worden, de zaak feitelijk uitneembaar en verplaatsbaar is.
Dit hout blijkt echter duurder te zijn en men wil mij de rekening zelf laten betalen. Ik ben echter gedekt (we loopen al langer mede, dan vandaag!) en na een bezoek in Amerongen bij Kapitein Van Walsum is de zaak gelukkig in orde.
Het verlofreizen met de militaire treinen blijft nog altijd veel zorgen geven. Het is soms heel laat vóór de jongens binnen zijn. Er begint nu ook een ander euvel door te werken, en dat is het ziek van verlof thuis achter blijven.
27 October is een groote dag voor de afdeeling. Kapitein Barendregt heeft, op uitnemende wijze door Luitenant Meijer geassisteerd een ralley voor de officieren in elkaar gezet. Het wordt een heel hyppisch festijn Het weder is ideaal en alles en iedereen werken mede om het te doen slagen. De Afdeelingscommandant is tenslotte de winnaar, Canter heeft pech, daar zijn paard Emmy ziek is. Ik zit met mijn resultaten in de middenmoot, ken Eric nog niet genoeg en spaar hem te veel in het begin. Franssen heeft moeilijkheden met de kaart.
De finish is prachtig georganiseerd en bevindt zich op het voorplein van het buiten "Prattenburg". Daar assisteeren Ferwerda en Biesen, en een trompetter steekt iedere keer als een ruiter komt aanstuiven de trompet. De Douairière en de Freule van Asch van Wijck met "Mademoiselle" genieten zichtbaar en bieden na afloop een uitgebreide thee en drankjes aan. Daar vindt ook de prijsuitreiking plaats en tot onze verrassing is de prijs een keurige zilveren wisselbeker, aangeboden door de echtgenoten en verloofden van alle officieren van de afdeeling!
Luitenant Van den Briel, oftewel Brielekees, doet met goed gevolg een doctoraal examen, waarvoor hij bij het uitbreken van de mobilisatie bijna klaar was en waarvoor hij nu toch nog gelegenheid gevonden heeft verder te werken. Een prestatie, die door ons dan ook zeer gewaardeerd wordt, en hij wordt 's avonds op feestelijke wijze aan het station te Veenendaal afgehaald in een versierde en "vochtige" vrachtwagen en tot diep in de nacht in de mess verder gehuldigd.
De manschappencantine begint nu ook te draaien. Er is een tooneeltje getimmerd en er zal een toneelvoorstelling plaats hebben. Dit mislukt echter, maar Luitenant Kramer, die de ziel van die beweging is geef het niet op en zoo treedt het muziekkorps van 10 R.I. op en een goochelaar, een en ander met uitbundig succes.
Een paar dagen later hebben we toch tooneel, en genieten we van "de Tante van Charley".
Het heeft er nu toch wel alle schijn van dat we hier blijven overwinteren. De kwartieren zijn er nog eens extra op gekeurd door Ferwerda en een "Overste-Dokter". We mogen nu ook meer kosten maken, maar de goede tijd van de eerste weken, dat je alles kon doen zonder er last mede te krijgen is voorbij.
De Tabaksschuur laten we nu dekken, en er wordt ook electrisch licht in aangelegd, evenals in een paar andere stallen en op manschappen zolders. Hier hebben we nu ook tafels en banken kunnen maken, en er zullen stroozakken komen, en schotten en een beetje betere berging van de bullen van de jongens. Door de onzekerheid waarin men ons hield, zijn we met een en ander achter bij andere onderdeelen.
Er is nu ook een regeling voor "Alarm" getroffen. Een proefalarm geniet Canter, als hij het commando heeft als ik juist met verlof ben. Gelukkig hadden wij op eigen houtje de stukken reeds eens bij daglicht in de werkelijke stelling gebracht en op grond daarvan de noodige verbetering in oprijwegen enzoo aangebracht, zoodat alles nu in het donker zonder ongelukken verloopt.
We zijn in de stelling nu zoo ver, dat wachtende op het hout voor de Commandopost we reeds aan de camouflage bezig zijn, en een reservestelling aan het uitzetten zijn.
De oefeningen worden nu ook opgevoerd, en zoo beleven we onze eerste groote marschoefening in Afdeelingsverband, met stellingnemen. We doen dit in het terrein van onze nevendivisie in het Amerongsche Bosch en ontdekken daarmede deze prachtige streek.
O & O begint ook teekenen van leven te geven, voorloopig nog maar op papier, en in den vorm van cursussen. Een en ander past echter weer slecht in het kader van bereden troepen en onze wijze van legering, en is heel aardig voor troepen die in stadjes en zoo gelegerd zijn, maar niet zoo als wij verspreid over een vierkante kilometer en naar alle zijden bijna een uur loopen van eenig bewoond oord. Voor amusement voor de troep zijn we dan ook geheel op onszelf aangewezen, en de cantine (waarvoor we van onze familieleden veel spelen en boeken hebben toegestuurd gekregen) en het militair tehuis moeten in deze behoefte voorzien. Kramer is daar de groote man, die van tijd tot tijd zorgt voor toneel of film.
Bij de staf wordt Opper Don de 2e November bevorderd tot Adjudant Onderofficier.
Het wordt kouder, vooral 's nachts, en een extra deken wordt verstrekt, alsmede handschoenen.
Spanning
8 t/m 19 November 1939
Aan den politieken hemel trekken zich donkere wolken samen. Er is een zonderling incident aan de grens bij Venlo. Koning Leopold komt plotseling in Den Haag en heeft een bespreking met H.M. de Koningin. De verloven worden ingetrokken. De mannen die al op weg waren (de order komt natuurlijk weer juist af als zij weg zijn) keeren terug. Sensatie! Met versnelde spoed moet aan de stellingbouw gedaan worden. Er kan nu ineens van alles en Buddingh's zandkarrenbedrijf (wat een fijn baantje was dat Udo!) wordt vervangen door autotransport, waarvoor Luitenant Van Zurk met bezwaard hart zijn mooie munitieauto's afstaat. De wallen vliegen nu uit de grond. Kapitein Barendregt weet in het pionierpark de hand te leggen op een groot aantal 16 mans schuilplaatsen, en wij kunnen nu ook aan de ondergrondsche verblijven en Commandoposten beginnen. Konden we zoo altijd werken!
Het gedetailleerde vuurplan komt nu ook af en wij rekenen tot diep in den nacht aan de voorbereidde vuren.
Een plan omtrent graden van strijdvaardigheid komt ook binnen en nauwelijks hebben wij dat uitgewerkt, of "graad 2" wordt afgekondigd. De officier orderhaler, die dagelijks naar de Divisie gaat, komt steeds met nieuwtjes thuis. Verontrustend is een gerucht inzake het concentreren van Duitsche troepen langs onze grens. Uit het burgerleven hooren we van een soort evacuatie van goederen uit de Oostelijke provincies.
Nog nauwer trekt de toestand aan. Toestand 3 wordt afgekondigd en de vuurmonden en munitie gaan in de stelling. De commandopost wordt ingericht, de verbindingen gelegd. In de Beukenlaan hebben wij een waarnemingspost geknutseld in een boom, vanwaar wij een goed uitzicht hebben in ons schootsveld, al is het terrein zeer bedekt. Alleen het rechter gedeelte kunnen wij niet inzien, daar hier ons juist de knobbel van de Grebbeberg in den weg zit. Met Canter verken ik op de Grebbeberg een waarnemingspost, vanwaar we ook dit gedeelte in zullen kunnen zien. De verbinding van hier naar de batterij is echter een puzzle. Veel inzicht in de heele situatie, en de groepeering der onderdeelen hebben we nog niet. Wij staan rechtstreeks onder den Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) en hebben hierdoor weinig of geen contact met de infanterie.
In de stelling wordt een wacht en een piket gelegerd. We requireeren de garage van de villa De Lijstereng. De familie Sandbrink is ons met alles zeer terwille.
Juist dien avond van de 9e, als de spanning toeneemt, hebben wij de eerste avond van O & O. Kapitein Barendregt keert bezorgd van een bespreking van de Divisie terug. Toch besluiten we de tooneelvoorstelling te doen doorgaan, die geopend wordt met eenige ernstige woorden van den Afdeelingscommandant, en besloten met een donderend Wilhelmus.
Zaterdagavond gaan we met een half oor op de telefoon gericht slapen. Wat zal de dag van morgen brengen? Het ziet er niet goed uit. De troep is echter vol vertrouwen en kalm. Ik denk terug aan overeenkomstige gevallen in de vorige mobilisatie, en vind weer dezelfde Hollandsche vastberaden geest bij onze soldaten terug.
Zondagochtend werken we weer koortsachtig door aan het verder gereed maken van de stelling, tot plotseling omtrent het middaguur het verlossende woord komt dat we weer tot normale toestanden terug kunnen keeren.
De ontspanning manifesteert zich als we allen dien avond op Berg & Bosch samen komen, waar zoowaar ook enige ega's ook zijn komen opdraven, ter elfder ure hun voorgenomen bezoek toch tot uitvoering hebbende kunnen brengen.
De verloven blijven echter toch nog ingetrokken, en met de thans voltallige troep schieten we heerlijk op aan het stellingwerk.
Bij de Divisie is inmiddels het commando overgegaan naar den kolonel Van Loon, aan wien wij de 14e gepresenteerd worden. Hilariteit, hij verschijnt met een puntmuts!
Met deze spannende dagen komt er ook veel meer hoog dak op het huis. De Legerkorpsartilleriecommandant (L.K.A.C.) Kolonel Bartels bezoekt ons in de stelling, mij even als de Divisiecommandant van vroeger nog heel goed bekend, en ook Majoor Geel is aanwezig.
De toestand ontspant zich meer en meer. De lichting 1924 gaat met verlof, en zoo zwaaien Tinsel en Wagendorp af. Nog een goede man raak ik kwijt, De Vroome, die naar het Korps Motordienst overgaat.
Het Depôt te Voorschoten, waar blijkbaar Kapitein Snorn resideert, levert ons nieuwe knapen, die in den beginne hun detacheering bij het Veldleger als een soort verbanning of straf beschouwen. Er schijnen in het Depôt de zonderlingste verhalen over rond te waren. Omgekeerd krijgen wij de zonderlingste verhalen over de Depôts, waar gebrek aan kader en oefeningsmaterieel schijnt te heersen.
Weer is er een paard ziek. Kapitein Biesen tracht hem te redden en geeft hem een spuitje, waarop het beest prompt dood neervalt en wel zoo plotseling dat we nog maar net tijd hebben uit de box weg te springen. In de mess moet hij er de noodige glossen op hooren.
De 20ste worden de verloven weder hersteld.
20 November t/m 8 December 1939 - Een tragedie en een feest
De verloven worden weer verleend, en we kunnen elkaar dus bij vertrek "prettige dagen" wenschen. Met de verlofregeling is het intusschen anders geloopen dan we het aanvankelijk hebben opgezet. Bij een nadere toelichting is namelijk gebleken, dat bedoeld is één maal twee dagen in de veertien dagen. Van ons maandelijks overschotje komt dus niets terecht. We hadden het zoo gaarne gebruikt voor oefening op volle sterkte, en ook voor het houden van inspecties over kleeding en uitrusting en tuigen zou het zoo nuttig zijn geweest, omdat dan het elkaar leenen van zaken, van verlofgangers aan inspectiemakers onmogelijk zou zijn geweest. Nu gaat het altijd maar zoo-zoo. Zoo zaterdags bij het soldij betalen wordt er eens inspectie over het een en dan weer over het andere gehouden. Maar een absolute zekerheid dat iedereen alles heeft wat hij moet hebben, is zoo niet te verkrijgen.
Tot de Zaterdagsche genoegens behoort nu ook het baden. Dit moet heelemaal in Amerongen gebeuren, en in twee ploegen vertrekken de gegadigden met vrachtwagens naar de Zuivelfabriek die voor dit doel is ingericht.
Langzamerhand herkrijgt alles weer zijn normale aanzien en de normale werkzaamheden worden weer hervat. Onvermijdelijk gaat dit wel weer ten koste van de arbeid aan de stellingen, waar we deze spannende dagen enorm zijn opgeschoten.
Hoewel we van O & O weinig merken, lukt het ons voor de afdeeling steeds voor ontspanning in de avonden te zorgen. Door bemiddeling van goede vrienden hebben wij wat damspelen en andere vermaken voor de soldatencantine bij elkaar gekregen, en ook een aantal boeken, tijdschriften en couranten. Een radio, een biljart en een gokautomaat ontbreken niet. Met wat platen en wat andere versiering is de tent wat aangekleed, al is het niet veel, toch is het tenminste wat. Het bier is er goed en dat is voor onze Limburgers al een belangrijk punt.
De tweede batterij heeft een meevallertje gehad. Zij zullen de stallen dichter bij hun kwartieren krijgen en daarvoor is een groote schuur, waarin wol opgeslagen lag van de Spinnerij "Frisia" gevorderd. Omdat de Directie daar erg mee zat is de troep behulpzaam geweest met het ontruimen van de schuur en het overbrengen van de wol naar elders. De jongens hebben dat zoo vlug en netjes gedaan, dat de Directie aan hen een cadeautje van fl. 25,- meen ik gemaakt heeft. De Batterijcommandant Matt. Vergouwen met zijn Luitenant Toegevoegd Kramer hebben dit "belegd" in een optreden van den Heer en Mevrouw Clinge Doorenbosch. De 22ste is dit festijn dat allerwegen in den omtrek de aandacht trekt, zoodat van Zuilensteijn zelfs de Overste en den Kolonel over komen. Het is aardig deze populaire "band" eens persoonlijk te ontmoeten. Na de ontvangst in de officiers mess begint de avond, en al spoedig is het gehoor gepakt en geniet [iedereen] hoorbaar en zichtbaar. Zij op het tooneel vertellen van hun andere avonden "ergens in Nederland". Op een van die avonden zat ook hun zoon in het grijsgroen onder hun gehoor. Hij is in opleiding voor jachtvlieger. Zij vertellen ook van de vorige mobilisatie. In de pauze drinken wij met hen een kopje koffie in de mess. Mevrouw heeft het voortdurend over haar zoon, de Heer Clinge Doorenbosch en Biesen en ik halen oude herinneringen op uit de vorige mobilisatie. Hij heeft een album met verslagen, foto's en zo bij zich. Na de pauze gaat het in de cantine pas goed los, als de "op verzoek nummers" gegeven worden. De stemming is zoo hartelijk en huiselijk, de jongens zijn er zoo "in" en dankbaar dat er de goede "wisselwerking" tusschen tooneel en zaal is. Groot is dan ook het enthousiasme, als Mevrouw het woord tot de zaal richt en mededeelt, vernomende hebbende hoe het met de financieele kant van de zaak gesteld staat, hun honorarium weer ter beschikking te stellen van den Batterijcommandant om dit aan te wenden tot meerdere luister van de aanstaande St. Nicolaasviering.
De voorstelling is afgeloopen en langzaam loopt de cantine leeg. We staan nog even na te praten, alvorens we met het echtpaar nog een afzakkertje zullen nemen in de mess. Daar wordt bij mij, als waarnemend Afdeelingscommandant dien avond een Officier vlieger aangediend, die het echtpaar Clinge Doorenbosch te spreken vraagt. Ik zie aan zijn gezicht dat er iets is. In een paar korte woorden vertelt hij mij, dat de vlieger Clinge Doorenbosch dien middag niet van een vlucht is terug gekeerd, en men zoekende is, doch het ergste vreest. Het was laat op den middag slecht zicht geworden.
Ik wend mij tot den Heer Clinge Doorenbosch en met een "O, God, Jaques" volgen zij den vlieger. Wij trekken ons terug, maar de avond is ineens kapot. We klampen ons allen nog aan een kleine hoop vast, maar zitten toch bedrukt bij elkaar als het echtpaar met de auto naar Bussum is vertrokken. We voelen allen, dat de vlieger meer weet dan hij voorlopig mag vertellen.
Na een paar dagen wordt de onzekerheid zekerheid. Toestel en vlieger zijn in de buurt van Hilligersberg gevonden, diep den drassigen grond ingeboord.... Gevallen in dienst van zijn Vaderland.
Een paar dagen later gaat een deputatie naar de begrafenis, op het graf wordt een reusachtige krans van III-8 R.A. gelegd. Het is van het geld, dat door de ouders voor de St. Nicolaasavond weer afgestaan was. "Maar", zooals de troep het uitdrukte, "we lusten het niet meer". Och, het aloude dramatische gegeven van de opera "Paljas" spreekt ook tot hen, en het rauwe leven is weer eens genadeloos geweest.
En zoo ook gaat het gewone leven in het kantonnement weer voort. Het wordt kouder, vooral 's nachts en maatregelen moeten worden getroffen tegen het bevriezen van de auto's. De Munitie Colonne krijgt een verwarmde fabrieksgarage in Veenendaal, bij de fabriek van Van Schuppen. Ook onze auto gaat daarin.
Van boven af kruisen zich de orders van twee partijen: de eene wil maar steeds oefeningen, de andere stellingbouw. Het is moeilijk allen tevreden te stellen, daar de legering ook steeds nog zorg blijft vereischen, en de verzorging van de inwendige dienst dagelijks zooveel tijd kost, door de afstanden waarmede elk transport gemoeid is.
Door de Novemberdagen zeker, wordt de waakzaamheid opgevoerd. Er heerscht ook een paar graden spionitisch koorts. Toch is het wat dit aanbelangt wel gek, dat de Rijksduitscher, Dr. Weiss nog altijd midden in ons kantonnement woont, ja zelfs midden tusschen stellingen in aanleg van 19 R.I. Enfin, de Divisie heeft dit in handen, meer kan ik er ook niet aan doen. Met ons kwartier zijn we aanvankelijk ook wat huiverig geweest. In de bijkeuken zagen we exemplaren liggen van het "Nationale Dagblad". Voor dergelijke dingen is mijn Luitenant Toegevoegd weer een onbetaalbaar bezit, want al spoedig heeft hij uitgevonden, dat het ook wat dit betreft alles O.K. is. Vroeger heeft de Heer van Leeuwen inderdaad tot die partij [de N.S.B.] behoord, maar is daar, om religieuze gronden uit getreden. We kunnen dus in ons goede kwartier blijven en het bureau er ook houden. Proeven hebben uitgewezen, dat de eventueele geheimen, en geheime stukken waar we uit den aard der zaak toch reeds extra voorzichtig zijn, veilig zijn. De Heer van Leeuwen begrijpt de situatie ook zeer goed, en valt ons ook nooit lastig over militaire aangelegenheden, en begrijpt ook dat wij hem, zoomin als een ander ooit onze stelling kunnen laten zien, zoodat alles wat wij zoo overdag uitvoeren, of zelfs de juiste plaats ervan onbekend is. Althans evenveel als dat voor de bevolking geheim is, want Zondags behoort tot de geliefkoosde wandelingen van de bevolking uit Rhenen een wandeling door de stellingen, om het opschieten der werkzaamheden te bewonderen. Eensdeels is het verkeerd, natuurlijk, maar praktisch niet tegen te gaan, maar aan de andere kant zit er ook een propagandistische waarde in, dat het volk ziet dat de tijd bij het veldleger niet met luieren versleten wordt.
Er wordt echter een telefoongeheim, piket en nachtelijke stellingwacht ingesteld.
Of de duvel er mee speelt, maar tijdens een verlof van den paardenarts van de Afdeeling, Biesen, wordt er weer een paard ziek, en sterft. Biesen wordt telegrafisch verwittigd: No. 131 dood, prettige dagen! Hij schuimt als hij terug is van verlof!
De 24ste November is aangebroken en er hangt een eigenaardige sfeer. Ik vermoed dat deze verband houdt met het feit dat het vandaag mijn verjaardag is. Ik word, wat je zoo noemt een beetje het bureau afgekeken, en om een boodschap gestuurd. Ik moet erg binnen zitten en converseeren met Mevrouw van Leeuwen. Maar dat verhinderd toch niet dat ik een glimp opvang van wat er in het park gebeurt. Er wordt aangespannen. Maar die dienst heb ik gisteren niet bevolen! Er wordt mij uitgelegd dat ik mij maar rustig moet houden.
Om half twaalf komt er een deputatie, bestaande uit alle rangen aan de deur en ik word verzocht mij op te tuigen voor uitrukkende dienst. Ik snap nu wel zoo'n beetje waar het om gaat en laat maar zoet met mij sollen. Ik heb jubilea altijd vervelende dingen gevonden, maar als de batterij nu wat uitgebroed heeft kan ik ze toch niet in de steek laten.
Buiten tref ik mijn paard "Eric" aan, met versierd hoofdstel. Geëscorteerd door de deputatie, draaf ik naar het veldje bij "La Montagne", en zie daar, verrast, in de killen motregenachtige ochtend, de heele batterij in carré opgesteld staan. Een trompetter blaast het signaal "Geeft acht" en ik rijd naar het midden. Ik zie daar tot mijn verrassing den Afdeelingscommandant met zijn heele staf, de officieren van de 2e Batterij en Munitie Colonne, en juist als ik denk: "Jammer dat mijn vrouw toch maar niet is overgekomen" zie ik haar staan, bij mijn kwartiergevers. Daar moet ik mij toch even melden en de fotograaf die warempel ook al niet ontbreekt is druk in de weer deze begroeting vast te leggen. Ze heeft een groote ruiker rozen in den arm, en vertelt mij dat zij die aangeboden heeft gekregen van de batterij!
Ik rijd daarna mijn rondje langs het front. Keurig ziet alles er uit, blinkend en gepoetst.
Als ik mij op verzoek van Canter weer in het midden opstel, houdt deze een keurige rede, waarbij hij memoreert dat het juist drie maanden geleden is dat de batterij Ballot het levenslicht zag. Veel lof wordt mij toegezwaaid, zoodat ik er verlegen mede word.
En dan komt de clou! Vaak had ik al eens gezegd, dat daar we drie als trompetter opgeleiden hebben bij de batterij, we moesten zien ook drie trompetten te krijgen. Dit was echter nooit gelukt. En nu komen daar drie trompetters te paard naar voren! Het blijkt dat de troep botje bij botje gelegd heeft, en daarvoor twee trompetten heeft aangeschaft die mij nu hierbij worden aangeboden. "En, Kapitein" is de boodschap er bij "Bij demobilisatie levert U die niet bij het Rijk in, maar neemt ze als aandenken mede naar huis!" (Zij sieren thans onze woonkamer, 1942)
Schitterend blazen de trompetters nu in den stillen ochtend driestemmig een marsch.
In mijn dankwoord richt ik mij met een warm hart tot mijn menschen. Ik voel dat wat zij vandaag voor mij gedaan hebben en over hebben, eerlijk gemeend is, en met plezier gedaan is. Ik leg dan ook de nadruk op de geest van kameraadschap die uit dezen dag voor mij spreekt. Het is een onvergetelijke dag, en ik voel mij gesterkt om op dezelfde wijze voort te gaan, in het belang van de mij toevertrouwde mannen en in die van het Vaderland.
Nadat ik eerst nog een bloemenhulde in ontvangst heb te nemen, mij aangeboden door een der dochters van de familie Wagtho, waar ook eenige onderofficieren in kwartier zijn, begint het defilé.
Het is een mooi gezicht, als de voltallige batterij onder commando van Canter voorbij trekt, onder trompetgeschal en met blinkende getrokken sabels.
Voor de rest van den dag commandeer ik, na schoonmaken van tuigen en wapenen (jammer die motregen) vrij, en 's avonds in de cantine bier!
Het wordt nu verder een feestdag met een gezellige lunch op Bergzicht en 's avonds een fleschje. Toch houden we nog even volgens het tableau panorama, waarbij ik een eerevuurtje afgeef op een batterij jeneverglaasjes, met hoofdrichting de jeneverkruik en bierfleschjes als projectielen dienst doen (Leiding: Kramer).
Zaterdagmiddag wordt er rond Zuilensteijn een cross gehouden. We hebben niet voor niets een hyppisch figuur tot Regimentscommandant in onze Overste! Tot vreugde van onze batterij brengt Canter het er op Emmy glansrijk af, Franssen heeft in een boomgaard moeilijkheden met een sloot en komt lichtelijk sputterend thuis!
In de stelling wordt naarstiglijk doorgewerkt. De commandopost en onderkomen toegevoegd personeel, twee 16 mans schuilplaatsen, ondergronds en met een loopgraaf verbonden, schieten goed op, ook het binnenwerk, klaptafels, brits, banken en kooien. In de boom is de waarnemingspost ook bijna klaar, met een kotje waardoor wij eenigszins beschut zitten tegen weersinvloeden en met planchet en kaarten daar kunnen werken zonder dat we hierdoor ongewild seinen naar het voorterrein geven!
De geschutsputten zijn klaar. Twee aan twee verbonden door loopgraven, waarin lig- en zitnissen en levensmiddelennissen. In de zijwanden der geschutsputten bevinden zich de munitienissen. Over alles een kippengaasnet met camouflage. Het ziet er alles zeer solide uit.
Meer achterwaarts bouwen we nu twee ondergrondsche verblijven waar het niet op zijnde gedeelte ter bezetting kan slapen. Alles is bij dit pionierwerk druk in de weer, ook de officieren graven en timmeren, al leiding gevende, mee, gekleed in overalls. Canter ziet er bij dit buitenleven ook alreeds veel beter en gezonder uit. Franssen en Malten doen al even opgewekt mede, en zoo is het niet te verwonderen, dat ik met recht van een goede geest in mijn batterij mag spreken.
Bij wijze van training wordt regelmatig gewerkt met gasmasker op, zij blijken zoo weinig hinderlijk te zijn, dat zelfs bij werkzaamheden in de boom bij de constructie van de waarnemingspost, het hier feitelijk zonder toezicht werkende personeel de maskers op heeft.
En zoo ongemerkt is het dan ineens de 5e December. Er zijn plannen uitgebroed die vanavond werkelijkheid zullen worden, en de dagnota commandeert dan ook allen voor 's avonds op naar de cantine, waar St. Nicolaas inspectie over de troep zal houden.
Als allen daar verzameld zijn, (barstens vol is het) rijdt de Heilige Man (Luitenant Broekema) te paard door de nauwe deuropening de cantine binnen. Het experiment loopt goed af, alleen de mijter van Zijne Heiligheid krijgt een deuk. Maar het paard blijft rustig, aan de vaste hand geleid van Zwarte Piet (Luitenant Kramer). Deze ziet er wel wat zonderling uit, met zijn touw om het lijf waaraan een borrelglaasje en een jeneverkruik!
Nadat de Sint op het tooneel heeft plaats genomen, en de troep braaf Sinterklaasliedjes heeft gezongen, worden achtereenvolgens verschillende zondaren naar voren geroepen en gekapitteld, en daarna getroost met een pakje, sommige pakjes van hun thuis gestuurd en hen nu uitgereikt. Als het slachtoffer erg "genomen" is, krijgt hij een borreltje van Piet. Ook hierin kent Piet, evenmin als Sint met zijn hekelende spot, geen rangen of standen!
De stemming stijgt, en er wordt getracteerd op speculaas en allerlei lekkers door verschillende goede gevers ons gezonden, ook sigaren. Tenslotte worden de manden met polsmoffen, bivakmutsen en andere wollen nuttigheden aangedragen en verdeeld, en een dankbaar hoera uitgebracht op de vrouwen, die hiervoor tijd, moeite en geld over hadden. Aan veel van de polsmoffen zitten rijmpjes of een paar hartelijke woorden op een briefje gespeld, en de verrassing doet de jongens zichtbaar goed. Er wordt thuis, en ook door anderen daar "achter het front" toch ook wel aan ons gedacht!
Onze schoenmaker Slutter zorgt voor veel lawaai, afwisselend op piano en met de harmonica, geassisteerd door Disch op hobo of viool. We zijn allen moe en warm van het bier en het lawaai en het lachen als we met sluitingstijd aftrekken naar bed.
De Officiersmess is verrijkt met een pingpong spel en "darts" waarmede levensgevaarlijk gegooid wordt. Naast de nossteenen, hebben we nu ook een Monopoly spel, zoodat er voor elk wat wils is.
In deze periode gaat Wachtmeester Berends ons verlaten. De depôts hebben kader noodig, en zoo verliezen wij onze wachtmeester. Capitulant Wachtmeester Van Nimwegen volgt hem op als hulprichter en parkmeester. De batterij is uitgebreid met een Cadet Vaandrig, Keja, die practische dienst komt doen. Dit verlicht weer voor mijn officieren hun beurtelingsche week en piketdiensten. Veel zorg baart ons het bijhouden van het velddagregister. We krijgen er een beetje les in, als de boel echter al zo in de soep is, dat straks bij demobilisatie het ergste dreigt. Het is ook een wonderlijk ingericht boek en iets typisch militairs. Wachtmeester Van Hooven is nu aangesteld als munitie onderofficier. Voortdurend moeten de projectielen en verder toebehooren in de caissons nageloopen worden. Evenzoo de vuurmonden die dag en nacht buiten staan. De dikke Op de Haar loopt zijn spulletjes echter keurig na.
In de stallen van de lager gelegen boerderijen hebben we weer met een nieuwe vijand te kampen, nu het meer en meer regent, namelijk het water. In de novemberdagen is de inundatie gesteld (een machtig gezicht boven van de heuvels af in het terrein vóór ons, richting Ede en Bennekom) en de grondwaterstand is nu zoo hoog dat het van de heuvels afkomende regenwater niet weg kan. De erven zijn ook één papperige massa. Met eenige ploegen bewerken we de erven door deze heel diep om te spitten. Merkwaardig dat die boeren hier daar zelf nooit eens wat aan doen en maar jaar in jaar uit dit ongemak rustig dragen, zonder ooit eens voor een behoorlijke drainage te zorgen.
Een nieuw verschijnsel doet zijn intrede in de soldatenwereld, namelijk een soldatenblad "De Wacht". Het ziet er aantrekkelijk uit en maakt wel opgang.
In de afzanderij bij de Jeugdherberg aan de Geertesteeg is voor de afdeeling een schietbaan gemaakt. Regelmatig onder de werkzaamheden krijgt nu iedereen eens een beurt om 5 of tien patronen te verpaffen. Ook met gasmasker op wordt er geschoten.
Het "bureau" heeft weer een nieuwe puzzle op te lossen, door een afzonderlijke verlofregeling voor de maand December. Met Sint Nicolaas, Kerstmis en Nieuwjaar gaat er een verhoogd contingent met verlof. Het is weer een heele uitzoekerij om dit zoo billijk mogelijk te verdeelen, en toch te zorgen dat de dagelijks voorkomende dingen kunnen blijven gebeuren. De paarden gaan niet met verlof, en dat maakt het ingewikkeld.
Het dagelijks beschikbare contingent dat nu nog overblijft na aftrek van de verlofgangers, zakenverlofmenschen, politie en stalwachten corveeërs, specialisten enz, is nu van de 134 man nog maar een man of 20.
Het lijkt wel weer of verlof de hoofdzaak is. Hopen we dat een vijand ons niet overvalt als we allen met verlof zijn? Maar we moeten aannemen dat de regeering weet wat zij doet.
9 t/m 31 December 1939
De kleeding blijft nog zorg baren, al doet onze kleermaker Jonkman wat hij kan. Dit blijft intusschen maar lapwerk. Om het schoeisel te sparen zijn we reeds lang geleden over gegaan tot het aanschaffen van klompen. De batterij wandelt nu gezellig op klompen.
Het weer wordt steeds meer wintersch. De bladeren zijn van de boomen, en soms is het al vinnig koud. Op een gure dag maken we een marsch in afdeelingsverband, en bij een rust op een open stuk weg, dat wij nat treffen, terwijl kop en staart van de colonne beschut staan, vat ik een kou. Ik merk er niet veel van, maar als ik eenmaal de 12e met verlof ben komt een stevige griep opzetten. Ik moet het slechte voorbeeld geven en keer niet terug van verlof. De batterij wordt waargenomen door Canter, terwijl als het langer duurt de Kapitein Van Konijnenburg de zaken tijdelijk komt beheeren. Van tijd tot tijd telefoneer ik om te hooren hoe of het gaat. De Heer Van Leeuwen komt mij eens opzoeken.
De 21ste ben ik weer terug, en met genot adem ik weer de heerlijke lucht in langs de Cuneraweg als ik op dien vrieserigen dag mijn rentree maak. 's Middags zwerf ik al weer op Eric de mooie bosschen in, en voel ik mij weer thuis. Merkwaardig hoe los ik ben komen te staan van het burgerleven, en het kantoor. Dat zich overigens ook niet veel om ons daar buiten bekommert.
In mijn gedwongen afwezigheid heeft alles voortgang gehad. Juist is er echter een nieuwe reserve stelling uitgezet, daar ons oorspronkelijk voor dit doel bezette terrein een andere bestemming heeft gekregen. Waar we nu moeten komen is geen gemakkelijk terrein en ruim een kilometer achterwaarts.
We krijgen nu ook de eerste sneeuw. Het uitbrengen van de paarden gaat nu nog meer tijd kosten, daar zij iederen keer op scherp gezet moeten worden en de sneeuwplaatjes aangebracht moeten worden.
De Afdeelingscommandant heeft op het veldje bij La Montagne een buitenmanege laten bouwen en onderricht ons bij toerbeurt in de edele kunst van het paardrijden. Dat is wel goed want met dat voortdurende rijden en rossen buiten gaan onwillekeurig de fijne puntjes er wel van af.
De paarden eischen hun voortdurende zorg. Wachtmeester Pollak zorgt goed voor de fourage, zooals wachtmeester Overduijn het doet voor de menage.
Het beslag houden we ook wel voor elkaar, nu Korporaal Van der Laan met zijn helpers ook ondergebracht zijn in een tot smederij omgetooverde kamer in de bouwvallige boerderij van Van den Broeke, waar in een andere kamer de wacht huist en achter Canter's en mijn paard staan, en waar boven onze oppassers wonen.
Er rijpen plannen om te komen tot een orkestje, dat bij voorkomende gelegenheden op kan treden in de cantine. Opper Van der Veen heeft zijn viool mede gebracht evenals wachtmeester De la Bije. We moeten nu nog aan slagwerk zien te komen, waarop Pas dan voort kan. Bij mijn volgende verlof zal ik in Amsterdam eens zien iemand daar een poot voor uit te draaien.
Met onze kwartiergever, die het blijkbaar leelijk aan zijn maag heeft, gaat het niet zoo best en uiteindelijk valt het besluit en verdwijnt hij even voor kerstmis naar Utrecht voor een operatie.
Onze verloven hebben wij zooals steeds in onderling kameraadschappelijk overleg geregeld en zoo ben ik met de Kerstdagen weer thuis. Voor de achterblijvenden is er een Kerstfeest in de cantine. Er is een groote Kerstboom terwijl er weer chocolade en andere versnaperingen uitgedeeld kunnen worden. De veldprediker, Ds. Louwerse, de aalmoezenier Joosten en Luitenant Kramer werken hierin eendrachtelijk samen, en naar ik hoor uit de verhalen als ik terug ben, is alles goed geslaagd. In de mess heeft men het ook tot een Kerstmaaltijd kunnen brengen, opgeluisterd door vele ega's die zelfs met hun kroost zijn komen opdraven. Het is een koddig gezicht in diverse hoeken van de kamer kinderboxen met inhoud en bijbehoorende geluiden te zien staan. Onze cantinebediende De Reuver, die gevaren heeft op de Holland-Amerika lijn in de kinder afdeeling, is in zijn element.
Hoogtepunt van de Kerstdag is geweest de uitzending van de Kerstviering ter paleize, waar H.K. Hoogheid Prinses Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard eenige woorden spreken en tot slot H.K.H. Prinses Beatrix haar bewondering voor de mooie kerstboom in het paleis uit jubelt.
Er pakken zich echter sombere wolken boven onze afdeeling samen. De Kapitein Barendregt zal in het begin van het nieuwe jaar overgeplaatst worden naar het depôt in Den Haag en wij zullen een nieuwe Afdeelingscommandant krijgen. Het moet een oudere kapitein zijn van het 5e, die hier zijn kunsten moet komen vertoonen omdat zijn a.s. promotie tot Majoor voor de deur staat. We weten natuurlijk niet wat het nieuwe zal brengen maar we weten wel wat we kwijt raken. Het zal een enorm verlies zijn, want het is een allerprettigste samenwerking met hem, en we mogen hem allemaal graag. Hij heeft tot dusver deze afdeeling gemaakt tot wat hij is, en hij mag met recht trots zijn op zijn werk, en de goede geest die er in de geheele afdeeling heerscht.
Bij onze batterij heeft Luitenant Franssen studieverlof aangevraagd, hetgeen ik ondersteund heb. Inderdaad zal hij ons de eerste [periode] verlaten. De troep vindt deze desertie maar matig en we zullen hem allen, met zijn plofje en hyppische kunsten missen. Ook in de mess. Met wie moet Biesen nu nossen en monopoly doen en debateeren over de meer of minder deskundigheid der hoogleeraren aan de Universiteit te Utrecht?
Zoo breekt de laatste dag van het jaar aan. Uit voorzorg hebben we alle scherpe patronen maar ingenomen! Je kunt nooit weten!!
's Avonds is er een bijeenkomst met de mannen in de cantine. Weer zijn er sigaren, chocolade en andere versnaperingen, en de koks zijn de heele dag in de weer geweest om een tweeduizend oliebollen te bakken. Ons orkestje weert zich en iedereen doet zijn best het gezellig te maken. Ook de menschen op post en in de wachten worden niet vergeten.
In de mess is een eenvoudig soupertje aangericht. De dames hebben zich geweerd en de tafel is aardig versierd. Om de kachel wordt wat gepraat en Biesen leest op onnavolgbare wijze voor uit Adriaan en Olivier. Mevrouw Meijer met Roy zorgen weer goed voor ons.
Als de klok twaalf uur slaat, wenschen wij elkaar allen het beste, en een ontroering grijpt ons aan bij deze oudejaarsviering onder deze vreemde omstandigheden. Wat zal 1940 ons brengen?
Ik duik even naar de manschappen cantine en heb vele handen van mijn getrouwen te drukken. We voelen ons allen dicht bijeen op deze avond, ieder met zijn gedachten, zorgen en hoop. Dit zijn momenten waarbij men ervaart dat de kameraadschap niet afgeschoten zit in hokjes van rangen en standen. En dat doet goed.
1 t/m 8 Januari 1940
Er is wijziging gekomen in het vuurplan, en zoo kan ik heerlijk mijn vrije tijd, nu het met de dienst door het vele verlof niet druk is, besteden aan het opnieuw uitrekenen van de voorbereide vuren voor de normaal, de verwissel en de reservestelling. Het is allerprettigst met de Luitenant Meijer samen te werken. De voorbereiding wordt uitgewerkt tot aan de Stukscommandanten toe. Malten is hierbij mij ook een groote hulp.
Den nieuwjaarsdag maak ik eens een ronde in mijn legeringsgebied en bezoek alle kwartiergevers. Het is een kleinigheid, en aan de eene kant tot op zekere hoogte een corvee, hoewel er ook gezellige bezoeken bij zijn, maar voor de verstandhouding tusschen "das militair" en de burgerij wel eens goed. Over het algemeen dragen de burgers de last van de inkwartiering blijmoedig, en zijn er zelden of nooit moeilijkheden.
De winter wordt steeds strenger, en veroorzaakt ons veel last. Vertraging in de treinenloop voor de verlofgangers, en storing in ons werkprogramma in de stelling en bij de "garnizoensdienst". Dan weer dooi en regen, dan weer sneeuw en ijs, met als gevolg totaal onbegaanbaar terrein en wegen. Er blijven nu ook weer veel menschen van verlof achter en de samenwerking met de geneeskundige controle laat te wenschen over. Er valt zoo met het een en ander nogal eens veel te controleeren en te corrigeeren. Na nieuwjaar komen een rijtje boosdoeners te laat terug, omdat zij op nieuwjaar te veel aan Bachus hebben geofferd. De oorzaak blijkt een Limburgsche gewoonte te zijn, waarbij men dien dag overal nieuwjaar gaat wenschen en dan getracteerd wordt, vooral in de stamkroeg. De delinquenten worden gecorrigeerd, maar aardig is dat de jongelui geen uitvluchten verzinnen, maar er rond voor uitkomen, dat ze gisteren niet in staat waren naar de trein te komen. De overste, die steeds een waakzaam oog houdt op onze strafferij (Oh! die mutaties!) heeft schik in het geval en laat de lichte straffen die ik opgelegd heb, na explicatie er door, met een "Wie uwer zonder zonden is...!"
We raken aardig door onze voorraad kalkoen heen, maar Buddingh weet er raad op en juttert ze met de auto van den Afdeelingscommandant heelemaal uit Helmond. Ja, als je jezelf niet weet te helpen en wachten moet op de officieele instanties met al hun papier!
De Luitenant Potjer wordt 1ste Luitenant, en dus baby af. Zullen we eindelijk eens wat gebruiken?
Franssen is naar zijn studie verdwenen, na een rumoerig afscheidsfeest, waarbij de bril van Van den Briel in de soep valt en er moeilijkheden zijn met boerenkool en het servies en de lepels van "Wagtho".
Het blijkt waar te zijn dat Kapitein Barendregt weggaat en vervangen wordt door Kapitein J. van het Land. De eerste dagen van Januari is deze op komen draven, en loopt nu een week mede om de zaak over te nemen. Het is een heel ander type dan onze scheidende Commandant en dan de in doorsnede "vlotte" jongens waaruit ons officierskorpsje bestaat.
9 Januari 1940 - De Commando wisseling
Vandaag zal Kapitein Barendregt het commando officieel overdragen en afscheid van de troep nemen. Ik ben belast met de parade en de plechtigheid. Helaas heeft het weer gesneeuwd, gedooid en weer gevroren, zoodat om geen risico's met de paarden en de voertuigen te nemen (vóór alles moet de afdeeling paraat en gevechtsklaar blijven) de zaak te voet moet gebeuren. De Afdeelingscommandanten zullen met hun adjudant echter wel te paard komen, en ik commandeer de zaak ook van uit den zadel. Tijdig vindt de opstelling in carré plaats, weer op het veldje bij La Montagne, dat al kleiner is geworden, omdat de infanterie daar bezig is met een stroom vrachtauto's het benoodigde zand voor haar stellingen af te graven, helaas. In een hoek op het terrein staat de muziek van 10 R.I. die we te leen hebben, onder commando van Sergeant Geuzenbroek opgesteld.
Dagen te voren hebben we de zaak uitgemeten, en er oude reglementen op nageslagen, waaruit ik een reeks schitterende rollende commando's heb opgediept.
Het geheel loopt vlot van stapel en de troep ziet er kranig en netjes uit. De houding is goed en alle bewegingen worden keurig uitgevoerd. Met eenige aandoening richt de Afdeelingscommandant het woord tot de menschen, en men voelt dat het hem aan het hart gaat het werk dat hij hier opbouwde in den steek te laten. Als de nieuwe Afdeelingscommandant met een speech zijn commando aanvaard heeft, stellen wij ons op voor het defilé langs den weg. De muziek fleurt de zaak op, en de voorbij marcheerende troep maakt een kranige indruk.
's Avonds hebben we een luisterrijk diner in elkaar gedraaid, waarbij ook de overste aanwezig is. Hierbij worden de oude uit-, en de nieuwe in- gegeten. Barendregt ontvangt een groote groepsfoto van alle officieren der afdeeling. In zijn dankwoord is hij bijna tot tranen geroerd.
De nieuwe Afdeelingscommandant blijkt een goede spreker te zijn. Voor beiden is het een moeilijk oogenblik.
De avond verloopt overigens opgewekt. Meijer geeft een reeks schoone liederen, meest van eigen fabrikaat ten beste, en het is al laat in den ochtend als de gasten en alle overigen, vol bier uit het door den Afdeelingscommandant geschonken vat waggelend naar huis gaan. De volgende morgen denkt Biesen dat hij griep heeft, maar we hebben allen haarpijn, en de gitaar van Schmit is ontstemd. De ronde tafel van de gezusters Hootsen heeft de geest gegeven, en bij het defilé rond de tafel blijken eenige stoelen hun beenen er bij in geschoten te hebben. Kortom, het was een rauw avondje in de waardige traditie van de VELD!
Een paar dagen later ga ik vermoeid met verlof.....
Opnieuw spanning
13 t/m 30 Januari 1940
Dit verlof wordt niet uitgediend. Zondagmiddag 14 Januari roept de radio de stopzetting der verloven om. Wie met verlof is, mag dit af werken, het spreekt echter vanzelf, dat ik de eerste de beste trein pak die ik vinden kan, en zoo rol ik het kantonnement weer binnen. Het mist ontzettend en de wegen zijn spiegelglad. Goed dat ik niet in een eerdere trein kwam, want de daarop aansluitende bus passeren we als deze in de sloot langs den weg ligt.
Vlak bij Veenendaal kom ik de vier vuurmonden tegen onder Luitenant Malten. Wat zullen we nu hebben? Het blijkt dat ze op weg zijn naar de verwarmde garage der Munitie Colonne, daar door de groote koude de sluitstukken muurvast zitten. Herhaaldelijk ondervinden we deze last met deze temperaturen, waardoor het vet te hard wordt. Daar moeten we toch wat op verzinnen.
Wat er precies aan de hand is, begrijpt niemand. Weer bereiden we alles zooveel mogelijk voor om de stelling te kunnen bezetten.
Zoo duurt het eenige dagen, zonder dat er verandering in de toestand komt. 16 Januari worden we allen naar Elst gecommandeerd, waar in een officiersbijeenkomst in de lagere school. Mr. Van Enthoven, oud hoofd Commissaris van Politie te Rotterdam een bespreking zal houden over O & O. Hij maakt een prettige en flinke indruk, en geeft blijk de eigenaardige moeilijkheden in het werk voor O & O door het terrein hier reeds te kennen, doordat hij van te voren eens rond getoerd heeft in ons raijon. Het geheel is goed bedoeld, maar sorteert voorshands weinig effect. We vatten het ook maar op als een uitstippeling van de werkzaamheden voor het "volgend seizoen". Het is bitter koud, en na afloop maken we van de gelegenheid gebruik een bezoek te brengen aan de IIe Afdeeling die te Elst gelegerd is en een keurige mess heeft in een café bij het veer. De stoelen zijn versierd met gekruiste kanonnen. Maar de sfeer is er toch heel anders, en haalt [het] niet bij die van het schamele Bergzicht!
"Nieuwe heeren, Nieuwe wetten". Zoo ook hier. De Afdeelingscommandant begaat allerlei ingrijpende veranderingen. De Afdelingsbureau worden vergroot en gaan naar boven in Bergzicht, houdt schoonmaak en doet opnieuw behangen. Alles maakt de indruk dat we meer een bureauman gekregen hebben met meer een hang naar de administratieve kant van de zaak. Verschillende verplaatsingen, en omruilingen worden gelast, onder de officieren maar ook bij de troep. We staan er wat onwennig tegenover en in de mess wordt wel eens gemopperd. Kapitein Van Konijnenburg heeft nu de 2e Batterij en Vergouwen is nu Adjudant. Dat was een heel ding, en geen der betrokkenen vond het leuk. Ook Broekema en Buddingh ruilen, maar bij onze batterij blijft gelukkig alles nog intact. Ik zou het ook jammer vinden, want bij ons loopt het goed, en we zijn volkomen op elkaar ingeschoten.
Nog steeds wintert het fel, met temperaturen van 15 graden onder nul, en sneeuw tot over de enkels. De dienst wordt met moeite gaande gehouden, en wacht en stalwacht is geen pretje.
De Heer Van Leeuwen vertoeft nog steeds in het ziekenhuis. Ging aanvankelijk alles goed, er is nu een complicatie bij gekomen, trombose, en soms is de toestand angstig. Mevrouw is veel weg, en wij bewonen samen alleen de villa, terwijl Hilda de gedienstige ons verzorgt. Doordat er nu plaats is, kunnen ons beider vrouwen tezamen eens komen logeren, en we beleven een paar gezellige dagen.
De Luitenant Malten heeft de stoute schoenen aangetrokken, en begeeft zich in de huwelijksboot. Bij de inrichting van het huis dat zij zullen betrekken, begaat hij een jeugdige dwaasheid, die door op sensatiebeluste lieden opgeblazen wordt en een heele soesah veroorzaakt, met een eenigszins onaangename nasleep voor hem. Gelukkig kunnen we het karretje weer in het rechte spoor krijgen, en de 24ste treedt hij in den echt.
De dienst bestaat in deze periode hoofdzakelijk in het uitbrengen der paarden, waarmede door de geringe getalsterkte de beredenen zoowat de heele dag mede bezig zijn. Theorieën worden gehouden, en bediening der stukken in het park. Voor zooveel mogelijk wordt er gepionierd, we zijn thans bezig aan de "wijnkelder", onze ondergrondsche munitiebergplaatsen.
Voor de reservestelling is bezig het hout en de onderdeelen aan te komen, waarvoor we een voorloopig eigen park inrichten. Dat is vaak een koude geschiedenis, en vaak ook laat en in het donker als de vrachtauto's met veel vertraging uit alle deelen van het land van diverse timmerfabrieken met de zware dingen aankomen. De papierlawine van bovenaf op het bureau heeft ongekende vormen aangenomen, en het bureau is overstelpt met werk. Je kunt goed merken, dat het in den Haag en in Zeist ook wintert!
Een griepepidemie heeft de troep te pakken, en het is moeilijk voor alle werkzaamheden voldoende personeel beschikbaar te hebben. Dr. Ferwerda, Feenstra en Adema hebben het druk op ziekenzaal. De jongens hebben het niet gemakkelijk, de wachtbeurten vallen kort na elkaar. Toch wordt er niet gemopperd.
De 22ste worden de verloven en bewegingsvrijheid weer hersteld. Wij hebben er geen moeilijkheden mede gehad, de geest blijft goed. Veel steun heb ik aan mijn officieren en mijn kader, die het goede voorbeeld geven. Zoo zullen zij steeds aanwezig zijn, zij die er niet toe verplicht zijn, op de extra appèls, hoewel zij in de buurt wonen, om de anderen hierdoor hun taak te verlichten. Een enkel woord in die richting was voldoende. Inderdaad, de batterij is een eenheid geworden, waarin men gezamenlijk lief en leed draagt.
De batterij boekt ook twee successen, waar we allen in medeleven. De dienstplichtige Hoek doet het beste examen als gasverkenner, en wordt als zoodanig door de overste vermeld en ten voorbeeld gesteld. Ten tweede is er weer een gunstig uitvallende inspectie over de paarden. Een pluim op den hoed van de jongens, het kader, en speciaal Opper Becker en Wachtmeester Pollack.
Tijdelijk gaan een aantal kanonniers onder Luitenant Buddingh naar Woerden, ter behandeling van een partij munitie, die daar verzorging vereischt.
De mijnwerkers worden teruggeroepen, en zoo verliezen we Willems.
Nog steeds zit de Afdeelingscommandant te reorganiseeren, en zoo worden we opgeknapt met een paar minder zoete jongens van de andere batterij, en de staf. Ik kan het systeem niet bewonderen, maar dat is natuurlijk uit mijn gezichtshoek bekeken, en deed ik als Afdeelingscommandant wel eender. Men beschouwt onze batterij blijkbaar als een verbeteringsgesticht, maar ik heb angst dat mijn goede troep bedorven wordt door deze import. Zoo zien we Hoornweg en Koelman hun intrede doen.
Het langdurig van huis zijn brengt voor veele mannen een hoop ongemak met zich mede. Uit gesprekken met hen merken we veel van de zorgen die zij hebben over de gang van zaken bij hen thuis op de boerderij. De grootste zorgen heeft op dit gebied Basten, wiens boerderij eenzaam in de Peel is gelegen, en nu uitsluitend gedreven moet worden door zijn vrouw, die haar derde kind verwacht, met reeds twee kleine kleuters om zich heen. De goede man is geheel van streek door het tobben hierover. Canter spant zich er voor in, en het gelukt een uitzonderingsverlof voor den man van het Departement te krijgen.
Korporaal Straatman ziet zijn vurige wensch in vervulling gaan en verdwijnt naar een opleiding voor wachtmeester ergens in donker Brabant.
Het nieuwtje van de mobilisatie is er intusschen een beetje af. Het weer werkt nu ook niet bepaald mede, en zoo begint hier en daar de stemming er onder te lijden. Uit het kwartier Weiss, de zolder, verdwijnt op geheimzinnige manier een portemonnai. Eenige tijd later wordt deze leeg op de W.C. terug gevonden. Een onderzoek wordt ingesteld, de Militaire Politie komt er zelfs aan te pas. We beleven de narigheid dat een verdachte voorlopig opgesloten wordt bij de Marechaussee in Veenendaal, maar het geheele geval loopt op niets uit. Het is en blijft vervelend en ik voel een smet kleven op de prettige geest van de batterij. Het is ondragelijk te moeten denken dat er onder ons een dief is, die het woord kameraadschap ontheiligt. Stelen op de chambree is wel het ergste wat er kan gebeuren bij soldaten onder elkaar. De speurder politieman Canter ziet ook geen kans de zaak tot klaarheid te brengen.
Een nieuwe afleiding wordt gevonden in de jacht op de nesten van de bastaard satijnrupsvlinder, of een dergelijk beest. Deze moeten opgespoord worden, om te voorkomen dat zij aanstaande zomer onze natuurlijke camouflage opeten. Wachtmeester Blom vindt dit een kolfje naar zijn hand en trekt er inderdaad met succes, met zijn menschen op uit.
31 Januari 1940
Onder commando van den nieuwen Afdeelingscommandant maken we ter gelegenheid van de verjaardag van H.K.H. Prinses Beatrix een marsch door Veenendaal. Het schijnt dat Kapitein Van het Land daar nog al wat relaties heeft. De burgemeester verschijnt op de stoep voor het gemeentehuis. We hebben het koud, en zijn blij als het weer achter den rug is.
1 t/m 29 Februari 1940
Nog steeds veranderingen. Slutter wordt ons ontnomen, hoort (blijkt nu) organiek als zadelmaker bij de afdeelingsstaf. Trouwens met de heele organisatie klopt het nog steeds niet. Moeten we nu 88 of 85 paarden hebben? Moeten we nu nog een bereden telefoon groep hebben of op rijwielen?
We krijgen een reserve Wachtmeester van de S.R.O.B.A., Beijer voor practische dienst bij ons gedetacheerd. Hij boft, daar hij in Wageningen woont. In den beginnen heeft hij eenige moeite om zich aan te passen, maar al spoedig gaat het beter. Het is een uitstekende opleidingsmethode voor de jongelui en er zal uit deze practijkopleiding wel een beter soort officieren voort komen, met troepenervaring, dan de scholen in vredestijd in staat zijn af te leveren.
Ook in het Regiment zijn allerlei veranderingen. De kapitein Van der Wiel is de 28ste Januari tot majoor bevorderd en heeft de Iste Afdeeling gekregen. De Kapitein Colette is naar Bergen op Zoom verdwenen. Kapitein De Man is nu vuurregelingsdienst. Bij het regiment is nu de plaats van Kapitein Adjudant open, en ik word gepolst. Ik voel er niets voor, blijf liever bij de troep, en het gevaar gaat ook gelukkig over.
Mijn batterij wordt ook voortdurend bedreigd. Eerst dreigt er, dat Canter over zal gaan naar de Politietroepen. Dit zou voor hem als de mobilisatie lang duurt natuurlijk met het oog op zijn werkkring heel goed zijn, maar ik zal hem verschrikkelijk missen.
En nu weer dreigt dat hij mij ontnomen zal worden, om commandant van de Munitie Colonne te worden, daar Van Zurk volgens de Overste troependienst moet gaan doen, voor zijn naast hoogere rang.
Ik verzet mij met hand en tand, en weet voorloopig het pleit te winnen, dat men mijn batterij onaangetast laat, daar Canter mij niet alleen moet vervangen als ik met verlof ben, doch ook als ik mij met de afdeeling moet bemoeien als den Afdeelingscommandant met verlof is.
Op de afdeeling is het nu een echt kantoor geworden, met een "registrator" en heel veel stempels.
In het terrein gebeuren vreemde dingen. Op een nacht moet Malten met eenige vertrouwde menschen, o.a. M. Blom er op uit met een auto, zwaar gewapend. Er worden 's nachts geheimzinnige lichtsignalen gerapporteerd en vuurpijlen. En niet alleen in ons vak, doch ook overal elders uit het land komen berichten hier over binnen.
Steeds veelvuldiger worden de nachtelijke patrouilles, en iedereen werpt zich met hartstocht, tot het Bureau incluis, op deze nachtelijke speurtochten. Een enkele maal zien wij het verschijnsel ook, maar het lukt ons niet het mysterie te ontsluieren. Canter heeft er een nacht nog een koud baantje aan, als hij uren in de waarnemingspost gezet wordt, in de barre winternacht, met sneeuwstormen, en ettelijke graden onder nul.
Bij de paarden is luis geconstateerd. Van een zonnige Februaridag maken wij gebruik met Derrispoeder het zaakje grondig te behandelen, en we krijgen het euvel weer onder de knie. Weer een ervaring rijker, en weer meer zorg.
Welberg en Wilbrink gaan met weermachts industrieverlof, en uit het depôt komen weer anderen voor hen in de plaats. Klaas de Ruiter heeft het eindelijk voor elkaar, en wordt overgeplaatst naar Ameland, ruilende met Rebergen, die in Veenendaal woont. Alberda en Van den Berg komen uit het depôt aan.
In onze bewapening iets nieuws. We worden getooid met dolken. Ik meen ze te herkennen als de dolken waar in de vorige mobilisatie de z.g. stormtroepen mede werden uitgerust. Misschien is het goed voor de infanterie, maar wat wij met die dingen moeten doen is mij een raadsel.
De onregelmatige dienst en het aanhoudende winterweer, waardoor geregeld werken niet gaat, werken slecht op het moreel van de troep. We hebben hier ook geen accommodatie om op andere wijze in bezigheid te voorzien, geen geschikt exercitie terrein, geen gymnastiekzaal of theoriezaal. Reeds in het najaar heb ik hier herhaaldelijk op gewezen, maar steeds is daar niets aan gedaan kunnen worden.
Bij het van de appèlplaats naar Bergzicht marcheeren, waar gegeten wordt, gedraagt de troep zich onhebbelijk, en maakt opmerkingen bij het passeeren van de vrouw van Canter. Gevolg dat wij voor de eerste tijd van deze wandeling een strafexercitie maken moeten, tot de laffe dader zich aanmeldt. Ik breng de troep hun houding nog eens onder het oog, en stel hun de vraag, wat zij er van zouden vinden als hun zuster, moeder of verloofde zoo door een troep bejegend zouden worden. Ze zijn echter solidair, en de dader ligt op het kerkhof.
Van het regiment komen nu mooie bullen af, de nieuwe kaarten van het stellinggebied. Deze blijken prachtig te zijn en van een zeer groote nauwkeurigheid. We zien op Zuilensteijn ook de foto's, die ook voor het vervaardigen van deze kaarten hebben gediend, en met behulp van deze prachtige gegevens, corrigeert Meijer de heele vuurvoorbereiding. Wat een fouten blijken er nu in de oude kaarten te zitten, en derhalve in onze voorbereide vuren. Meijer maakt nu een prachtige vuurkaart, en met plezier heb ik er wat uren nachtrust voor over om alles voor de batterij weer netjes voor elkaar te maken.
Het weder begint wat beter te worden, en de sneeuw smelt. Er komen nu ook wat meer oefeningen in grooter verband los, onder Kolonel Van Loon. Den 23sten zal er een heel groote oefening zijn. Men fluistert dat niet alleen de Commandant Veldleger komt kijken, maar dat ook Prins Bernhard aanwezig zal zijn. Aan het eind van de oefening zal een groot defilé worden gehouden ongeveer bij de Koerheuvel.
We treffen voorbereidingen om alles zoo goed mogelijk te laten verloopen, en de 20ste gelast de overste voor onze afdeeling een soort generale repetitie van het defilé. We maken daaraan vooraf een marsch over en door Achterberg, en zoo over den spoorwegovergang de heuvel weer op. Het is een mooie dag, en als ik, uit het dal naar boven komende aan het hoofd van de batterij eens omzie, zie ik de afdeeling, en daarachter de andere afdeelingen zich als een lang zwart lint door de nog besneeuwde vlakte slingeren. Het is haast een teekeningetje van Jo Spier! Op het afgesproken punt staat de overste, en behalve eenige kleinigheden, zooals de onvermijdelijke fouragestrikken is het wel in orde.
Op de oefeningsdag is het al vroeg dag voor ons, het is nog donker en koud als we de stelling betrekken. Omdat alles in een dag, of eigenlijk een halve dag afgeloopen moet zijn, wordt er met eenige "veronderstellingen" gewerkt, en gaan b.v de beredenen niet naar het Berghuis. Eigenlijk jammer dat de Kolonel dat defilé er achter aan wil, de tijd zou o.i. zoo veel nuttiger besteed kunnen worden door nu eens lang het leven in de stelling te beleven en ervaring op dit gebied op te doen.
Onze neven-Divisie levert de "vijand" die een aanval doet op onze divisie uit Bennekom en Wageningen. De ochtend verloopt, doch vanuit onze waarnemingspost zien we weinig in het voorterrein, dat te bedekt is, al zitten we hoog. We geven eenige vuren met losse schoten af, er is veel getelefoneer, wat vliegtuigen razen voorbij. Ze duiken uit de vallei denderend op en scheeren over de boomtoppen waar wij in zitten, en even huiveren we bij de gedachte dat dit misschien eens werkelijkheid zou kunnen worden. Wat vreemd zal dat zijn als we in werkelijkheid eens zouden kunnen spreken van "de slag bij Wageningen"! Voor zoover wij het kunnen volgen, gelukt het den "vijand" door te dringen tot in de hoofdweerstandstrook.
De Commandant Veldleger is blijkbaar ook tot de gedachte gekomen, dat het nuttiger is de oefening voort te zetten, dan te defileeren, zoodat we 's middags door gaan en er geen defilé is.
Na afloop, op den terugweg echter staat daar ineens de Commandant Veldleger, Luitenant-Generaal Baron van Voorst tot Voorst. Aangezien ik afzonderlijk marcheer, meld ik mij bij hem, en de batterij trekt keurig met hoofd rechts voorbij, en ik mag een tevredenheidsbetuiging in ontvangst nemen. Dat doet me genoegen voor de jongens, die zoo hun best hebben gedaan, goed voor den dag te komen. Canter rijdt trotsch voorbij met een groote pleister op zijn neus. De Generaal buldert: "Bent U gewond"? waarop Canter met een effen gezicht evenzoo terugbuldert: "Neen Generaal, een steenpuist!"
Nog altijd is het geen zuivere koffie met de spionage. Het "park" wordt omgeven met prikkeldraad. De schildwacht krijgt een electrische belverbinding met de wacht.
Voor het opgeven van de stand van de werkzaamheden krijgen we ingewikkelde formulieren, met grafische voorstellingen in rood en zwart, en met vlakke en golflijntjes om van week tot week aan te geven wat er gebeurd is en nog gebeuren moet. Burgerwerklieden mogen ook aangenomen worden, maar wij rekenen uit dat wij het wel alleen kunnen klaar spelen. Het weer zit echter nog altijd niet mee.
Met de normaalstelling zijn we echter wel zoo goed als klaar en de reservestelling schiet ook goed op, ervaren als we nu zijn door het vorige werk.
De paperassen stoomen nog steeds.
1 t/m 31 Maart 1940
Leek het eerst of we door den winter heen waren, we zijn nu weer terug gevallen in afwisselend sneeuw, dooi en vorst. Zoo goed en zoo kwaad mogelijk ploeteren we door aan de reservestelling. Deze graaf ik niet zoo in, maar pas ze meer aan het terrein aan. De normaalstelling is gelegen in een dicht dennenbosch, maar deze is in een veel opener terrein, waar ik partij trek van verspreid staande sparren om de stukken onder te zetten. Ter weerszijden van de stukken gaan de munitie- en schuilnissen de grond in.
De werkzaamheden-grafieken zijn 's avonds in de mess een heel gezelschapspelletje. Ze zijn alweer meer toepasselijk voor de infanterie dan voor ons. Telkens wordt een datum bepaald, dat alles nu klaar moet wezen, maar de omstandigheden werken steeds tegen. De infanterie die steeds groote afstanden te voet heen en weer naar het werk heeft af te leggen, heeft een leelijke achterstand. Daar werken nu ook weer groote ploegen burger werklieden. Groote graafmachines halen heele happen zand weg uit de omgeving bij de Jeugdherberg en bij La Montagne. Onze schietbaan en onze buiten manege vallen hierbij ten offer, en bij Berg en Bosch dreigt het voetbalveld te verdwijnen. Dag en nacht gaat dit werk door, en een onafgebroken rij vrachtauto's gaat heen en weer naar Veenendaal. De wegen worden onbegaanbaar. Wij "Gappen" een paar wagens zand om de erven en de stallen, die dit dringend noodig hebben te verbeteren en van hun wateroverlast te bevrijden.
Nog steeds zijn er de geheimzinnige lichtsignalen. Ook hooren we 's nachts vaak op groote hoogte vliegtuigen over komen. Op een keer (2 Maart) van verlof terugkeerende en wachtende op het perron te Utrecht op de aansluitende militaire trein M blaft het afweergeschut ineens fel en nijdig. Er zit iets in de lucht dat mij niet geheel bevalt. Verwacht men in het voorjaar moeilijkheden? Op kantoor lacht men mij uit als ik zeg, iedere keer, dat ik er niet zoo zeker van ben de volgende veertien dagen weer met verlof te zijn.
De heer Van Leeuwen is wonderbaarlijk opgeknapt en weer thuis. Hij is door het oog van een naald gekropen. Het personeel van het bureau zendt bloemen en vruchten.
Het werk aan de stellingen wordt met het lengen der dagen en het betere weer steeds intensiever, en iedereen vindt dit prettig. De Afdeelingscommandant zorgt voor een extra bakje koffie om elf uur dat zeer gewaardeerd wordt.
De badgelegenheid is ook weer gerepareerd, het ontbreken hiervan werd niet zoo gemist, daar de jongens nu regelmatig met verlof gaan en zich thuis kunnen poedelen.
12 Maart is een bijzondere dag. Onze Van Kerkhoff wordt aangesteld tot korporaal. Het is een voldoening gevend feit. Onze kok Van de Rijt maakt het echter te bar in de gemeenschappelijke afdelingskeuken, en wordt bij de troep terug geplaatst. Tot ieders tevredenheid volgt de dikke Albek hem op.
Met het orkestje gaat het vrij aardig. Van tijd tot tijd ga ik eens luisteren in La Montagne, dat zijn zaaltje beschikbaar gesteld heeft als repetitielokaal. Door milde gevers uit Amsterdam en het Oranje Comité uit Veenendaal hebben we nu ook slagwerk!
Paaschen en een schietoefening in Oldenbroek, tevens een strategische verplaatsingsoefening op zware trailers achter auto's komen in het zicht. Dit brengen weder ingewikkelde afwijkingen in het verlofrooster met zich mede.
Nog steeds hebben we te kampen met het niet geheel verantwoorde ziek achter blijven van verlof. De medewerking van de burger geneesheeren in de woonplaatsen is nu niet altijd dat, wat je verwachten zou van menschen die toch een open oog moeten hebben voor de belangen van het land.
Het aantal zieken valt echter wel mede, en een tournee die Dr. Ferwerda in het land maakt met de auto van Van Zurk verricht wonderen. In het ziekenverblijf hebben we gelukkig geen ernstige gevallen, en onze goed gevoede jongens slaan zich goed door den winter heen.
Voor de Paaschdagen is een mooie verlofregeling gekomen waardoor ieder een dag langer thuis kan zijn dan gewoonlijk.
In de kleeding is nu eindelijk ook verbetering gekomen. Als ik inspectie houd over de menschen voor zij met verlof gaan, of bij de appels, is het een lust om te zien, hoe keurig zij er uit zien, met goed gepoetste beenkappen, glimmende sporen, en diep zwarte lederen stukken in de rijbroeken. Iedereen heeft nu een tweede kleeding en de jongens hebben er zelf schik in er netjes uit te zien.
De Paaschdagen gaan rustig voorbij. Ik blijf in het kantonnement. Vrouw en kinderen logeeren in de Koerheuvel. Zoo glijden we rustig van de eene maand in de ander, en alles is "pais en vree". Van het Oostelijke Front geen Nieuws!
1 t/m 8 April 1940
De maand vangt aan op 1 April met een marsch ter viering van de verjaardag van het 8ste Regiment Veld Artillerie. We trekken weer, gehelmd en wel, met getrokken sabel en onder trompet geschal door Veenendaal, waar het gemeentebestuur ons laat defileeren.
De voorbereidingen voor de excursie naar Oldenbroek zijn in vollen gang. In een paar auto's gaan we het zaakje vast eens bekijken daar, en het is gezellig weer eens op de schiethei en op de Knobbel te zijn. Een andere afdeeling is daar juist klaar en we kijken met belangstelling het opladen van geschut en paarden en alles wat er bij hoort op de groote auto's af.
Opper Van der Veen trouwt de 3e April. Een deputatie keert in eenigszins bewogen stemming terug van de bruiloft.
Meer en meer oefeningen, batterij's gewijs, doch ook in afdeelingsverband. Het weer is opgeknapt, de sneeuw verdwenen. Er komt nu ook meer van het uit rijden met de troep. Met de onderofficieren maak ik wat terrein ritten, daar oefeningen in terreinkennis en kaartlezen aan verbindend. Op Zaterdagmiddagen, bij wijze van sport rijden we met de beredenen er ook eens op uit, en nu zonder hand paarden, en laat ze zoo eens genieten van de mooie omgeving, waar de Lente bezig is te ontwaken.
Het verbindingspersoneel oefent nu in afdeelingsverband. De mitraillisten worden nog eens goed door genomen, en zoo valt er aan alle kanten wat te doen. Iedereen is blij dat de winter achter den rug is.
Op 6 April wordt er een cross in Ede verreden. III-8 R.A. slaat geen gek figuur. Er bestaan ook groote plannen voor een soort competitie tusschen de verschillende afdeelingen, met crosses, ralley's en springerijtjes.
O & O spant zich ook in, maar de legeringsomstandigheden maken dat niet gemakkelijk en zijn niet bevorderlijk tot deelname. P.B.N.A.-cursussen worden zoo goed en zoo kwaad als het gaat ingesteld. Er komen papieren van boven over boksen, vierdaagschen enz.
In de gasdienst komt ook meer model. We hebben geen gasofficier, maar Canter is een goede deskundige, zooals ik al eens zei. Het is noodig voor de afdeeling natuurlijk en daarom sta ik hem gaarne af voor dit speciale werk van tijd tot tijd, maar ik houd mijn hart vast dat zijn speciale capaciteiten in de gaten loopen en ik hem op deze manier kwijt zou raken.
De nieuwe Afdeelingscommandant, die intusschen al aardig ingeburgerd is, is echter nog steeds erg overplaatserig en reorganiseerend. De overste is echter ook in die richting bezig, en dit houdt ook wel verband met het feit dat wij in de afdeeling verschillende menschen op posten hebben "beneden hun stand". Eenigen ervan komen binnenkort voor promotie in aanmerking en moeten daarom troependienst gaan doen in een functie waarin zij beoordeeld kunnen worden voor naast hoogere rang. Een van de gevolgen is dat Van Zurk bij een batterij ingedeeld zal worden en Canter de Munitie Colonne zal krijgen.
In deze tijd treedt Generaal Reynders ook af als Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (O.L.Z.). Wat is er aan de hand, vragen wij ons af? Er moet dus een meningsverschil zijn tusschen O.L.Z. en regeering, in casu Dijxhoorn. We voelen ons allen een beetje onbehaaglijk hierdoor.
Al spoedig blijkt het nieuwe, onder den nieuwen O.L.Z. Generaal Winkelman. Er vinden allerlei hergroepeeringen plaats, en de artillerie wordt versterkt, doordat 19 R.A. (12 lang staal) er bij ons bij komt. Hoewel wij het fijne er natuurlijk niet van te weten komen, hebben wij toch de indruk dat de Waterlinie gedeeltelijk van troepen ontbloot wordt en de Grebbe daarmede versterkt. De geruchten uit Brabant zijn echter nog vreemder. III Legerkorps zou daar vrijwel geheel uit de Peel zijn terug genomen, vanwege de slechte kwartieren, en meer om Den Bosch heen gelegerd zijn. Verder zou, naar verluidt, de bezetting in de grensprovinciën aanmerkelijk verzwakt zijn, ook al weer ten bate van de Grebbelinie.
Bij ons rolt het leven overigens zonder veel schokkende gebeurtenissen verder. De eerste inenting tegen typhus vindt plaats. Er zijn bij verschillende menschen nog al wat bezwaren te overwinnen, en helaas ook onder het kader zijn er die pertinent weigeren. Ik vind het ook niet leuk, maar in de eerste plaats voor het goede voorbeeld laat ik mij ook prikken, en ben twee dagen tamelijk lam. De reactie verloopt echter zeer verschillend, er zijn er die er goed ziek van zijn, doch ook die er niets van merken. Een en ander geeft wel last met het wachtrooster en de andere loopende diensten.
In de cantine volgen nu de avondjes van O & O elkaar regelmatig op. In een van de stukken past een van de acteurs een "tic" toe, waarbij hij te pas en te onpas "boem-chk" hikt, wat een daverend succes heeft, en nog dagen lang in de troep voort leeft en navolging heeft. Het is trouwens merkwaardig hoe een avond, waarvan wij vinden, dat hij goed en aardig is, minder door de troep geapprecieerd wordt dan wij verwachten, en omgekeerd. Een mooie avond is die, waarop de film van de K XVIII vertoond wordt. Ik had deze film al eens gezien, en heb daardoor gelegenheid deze met enkele woorden in te leiden, en een vergelijking te treffen tusschen het primitieve leven daar aan boord en ons bestaan, en dit als voorbeeld te stellen hoe ook wij dit blijmoedig moeten ondergaan, in het belang van ons Vaderland. Mooi is het als tot slot de stampvolle cantine donderend het Wilhelmus medezingt.
We krijgen een avond de IIe afdeeling op bezoek in de mess en Biesen verbaast het gezelschap met een reeks liedjes die de gasten doen blozen. De zware houwitser is ook wel een beetje rauwer dan de teere 7 Veld!
9 t/m 15 April 1940 - Wederom Spanning
De 9e worden we ineens opgeschrikt. Duitschland valt Denemarken binnen en begint de campagne tegen Noorwegen. Aan tafel komt de ordonnans van de Divisie met het bericht: Geen verloven en weer de "toestanden". De vuurmonden verdwijnen in het donker weer in de stelling en alles is weer in volle draf met pakken, voor zoover noodig. Laat keeren de verlofgangers, die 's middags en gisteren afgereisd waren weer terug. Het spoorwegverkeer is daar niet op berekend en op de zonderlingste tijden rollen zij de heele nacht weer binnen. Ze voelen allen toch de ernst van deze situatie wel aan, want ieder probeert op de snelste manier bij zijn onderdeel terug te zijn. Van Breugel weet ons te bereiken, door een eind op een losse locomotief mede te rijden, na onderweg in Tiel nog gegrepen te zijn om van een aldaar aangekomen onderdeel de rijwielen te helpen lossen. Uit dit prompt, zonder de moeilijkheden uit den weg te gaan, opkomen, spreekt voor mij dat er toch een behoorlijke geest van kameraadschap in de batterij gegroeid is, zóó dat de verlofgangers hen, die met het afkomen van de "graden van strijdvaardigheid" in de rommel zitten, daar niet mede willen laten blijven zitten, maar "erbij" willen zijn als er wat gebeurt.
We beleven veel plezier van de herhaaldelijk, en ten koste van menig uurtje nachtrust, omgewerkte schema's voor de bezetting waarin de ervaringen van vorige malen en oefeningen nu verwerkt zijn. Alles verloopt dan ook weer vlot, en om drie uur komt Luitenant Malten uit de stelling terug (hij is nu Batterijofficier) en de stukken, munitie, levensmiddelen, verbindingen, alles is in orde. Een wacht en een piket is in de stelling, we hoeven nu geen gebruik te maken van de garage van de Lijstereng, daar alles nu gehuisvest is in de ondergrondsche verblijven, waar nu ook een kacheltje brandt zelfs!
Van het ten koste van veel gepeins uitgedachte oefentableau komt onder deze omstandigheden niet veel terecht. We blijven in het grijs, bepakt en gezakt. Sleepen alles heen en weer als er overdag in de stelling gewerkt moet worden. We zijn nu druk bezig met de ondergrondsche keuken, waarvan er twee voor de afdeeling moeten komen. De oefening naar en in Oldenbroek is afgelast natuurlijk. Het op en afladen hebben wij nog kunnen beoefenen, waartoe bij Berg en Bosch eenige zware trailers van het Auto-Regiment beschikbaar zijn geweest. Het is heel nuttig dit eens gedaan te hebben, want met een houwitser is het wel even een ander geval als met een 7 Veld.
Onze saxophonist-violist Bosch wordt naar het depôt Den Haag overgeplaatst, voor hem komt Alberda in de plaats.
De internationale toestand blijft nog niet pluis, ook Zondag wordt er gewoon doorgewerkt. Er gaan ook allerlei geruchten omtrent de binnenlandsche toestand, en voortaan loopen we allen altijd gewapend.
16 t/m 22 April 1940 - Ontspanning en Oefeningen
De 16e worden de verloven weer iets ruimer, we blijven echter beperkt in bewegingsvrijheid. Dat kan vervelend worden daar ik een uitnoodiging heb om met ega een trouwerij van een vrind in Wageningen bij te wonen. Het zal er wel op uitraaien dat ik het feest in de verte kan aanschouwen, bijvoorbeeld van uit mijn waarnemingspost. Als de troep geconsigneerd is, wil ik geen voorrechten vragen om wel buiten het cantonnement te mogen.
De oefeningen worden weer opgevat, en de 17e en 18e betrekken we als oefening de stelling voor een tweedaagsch verblijf, en wordt de werkelijkheid zoo goed mogelijk benaderd. Het geheele schema van de graden van strijdvaardigheid worden afgewerkt. De munitie aanvulling vindt ook plaats, de verpleging. Toch is het goed dat we het doen, want er blijken nog allerlei onvoorziene moeilijkheden in het schema te zitten. Ons 3x 8 uren plan is ook niet goed, daar moeten we wat anders op vinden. De paarden zijn nu met alles naar het Amerongsche Berghuis, de administratie is naar het achterland verhuisd. De kwartieren zijn leeg. Het zijn vermoeiende dagen, maar we hebben er veel voldoening van en het is aardig nu eens te leven in de bouwsels die we met zooveel moeite tot stand brachten in de maanden die achter ons liggen. Er worden eenige losse vuren af gegeven, met de baken geëxperimenteerd en alles klopt.
Als dat achter den rug is en het leven in het kantonnement normaal hervat is, beleef ik een nieuwe sensatie. Reeds meermalen hebben ik en anderen het verlangen te kennen gegeven onze stellingen zelf eens uit de lucht te mogen bezien. Het lijkt ons de beste manier om te controleeren of de maskeeringen nu goed zijn. Onlangs toonde de overste mij eenige luchtfoto's. Onze Batterij was vrijwel niet te vinden, maar toch heb ik eenige verbeteringen aan laten brengen. Ook de reservestelling interesseert mij bijzonder. Ik heb er zelfs met den Kolonel Bartels, Legerkorpsartilleriecommandant (L.K.A.C.) een weddenschap over loopen dat die nog beter is dan de normaalstelling. De 24ste moet ik nu op Soesterberg zijn om de luchtdoop te ondergaan!
23 t/m 30 April 1940 - Uitbreiding met een Derde Batterij
Intusschen wordt ook werkelijkheid wat al lang besproken werd. We worden nu echt groot! Er komt een derde batterij bij! De 22sten April houdt deze haar joyeuze entree. Het is een batterij uit Woerden, gedeeltelijk gemotoriseerd. De stukken nog met bespanningen de bediening bestaat uit jonge recruten. Het is een wat wonderlijk geheel, dat ons oude veldartilleristen van het veldleger met afgrijzen vervult. Het is een pijnlijk moment als de zaak, met medeneming van een stuk van het inrijhek bij Bergzicht, de laan op rijdt en inspectie maakt voor de Overste. Het zaakje wordt gecommandeerd door den Kapitein Hellingman. Onder de medegekomen officieren tref ik een oude bekende, de Luitenant Carbin. Verder zijn er de beide "Vaandrigs" Brouwer en Veening.
Dienzelfde avond worden de nieuwe heeren opgenomen in de mess. Ik geloof dat ze denken in een troep dwazen en verwilderde gekken terecht te zijn gekomen. Als reactie op de laatste tijd wat gezakte stemming in de mess, tengevolge van het minder goede eten, en proeven om van de kok te eten en andere pogingen, en door wrijvingen die ontstaan zijn door herhaalde overplaatsingen en veranderingen door den Afdeelingscommandant aangebracht, wordt het inwijdingsfeest een ontzettende bende. De Commandant van de nieuwe batterij zit er tamelijk hulpeloos bij. Wij amuseren ons kostelijk, doen baldadig en veel meubilair van Tante Hootsen sneuvelt. Diep in den nacht trachten de Commandant 1ste batterij en zijn Luitenant toegevoegd zeer onkrijgstuchtelijk in kennelijken staat samen naar huis te fietsen. Ternauwernood ontsnapt de Batterijcommandant aan een bad in de sloot, als hij met fiets en al in de braamstruiken blijft steken, van welk evenement beiden eerst na vijf minuten onbedaarlijk lachen, broederlijk op den grond zittend, bekomen.
De nieuwe batterij levert de volgende dag echter een keurige tegenprestatie en revancheert zich in La Montagne. Onze onderofficieren hebben nu hun verbroederingsfeest. Het gaat er lustig aan toe in de cantine. Onze fourier Van Spankeren geassisteerd door wachtmeester Pollak heeft de leiding en het toppunt is als de beide ceremoniemeesters de nieuwe, onbereden, onderofficieren tot "beredenen" maken en rijles geven op de stoelen, waarbij aan ieder van hen sporen worden uitgereikt, die gemaakt zijn van gaffeltjes van berkentakjes!
Het feest in Wageningen ben ik inderdaad mis geloopen, daar de overste mij juist uitkoos met hem de nieuwe stelling voor de nieuwe batterij te gaan uitkienen. Ze komt te staan achter Remmerstein. Met spoed zal er aan gewerkt worden, opdat zij met eere haar plaats kan in nemen.
Het vuurplan wordt nu ook gewijzigd. Het vuur aan den overkant is vervallen, en er zijn ook vuren bij gekomen, meer naar links en dichterbij. Dit halen wij niet uit onze opstelling zooals die nu is. De hoofdrichting moet daarom 18.oo worden. Na eenig zoeken heb ik de oplossing. De stukken kunnen op hun plaats blijven staan, maar dan moet van elke geschutsput de rechterwand verlegd worden. De stukken komen dan eenigszins geëchelonneerd, daar de vuurlijn niet meer loodrecht op de hoofdrichting staat, maar dat is geen bezwaar, want bij vele vuren die toch al veel naar rechts en links liggen, komt dit verschijnsel ook al vanzelf te voorschijn. Het is een heele karwij, maar het moet gebeuren.
Alleen er is niet veel tijd voor, want met de derde batterij moeten we nu herhaaldelijk mede op oefening, in het terrein achter Bergzicht.
De 24ste ga ik met Kapitein Van 't Land, de Afdeelingscommandant naar Soesterberg. Een oude wensch, ook eens met een militair kistje mede te mogen, na mijn vluchten met de K.L.M., gaat nu in vervulling! Op Soesterberg hooren we en zien we veel, wat ons te denken geeft. Het vliegveld is extra versterkt, en we hooren veel vreemde verhalen. Eerst gaan een paar andere officieren de lucht in. Bij de tweede, Kapitein Bakker van de Ie Afdeeling gaat de motor gek doen, en ze pikken juist over de daken van de hangaars een noodlanding. Tevoren was de Luitenant De Visser mede geweest, die lichtelijk stottert, wellicht heeft de motor dat van hem overgenomen. Het opheffen van het euvel neemt nogal wat tijd, zoodat we eerst wat gaan lunchen. Een tweede toestel is van Ypenburg ontboden. Na de koffie is ons toestel ook klaar en zoo komt het dat de Kapitein Van 't Land in het eene en ik in het andere al spoedig boven onze stellingen zweven. Het is een interessant gezicht die Grebbelinie uit de lucht, met de groote vlakken water.
De 26ste weer een groote afdeelingsoefening met in stelling komen boven op de Dikkenberg. Een paar dagen later herhalen we de oefening, de Overste en de Kolonel zijn ook present. Ik klaag een beetje mijn nood tegen den kolonel, dat ik nog zooveel in de stelling te doen heb, door al die veranderingen van de laatset tijd, en het feitelijk nu zoo is dat ik niet aan alle vuuropdrachten zou kunnen voldoen als de nood aan de man kwam. Het is moeilijk, "contenter tout le monde et son père".
Het weer is prachtig geworden, jammer dat de oefeningen zoo weinig tot hun recht komen, doordat er altijd zooveel op het appèl ontbreken, door verlof en andere diensten.
De reorganisaties in de afdeeling komen nu eerst pas goed los. Die derde batterij doet het hem ons. Principieel is het natuurlijk wel juist en heeft de Overste weer gelijk, want wij zijn hier en daar wat je noemt "over-staffed" en door ruiling kunnen nu alle batterijen op hun normale aantal beredenen en onbereden worden gebracht. Vooral de derde batterij heeft het noodig, want het is een samenraapsel van bij allerlei vuurmonden afgerichten. En zoo wordt nu werkelijkheid, wat reeds zoo lang dreigde: met 1 Mei gaat Canter bij ons weg, en wordt Commandant Munitie Colonne. De batterij vind het kennelijk niet leuk. Ik heb echter nog goede hoop dat het tijdelijk is, en ook al omdat het ons zoo overvalt en we midden in de drukte zitten regelen we nog niet een plechtige uitvaart. Voor Canter zelf is het wel leuk in zooverre dat hij thans een zelfstandig, althans min of meer zelfstandig commando krijgt, en het is hem ten volle toevertrouwd. Als het eens noodig zou zijn, weten wij dat wij op munitie aanvulling kunnen rekenen, evenals dat bij Van Zurk het geval zou zijn. Zoo komt voor hem bij mij in de plaats de Luitenant Carbin. Daar boft Canter weer mede, daar deze niet kan rijden, kan Canter Emmy houden. Ik maak Malten nu "toegevoegd", en Carbin, hoewel onbereden, moet dan maar zoo goed en zoo kwaad als het gaat Batterijofficier spelen, op de fiets. Een mooie boel!
Van Zurk gaat nu naar de 3e Batterij, en ook Buddingh, terwijl Broekema naar de staf gaat als verkenner, wat wel goed is met 's mans uitstekende kennis van het voorterrein.
De Vaandig Veening komt nu ook bij mijn batterij, die dus Sectiecommandant wordt, en Wachtmeester Beckering Commandant linker sectie.
Wachtmeester John krijg ik nu vrij als munitie onderofficier in plaats van Van den Hoven, die naar de 2e Batterij gaat, waarheen ook wachtmeester De Boer gaat. Hun intrede doen nu wachtmeesters Van de Pal en Vles, beiden onbereden stuks commandanten.
Korporaal Straatman wacht bij mij zijn aanstelling af tot wachtmeester, waarvoor hij daar in donker Brabant dan toch geslaagd is.
Maar nog net kunnen we op 30 April in de oude samenstelling de verjaardag van H.K.H. Prinses Juliana vieren. Weer de nu langzamerhand traditioneel geworden feestmarsch door Veenendaal, waaraan de helmen, getrokken sabels en trompetten het feestelijke verleenen. Voor het "bureau" wappert nu ook de driekleur.
Op verzoek rijdt het "Bureau" ook mede uit, en we beleven een vroolijk moment, als ik na afloop nog een extra ommetje maak met eenige van de batterij staf, waaronder "Opper" Van der Veen, en ik er een galopje inzet en scherp naar rechts afwend, den Dikkenberg op. Opper is er inmiddels finaal van tusschen, en stuift met zijn helm op de neus, waaronder zijn nog roodere koontjes als anders, recht door!
's Middags is er Zondagsche dienst. Luitenant Meijer heeft in de laantjes achter Bergzicht een cross-je uitgezet, op het oefeningsbaantje, en we meten daar onze krachten. Het is een lekkere zonnige middag, en het is een fleurig geheel, als onder de toeschouwers de dames Van Leeuwen en Mevrouw Van Kuijk, burgemeestersche van Veenendaal onder anderen zich mengen. Mevrouw Van Kuijk filmt en kiekt. Freule Van Asch van Wijck, van de Prattenburg is natuurlijk ook van de partij. Wordt dit de toekomstige kwartiergeefster van Canter?
Onder groote belangstelling van de troep rijden wij onze parcoursjes, en de eerste ronde breng ik er waarachtig met Eric foutloos af. Mijn oppasser Agten glundert! Bij de tweede ronde breekt Eric uit bij een hindernis, zoodat in het eind classement ik 4e word. Toch nog een blauw lint, dat Agten trotsch aan het hoofdstel van Eric bevestigd.
Na ons springen de onderofficieren, en ik ben blij dat zij ook eens een pretje hebben. Met de rare paarden die wij hebben, verrichten zij geen onverdienstelijk werk. Wachtmeester Pollak heeft plezier van de door hem in zijn vrije tijd gebouwde springbaan achter Wagtho. Opper Becker verliest een borrel en een sigaar als hij met een onwillig paard, dat hij er wel eens over zal jagen, niets anders bereikt dan het parcours achterstevoren af te leggen!
In de mess hebben we een gezellige thee en borrel na.
1 Mei 1940
Canter neemt afscheid en de nieuwe groepeering neemt een aanvang. Het is een drukte van belang de nieuwelingen in te werken, en ik heb het gevoel dat het vlug moet. De geruchten over de toestand blijven niet prettig. Eigenlijk is de toestand na de laatste stopzetting van de verloven niet meer helemaal normaal geworden.
Ik vind het een onbehaaglijk gevoel juist met een gereorganiseerde batterij te zitten, maar zie de toestand wellicht te zwart in. Ook onder de kanonniers komen nog eenige veranderingen, en hebben Hensbergen en Van Dijck hun intrede gedaan.
Met een paar dagen hard werken zijn de nieuwelingen echter reeds aardig wegwijs. De vuurvoorbereiding is nu ook weer geheel klaar, doorgewerkt tot en met de stukscommandanten, en ook voor de reservestellingen.
Zoo geconcentreerd zijn we, dat we geen voldoende tijd hebben ons rekenschap te geven van de ontwikkeling der politieke gebeurtenissen, zoodat ons toch nog den 7e Mei de intrekking der verloven overvalt. En ditmaal in een ernstiger vorm, daar nu ook allen die met zaken-, en zelfs met studieverlof zijn worden terug geroepen.
Oorlog
9 Mei 1940
We leven weer onder de bekende graden van strijdvaardigheid. Het schema is naar aanleiding van de laatste oefeningen eenigszins herzien, en behalve het oppakken is er voor ons nog weinig te doen. De infanterie is al wat meer in de weer, daar bij hen er reeds veranderingen in de legering plaats hebben.
Luitenant Franssen is op zijn plofje direct terug gekeerd en heeft zijn studie moeten onderbreken. Vlug deel ik de batterij weer anders in, Franssen is weer Batterijofficier, Malten blijft mijn toegevoegd. Luitenant Carbin heb ik dus extra, en dat is een bofje. Hij voelt zich nog wel als een kat in een vreemd pakhuis, zoo van de motorartillerie bij ons veld menschen, maar daar hij in Wageningen gestudeerd heeft en daar veel in het terrein heeft rondgezworven kent hij dat buitengewoon goed, zoodat hij uiterst bruikbaar is voor de waarnemingspost. Een tijdje geleden zijn we eens ver naar voren geweest en hebben die waarnemingspost eens van uit het voorterrein bekeken en bevonden dat deze onzichtbaar was. Het hout voor een beter onderkomen aan de voet van de post is nu ook aangekomen alsmede eenige betonnen ringen, waarvan ik een uit de boschrand komende ondergrondsche gang wil maken naar dat onderkomen toe. Op het verlanglijstje staan nog staal- of ijzeren platen, om het houten kotje in de boom mee te bekleeden om eenigszins kogel of scherf vrij te zitten.
Zoo zijn we met allerlei bezig, en op normale wijze houdt ik het rapport uur, waarna het middagappèl volgt en de troep gaat eten. Onder tafel komt de ordonnans van de Divisie terug met diverse stukken. Er is één nieuwtje bij. In de buurt van Venlo was door de Militaire Politie een verdacht individu opgesloten. Plotseling melden zich daar twee Nederlandsch sprekende personen in het uniform van de Marechaussee, die de arrestant voor een "verhoor" komen afhalen. De niets kwaads vermoedende Militaire Politie laat hen toe, wordt echter plotseling door de "marechausse" met het pistool bedreigd, en na bevrijding van den arrestant in het cachot opgesloten. Arrestant en marechaussee verdwijnen over de grens...
Er is een order dit feit ter kennis van de troep te brengen, ter aansporing van dubbele waakzaamheid bij het op post staan.
Ik laat bekend maken dat er vanavond om tien uur een extra appèl gehouden zal worden, bij het bureau, voor eventueele mededelingen.
De tafel verloopt gezellig, de heele afdeeling is weer compleet. Tegen tienen breken we op. Canter gaat nog even naar de Prattenburg, zal daarna thuis komen. Wij wonen nog steeds samen.
In het donker, spaarzaam verlicht door de lamp bij de garage die het bureau is, staat de batterij aangetreden, nieuwsgierig naar de eventueele mededeelingen. Nadat allen present zijn gemeld, vertel ik het geval en knoop er de moraal aan vast. Verder kan ik nog mededeelen, dat er bericht is gekomen, dat voor zeer dringende aangelegenheden, sterfgevallen e.d. in naaste familie, weer een beperkt verlof zal kunnen worden gegeven. We leiden allen hier uit af, dat de toestand zich alreeds iets ontspant.
We redeneren nog wat op het bureau, dat er weer unheimisch uitziet in zijn half afgebroken staat, en maken binnen nog een praatje met den Heer en Mevrouw Van Leeuwen.
Om half twaalf zullen we net naar boven gaan, om de raad op te volgen, die we de troep gegeven hebben - "nog maar wat nachtrust te pikken, want je kunt nooit weten" - of daar gaat de telefoon.
Ik neem de hoorn van de haak en meld mij met "Hier Veenendaal 673". Het is de stem van Kapitein Van het Land, de Afdeelingscommandant. Zijn stem klinkt ernstig als hij de simpele order geeft "Verontrustende berichten van de grens, graad 3, moet mij om vijf uur gemeld worden dat alle maatregelen zijn getroffen."
Ik herhaal, en sluit met "Begrepen".
Even kijken Canter en ik elkaar aan. In een oogenblik zijn we dan in actie. Canter snort naar Prattenburg, in het voorbijgaan zal hij mijn wacht de order geven, den trompetter er op uit te sturen, en appèl bij het bureau te laten blazen. Ik waarschuw Malten telefonisch en Franssen die Carbin en de anderen ook porren! In een minimum van tijd is de zaak compleet. Het bureau is open en baadt in licht. Ik maak de order bekend, neem de geheime map en geeft iedereen zijn instructies. Voor de meesten is dit nu wel bekend, de nieuwelingen hebben het echter nog niet in de practijk beleefd. De zaak is ook eenigszins gewijzigd, zoodanig dat nu eerst na 3 de stukken in de stelling gaan. Wel worden de telefonische aansluitingen in orde gemaakt, munitie en levensmiddelen naar de stelling gebracht, een wacht in de stelling geplaatst, de commandopost ingericht enz.
Al spoedig marcheert Luitenant Malten met de bevels- en verbindingsmiddelenwagen af, met Wachtmeester Blom en zijn seiners, terwijl Luitenant Carbin met de onberedenen naar de stelling gaat om de munitie die Canter zal aanvoeren in ontvangst te nemen en op te bergen. Ook voor de midden batterij maken wij dit in orde, daar deze het op dit moment nog drukker heeft, omdat zij bij deze graad van strijdvaardigheid reeds in de vooruitgeschoven stelling bij de timmerfabriek te Rhenen trekt. Als zij daar uit teruggenomen zullen worden, wordt deze tweede batterij de linkerbatterij, daar inmiddels de 3e batterij de stelling van de 2e batterij, langs de straatweg over den heuvel, toegewezen heeft gekregen.
Als ik dus iedereen zijn opdrachten heb gegeven, rolt alles vanzelf als bij een goed ingestudeerd tooneelstuk. Er blijft in het Cantonnement niet veel over om te doen. De beredenen pakken verder, maken alles in orde voor als het eens verder mocht gaan, want dan moeten de stroozakken naar de stelling en wat al niet meer. Franssen loopt dit deel na.
Het bureau pakt ook verder op en zet alles ter expeditie gereed. Ik eindig ook het pakken van mijn kist, die op de goederen auto mee naar het achterland zal gaan. Mijn oppasser Agten krijgt de sleutel. Ook hij gaat met mijn paard naar achteren en heb ik in de stelling eens iets noodig, dan kan ik het door een ordonnans mee laten brengen. Daarom naast ik zijn fietstasschen, en mag hij zijn bullen in mijn zadeltasschen stouwen.
Het is een mooie nacht, en ik blijf op, totdat Malten en Carbin terug zullen zijn. Het begint al iets te dagen. Malten keert terug en meldt zich bij mij af. Ik stuur de jongens allen naar bed. Morgen zullen we wat later beginnen, als zich geen bijzondere omstandigheden voor doen.
Langs de weg trekken eindelooze infanterie colonnes, mitrailleur karretjes en allerlei andere schoone zaken. Ik denk I-19 R.I. dat in zijn stellingen gaat.
De Heer Van Leeuwen is onrustig. In zijn chamberlook loopt hij wat rond en morrelt aan de radio. Hij roept mij binnen. De luchtwachtdienst blijkt in actie te zijn. Men meldt vliegtuigen in golven die van het Oosten hoog over komen. "Steenwijk meldt," "Joure meldt," "Urk meldt" We kijken elkaar aan. Wat is er aan de hand? Een vage angst klemt er in mijn keel. Is het slechts een flagrante schending van onze neutraliteit door Duitsche vliegtuigen op weg naar Engeland? Ik lucht wat op als de kustwacht meldt dat de vliegtuigen in westelijke richting zeewaartsch vliegen. Een oogenblik heb ik aan Amsterdam gedacht, waar vrouw en kinderen nu wel onkundig van wat er gebeurt, zullen liggen te slapen. De vliegtuigen zijn door gegaan en hebben ons land gelukkig ongemoeid gelaten.
Het is lichter geworden en ik loop met Malten buiten nog een cigaret te rooken. In de lucht komt een zoemen en brommen. We zoeken de lucht af en ontdekken heel hoog een groepje vliegtuigen. We hooren in de verte ook luchtdoel geschut en zien de kleine springwolkjes hangen. Wat nu??
Het lawaai neemt toe, steeds machtiger zwelt het geluid aan, er komen ook vliegtuigen lager over. Ik grijp mijn kijker en zie het Duitsche onderscheidingsteeken op de vleugels! Verbijsterd zien wij elkaar aan. Uit de kwartieren zijn allen ook te voorschijn gerend. Overal hooren we het geschut en zien springwolkjes hangen. Enkele vliegtuigen doen raar, wankelen en weifelen en schieten dan met een zwarte rookpluim achter zich neer. Het wordt grimmige werkelijkheid.
Daar zijn waarachtig al kerels met hun karabijn in de hand. Ze vragen of zij schieten mogen. Ik houd dit echter in de hand, want op die hoogte heeft het geen zin. Bovendien is er nog altijd een order van kracht, dat het vuur op vliegtuigen alleen door de luchtdoel mag geopend worden, om incidenten te vermijden. Als de vliegtuigen steeds brutaler worden, bel ik den Afdeelingscommandant die toestemt te schieten. Ik laat de mitrailleur halen, en de jongens schieten terug. Boven het motorgeronk klinkt het getik van machinegeweren. Er wordt uit de vliegtuigen terug geschoten. Ik roep de menschen toe zich te dekken en de helmen op te zetten.
Een vliegtuig komt heel laag over. Achter "Wagtho" begint de 4 c.m. te blaffen en zendt den Junker een straal lichtspoor munitie achterna als een rozenkrans. Het toestel verliest hoogte en ploft ergens ver naar voren in de inundatie neer.
Links van ons in de richting Prattenburg maar verder naar het Noordwesten stijgen enorme dikke rookkolommen op.
Alles staat nu op laag overkomende vliegtuigen te paffen, zelfs Opper Van der Veen met een hoogroode kleur, heeft een karabijn bemachtigd.
Het luwt wat af. Nog dringt niet geheel tot ons door wat er aan de hand is. Ik word echter aan de telefoon geroepen, en de Afdeelingscommandant gelast "graad 4".
10 Mei 1940
We zijn intusschen al een heel eind in de nieuwe dag gevorderd, als de volgende acte van het voorbereide stuk der graden van gevechtsvaardigheid zich afspelen.
De Batterijofficier Luitenant Franssen vertrekt al spoedig met de stukken naar de stelling. De bespanningen komen voor de caissons en de keukenwagen. De goederenwagens worden geladen, een leege munitie auto rijdt rond langs de kwartieren en haalt alles op wat mee moet naar de stelling, stroozakken en zoo. De rustkamer wordt gepakt. Zoo straks als de voorwagens terug komen zullen zij met de caissons onder Opper Becker naar het Berghuis afmarcheeren. Opper Van der Veen met Van Spankeren, de schoen- en kleermaker naar Werkhoven.
Het wordt dus nu werkelijk een afscheid van ons kantonnement. Hilda, de getrouwe van de familie Van Leeuwen verzorgt mijn broodzak, na eerst met wat cognac over de schrik heen geholpen te zijn.
Canter, die nog even terug kwam na zijn munitie bezorging is weer verdwenen, nadat we met een ferme handdruk afscheid van elkaar hebben genomen.
In het kantonnement is nu langzamerhand alles ook in orde. Carbin maakt een laatste inspektie door de kwartieren.
Er valt hier niets meer te regelen, en we besluiten nu ook naar onze posten te gaan. We nemen hartelijk afscheid van den Heer en Mevrouw Van Leeuwen. Zullen we elkaar nog terug zien? Zij zijn druk bezig zich klaar te maken voor de evacuatie. Ik dank hun hartelijk voor de ondervonden gastvrijheid, die, weliswaar gedwongen was, maar die zij voor mij tot een aangename tijd hebben weten te maken.
Het is klaar dag en een stralende Meimorgen. Malten, die is komen melden dat alles klaar is in de stelling en thuis afscheid van zijn vrouw heeft genomen, Carbin en ik fietsen nu naar de stelling. Daar gaan we nu als trotsche veld artilleristen, en zeulen moeizaam onze zwaarbeladen fietsen voort. Waar blijft nu de romantiek van klaroengeschal en ratelende kanonnen, en het vroolijk klepperen van de paardenhoeven? Hoog boven ons cirkelen nog wat vliegtuigen, maar geen honderden meer zooals een uur of wat geleden. Ze blijven nu ook op respectabele hoogte. Hier en daar nog een springwolkje. In de verte dreunt het kanon van tijd tot tijd. Een paar scherven ritselen door het gebladerte en slaan met een droog tikkend geluid op den grond. Op een erf speelt een boerenmeisje, onbewust van het gevaar. We jagen haar naar binnen.
Langs den weg overal drukke beweging van karren. Deelen van treinen die naar het achterland gaan. We komen langs de hulpverbandplaats, maar hebben geen tijd Ferwerda goeden dag te gaan zeggen.
In de batterij aangekomen vinden we alles inderdaad al aardig op dreef. Even voor achten kan ik de batterij tot vuren gereed melden. De stukken staan op stormvuur 123.
Op de Commandopost is inmiddels het bericht binnen gekomen, dat de Duitschers ongeveer vier uur de grens hebben overschreden en dat Nederland zich in oorlog bevindt met Duitschland. Engeland, Frankrijk, België zijn onze Geallieerden. Bij vliegtuigen goed uitkijken naar de herkenningsteekens.
Zoo is het dan dus toch oorlog. Vreemd. Even vliegen mijn gedachten naar huis. Alles is echter nog zoo onwerkelijk. We bevatten het nog niet.
In ons bosch is het alles zoo rustig. Het zonnetje schijnt lekker warm, en het jonge dennengroen geurt. Een vogel kwinkeleert. Ik maak een inspectie door de batterij, de boel is wat je noemt "aan kant". De troep geniet een welverdiende rust. Ik maak hen er op attent voorzichtig te zijn met het rooken in dit kurkdrooge bosch. Stel je voor dat onze camouflage afbrandt!
Franssen heeft het zich gemakkelijk gemaakt in zijn ondergrondsche post, met de kijksleuven die uitzicht geven op de stukken. Hij deelt de ruimte met een telefonist. Veening zit met zijn menschen van zijn sectie om zich heen. Links huist Wachtmeester Beckering. De stemming is rustig en goed. Geen spoor van nervositeit.
Malten is bezig in de commandopost. Hij maakt een dienst tableau. We deelen de zaak in drieën. Elke groep krijgt zes uur dienst. De eerste groep levert de wachten en het piket bij de stukken. De tweede groep is bestemd in dien tijd voor huishoudelijke diensten, als water halen, aardappels gaan schillen in de keuken, en wat er al zoo meer te doen is. Als er niets te doen is, rusten zij gewapend in de lig- en zitnissen, en zijn op deze wijze direct bij de hand om het piket te versterken. De derde groep is weg gecommandeerd naar de meer achterwaarts gelegen schuilplaatsen, met het consigne te gaan slapen.
Om de zes uur wisselen de groepen. De "slapers" komen nu op wacht en piket, het piket wordt huishoudelijk, en de huishouders gaan slapen. Zoo rouleert de zaak, en komt ieder een keer zoowel overdag, als op den duur ook 's nachts eens aan bod voor een slaapje. Dit is bevredigender dan 8 uren ploegen.
Voor de telefonisten is een dergelijke regeling gemaakt. Vier man aan de telefoon, vier man bij een herstelploeg, vier man maffen.
Nog steeds wil de oorlog geen werkelijkheid worden. De menschen die slapen moeten, gaan in het bosch liggen. Ik laat ze naar de schuilplaatsen gaan, want je kunt toch nooit weten of een van de nog steeds hoog overgaande vliegtuigen niet eens iets laat vallen.
De waarnemingspost is ook bezet. Hier rouleeren Carbin, Malten en ik. Er is ook steeds een telefonist. De Wachtmeesters verkenners I & II rouleeren mede, vergezeld door de Korporaals Verkenners I & II in de stille uren. In het voorterrein is niets te zien. Vredig ligt daar het landschap met het mooie vergezicht naar Wageningen. Wat boeren gezinnen komen naar boven de holle zandweg de heuvel op, in hun Zondagsche kleeren. Op fietsen zeulen zij wat goed mee in linnen zakken. Een klein kind loopt niet begrijpend achteraan met een pop, en wordt tot meerdere spoed aangemaand. Geëvacueerden.... Het is een triest gezicht. In de verte zien we kudden vee die weg gedreven worden, langzaam vorderen de loeiende beesten.
Van de Afdeelingscommandopost komt een telefoontje dat er warm eten gehaald kan worden aan de keuken. Een ploeg etenhalers vertrekt met gamellen, het is een klein kwartier loopen achter in het bosch. De verplegingsofficier Schmit heeft zich dus ook al weer op de bekende vlotte wijze aan de veranderde omstandigheden weten aan te passen. Aangezien we geen drinkwater in de stelling hebben (er is één Northon pomp geslagen bij de afdeelingspost, in ons hooge terrein achtte "men" dit te duur en was daar nog over aan het beraadslagen), laat ik een melkbus van de keukenwagen in een van de huisjes die voor ons liggen met leidingwater vullen, en zooveel mogelijk alle veldflesschen.
Als de etenhalers terug zijn vangt het verdeelen aan, waarbij het de kunst is dat niemand te veel krijgt doordat er anderen vergeten worden die op post staan, of slapen, in de waarnemingspost zitten of in het mitrailleurnest.
In de lucht nog steeds bedrijvigheid, maar op groote hoogte. Het afweergeschut blaft van tijd tot tijd. Op het korenveld bij de villa de Lijstereng is een luchtdoel batterij in stelling gekomen. Deze heeft zeker de aandacht getrokken, want ineens strijken er een paar vijandelijke vliegtuigen over heen. De batterij vuurt door en een paar bommen springen vlak bij. Als alles over is gaan we even kijken, alles blijkt echter goed afgeloopen. De schrik zit er wel een beetje in, behalve bij een stukscommandant die tot het laatste ogenblik achter zijn stuk bleef en op het laatst dekking zocht onder den vuurmond. Kort hierna breken zij op en verhuizen meer naar voren, hetgeen ons met het oog op ontdekking van onze stelling wel aangenaam is.
Zoo leven wij ons een beetje in, en ongemerkt verstrijkt de tijd. Heelemaal goed begrip van tijd hebben we al niet meer, het kan evengoed 11 uur in den morgen zijn als vier uur 's middags. Malten en ik gaan eens kijken bij de villa de Lijstereng. De bewoners zijn weg, het huis is gesloten. Boven staat echter een raam open, dat is niet in orde. Malten klimt naar boven en rapporteert dat deze deur op het balkon klaarblijkelijk geforceerd is. Ik roep hem toe naar binnen te gaan, en na een poosje verschijnt hij aan de keukendeur. Samen maken we de ronde, alles lijkt verder in orde. In de speelkamer van Fransje staat de grond nog vol met zijn soldaatjes en ander speelgoed zoals hij het gisteren (of vandaag?) heeft verlaten. We sluiten alles zorgvuldig af. Van de wijnkelder neem ik de sleutel mede en ook van de achterdeur, alsmede van de provisie kast. In de batterij laat ik bekend maken, dat eenige plundering van dit huis niet door mij gedoogd zal worden en dat men wel moet bedenken thans onder de oorlogswetten, ook op dit gebied, te staan. In de bijkeuken van de Lijstereng kan water gehaald worden, onder geleide van een Onderofficier, waarvoor bij mij de sleutel te verkrijgen is.
Zoo regelen we nu dit, dan dat. Inmiddels beginnen geruchten de ronde te doen. Ergens in de buurt moet een radio schuilen, zeker in een der verlaten huizen, en de daar opgevangen berichten gaan van mond tot mond. Er worden waarschuwingen rondgeroepen omtrent parachutisten die overal zouden nederdalen. Inderdaad van de Afdeelingscommandopost komen nu ook wat mededeelingen en orders. Officieel wordt gewaarschuwd tegen parachutisten. Een soort legerbericht komt ook af, waarin gesproken wordt van het stand houden van onze troepen aan de IJssel; bij Venlo zou de brug gesprongen zijn terwijl er juist een pantsertrein over ging. We voelen ons zoo in de stelling wel een beetje verlaten en van de overige wereld afgesneden. Met een dun draadje naar de afdeelingspost hangen we eigenlijk nog aan die wereld en wat daar in omgaat blijft voor ons geheim. Wat doen ze nou eigenlijk allemaal daar vóór ons, en links en rechts, wie zitten daar nu? Wat gebeurt er nu allemaal op de stafkwartieren. Dolgraag zou je van dat alles iets willen weten, maar meteen is er het besef, dat dat natuurlijk onmogelijk is, en dat het ons niet aan gaat ook. Als wij maar doen wat er van ons verwacht wordt, als ons kleine raadje in de groote oorlogsmachine maar perfect loopt en alle andere raadjes daar ook voor zorgen, dan zal alles wel goed gaan. We hebben vertrouwen in de sterkte van onze stellingen en in onze leiding. Het is rustig in de batterij en nu alles geregeld is, is het haast alsof we op een oefening zijn. Hoe lang zullen we hier zoo zitten? Het kan nog wel dagen, misschien weken duren voor we een vijand vóór ons zullen hebben. Met deze gedachte overleggen Malten en ik reeds hoe het dan met aflossing en zoo zal gaan, en we zijn benieuwd wat voor instructies we daarvoor op den duur voor zullen krijgen. Wel voelen we nu duidelijk dat de organisatie, en de bezetting van een batterij zoo als die nu is, feitelijk niet berekend is op een langdurig verblijf als dit een stellingoorlog wordt.
Ik betreur het dat er nog steeds geen behoorlijke gelegenheid is geweest om ook de beredenen tot kanonniers af te richten, want uit de bezetting van het Berghuis zouden wij zoonoodig dan in eerste instanties aanvulling kunnen putten bij verliezen of bij vermoeienis.
Er komt weer nieuws. Het is al later op den middag geworden, en van de afdeeling komen berichten die ons verbazen. Ook Canter die met aanvulling van munitie is komen opdraven weet er iets van. Behalve de munitienissen bij de stukken en de op 10 meter daarachter gelegen aanvullingsnissen zitten de zoogenaamde wijnkelders, die per sectie meer achterwaarts liggen nu ook vol. Deze bergplaatsen hebben deze naam gekregen omdat de munitie daar keurig op rekken in ligt, als dikbuikige bourgogne flesschen in een kelder.
In het voorterrein zouden namelijk al vijandelijke patrouilles bij Wageningen, Ede en Bennekom zijn waargenomen. Hoe is dat nu mogelijk? Van onze waarnemingspost, die doorlopend bezet is, is niets te zien. Dat er toch iets gaande moet zijn wordt bevestigd, doordat we ver links van ons geschut beginnen te hooren. Dat moet de 10-veld van 12 R.A. zijn. En die zullen het toch niet voor de mop doen. Links in de richting Veenendaal zien we wat branden, maar dit zullen wel opruimingen zijn. De roode gloed wordt duidelijker nu de avond begint te vallen. Er valt voorshands niet veel meer te doen dan het voorterrein in de gaten te houden, en zij die de waarnemingspost bezetten worden geïnstrueerd inzake de richtingen van waaruit zij vuurwerkseinen kunnen verwachten, die om stormvuur vragen.
Brood en koffie zijn regelmatig aangevoerd. We gaan nu de nacht in. Inderdaad hooren we in de verte wat geweer- en mitrailleurvuur. Hebben de voorposten al gevechtsaanraking?
Nog steeds komen er meldingen en waarschuwingen omtrent parachutisten. De wachtposten worden overeenkomstig geïnstrueerd, gedurende de nacht plaatsen we ook een post bij de commandopost en post toegevoegd personeel.
In de commandopost is het behaaglijk. De benzinelamp suist, van tijd tot tijd valt het klepje van de centrale, "proefsein" klinkt het dan. Ook naar de waarnemingspost bellen we van tijd tot tijd door en naar de post Batterijofficier. Rechts van ons gromt ook het kanon nu. Voor ons zal het nog wel een tijdje duren voor we mee gaan spelen in het concert, want als divisie artillerie, met speciale opdrachten, zullen we wel niet spoedig demaskeeren. Eerst bij een aanval op de hoofdweerstandstrook doen we mee, al hebben we bij de voorposten ook eenige voorbereide vuren liggen. Maar voorloopig kan de artillerie tot rechtstreeksche steun het wel af. De legerkorps artillerie blijft in actie, legt blijkbaar storende vuurtjes ver vooruit. Die kan ook 16 kilometer ver komen.
11 Mei 1940
Gedurende de nacht is de order gekomen dat van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsopgang de batterij volledig bezet moet zijn. Tegen drieën wordt de zaak daarom gepord. Ik betrek zelf de waarnemingspost. Langzaam begint het te dagen. Een merel zingt het hoogste lied. Schrille tegenstelling met hetgeen er aan de hand is. De zon schijnt recht op ons aan. Ik maak de menschen er op attent dat de vijand nu het voordeel van het licht heeft en dat men dus zeer omzichtig moet zijn met het uit den boschrand komen naar de waarnemingspost, en zorgen moet in de schaduw van de dikke beuk te blijven. De komende dagen zal ik daar een maskering van wat dennegroen laten maken. We zullen nu wel mogen kappen, zonder eerst ellenlange verzoekschriften te hoeven indienen en op toestemming te wachten! De papierrommel is met één slag van den aardbodem weggevaagd, dat is weer een voordeel.
Inderdaad wordt het levendiger in het voorterrein. We zien er niets van maar hooren het wel. De vijand heeft blijkbaar in den nacht artillerie in stelling gebracht, en de eerste granaten suizen aan. Het is geen bepaald gericht vuur.
De uren verstrijken zonder dat we in actie hoeven te komen en het normale stellingleven wordt hervat.
In de commandopost doet de lamp het niet al te best. Korporaal Kremer is als lampenist aangesteld en verhelpt het kwaad. Als reserve hebben we een der groote electrische loopgraaflampen met twee ijzerdraadjes aan het plafond opgehangen recht boven mijn werktafel. Met de telefoon wil het soms ook niet heelemaal. Wachtmeester Blom peutert er wat aan, het blijkt in de spreeksleutel te zitten. Een en ander is natuurlijk aanleiding om de verbindingsmenschen grondig te plagen. Die verbindingen ook altijd!
De vliegtuigen zijn weer terug gekomen, maar nu op veel grootere hoogte. Het afweergeschut heeft hen toch zeker wel ontzag in geboezemd. Van eigen vliegtuigen is echter niets te merken, vreemd is dat. De vijandelijke laten ons echter met rust, in tegenstelling met gisteren, toen in de vroege ochtend een laag langskomend toestel zijn mitrailleur in onze richting op de waarnemingspost ledigde. Toch gelooven we niet dat onze post in de boomen ontdekt is en zal het wel op iets anders in onze buurt bedoeld zijn, vermoedelijk op wat infanteristen in de buurt van de vlak voor de post gelegen huisjes met de roode daken. Uit een van deze huisjes krijgen we door een jutter patrouille een voorraad eieren en melk. De bewoner heeft deze voor zijn aftocht aan ons ter beschikking gesteld, tegen toezegging onzerzijds er voor te zullen zorgen dat er zoo min mogelijk schade aan zijn eigendommen zal worden toegebracht voorzoover wij daartoe bij machte zijn.
In het voorterrein wordt het weer levendiger. Naar het Oosten zien wij inslagen van artillerievuur, en de machinegeweren rakketakken.
In de stelling komt de ordonnans van de afdeeling, die zoowaar stukken medebrengt. Krijgen we nu toch paperassen? Bij de commandopost heb ik een soort brievenbus laten inrichten, en de menschen toegestaan op briefkaarten, die ik voor verzending eerst even lees om na te gaan of er geen dingen in staan die niet vermeld mogen worden, wat naar huis te schrijven. Hij neemt deze mede voor de veldpost. Hij heeft ook post meegebracht. Onze facteur Hermans is dus normaal aan zijn werk. Voor mij is er een brief van mijn moeder. Op het poststempel staat de reclame "Vacantie in Vredig Nederland"!
Ineens komt er "op Uw posten". De batterij moet klaargezet worden op vuur 125. Dit is in een ommezien gebeurd. We hebben afgesproken, dat, als er voorbereide vuren afgegeven zullen worden, ik in de commandopost blijf en Carbin of Malten de ligging zullen waarnemen. Ik houd dan het eene planchet bij mij en alle verdere vuurgegevens en kan zoo op de telefonisch gemelde waarnemingen de noodige wijzigingen aanbrengen en de batterij in de hand houden. Er gebeurt echter verder niets. Het telefoonverkeer met de afdeeling wordt echter drukker.
Tegen negenen word ik persoonlijk aan de telefoon gevraagd, juist als ik op de waarnemingspost ben. Luitenant Meijer, de Luitenant Vuurregelingsdienst van de afdeeling vraagt of ik de toren van Wageningen, de oude Kerk, goed kan zien. Dit is het geval, hoewel door de huizen niet ten voeten uit.
Na een tijdje volgt de opdracht met de 2e batterij, die in de vooruitgeschoven stelling te Rhenen staat (vt. 168-440 nieuwe kaart; dat is in de linkerhoek vt. 28-65 oude kaart) deze toren onder vuur te nemen en te vernielen, daar er waarnemers in gesignaleerd zijn door de voorposten. De batterij kan dit zelf niet uitvoeren, daar de verbinding met hun waarnemingspost, die links vooruit ligt bij het dierenpark, stuk is en die post niet houdbaar is door het daar vallende artillerievuur. Onze kameraden daar zitten er dus al midden in!
Ik trommel Carbin op uit de commandopost, met planchet, waarop het meetblad geprikt zit. Ondertusschen krijg ik via de afdeelingscommandopost verbinding met de 2e batterij en hoor Kapitein Van Konijnenburg's opgeruimd geluid. We bespreken het geval even en beiden van onze kant zullen even de openingscommando's uitwerken. Ik zit ver zijwaarts ten opzicht van hen, en krijg zoo te maken met een C.W. 1oo van -7.
Het heele geval is een beetje buitenmodel. Feitelijk zou dit een afdeelingsvuur moeten worden en zou de reglementaire gang van zaken moeten zijn dat ik "afdeelingsvuur" zou doorgeven en al dus verbonden werd met den Batterijofficier der batterij, Luitenant Buddingh. En waarom doet een der officieren van de afdeeling het niet zelf vanaf een der afdeelingswaarnemingsposten? Enfin, we vragen niet, maar doen, en de plaatselijke situatie dier batterij kennende doen we het op onze eigen manier. Kapitein Van Konijnenburg zit in een mooi onderkomen vlak achter de batterij naar ik weet en daar hij toch niet zelf kan waarnemen of doen waarnemen, kan hij daar rustig in blijven zitten aan het telefoontoestel en zoo met de stem alles doorgeven aan Buddingh. Ik hoor trouwens dat Luitenant Kramer er ook is, die op de eerste oorlogsdag met een taxi uit Oosterbeek ijlings is komen aanzetten, zijn belofte getrouw, hoewel hij feitelijk met groot verlof was!
Onze gegevens kloppen en spoedig wordt de batterij klaar gemeld. We probeeren het eerst met in te schieten met het enkele stuk, rekenende op de dikke rookwolk van de oorlogsbrisantgranaat. De vluchttijd is ongeveer 28 seconden, en als "schot" gemeld wordt tellen we allen op de waarnemingspost tot het moment de kijkers voor het oog te brengen. Tot onze teleurstelling zien wij niets, maar Wachtmeester Van Nimwegen, als goed hulprichter ziet tusschen de huizen van Wageningen 50 o/oo rechts rook omhoog komen. Er waait een straffe Noordenwind, dus waar het projectiel precies neerkwam valt niet te zeggen. De afwijking is wel veel, maar het kan, want het terrein waar de stukken staan is mul en de batterij is eerst kort daar neergezet, zoodat er fouten in de eerste richting kunnen zijn en het schot kan ook ver "min" liggen. Nu, die zullen we er wel uit schieten. We geven de batterij een schop naar links, en weer gaat er een uit. Als wat we nu zien de opkomende rook is van ons schot, ligt het niet gek, maar de huizen en de straffe wind maakt de waarneming toch onduidelijk. We zullen dus overgaan tot het dikke schot, zooals het ook volgens de schietregels hoort. Het duurt even, daar het rechter stuk zich wat vast heeft gewerkt en na wat meldingen van uit en weer invallen is de batterij dan toch klaar. Duidelijk ligt de laag min, en we probeeren nu een plus grens te krijgen. De groote correctie voor de C.W. 1oo vertraagt weer wat, maar als de laag er uit is, ligt die plus. Al gauw zijn we ingeschoten en een kort uitwerkingsvuur gaat er uit. Het moet daar een helsch spektakel zijn om dien toren. Als de rook optrekt zien we door den kijker duidelijk de ravage en er schijnt wat te branden.
Ons eigenlijk doel is echter nog niet bereikt, en we besluiten nog een vuurstoot te geven. Gedachtig aan de opdracht den toren te vernielen, wat eigenlijk alleen zou kunnen met een juistheids vuur waarvoor we eerst nauwkeurig afstand zouden hebben moeten bepaald, doch dat door de C.W. niet mogelijk is, laat ik er nu brisantgranaten vertraagd instoppen. Als dit vuur er uit is, waarbij wij waarnemen, dat door de mijn werking die de projectielen nu hebben stukken dak in de lucht vliegen. Als de rook opgetrokken is, zien we dat de boel stevig brandt en de toren verminkt is. Tevreden melden we het volbrengen van onze opdracht aan den Afdeelingscommandant.
Mijn eerste werkelijke oorlogsvuur! Dikwijls had ik mij afgevraagd, hoe ik mij dan wel voelen zou. Nu is het voorbij en het nog eens overdenkend, terug op de commandopost, in een soort zelf onderzoek, constateer ik met verbazing dat ik eigenlijk niets gevoeld heb. Innerlijk liet het mij onberoerder dan een vuurtje op het panorama, of in Oldenbroek. Integendeel, door de belangstelling daar rond om je heen van majoors en hoogeren was je daar niet altijd vrij van een tikje nervositeit.
De brand in Wageningen neemt nog steeds toe, en den heele verdere nacht zien we de vlammen daar laaien. Ook benzine zien we branden, dat moet de garage bij den ingang van het stadje zijn. Carbin is een en al enthousiasme.
In tusschen begint het roeriger te worden. Een paar maal wordt de bezetting op hun posten gecommandeerd, om gereed te stellen op eenige vuren, waar echter niets van komt. We vallen weer terug op vuur 123. Het is bij eenen, en het schijnt nu werkelijkheid te gaan worden. Inderdaad, bevel komt dit vuur af te geven 100 meter dichterbij. Eerst een proefschot. Luitenant Carbin is weer op de waarnemingspost waar hij niet van af te slaan is. Als het vuur er uit gaat laat ik hem de waarneming over. Het ligt haarscherp. Zelf ga ik bij dit eerste vuur van mijn batterij een kijkje nemen in de batterij. Gespannen en enthousiast zijn ze daar aan den gang en het bosch dreunt en davert van de losbrandingen. De manschappen glunderen als ik achtereenvolgens in de diverse geschutsputten opduik. Ze vinden het fijn nu ook mede te kunnen doen. Ze hebben al zoo veel horen schieten vandaag, dat hun handen jeukten. Als de tijd om is zijn er 57 zware knapen van 42 Kilo uit. Uit de achtergelegen bergplaatsjes wordt de voorraad weer aangevuld en geconfectioneerd. Wachtmeester John heeft het druk en er heerscht een opgewekt leven in de batterij. Luitenant Malten heeft het druk met zijn huishoudelijke zaken, Luitenant Franssen verricht zijn werk, alles loopt.
We komen meer onder vuur te liggen, de projectielen knallen met een scherpe drooge knal boven ons hoofd. Het is blijkbaar tijdvuur van licht geschut. Men brengt mij wat scherven en buizen. De laatsten zijn van een bijzonder licht soort witmetaal, met weinig koper er aan. Veel van 's vijands vuur begrijpen we niet, maar het is gemakkelijk dat hij in deze storende vuren zoo methodisch te werk gaat. Eerst zien wij de lagen boven Rhenen, dan volgt de Koerheuvel en omgeving, dan zijn wij aan de beurt en dan wordt het vuur nog een of twee etappes naar links van ons verplaatst en zoo herhaalt zich dit. Tegen den tijd dat wij aan de beurt zijn, is iedereen behoorlijk gedekt natuurlijk. Op de waarnemingspost valt dit ook goed te volgen, en als het in onze richting is hooren we de ontbrandingen van de vijandelijke batterij waarna even daarna de granaten aan komen suizen, meest hoog over, of te kort. Wat scherven tikkelen door de bladeren en kloppen soms op het dakje, een enkele neemt een splintertje hout mede. We hebben echter veel meer last van onze midden batterij, die schuins links achter ons vuurt, waardoor we op en neer wippen in ons kotje.
In de namiddag ontdekt Carbin een batterij in stelling komende Zuid van het Nieuwe Kanaal. Hij vraagt machtiging tot vuuropening, hetgeen wordt toegestaan. Als de stof optrekt is de batterij weg, met achterlating van eenige brokstukken.
Tot nog toe hebben we geen ongevallen gehad, maar als ik van de waarnemingspost terugkom na een vuurtje wordt mij gemeld dat de dienstplichtige Hilderink een ongelukje heeft gehad met zijn karabijn en zich hierdoor een vinger heeft afgeschoten. Men heeft hem afgevoerd naar de verbandplaats. Het is begrijpelijk dat men door de schrik alles zoo vlug heeft gedaan dat ik voor een fait-accompli kom te staan, maar voortaan moeten zij mij er toch eerst even in kennen.
De midden batterij (3e batterij) vuurt nu op gerij, waarschijnlijk ook weer artillerie in stelling komende bij de Slagsteeg. We kijken mee en het gaat fijn.
In het voorterrein gaan voortdurend lichtseinen omhoog en het is soms lastig om te onderscheiden of het niet de voor ons bedoelde vuurwerkseinen zijn.
Na 's middags vuur 123 nog een paar maal te hebben herhaald, hebben we de rest van den dag weer een lui bestaan. De nacht gaat weer in. In de commandopost, waar het steeds donker is en we bij het kunstlicht zitten, kennen we geen verschil tusschen dag en nacht en alle tijdsbepaling is ons vreemd. De etensuren geven ook geen houvast, daar dit geschiedt zooals het uitkomt met den gang van het gevecht, waarin de Divisie nu toch wel gewikkeld schijnt. De verpleging werkt goed en we hebben altijd nog de levensmiddelen in de kisten achter de hand. Daar moeten fantastisch lekkere dingen als chocolade en sigaretten in zitten.
Om beurten rusten we wat. Het etenhalen is achter den rug, dit is nu wel een sport geworden, doordat we regelmatig onder storend vuur liggen. We zijn dan ook blij als de etenhalers weer heelhuids terug zijn.
Zoo gaan we de nacht weer in. Door het ontluchtingsschoorsteentje hooren we een regelmatig pompend geluid. Dat moet de 10-veld zijn, mogelijk ook de batterijen 15 cm. lang 15 meer achterwaarts van ons. Er klinken ook andere detonaties, vlug en scherp die we niet thuis kunnen brengen. Zou het waar zijn dat er achter ons ook Fransche artillerie gekomen is, zooals het gerucht gaat?
De nacht verloopt voor ons kalm.
12 Mei 1940
Vanmorgen weer een uur voor zonsopgang alles bezet, echter geen bijzonderheden. In de nacht is de tweede batterij met veel lawaai voor ons langs getrokken, teruggenomen uit de vooruitgeschoven stelling. Luitenant Buddingh hoorde je bij ons "knorren". Rechts van ons zien wij bij de Grebbeberg groote rookwolken opstijgen, het brandt daar. Een paar van ons hebben eenige menschen van de 2e batterij gesproken en het schijnt niet leuk geweest te zijn daar, terugtrekkende langs de brandende huizen Oost van de spoorweg.
Als de alarmtoestand weer over is ga ik met Malten weer eens in de "Lijstereng" kijken. Alles is in orde. In de keuken wasschen en scheeren wij ons eens lekker. We vinden nog wat rookbaars in huis en nemen ook wat blikjes mede. We nemen aan dat ons dit door de familie Sandbrink, die altijd zoo aardig en gastvrij voor ons was, wel gegund zal zijn. Op de terugweg naar de batterij overvalt ons weer vijandelijk vuur en haastig zoeken we dekking als 50 meter vóór ons een granaat ontploft. Het is zwaarder kaliber dan gisteren, en het zijn ook schokprojectielen. We krabbelen weer overeind uit het zand en van onze wasscherij is niet veel meer te zien.
Onze middagmaaltijd wordt gestoord, daar we met spoed vuur 125 er uit moeten gooien, en vlak daarop vuur 123.
Een half uur later wordt dit weer herhaald. Er schijnt een aanval op de hoofdweerstandstrook aan den gang te zijn. Druk wordt er voor ons geschoten maar het zwaartepunt ligt meer naar rechts in de richting van de Grebbeberg. We kunnen er niet veel van zien, door het bedekte terrein en de uitlooper van den Grebbeberg, de Laarsche Berg. Er is een levendig geweer- en mitrailleurvuur aan den gang, ook de batterijen 7-veld van de 1ste afdeeling hooren we schieten dat het een lust is. De batterij Caspers staat nu ook in haar normaalstelling een eind verderop naar het Zuiden in de Beukenlaan, waar wij onze waarnemingspost hebben.
De vijandelijke artillerie laat zich ook niet onbetuigd en we zien zwaar vuur even rechts van ons liggen boven de Laarsche Berg.
Ook wij liggen meer en meer onder gericht vuur. De telefoonleiding naar de waarnemingspost en de Batterijofficier is van tijd tot tijd gestoord. Geen nood, zonder zich te bedenken, of dat ik het hoef te zeggen trekt Wachtmeester Blom er met zijn mannetjes op uit. We zijn blij als we ze de post weer heelhuids zien binnenkomen.
Het schijnt inderdaad of er in onze omgeving ook parachutisten zitten, we hooren ergens rechts van de batterij schoten in het bosch. Een patrouille onder Wachtmeester Vles gaat er op uit, maar keert onverrichter zake weer terug. Onder de zich vrijwillig aanmeldenden bevindt zich, natuurlijk zou ik haast zeggen, de dienstplichtige Van Luijck, normaliter het zwarte schaap in de batterij. Maar dat zie je meer.
Officieel wordt ons doorgegeven verdacht te zijn op parachutisten in Nederlandsche uniformen, en troepen die zich in onze richting bewegen met als dekking Nederlandsche krijgsgevangenen voorop. Ook wordt vermeld dat er zich achter onze linies gecamoufleerde vijandelijke schutters kunnen zijn, die zich ophouden in de boomen, en van daaruit in onze rug schieten. We bewegen ons dan ook met de noodige voorzichtigheid door het terrein.
Tegen zes uur komt er weer actie, en wordt alles op hun posten gecommandeerd. Als ik mij naar de waarnemingspost spoed staat er een colonne 7-veld op de luxe autoweg. Het blijkt I-16 R.A. te zijn, die vanuit het land van Maas en Waal gekomen is om ons te versterken.
Nu volgt vuur 141. Wat is dat? Is dat nu al noodig? Dit vuur ligt immers in de hoofdweerstandstrook? Dan zou de vijand dus bij Kruiponder doorgedrongen zijn? Maar dat is toch onmogelijk? Enfin, daar gaat-ie.
Carbin die eigenlijk rust moet nemen, is niet weg te krijgen. Het is helder, en we hebben de zon mede. Hij ontdekt weer wat bij het Nieuwe Kanaal, en we geven het snel door en laten alles gereed maken voor dit vuur. Daar het gunstig ligt ten opzichte van vuur 103 dat niet tot onze voorbereide vuren behoort, krijgt de midden batterij de opdracht. Spoedig is die ingeschoten, en het gestelde doel bereikt. We zien poppetjes zich uit de voeten maken, en hebben geen last meer van deze knapen gehad.
Ondertusschen hebben wij vuur 141 herhaald. Het is een gezellige boel. Er valt ook nu meer en meer vuur om de waarnemingspost. Ik berg de wachtmeester hulprichter en den telefonist op in de nis aan de voet van de boom aan de andere zijde van de weg, waar ze mij gemakkelijk verstaan kunnen. We zien projectielen inslaan in het dorpje Achterberg en een boerderij gaat daar in vlammen op. Op 100 meter voor ons slaat een projectiel in, en links ook één in een boerderij. Deze begint niet te branden.
Bij het kruispunt van de luxe Autoweg met onze laan zie ik een groepje officieren. Het blijkt de staf van I-16 R.A. te zijn, bezig met stelling verkennen. Onder hen ontdek ik een kennis, de Luitenant De Flines van wie ik het relaas van hun tocht hoor. In het kort kan ik hem een overzicht geven van onze stellingen, ze voelen zich, zooals begrijpelijk is, als een kat in een vreemd pakhuis.
Het blijkt dat de gereedstaande batterij, onder Commando van Kapitein De Bruine (mij wel bekend van de concours Hyppiques) in de buurt van mij in stelling moet komen. Ik spreek het vermoeden uit dat zij de reserve of verwisselstelling van een der batterijen van I-8 R.A. in moeten, en die ligt links voor ons in het lagere voorterrein tusschen ons en de spoordijk. "Maar", voeg ik er aan toe met een lach, "van tijd tot tijd vallen daar ook wel eens projectielen". Of dit hun beïnvloed heeft weet ik niet, maar als ik later op den avond weer op de waarnemingspost terug kom, is de batterij in stelling gekomen tusschen de boomenrij waarin zich mijn waarnemingspost bevindt, zoodat ik rechts en links neerkijk op de rechter en tweede stuk. Wat moet daar van terecht komen, ze staan recht voor onze midden batterij op nog geen 90 meter afstand. Als die een ontijdige springer hebben! En als morgen de zon opgaat staan ze zóó voor den vijand te kijk. En als zij dan vuur trekken lusten wij er meteen van mede. Ik tracht het met den Batterijcommandant te bespreken, maar deze beweert dat hem deze plaats door den Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) is aangewezen. Er blijft niets anders over dan het den Afdeelingscommandant te melden, in de hoop dat het hoogerop gaat en zij verplaatst worden.
We gaan de nacht weer in. In het voorterrein blijft het levendig. We zien vele branden. Ik laat de nachtverlichting nog eens extra controleeren, want het wil mij voorkomen dat er wel eens nachtelijke vuurtjes kunnen komen. Als ik het voorterrein in zit te staren begint de slaap vat op mij te krijgen. Sedert Woensdagnacht heb ik nog geen oog kunnen dichtdoen. Een lichte depressie maakt zich van mij meester. Ik overdenk dat het feitelijk stom is geweest steeds in het leger te blijven, ik had er immers al lang uit gekund, zooals zooveel anderen. Met een soort grijns houd ik mezelf een spiegel voor, en zeg tot mezelf: "Dat heb je er nu van, met je zucht naar romantiek! Nou kan het je je hachje kosten". Maar ineens heb ik mezelf weer in de greep, en geef mezelf een uitschieter. Ik let niet voldoende op het voorterrein, betrap ik mezelf. En tegelijk doorgloeit me weer het trotsche gevoel hierbij te mogen wezen, om onze aanrander van het lijf te houden.
En met verdubbelde ijver tegen de slaap vechtende, dien ik mijn twee uur uit. Mijn eenige bede is, dat, als ik dan in deze oorlog gewond moet worden, of moet vallen, het nog niet nu mag zijn, maar dat ik deze eerste periode goed mag doorkomen, en het commando eerst hoef over te geven als ik met een gerust hart mijn jongens, wier vertrouwen ik voel, dat op mij gericht is, aan een opvolger kan overlaten, nadat zij door deze eerste moeilijke tijd door mij heen gebracht zullen zijn en verder als geharde, trouwe soldaten hun plicht zullen blijven doen, ook als ik er niet ben.
Trouwens ze zijn al een eind op weg, oude strijders te worden. Het is grappig om het verschil nu al reeds te zien, tusschen de nieuw aangekomenen en onze "geharden". Deze kennen al precies het geluid van de aanfluitende granaten, en dekken zich onfeilbaar als het ook noodig is, maar weten precies wanneer de schoten hoog over zullen gaan of rechts of links zullen vallen. De nieuwe daarentegen dekken zich tot groot vermaak van de onzen bij elk zoemertje.
Uit mijn depressie put ik toch de les, dat wil ik het blijven volhouden, ik nu persé wat rust moet nemen. In de commandopost laat ik mij dan ook neer op de brits, half gekleed, en rol al dadelijk in een deken gewikkeld in slaap. Het is stil in de post, de lamp suist. Malten zit nu op de waarnemingspost. Carbin klaar voor gebeurlijkheden. Slechts voor dringende gevallen mag ik geroepen worden. Toch is het een hazenslaapje, en merk ik alles wat er omgaat. Ik ben toch verkwikt als ik omstreeks twee uur persoonlijk aan de telefoon geroepen word, en naar de afdeelingspost word gecommandeerd.
Er broeit iets. Er hangt een gevoel van onveiligheid in de lucht. Van tijd tot tijd vallen er weer geweerschoten in onze omgeving. Uitgezonden patrouilles brengen geen opheldering.
13 Mei 1940
Op de autoweg is een druk verkeer. Voor zoover wij het in het donker kunnen onderscheiden is het teruggaande infanterie. Sommigen, neen, helaas velen, hebben geen uitrusting meer. Is dit een vlucht? Wat is er aan de hand? Officieren zie ik niet. Het zijn hoofdzakelijk menschen van 19 R.I. Ik bel er den Afdeelingscommandant over op, en in overleg met hem gaan Malten en ik op de weg probeeren inzicht in de situatie te krijgen en deze menschen op te vangen. Het is echter onbegonnen werk, soms lukt het een onderofficier met een groepje vast te houden en hen een strook bosch aan te wijzen waar zij op nadere orders moeten wachten. Zijn we dan even ergens anders geweest en keeren weer terug, om te trachten deze infanterie te verzamelen, en als een soort scherm voor de batterij te leggen, dan zijn ze weer verdwenen in het duister. In mijn vermoeden dat het hier toch een soort vlucht is (de enkelen die wij spreken doen verschrikkelijke verhalen) word ik meer en meer versterkt. Maar ook dat er al ingegrepen wordt. Met zwaar motorgeronk zijn er een groep Huzaren Motorrijders aangekomen, en staan op de autoweg op orders te wachten. Ik ontdek de Commandant, bij wien ik mij meld. Het is een Overste (De Marees van Swinderen?) waarvan ik hoor dat zij naar voren gaan om het leegloopend vak van 8 R.I. te gaan opvullen. Met veel lawaai verdwijnen zij in het duister. Veel later hooren we ze weer, om, naar men zegt, een omtrekkende beweging om Rhenen te gaan maken.
Inmiddels heb ik mij vergezeld met trompetter Janssen op weg begeven naar de Afdeelingscommandopost. Op alles voorbereid met karabijn en pistool in den aanslag scharrelen we door het dichte bosch naar de Afdeelingscommandopost.
Even te voren is Canter weer op komen duiken. Hij heeft opdracht gekregen alle munitie uit het Afdeelingsmunitiedepôt over de batterijen te verdeelen. We hebben echter nog genoeg, waar nog bij kan moet hij maar wat zetten. Wachtmeester John knapt dat wel op. Canter ziet er moe uit en vertelt met een paar woorden zijn belevenissen. Hij is ook terecht gekomen tusschen terugvloeiende infanterie en naar voren komende troepen, en heeft veel oponthoud gehad. Ik zeg hem de bullen maar weer mede te nemen, daar ik straks op z'n minst stellingverandering naar de achterwaarts gelegen reservestelling verwacht, waar nog geen munitie ligt, en we in dat geval al deze munitie toch niet zelf mede zullen kunnen nemen.
Na de wachten (met veel levensgevaar!) gepasseerd te zijn, komen we in een van de onderkomens van den Afdeelingscommandant. We vinden deze jeugdige grijsaard genoeglijk en opgewekt te midden van de andere officieren. Ik ben blij hen allen weer eens te zien, het lijkt een enorme tijd geleden dat dit voor het laatst was. Meijer heeft een rossige baard gekregen. Ook de andere batterijcommandanten zijn er, Vergouwe en Van Konijnenburg. In der haast hoor ik hun belevenissen.
In de bespreking die volgt wordt ons het plan van een tegenaanval ontvouwd. Bij het aanbreken van den dag zullen twee bataljons uit het Noorden een aanval doen in de richting van de Grebbeberg, met als as van beweging de spoorlijn. Van het Zuiden uit wordt deze aanval gesteund door twee bataljons die gedeeltelijk over de rivier vervoerd zullen worden en bij de steenfabriek aan land gaan. Een marinevaartuig zal op de rivier deze onderneming steunen. Aldus hoopt men den doorgedrongen vijand af te knijpen, en de deuk die in het front ontstaan is er weer uit te halen.
Uit de lucht zal de aanval ingeleid worden door een bombardement, waaraan vijftig Engelsche vliegtuigen zullen medewerken. Dit zal om half vijf geschieden, en op dit moment zal onze heele artillerie een afsluitingsvuur leggen Oostwaarts, dus op de linker, respectievelijk rechter vleugels der aanvallende troepen. Ik krijg mijn strook toebedeeld en de gegevens omtrent duur, enz. We worden verzocht dit uit te werken, het nieuwe vuur is genummerd 655, en ligt ongeveer bij 163.
Terug op mijn commandopost ontbied ik Franssen en Carbin en bespreek de order. We slaan aan het rekenen en al gauw hebben we het voor elkaar. Hierin hebben we de afgeloopen maanden wel routine gekregen! We checken alles even met Meijer en het is in orde.
Om drie uur is alles weer op hun posten, zooals iedere ochtend. Wachtmeester John confectioneert de noodige munitie, en dat is geen klein beetje, want alles bij elkaar zullen we in diverse vuurstooten een half uur vuren, en al halen we er maar twee schoten per minuut uit met deze zware proppenschieters, dan gaan er toch heel wat uit.
Alles is klaar en vol spanning wachten we op het uur U. De juiste tijd is uitgegeven. Malten is gaan slapen, Carbin zit op de waarnemingspost. Het is stil. Met horloge in de hand zit ik in de commandopost met de draadjes verbonden met Afdeelingspost, waarnemingspost en post Batterijofficier. Ik tel af: even voor half vijf, nu nog vijftien seconden, 14, 13, 12, ........... 3, ... 2, ... 1, vuur!!!! En dan is het of hemel en aarde splijten. Rechts, links, achter ons, overal barst het prompt los. De commandopost schudt en dreunt. Malten wordt even wakker "Wat is er Kapitein?" "Niks jong, vuur 655". "Oh", hij draait zich om en slaapt verder.
Na een half uur valt de stilte weer. Gaat het goed vóór ons? Van de waarnemingspost is niets te zien, ook niet van onze eigen troepen, maar het terrein is ook zeer bedekt.
Helaas, van de vliegtuigen hebben we niets bemerkt. Een drietal G-1's zijn over komen razen, maar dat is al. We begrijpen het niet, maar we denken maar aan het kleine radertje enz. Ons raadje doet zijn plicht, meer kunnen we niet.
Even later begint de middenbatterij weer te vuren. Ze hebben weer een doel te pakken. De afdeelingswaarnemingspost Groenebank is verlaten, sinds de Cadet Vaandrig Wijnekes daar wat pijnlijk vandaan is komen zetten, met een stijve schouder van een matte scherf. Luitenant Broekema als verkenner van de afdeeling, en uitstekend met het voorterrein bekend zit nu in een waarnemingspost vlak achter ons aan het kruispunt Oude Veenendaalscheweg - Luxe Autoweg. Hij zit daar wel open en bloot, maar Broekema is fel en niet weg te krijgen. Voortdurend kan hij waardevolle meldingen doorgeven.
Ik ga weer eens kijken op de waarnemingspost. Plotseling bereikt ons een telefoontje en Luitenant Meijer vraagt "of we bij Kruiponder die paal kunnen zien, en daar bovenin niet een poppetje". Inderdaad is dat het geval. Het schijnt een vijandelijke waarnemer te zijn, die zich daar genesteld heeft. Kort te voren is daar weer iets aan de stelling veranderd, waarmede men nog niet gereed was bij het uit breken van den oorlog en nu staat daar nog aannemersmateriaal, waaronder deze metalen betonstort paal. We krijgen opdracht het dien man daar onaangenaam te maken. Even passen en meten op het meetblad en al heel gauw gaat het eerste schot van de rechter vuurmond er uit. Het is 5%o links en juist zijn we bezig de correctie aan te brengen als wij ons vuur moeten afbreken, want 655 moet herhaald worden. Alles braakt weer vuur, maar de vuurstoot is korter. Als dit afgeloopen is zoeken we de mast weer op, maar het mannetje is er niet meer. Ik laat alles weer klaarmaken voor de voortzetting van het vuur, want het lijkt mij toch wenschelijk dat die geschiedenis daar opgeruimd wordt. Wij krijgen echter geen machtiging.
Even 6 uur wordt vuur 161 gevraagd, dit behoort echter niet tot mijn voorbereide vuren, al weet ik er wel de ligging van. Ik laat de afdeelingspost weten dat wij "passen". Ik weet echter wat anders. Meer naar rechts in de richting van de grijze loods, het veilingsgebouw aan de haven te Wageningen moet een batterij staan die het ons lastig maakt. Ook in den nacht hebben we daar zien vuren. Trouwens, met vrij groote zekerheid hebben we het mondingsvuur gezien van een batterij die we pijlen in de richting van het Hotel de Wageningsche berg. De ontbrandingen correspondeeren precies met de dan even later in onze omgeving neerkomende projectielen. Een ruwe berekening van geluid, snelheid en vluchttijd, bevestigt onze veronderstelling, dat deze batterij ongeveer bij het Hotel moet staan en dus buiten ons bereik ligt. We hebben de peiling doorgegeven aan de Afdeelingscommandant. Als die hoogerop belandt en ook van andere punten peilingen gegeven worden, zal onze legerkorpsartillerie er wel mede kunnen afrekenen. Deze bij de grijze loods ligt wel in ons bereik, en na bekomen machtiging nemen we de vermoedelijke opstellingsplaats, uitgaande van vuur 105 onder vuur. De terreinkennis van Carbin bewijst hier weder onschatbare diensten.
De vijandelijke artillerie is blijkbaar in de nacht versterkt en meer en meer komen we onder vuur te liggen. Rechts voor ons gaan eenige barrakken in Achterberg in vlammen op, en overal zijn springpunten in de lucht en aanslagen. Het vuur wordt blijkbaar geleid door een vliegtuig, dat ijverig af en aan vliegt. Van onze zijde wordt helaas daar niets tegenover gesteld. De telefoonverbindingen lijden nog al en Wachtmeester Blom moet er nog al eens op uit.
Het schijnt dat onze tegenaanval dood is geloopen, en we moeten ons weer klaar maken voor een herhaling van 655. In de commandopost ineens consternatie. Een geweldige ontploffing vlakbij de ingang, en ineens zijn we in het pikkedonker gehuld, de lamp is uitgeslagen. Onwillekeurig kijk ik naar boven, daar ik net onder het schoorsteentje sta krijg ik een lading zand in mijn gezicht. Als we naar buiten komen, nadat ik de electrische noodlamp heb aangeknipt, zien we de ravage. Boomen zijn afgeknapt en liggen kris en kras door elkaar. Er is een projectiel net even bij de ingang van de toegangsloopgraaf ingeslagen. In het schoorsteentje zit een gat. Alles is goed afgeloopen, daar er net niemand buiten was. De vijand schijnt onze batterij weten te liggen, want er volgt nog meer vuur, dat tusschen de commandopost en de batterij in valt. Ook vlak voor het derde stuk valt wat en een begin van brand in het kurkdrooge bosch ontstaat, dat door krachtig ingrijpen van den stukscommandant gelukkig in den kiem gesmoord wordt. Een scherf zit in een der raden van een vuurmond.
In afwachting van het opnieuw af te geven vuur ga ik weer naar de waarnemingspost en los Carbin en Malten eens af. Het is een uur of negen. Bij mij zijn Wachtmeester Dohmen en de telefonist Frings. De batterij van 16 R.A. heeft nu ook de vuurdoop gehad, en men is daar nog druk in de weer zich in te graven. De caissons staan naast de vuurmonden. Weer kruipt het vijandelijke artillerievuur nader. We zien het inslaan in de richting van de overweg. Ook over en boven ons suizen en springen de projectielen en de scherven ritselen door het bladerdak. Het verkenningsvliegtuig is weer druk in de weer. Ik berg Dohmen en Frings op in de nis aan den voet van de post. Ik span mij in om in het voorterrein wat te zien. Bij de spoordijk zie ik wat poppetjes rennen. Uit het raam van een huisje zie ik vuurstraaltjes. Dit is alles gelegen in de stoplijn. Het ziet er raar uit. Rechts van ons weert 2-I-8 zich ook geducht. Het aantal projectielen om ons heen wordt zooveel dat ik retireer naar de schuilnis, vanwaar ik over den rand heen ook het voorterrein in kan zien, waar onophoudelijk lichtkogels naar boven gaan. Net ben ik in het loopgraafje aangekomen, of daar barst het los en van alle kanten springen manschappen van 16 R.A. in onze dekking. Anderen kruipen in de nog steeds gereedliggende betonringen en trekken daar dikke houten planken over, anderen maken zich zoo plat mogelijk in greppeltjes en kuilen. In onze 2 kubieke meter zitten nu 14 man. Kapitein De Bruine en ik zitten in het loopgraafje voor de opening. Bij ieder projectiel dat overgiert en vlak om ons heen springt, drukt de massa zich dieper en vaster in de nis, de achtersten protesteeren heftig daar ze zoowat stikken. Telkens als het wat afluwt neus ik eens over den rand naar voren, om weer haastig weg te duiken als er wat aan komt gieren. Het zwaartepunt ligt gelukkig meer links op de linkervleugel van de batterij en in het bosch daarachter even voor de wallen van onze middenbatterij.
Weer zwelt het vuur aan, links van ons knapt een veertig centimeter dikke beuk als een lucifer af. Het feest stijgt ten top als er een treffer komt in een stapeltje munitie geheel links, en na detonatie de boel daar gaat branden. Voorloopig kan daar niemand bij komen, en voortdurend gaan er geweerpatronen, en wat projectielen de lucht in.
Als dit zoo een halfuurtje geduurd heeft, wordt het stil. Voorzichtig komen de mannen te voorschijn. Het is een komisch gezicht als van een betonring het houten deksel wegschuift en voorzichtig een helm naar boven komt. We kijken eens rond, het is nogal mede gevallen naar het schijnt. Overal liggen wel takken en bladeren, maar alles is zoo op het oog nog in tact. Een paar man blijven echter liggen.... Ik roep een paar hospitaal soldaten, die langskomen, daar op de linkervleugel om assistentie wordt gevraagd. Een wachtmeester komt bleek aan strompelen, hij houdt zijn pols met zijn andere hand omklemd. Een scherf is in zijn onderarm gekomen, zijn tuniek zit vol bloed.
Ik laat dit alles over aan den Kapitein De Bruine. Door het gedrang is ons telefoontoestel geheel platgedrukt. De lijn naar de batterij is ook stuk! Ik ga snel naar de batterij, we zullen het toestel van de Batterijofficier naar de waarnemingspost nemen, deze is tenslotte van de commandopost met de stem te bereiken als het moet en kunnen zoo van de waarnemingspost, via de centrale dan de bevelen doorgegeven worden.
Als ik er aankom is de batterij fanatiek aan het vuren. Het blijkt dat Luitenant Malten op de commandopost het bevel gekregen heeft de batterij klaar te stellen op 143. Dit ligt op de Grebbeberg!!!? Met mij had hij geen verbinding meer (wat een wonder!). Terwijl zij bezig zijn met de uitvoering, wordt door de afdeelingspost ongeduldig geïnformeerd of ze nog niet klaar zijn want er is haast bij. De verbinding met de afdeelingspost is dan ineens verbroken, en als de batterij klaar is (het is een groote hoek die de stukken omgezet moeten worden) laat Malten het vuur er uitgaan. Daar wordt de verbinding weer hersteld en de afdeeling vraagt belangstellend in ongekuiste taal of wij aan het vuren zijn. Wij bevestigen dat, waarop bevolen wordt onmiddellijk het vuur te staken. Het is er echter bijna geheel uit. Zouden wij een fout gemaakt hebben? Onder de gegeven omstandigheden acht ik echter het ingrijpen van Malten juist. We hopen dat we geen eigen troepen hebben bevuurd, maar in het omgekeerde geval is dit vuur toch bedenkelijk.
Het is bij tienen of wat later en er valt een stilte. Ik laat de munitie aanvullen, en de vuurmonden nazien. Bij de herhaling in de ochtend van vuur 655 hebben wij met twee vuurmonden al last gehad van een te groote terugloop. Ze waren ook knap warm. Bij een telefoongesprek met de afdeeling blijkt dat meester Spendel in de buurt is en hij komt ook even bij ons de boel nazien.
Ook is er nog een intermezzo geweest daar de middenbatterij hulp gevraagd heeft voor een gewonde. Een ontijdige springer heeft een stukscommandant buiten gevecht gesteld. Ons geneeskundig personeel is (onlogisch) geheel gedetacheerd in de hulpverbandplaats, die mijns inziens psychisch onjuist geheel links naar voren gelegen is aan het begin van de Zuidelijke Meentweg. Onze Batterijofficier Franssen is echter Semi-arts en is er heen geweest en heeft hulp verleend. Als er bij ons wat gebeurt heb ik al uitgemaakt dat men naar de hulpverbandplaats in de holle weg achter de Koerheuvel moet, dat is dichterbij en ook iets achteruit.
Carbin leidt nog een vuur op een artillerieopstelling even links van de drukkerij (Vada) die daar aan de rand van het stadje (Wageningen) staat, met de midden batterij.
Er valt een zonderlinge stilte. We zien boven Rhenen zwarte rookwolken omhoog gaan, het schijnt daar te branden. Ik herinner mij dat ik een zonderling geluid van het kraken van metaal heb gehoord, zooals wanneer twee auto's op elkaar rijden. Dit was geheid door een heftige explosie, en ik concludeer dat de spoorbrug vernield is geworden.
In de richting Koerheuvel horen wij geweer- en mitrailleurvuur. Is de vijand doorgedrongen? Van de afdeelingspost komen orders alles gereed te maken voor nabij-verdediging. Met de stukken kunnen wij niet veel doen in ons bosch. Ik haal de menschen uit de batterij. Een bewaking laat ik in de batterij achter, maar Cornet Veening stel ik met zijn Sectie rechts vooruit in de boschrand op met als schootsveld het open veld daarvoor en de toegangsweg aldaar naar onze batterij, wachtmeester Bechering hetzelfde links. De mitrailleur haal ik uit hun hol en laat die de toegang via de Lijstereng bewaken.
Het begint er ernstig uit te zien en we begrijpen er niet veel van. Op weg naar de waarnemingspost neem ik het grootste deel van de commandogroep mede en sluit met die dien weg af. Bij de waarnemingspost is ook alle hens aan dek. Een stuk 7-veld is op de weg geplaatst en ik hoor daar dat er pantserwagens verwacht worden uit de richting Rhenen. Kapitein Van 't land duikt ook ineens op, en grijpt een groep terugtrekkende infanteristen met een zware mitrailleur bij de kraag en laat hen zich ingraven bij het kruispunt.
Luitenant Broekema zit nog in zijn boom, hij heeft het er den heelen tijd uitgehouden. Ook hij tracht een inzicht in de situatie te krijgen. Het schijnt dat de infanterie weer aan het terugvloeien is.
In een onbehaaglijke stemming wachten we af wat er gaat gebeuren. Het is onwezenlijk stil, alleen uit de richting Rhenen dringen gevechtsgeluiden door. Een enkele batterij ver weg geeft een vuurstoot.
Weer terug, een uur of half twee, word ik in de commandopost aan de telefoon geroepen. Het is Luitenant Van den Briel. "Kapitein, order van den Divisieartilleriecommandant: Vuurmonden onbruikbaar maken en te voet terugtrekken op Elst bij het Café". Ik kan mijn ooren niet gelooven, en laat het hem herhalen. Dat kan toch immers niet, onze order is "standhouden". Ook weet ik dat een eventueel bevel voor terugtrekken alleen schriftelijk zou gegeven worden, en dan nog op speciale wijze door den Divisiecommandant onderteekend, of door den chef van de staf, Kapitein Lefèvre de Montigny. Ik vraag daarom of hij die order schriftelijk heeft gekregen, (of de afdeelingscommandant), en waar die is. De Afdeelingscommandant is de batterijen langs en Van den Briel verzoekt mij, als ik hem zie, om hem op de hoogte te brengen. De order is telefonisch gekomen. Ik denk aan een mystificatie en vraag hem of hij teruggebeld heeft om te verifieeren. Dat is niet geschied, maar hij zal het nu doen. Even later belt hij weer. Geen gehoor meer op de commandopost van de divisie, waar ook de Divisieartilleriecommandant Overste De Kruyff zit. Wat nu? We overleggen, en we besluiten dat de Cadet Vaandrig Keja, waarvoor een motor beschikbaar is, naar de Divisiecommandopost zal gaan. Terwijl wij bezig zijn zwelt er in de lucht een zwaar geronk aan, dat spoedig overgaat in een angstwekkend loeiend en gillend geluid. Door de boomen zien wij niets, maar instinctief voelen we het gevaar en allen bergen zich. We hoeven niet lang in twijfel te zitten, want even later duiken een groep vliegtuigen rakelings over de boomen. Begeleid door het helsch gillen en fluiten klinken nu zware explosies en de commandopost schudt en kraakt. Ik zit vastgekleefd aan de telefoon en roep naar Van den Briel. "We worden gebombardeerd, God zij ons genadig."
In een oogwenk is het afgeloopen. Door de telefoon, die ik nog steeds aan het oor heb komt de onzekere stem van Van den Briel; "Kapitein, bent U daar nog?" Ik hoor de opluchting in zijn stem als ik het gesprek weer met hem hervat. Ik stuur een patrouille uit om den Afdeelingscommandant te zoeken.
In de batterij is alles O.K. Er is wel eenige begrijpelijke opwinding, maar de stemming is nog best, en het devies nog steeds "Zet hem op, witte muizen", dat op onbegrijpelijke wijze de slogan van het Veldleger is geworden.
Bij de commandopost verschijnt ineens een wachtmeester van de Batterij Caspers. Hij vraagt namens den Batterijcommandant wat er aan de hand is. Zij hebben geen verbinding meer met hun Afdeelingscommandant. Ik deel hem mede wat wij vernomen hebben. Even later komt de Batterijcommandant Caspers zelf. We bespreken de situatie en ik vertel hem, dat ik voorloopig nog blijf, tot ik zekerheid heb, als Keja terug is of ik den Afdeelingscommandant gesproken heb. Als wij inderdaad weg moeten, zal ik hem laten berichten.
Daar verschijnt ook Kapitein Van 't Land, aan wien ik de berichten geef. Van den Briel belt ook op dat Keja terug is, en de commandopost Divisieartilleriecommandant en alles wat er omheen is verlaten heeft aangetroffen. Van 't Land snelt weg, en ik zal nader van hem hooren.
Wat later bericht de Afdeelingscommandant dat ook hij alles verlaten heeft aangetroffen, en dat hij besluit dat wij met de afdeeling terug gaan zooals bevolen is. Wij zijn echter beiden van meening dat het een tijdelijk terugtrekken is om de reserves gelegenheid te geven het terrein te zuiveren, want het is doodrustig overal. We zullen daarom de vuurmonden slechts tijdelijk onbruikbaar maken door wegnemen van slagpinnen en drukbodems.
Ik laat de batterij verzamelen en aantreden en stel hen op de hoogte van het slechte nieuws. Ongeloovige verbazing op alle gezichten. Ze zien bleek, ongewasschen en ongeschoren na al die dagen, maar ze zijn kalm en vastberaden.
Het noodzakelijke, wat aan het lijf medegevoerd kan worden wordt verzameld. Daar we de bevels- en verbindingsmiddelen wagen niet hebben, moet ook vrijwel alles in de commandopost achtergelaten worden. Ook de rijwielen doe ik verzamelen en gedekt opstellen bij de commandopost daar de order is: te voet terug, en als een gedeelte op de fiets gaat raak ik die misschien kwijt. Samen uit, samen thuis. Bovendien is het mijn plan langs boschpaden naar Elst te gaan. Met die vliegtuigen en dan in een colonne de open Luxe Autoweg af, daar pas ik voor.
Als alles weer verzameld is, blijken de mitraillisten vergeten te zijn. Als die er ook zijn, marcheeren wij af, nadat ik de commandopost op slot heb gedaan. We komen langs de Afdeelingspost. Druk is men daar in de weer zoveel mogelijk in de auto van den Afdeelingscommandant te laden en in diens particuliere Fordje. Ik meld mij daar af. Overal langs de weg terugtrekkende troepen. Een man hangt tusschen twee kameraden en gaat onzinnig te keer. Shellshock. We kunnen afmarcheeren. Luitenant Franssen aan de staart zie ik ineens er tusschen uit knijpen, en in niet geheel gekuiste taal bulder ik hem terug. Het blijkt echter dat hij bij de afdeeling assistentie kan verleenen en dan is het in orde, al breng ik hem onder het oog dat hij het mij eerst dient te vragen. We gaan dan, en nemen en passant langs de keuken komende het daar aanwezige personeel ook mede. In de buurt hiervan vinden we, evenals bij het kruispunt bij de waarnemingspost, een diepe bomtrechter.
In verspreide orde trekken we door het bosch, voortdurend in de boomen kijkende naar mogelijke parachutisten. Van tijd tot tijd laat ik halt houden en alles weer verzamelen. Ik overweeg dat ik nu op moet passen voor een paniekstemming waardoor deze wandeling in een vlucht zou ontaarden, en voorkom alles wat het dat karakter zou kunnen geven. Rustig en bedaard trekken we verder. Langs de Plantage Willem III zien we artilleristen bezig met een groot kanon. Het lijkt op onze 10-veld, maar door de afstand is het niet te onderkennen. Om risico's te vermijden trekken we er om heen. Als we in de buurt van Elst komen, op een weg, laat ik weer verzamelen en de batterij zich met vieren opstellen. Noord van ons wordt nog wat geschoten en boven het stukje heide waar de infanterie barakken staan aan den weg Elst - Veenendaal zien we een paar springpunten liggen. Langs de straatweg zien we infanterie bezig zich in te graven, front Oost.
Als de troep opgesteld is, zeg ik hun dat wij eens zullen laten zien dat 1-III-8 R.A. de kop niet laat hangen, en keurig hoor!
In de houding marcheeren we met dreunende stappen Elst binnen. Bij het Café aan het kruispunt der wegen Elst - Veenendaal en Amerongen - Rhenen, waar in vroegere rustiger dagen majoor Meijerman resideerde, staan veel hooge officieren, waaronder onze Overste. Met "Hoofd links" marcheeren we voorbij waarna ik halt en front laat maken en de batterij bij hem meld.
Hier volgt opdracht naar het Amerongsche Berghuis te gaan, waar de paarden zijn. Van de rust wordt gebruik gemaakt in een winkeltje wat in te slaan, waar ik gauw een eind aan maak, daar het veel op roof gaat lijken. Dat is niet noodig, want in de stelling heeft het ons in deze dagen aan niets ontbroken, dank zij Luitenant Schmit.
Door zijwegen achter om Elst trekken we op het Berghuis aan. Bij het bosch treffen we een batterij van I-8 R.A. die daar in stelling aan het komen is. Die hebben blijkbaar wel tijd gehad de paarden aan te trekken. Ik voel mij ellendig zoo zonder mijn kanonnen. Het is voor ons artilleristen even erg als het verlies van het vaandel voor de infanterie.
Even voor aankomst aan het Berghuis verzamel ik de troep weer, en in de houding komen we het terrein opmarcheeren. Daar staat Kapitein Van 't Land weer, en ook Biessen. Ik meld de batterij stram af. Spoedig wordt aangewezen waar de jongens kunnen gaan rusten. Het wederzien met de anderen is blij. Ik neem gauw een kijkje in de stallen en hoor van Opper Becker hoe zij het hier gehad hebben.
Nog even is er deining, en om het huis snellend zie ik Kapitein Van 't land met het pistool in de hand dreigend naar een zolderraam foeteren. Uit dit zolderraam dalen als een milde gave pakjes cigaretten en repen chocolade. De Afdeelingscommandant denkt dat de troep aan het plunderen is geslagen, maar als ik naar boven snel is het raadsel opgelost, want het blijkt dat de eigenaar deze gave ter beschikking stelt.
Boven in het hotelletje vind ik een kamertje. Mijn oppasser Achten is doodgelukkig dat hij mij weer levend terug heeft en verzorgt mij met alles. Mijn kist is er ook en ik kan mij wat opknappen. Ik tracht boven op het bed wat te rusten, maar het lukt niet, ik ben te vol van alle indrukken. Ook voel ik mij niet veilig met dat dunne dakje boven mijn hoofd, ik ga beneden weer eens wat rond kijken. Er zijn weer vliegtuigen in de lucht. Verder weg zie ik een stukje van de groote weg naar Amerongen, waarop zich eindelooze colonnes bewegen. Het vliegtuig scheert over de boomen, de mitrailleur ratelt. Nu koerst het boven de weg. Als dat maar niet misgaat. Er wordt een mitrailleurvuur geopend, en het lijkt of het vliegtuig geraakt is, het verdwijnt wankelend achter de bomen in de verte.
Een deputatie uit de beredenen komt mij spreken en vraagt verlof de kanonnen te mogen gaan halen. Ik voel er ook veel voor, het moet volgens mij nog best kunnen. Net krijgen we wat te eten, en daar komt de overste in zijn auto aan. Ik stel het hem voor, maar het kan niet volgens hem, integendeel we moeten weer opbreken.
Kapitein Van 't Land zal vooruitgaan en ik word belast met de heele afdeeling, om deze naar Cothen te brengen waar we verdere orders zullen ontvangen. Als het blijkt dat de Overste in lange tijd niet gegeten heeft stoppen we hem in de auto, en den Kapitein De Man een bord en vork toe, met een hap snijboonen met aardappelen. En zoo hobbelt hij weer weg. Van 't Land en ik overleggen even. Canter is in de buurt en zal de bagage op zijn ledige vrachtauto's laden alsmede die onberedenen, die niet meer op de caissons en voorwagens mede kunnen, o.a. de seiners die hun fietsen kwijt zijn.
Om half acht staat de afdeeling klaar tot afmarsch. Het begint al donker te worden. Ik zelf zal aan het hoofd gaan, Luitenant Kramer bij mij als wegwijzer. Het heeft wat voeten in de aarde gehad alle manschappen te plaatsen, maar het is gelukt. De volgende is 3, 2, 1 daarachter nog afdeelingsstaf.
Het is eerst in het halve donker een gescharrel voor de zaak gereed staat, maar eindelijk gaan we dan toch. Ik vind het heerlijk weer in den zadel te zitten op mijn trouwe Eric. We dalen de boschweg af naar de groote straatweg, waar we weer halt moeten houden, daar de groote weg propvol is en wij van dwarsuit er tusschen moeten schuiven. Van tijd tot tijd zit de zaak er muurvast. Op het kruispunt ontdek ik den Divisiecommandant, Kolonel Van Loon die zelf als verkeersregelaar optreedt. Ik meld de afdeeling en na een tijdje kunnen we invoegen. Erg op mijn gemak voel ik mij niet, want de weg is open en de samengedrongen troepen bieden een prachtdoel voor een luchtraid. We trachten op te schieten en kunnen een paar onderdeelen in draf passeeren. Toch hokt het telkens, en we zijn blij als dit onder de boomen is.
In Leersum kunnen we gelukkig linksaf en hebben het rijk alleen op den landweg, vanwaar we straks weer afbuigen zullen naar Overlangbroek via Nederlangbroek naar Cothen. We houden weer halt en als de colonne weer compleet blijkt te zijn gaat het weer voorwaarts in stap. De weg is smal en biedt nagenoeg geen gelegenheid dat er ordonnansen doorkomen van achter naar voren om eventueel uitvallen van een voertuig te melden, en als er een middenin uitvalt verstopt hij meteen de doorgang voor de rest. Alles komt dus op het prompt doorgeven van de meldingen aan, en daar iedereen wel weet dat het er om gaat, is dat wel in orde. Anders is dit bij oefeningsmarschen wel eens het zwakke punt. Zoo zijn er meer dingen waar je nu geen omkijken naar hebt, er is niemand die moppert omdat ze "Alsmaar" de helm op moeten hebben, of het gasmasker om. Je zou ze er nu zelfs niet van kunnen doen scheiden!
Rustig trekken we verder. Het gaat er alleen nu om de goede weg te houden, niet te vroeg of te laat af te slaan, want keeren kunnen we hier niet. Langs de andere wegen zullen wel weer andere onderdeelen marcheeren, waarvoor we moeten zorgen die niet per ongeluk in het vaarwater te komen.
Bedachtzaam loopt Eric stap voor stap. We zijn allen verdiept in onze gedachten, er wordt niet veel gesproken. Links van ons is de hemel rood gekleurd, door de brand in Rhenen. Ook rechts zien wij branden. Van tijd tot tijd gromt in de verte nog geschut. De maan is opgekomen en verlicht het landschap. Even dommel ik in en verlies bijna het evenwicht. Moe zijn we allen, en op de caissons en de voorwagens hangen de menschen als zoutzakken en snorken. De beredenen zijn echter nog frisch en de colonne houdt goed verband. Voortdurend controleren Kramer en ik de kaart bij het schijnsel van ons blauwe lampje en draven even vooruit soms om een splitsing te verkennen.
Om niet in te slapen heeft Van den Briel het paard verwisseld voor de fiets en ook hij piloteert mede.
Zoo komen we ten laatste door Nederlangbroek en naderen Cothen. Het is een uur of half twaalf schat ik. Bij de ingang van het dorp laat ik halt houden en ga op zoek naar het café waar ik majoor Weber treffen moet om verdere orders. Na wat gezoek vind ik het. In de gelagkamer is het een drukte van belang. Er is net tijd voor een uitsmijter en een kop koffie. Ondertusschen krijgen wij ons doel op: Naar Tull en 't Waal en daar zullen we verdere orders krijgen. De Afdeelingscommandant met eenige officieren is er per auto reeds heen, en van ons worden er in een tweede auto ook een paar medegenomen om kwartier te gaan maken. Op het biljart bekijken we de route op de kaart en ik spreek met Kramer, die mede vooruit gaat, het punt af waar hij mij zal opwachten.
Er is een eigenaardigheid bij deze order. Ik krijg opdracht de plaats van bestemming aan niemand bekend te maken, ook niet de officieren van de troep. De angst voor verraad zit er al diep in. Ik bepeins wat de gevolgen zouden kunnen zijn als de afdeeling eens uit elkaar valt of een stuk afgesneden wordt. Hoe moeten zij ons dan weer vinden? Maar order is order en dus maar zorgen dat er niemand achter blijft. Veel verbinding naar achteren laten opnemen, en bij splitsingen posten zetten.
We wringen ons door het plaatsje heen, na eerst omzichtig over een half door asperges versperde brug getrokken te zijn en die ondermijnd is. Helemaal in orde lijkt mij de verkeersregeling in Cothen niet.
Aan alle kanten stuiten we in het duister op tegenovergestelde troepenbewegingen, en het duurt niet lang of de zaak zit muurvast. Met de hand verzetten we een vrachtwagen en ander gerij en komen weer wat verder. De weg naar buiten die we hebben moeten is ook heel moeilijk te vinden, en als we buiten halt houden is gebeurd wat ik al vreesde en zijn we een stuk van de colonne zoek. Maar opper Becker is er bij en die zal wel weer terecht komen.
Voorwaarts gaat het weer, langs de Cothensche dijk, Breedeweg, over Dwarsdijk, de Kapelleweg op de overgang van het Nieuwe Amsterdam / Bovenrijnkanaal in aanleg aan. Gelukkig beschik ik over de nieuwste topografische kaart.
Van den Briel loodst weer mede. Even schrik ik op als in het mistige maanlicht ik een springwolk voor mij meen te zien. Als we dichterbij komen blijft het geval onbewegelijk en ontpopt zich als een groote eenzame wilg langs den weg die boven de nevel uit rijst.
We vinden de overgang over het kanaal, en beurtelings op- en afgestegen gaat het voorwaart, met de paarden aan de hand. We kruisen de Schalkwijksche Wetering en het begint al wat licht te worden. We halen onze bestemming niet voor de dageraad, maar kunnen nog voort daar er een lichte grondmist hangt.
Daar komen we aan de spoorlijn Culemborg / Utrecht. We moeten de onbewaakte spoorwegovergang over. Loopen er nog treinen? Ik weet het niet. Nu is de mist wel lastig. Veel tijd om te verliezen hebben we echter niet, zoodat bij de overweg voertuig na voertuig in draf erover gaat. Geen trein is er geweest en dus maar weer voorwaarts. Ik word slaperig, maar schrik ineens op als ik ver in de lucht twee stippen zie nader komen. Ik breng de fluit al aan de mond om de zaak af te laten stijgen en zoo goed en zoo kwaad als het gaat dekking te laten zoeken, als ik tot mijn opluchting zie dat het twee vogels zijn. Het wordt blijkbaar tijd dat we rust krijgen. Eric struikelt soms ook al van vermoeidheid. We trekken echter nog steeds door een verlaten streek. Het is mistig zoodat we niet veel van de omgeving zien. Alleen passeren we een paar betonnen kazematten, zgn. stekelvarkens. Alles nog zonder gronddekking en onaf. Blijkbaar zijn we toch in de Hollandsche Waterlinie. We zien echter geen mensch, alles is even verlaten. Het doet "unheimisch" aan.
14 Mei 1940
We zijn nu al ver in de 14e Mei. Daar hebben we een zijweg, en uit de nevel duikt een auto op waaruit Kramer en Broekema stappen. "Ha", denk ik "Daar hebben we de kwartiermakers" en ik brul hen toe "Waar naar toe?" Het blijkt echter dat ook zij net aankomen, ze zijn in den nacht verdwaald. Mooie boel. We gaan maar weer verder en ja, daar duiken een paar boerderijen op. Buddingh is net bij me in de buurt en met een paar anderen overleggen we. Hij gaat even vooruit en komt terug met de boodschap dat deze boerderijen zeer geschikt zijn. Ze zijn verlaten, en de tijd dringt, want de mist begint voor het zonnetje op te trekken. Met Buddingh naast me kwartieren we van uit den zadel de zaak in. Dáár, die groote boerderij voor de 3e batterij, de volgende twee de volgende batterij en zoo door. Vlug zijn de orders gegeven: alles zooveel mogelijk binnen, ook de paarden en wat niet binnen kan onder de boomen. Denk om het vliegergevaar. Na een uurtje is alles op orde. Het lijkt of de aarde de heele afdeeling verzwolgen heeft. We loopen alles nog eens af, hier en daar slapen ze al, daar waar ze zich neergelegd hebben. De paarden zijn verzorgd. Rondom stijgt het water in de sloten, we zitten blijkbaar in het inundatie gebied. Bij een vlondertje meet ik de stijging in een half uur. Bij schatting kunnen we het hier nog tot vanavond uithouden. Hier en daar loopt nog vee in de wei, dat door de volle uiers klagelijk loeit. Er is ook een boerenknecht opgedoken, die achter is gebleven voor het vee, hij heeft een witte band om den arm. De boeren uit de batterij kunnen dit niet aanzien en bieden hun diensten aan, die dankbaar worden aanvaard en al gauw zit de halve batterij te melken.
Ik zoek nog eens verder naar het Westen, en ontdek een kroegje bij een kruispunt en tref daar eenige officieren die vooruit gegaan zijn. Een vreugdevol wederzien volgt en ik breng den Afdeelingscommandant verslag uit. We zijn allen overmoe, en we spreken af dat we eerst wat zullen gaan slapen. We nemen aan dat er achter ons zich nog wel infanterie zal bevinden zoodat we geen speciale beveiligingsmaatregelen zullen hoeven te nemen.
Van het commando van de colonne ontlast, zoek ik mijn eigen batterij weer op. Ik tref ze druk bezig het zich gemakkelijk te maken. Natuurlijk vind ik het goed dat zij gebruik maken van de in de verlaten boerderijen aangetroffen heerlijkheden als eieren, kaas en wat dies meer zij. De onderofficieren hebben nog een kamertje overgelaten en het duurt niet lang of met een paar dingen afgelegd strek ik mij uit op het onafgehaalde bed van den boer en den boerin, dat klaarblijkelijk in der haast verlaten is gisteren of vandaag. Om elf uur ben ik weer voldoende fit en neem weer overal eens poolshoogte, en ga ook weer eens kijken op de afdeelingscommandopost die in het café gevestigd is.
Juist even te voren is een groot deel van het verloren gegane gedeelte van de colonne op komen dagen. Bij hen bevindt zich de Luitenant Potjer, die hen gevonden heeft en hen onder zijn hoede genomen heeft. Het blijkt dat zij ons in de nacht zijn kwijt geraakt en in Schalkwijk terecht zijn gekomen, maar ons aldaar niet vindende weer terug zijn gekeerd, maar zich bij het lichter worden opgeborgen hebben in eenige boerderijen bij het kruispunt van onze route met de Schalkwijksche Wetering, dus niet eens zoo ver van ons vandaan! We zijn blij hen weer te zien.
Nog steeds hebben we geen verband met het overige leger, maar de Afdeelingscommandant, steeds onvermoeid, heeft uitgevonden dat de Divisiecommandant in IJsselstein huist, en 19 R.I. op fort Honswijk zit. We zien dit fort in de verte liggen.
Om halfeen besluit de Afdeelingscommandant orders te gaan halen bij den Divisieartilleriecommandant. Hij is door oververmoeidheid niet geheel zeker van zich zelf en na kort beraad verzoekt hij mij met hem mede te gaan. Met zijn eigen auto is hij reeds boven over de Lekdijk geweest en van de overzijde beschoten. Op de kaart gezien moeten we echter ook binnendoor kunnen. We spreken af, dat we half twee wel terug zullen zijn. Hoewel ik als oudste liever bij de troep zou blijven, ga ik toch maar mede, omdat ik ook wel weten wil waar we aan toe zijn, om de zaak over te nemen als Van 't Land mocht afknappen, en hier is voorlopig toch niets voor me te doen. Bij de Batterij zijn Malten, Carbin en Franssen, en dat loopt dus wel.
Onderweg naar IJsselstein houden we nog een paar maal halt daar we beiden duidelijk vliegtuig geronk vlak boven ons meenen te hooren. Het blijkt telkens de motor te zijn! Van 't Land heeft zijn helm laten liggen, wil de mijne echter perse niet op hebben.
In IJsselstein is het overvol. Op het gemeentehuis treffen we de heele Divisiestaf. Als we ons melden is de Kolonel en iedereen kennelijk verrast en verheugd ons te zien. We brengen verslag uit en vragen orders. Men is bezig deze uit te werken, en de Kolonel raadt ons aan wat te gaan rusten en om half twee weer te komen. Zoo gezegd, zoo gedaan. In het café treffen we tal van bekenden en hooren we de eerste nieuwtjes als we ons tegoed doen aan een uitsmijter en koffie. Daarna ga ik er op uit een paar nieuwe sokken te koopen, en na mijn voeten, die in mijn laarzen branden heerlijk gewasschen te hebben, vind ik een scheersalon en laat mij eens luxueus onder handen nemen. Intusschen is er telkens luchtalarm en ronken Duitsche vliegtuigen over. Het is een vreemde gewaarwording als dan iedereen zomaar van de straat naar binnen stapt, tot de patrouilleerende soldaten toe, terwijl ik geschoren word. Op het gestelde uur zijn we weer op het stadhuis. Na eenig wachten ontvouwt de chef staf Le Fèvre de Montigny de situatie. Wij moeten bij het aanbreken van de avond verder terugkomen en zullen gelegerd worden in Benschop en dan zullen we verder hooren. We zijn onze kanonnen kwijt, zullen we dus over andere batterijen verdeeld worden? Of krijgen we nieuwe!
Midden in de bespreking wordt de Kolonel aan de telefoon geroepen. Als hij even bezig is zien wij zijn gezicht verstrakken en worden we allen verzocht de kamer uit te gaan. Als we weer binnen komen loopt de Kolonel in hevige gemoedsbeweging op en neer. Vlug is echter de chef staf klaar. Als we buiten IJsselstein komen, het is ongeveer een uur of half vier, zien we de lucht in het Westen vreemd doen. Een grauw floers trekt omhoog als van een naderende storm, de zon schijnt er als een roode bal doorheen. Het lijkt wel alsof er een hevige brand woedt, richting Schoonhoven. Zou dat in brand staan? Want ik heb opgevangen, dat de staf naar Schoonhoven verplaatst zou worden en zouden de Duitschers dat nu al geweten hebben en daarom deze plaats al vernietigd hebben? Enfin, het zijn onze zaken niet.
Bij de sluizen in Vreeswijk staan onze oogen ineens bol van verbazing. We zien daar alle officieren met de heele troep. Wat heeft dit te beteekenen? We stappen uit en na een poosje worden we de toedracht gewaar. Toen we niet terugkwamen, waren er ondertusschen verontrustende berichten gekomen, van de nadering van de Duitschers. Er was krijgsraad belegd. Nu bevond zich onder de officieren ook nog de Kapitein Hellingman, oorspronkelijk Commandant 3e Batterij, doch wegens ziekte en in afwachting van afkeuring vervangen door Kapitein Vergouwen, die de batterij bij Rhenen dan ook gecommandeerd had. De Kapitein Hellingman was feitelijk boven de sterkte en had de gevechtshandelingen grootendeels in de ondergrondsche commandopost van die batterij door gemaakt.
Bij de achtergelatenen was hij echter de oudste, en deze had nu op grond van de berichten de verdere terugtocht bevolen zonder de terugkomst van den Afdeelingscommandant af te wachten. De paarden en voertuigen had men laten staan waar ze stonden en men was te voet op Vreeswijk teruggegaan tot woede van de anderen.
Ik kijk kapitein Van 't land eens aan, en overleg vlug. Volgens mij moet het onzin zijn. Ik vraag en krijg verlof de paarden en de voertuigen op te gaan halen. Wat zijn dat voor veldartilleristen de paarden achter te laten? Dit beroep op de troep spreekt aan. Intusschen is Canter Visscher ook op komen dagen, die na veel zwerven ons weer gevonden heeft. In een minimum van tijd hebben we de colonne auto's geformeerd en met menschen volgeladen boven op de munitie.
Dan beleven we nog even een angstig oogenblik als er laag twee vliegtuigen over komen, die door het afweergeschut onder vuur genomen worden. Ik verneem, dat die er al eerder geweest zijn en toen een paar bommen hebben laten vallen, die gelukkig hun doel gemist hebben en in de modder gesmoord zijn. Ook nu loopt het weer goed af.
Met het oog op de zware wagens en de inundatie en de zwakke bruggetjes gaan we over den dijk. Met honderd meter tusschenruimte razen we naar het Oosten. Het lukt goed en van een vijand bemerken we niets, behalve een paar vliegtuigen boven de Betuwe, maar dan zijn we al weer de dijk af en onder boomen en weer bij ons cafeetje.
Ik geef orders de paarden op te gaan vangen en alles voor een afmarsch gereed te maken.
Als alles bezig is, komen er kleine troepjes infanterie terug uit het Oosten. Ook die spreken van Duitschers die al tegen de spoorbaan opliggen. Ik zie inderdaad boven de brug bij Culemborg een paar springpunten hangen. Daar komt ook een stuk pag naar voren. Iets is er dus wel aan de hand, en ik besluit zoo spoedig mogelijk af te marcheeren, en het donker niet af te wachten. De binnenweg is bedekt, en voert hier en daar wel door wat water, maar daar zal wel door te komen zijn.
Voor we weg gaan loop ik de kwartieren nog even na. Behalve etensresten die de zaak wat rommelig maken, is alles in orde. Kasten en deuren zijn ongeschonden.
We marcheeren af door de verlaten streek. Voor me uit drijf ik een paar verdwaalde biggetjes, die tenslotte met veel gekrijsch een erf op vluchten. Wat is het hier triest. Hier en daar staat het water reeds over de weg, maar levert geen moeilijkheden op. Ineens stagnatie, van een voorspan raakt de vandehandsche den weg af en verdwijnt in de sloot. Het is de oude Gerro. Gelukkig is Opper Becker bij de hand, die dergelijke akkevietjes meer bij de hand heeft gehad in zijn lange beroepsleven. Met een strop om den nek is hij er weer gauw uit.
Op dit moment komt een autootje ons tegemoet. Er uit stapt de Cadet Vaandrig Keja, die zicht meldt. Terzijde neemt hij mij mede en bericht mij dat Nederland gecapituleerd heeft. Ik wil en kan het niet gelooven, en houd het vóór mij, maar stuur hem door naar achteren, waar zich de Afdeelingscommandant in zijn auto moet bevinden, die later vertrekken zou. Voort gaan we weer. Ik bepeins, dat de paniekstemming wel erg moet zijn, dat dergelijke dwaze geruchten de ronde doen.
De Capitulatie
Het is schemerdonker als we uit het lage terrein naar boven komen, de oprit op van de nieuwe brug over de nieuwe aftakking van het kanaal! Daar zie ik Vreeswijk liggen. In de kerk brandt licht. Bij de sluis zie ik soldaten. Ze dragen geen helm. Zou het dan toch....?
Daar komt weer iemand me tegemoet. Ook hij bevestigt het bericht. De Afdeelingscommandant gaat naar voren om nadere berichten. Ondertusschen welt er een groote bitterheid in mij op. Ik laat halt houden, afzitten en afstijgen, en roep de officieren voor. Met een gebaar naar de verlichte kerkramen zeg ik: "Heeren, einde van de oefening, bergt munitie, bergt gereedschappen." De geweeren worden ontladen.
Een doodsche stilte hangt over ons. Een paard schudt zich in zijn tuig. De manschappen zitten in het gras en bespreken gedempt het geval. Allerlei gevoelens bestormen mij.
Dan komt order op te trekken tot in het dorp. Bleek staat daar Van 't Land, onder een lantaarn. Hij heeft telefonisch verbinding kunnen krijgen bij den sluiswachter met de Divisie. Inderdaad het is zoo.
Onze order blijft, we moeten door naar Benschop. We wringen ons door de drukte op den weg naar het kanaal. Bij Jutfaas, bij de Persilfabriek slaan we links af. De auto van Kapitein Van 't Land raakt klem tusschen een caisson en de leuning, maar blijft gelukkig hangen. Onze overspannen zenuwen barsten echter los. Na een poosje is de zaak echter weer in het spoor.
We ratelen door IJsselstein. Als we langs het stadhuis komen, komt de Kolonel even op de stoep. Als hij ons verkend heeft, gaat hij weer naar binnen.
Waar de betonweg buiten IJsselstein ophoudt en overgaat in de dubbele grintweg aan weerszijde van de Wetering, worden we opgewacht. Nog trekken we eindeloos voort. Hier en daar liggen de stukrijders voorover in den zadel te slapen. Eindelijk bereiken we een weiland naast de Katholieke Kerk in de kom van het dorp. Ondanks vermoeidheid rijden de stukrijers de voertuigen zonder ongevallen het nauwe hek met de moeilijke bocht door. De ochtend grauwt al. De paarden worden tusschen de voertuigen aan lijnen vastgezet. Een wacht blijft achter. We gaan op zoek naar onze kwartieren. Mijn batterij komt in een heel groote boerderij, van Verhoef. Na een uurtje is alles onder de pannen, overal liggen kerels. In de boerderij is het een consternatie, want het dorp zit ook nog vol met geëvacueerden, ook uit Veenendaal.
Eindelijk kan ik ook aan rusten gaan denken. Maar alles is vol. Op het knusse dorpspleintje voor het mooie gerestaureerde raadhuisje staan wat goederen wagens. Daar staat ook onze keukenwagen. Ik word aangeroepen door de onvolprezen kok Albek. Of ik een bordje soep wil. Nu, dat is niet gek. En daar krijg ik een kom overheerlijke kippensoep geserveerd. Albek vertrouwt mij het geheim toe, hoe hij daar de vorige avond in Tull & 't Waal aan de benoodigde kippen is gekomen. Ik lach. A la guerre, comme à la guerre! Zoo is dankzij het initiatief van onze kok de batterij met volle maag teruste.
Ik volg het voorbeeld van een paar andere officieren en laat een stroozak uit een wagen slepen en in een zijkamer van de raadzaal opslaan. En daar liggen we nu met z'n vijven of zessen en vinden vergetelheid in de slaap.
Het Na-spel
15 Mei t/m 15 Juni 1940
De volgende morgen vinden we elkaar in de meest landerige stemming in het café De Zwaan, waar de Afdeelingscommandant zijn post gevestigd heeft. Wat nu? We weten het niet. Voor de menschen hebben we gelukkig afleiding in het verzorgen van de paarden. Die waren zoo moe dat ze de heele nacht geen moeilijkheden hebben gegeven.
Een uur of elf wordt de geheele afdeeling verzameld. De grijze Afdeelingscommandant klimt op een voertuig. Met ontroerde stem spreekt hij ons toe. Hij leest de Divisie order omtrent het neerleggen van de wapens neder. Met een minuut stilte gedenken we allen, die vielen voor het Vaderland. Met een driewerf hoera op Koningin en Vaderland wordt de doodstil aangehoorde rede beëindigd. Velen is de ontroering te machtig. Gisteren waren we door vermoeidheid te veel afgestompt om het gebeuren in zijn volle beteekenis te kunnen omvatten.
Verschillende orders volgen elkaar nu op. Ook geruchten doen de ronde. We vernemen van het vertrek van de Koningin en de regeering. We gelooven het niet. Het is ook moeilijk te verwerken. De troep vraagt om uitleg. Ik weet alleen te zeggen, dat we afwachten moeten tot we meer hooren, maar dat we er op moeten vertrouwen dat wat Hare Majesteit noodig vond om te doen, goed gedaan was. Veertig jaar heeft Zij over ons geregeerd en wij hebben Haar toch immer leeren kennen als een wijze Vorstin? Hoeden wij ons voor een oordeel!
De woning van het schoolhoofd, de heer Verbeek, staat onbewoond. De familie is voor het uitbreken van de vijandelijkheden uit logeeren gegaan ergens in de Achterhoek. De gedienstige is echter in het dorp. Spoedig is geregeld dat wij het huis betrekken.
Het dorp is stikvol militairen. Overal puilen zij uit. Het is een deprimeerend gezicht.
Luitenant Schmit is ook weer op komen dagen, dit wondermensch krijgt de verpleging ook weer voor elkaar. Op het erf van de boerderij staat de keukenwagen al weer te dampen.
Dr. Ferwerda is er ook weer. Hij vertelt niet veel, wat hij medegemaakt heeft in de hulpverbandplaats. Trouwens, we zeggen geen van allen veel. We voelen ons als geslagen honden. Toch kop ophouden voor de troep. Wat zitten de jongens daar ook met moeilijkheden.
Dien nacht slaap ik weer voor het eerst in een echt bed. In de ochtend word ik door stemmen gewekt als een paar auto's trachten te parkeeren in het steegje naast het huis. Het zijn onze goederenwagens, met Opper Van der Veen, fourier Van Spankeren en de facteur Hermans, en de anderen. Als ik het raam openschuif en hen met een hallo begroet, wordt het Van Spankeren te machtig en loopen hem de tranen over de wangen. Al gauw hoor ik het verhaal van hun zwerftocht na het vertrek uit Werkhoven.
In het Zwaantje vestigen we in een hoek ons "bureau". Nu zooveel mogelijk iedereen aan het werk. Dat verzet de gedachten. De wapens worden ingeleverd. Sabels, karabijnen, pistolen, revolvers. Patronen. Projectielen uit de caissons gaan in een magazijn. Oorlogsbuit.
Ons gezelschap is vermeerderd met een aalmoezenier. Het is de pater Duijnstee, die in de oorlogsdagen uit Woerden op ons onderdeel is gedirigeerd. Hij doet veel goed in de troep, nu deze behoefte heeft aan een opbeurend woord en een kwinkslag. Want de berichten die door komen, zijn niet opwekkend. Rotterdam vernietigd, in Zeeland wordt doorgevochten, zonderlinge verhalen omtrent de Moerdijk, en andere bruggen. Verraad? Wat zal er met ons gebeuren? Als krijgsgevangen naar Duitsland?
Bij het avondappèl zijn twee Rotterdammers weg. Ze blijven weg. Jammer. Waarom hebben ze mij niets gevraagd? Het is begrijpelijk, maar het mag niet. Ik voorzie moeilijkheden voor hen.
De eerste burgers komen opdagen, op zoek naar vaders, zoons, verloofden, broers. Overal angstige navraag. Zoo hooren wij ook wat zich elders in het land deze dagen heeft afgespeeld.
Ons hoofd loopt om. We zwoegen weer om alles voor elkaar te houden. Het is weer Lunteren, maar de stemming is wel anders. Meer dan ooit voel je echter dat je de troep nu moet dragen met je wil en je voorbeeld.
Ineens staat ook mijn vrouw voor me. Goddank is alles goed. Ook met de kinderen. Ik hoor van Amsterdam. Van haar zwerftocht mij te vinden. Als ze weg gaat, drukt zij mij op het hart tot het laatst voor mijn jongens te blijven zorgen. Ik breng het de troep over. De geëvacueerden gaan weer terug, ook naar Veenendaal. Ik geef een boodschap voor de familie Van Leeuwen mede. Zal hen die bereiken? De eerste Duitschers komen door het dorp. Ik kan het niet aanzien. Ik berg mij op bij de jongens, die geconsigneerd zijn in de boerderij. Daar voel ik mij het prettigst. Wat is er een kameraadschap gegroeid. Het lukt mij voor de Opperwachtmeesters en de Cornet kwartiervergunning buiten de boerderij te krijgen.
Zondag vertrekken we met trado's van de 10-Veld naar de stelling. We moeten de vuurmonden en munitie ophalen en kunnen ook onze particuliere bezittingen ophalen. Via Utrecht en de groote weg naar Elst komen we er. Onderweg passeeren we de sporen van den oorlog, en vele Duitsche colonnes. Met een zekere huivering betreden we weer onze stelling, waar we alles vinden zooals we het achtergelaten hebben. Het afgeschoten groen is aan het verdorren, en nu pas is duidelijk te zien hoe we onder vuur hebben gelegen. Het is overal een triest beeld van ravage. Overal ook verlaten uitrustingstukken en wapens langs den weg.
Als we alles verzameld hebben wat we mede moeten nemen rijden we langs de Cuneraweg terug en gaan aan bij de kwartieren, om de jongens gelegenheid te geven hun boeltje te halen. Hier en daar zijn de bewoners al weer terug. In menig oog blinkt een traan bij het wederzien. In mijn kwartier is alles verlaten. De boel ziet er echter ontoonbaar uit. Het huis is geplunderd. Een paar dingen van mij zijn ook weg, maar gelukkig mijn trompetten, het geschenk van de batterij is er nog. Ik breng ze in veiligheid.
Even kijken we nog op Bergzicht. Overal zijn de sporen te zien van de weerstand die de grendellijn hier nog geboden heeft. Naast de laan ligt een versch gedolven graf, een paar Nederlandsche helmen liggen op een kruis er op. Malten doet een kort gebed. Bij Prattenburg is een ravage. Hier heeft een batterij het gehad. Het heeft menschen en paarden gekost.
Als we in de avond in Benschop terug komen, na de vuurmonden en ander materiaal bij de Steenfabriek, waar de "Beutesammelstelle" is, te hebben achtergelaten, blijkt dat Canter helaas vertrokken is. Alle politiemenschen moeten met spoed op hun posten terug keeren. Jammer, dat we nu zóó uit elkaar gaan.
Een paar dagen later staat de eigenaar van ons huis ineens voor ons. Een paar dagen later zijn vrouw en kinderen ook. Zij herbergen ons gastvrij. We hooren van de verstoorde verbindingen over de IJssel. We hebben veel afleiding in het onderbrengen van de paarden en het inrichten van de stalling daar voor. Het is gelukkig steeds mooi weer, maar lang kan de toestand op het veld naast de kerk toch niet zoo blijven.
Het bureau tracht ook weer orde in de administratie te scheppen.
Dan ineens komt het bericht dat we weer terug gaan naar ons oorspronkelijke legeringsgebied. Het uitgewerkte marschplan wordt bekend. En zoo vertrekken we op een morgen, na om vier uur opgestaan te zijn, weer "der weg zurück". Alles heeft weer een plaats kunnen vinden op de leege caissons en voorwagens die we als vervoermiddelen hebben mogen behouden. Het is een stralende dag als we weer terug marcheeren, maar nu over Jutphaas, Houten, Loerik, Cothen en zoo naar Amerongen. Als we niet van binnen zoo somber waren, zouden we genoten hebben van de prachtige rit door het stralende lentelandschap.
's Avonds zijn we weer terug in onze kwartieren, de paarden weer op hun eigen stal. Het is haast of alles een booze droom is geweest, ware het niet dat de wonden in het landschap er als stille getuigen ons telkens aan herinneren, dat hier een zware strijd is gestreden.
Nadat we wat op orde zijn, krijgen we order de stellingen te gaan opruimen. Niemand heeft in het afbreken veel zin. Het schiet ook niet op.
Met een ploeg ga ik mede het voorterrein in op zoek naar niet gesprongen projectielen, waar onze vuren gelegen hebben, om daar vlaggetjes bij te plaatsen. Van ons vinden we er geen, wel van 7-Veld en Duitsche. Nu eerst zien we de ravage in het terrein. Arm Rhenen. En op de Grebbeberg.....
Dan komen de eerste orders omtrent het inleveren der paarden. Als dat achter de rug is, kan de helft der menschen naar huis gaan. We gaan dus niet als krijgsgevangen weg? Neen, gelukkig, ieder weer zoveel mogelijk aan het werk.
Het is een beroerd oogenblik als de meeste paarden weggaan. De mooie trouwe, glanzende beesten. Wat zal hun lot worden?
Op 28 Mei gaat de eerste helft van de batterij naar huis. Bij het afscheid zie ik mijn mannen voor de laatste maal nog eens diep in de oogen. We zeggen niet veel. Een handdruk, en daar gaan ze. Brave jongens, ze deden trouw hun plicht, nooit zal ik ze vergeten.
Steeds verder gaat nu de afbraak. Voor de resteerende paarden wordt emplooi gezocht door uitbesteding aan de boeren. Nauwelijks is dat voor elkaar of ook deze moeten weer ingeleverd worden.
Voortdurend gaat er nu ook materieel naar de Beutesammelstelle op Kasteel Broekhuizen. We leveren alles netjes in. We hebben als eerlijke soldaten gevochten, in onze nederlaag zullen we ook eerlijk blijven.
De troep slinkt steeds. Wie werk heeft mag weg, wat nu wij paarden kwijt zijn weer gemakkelijker kan. Het leven in het kantonnement is ook niets meer, het bureau wikkelt administratief af. De aalmoezenier is de man die het moreel van de troep en ons er nog een beetje in houd. Hij verzint van alles, tot weer een film in de cantine toe.
In de officiersmess is de stemming ook beneden nul. Bergzicht is luguber. We zitten veel bij La Montagne, tot 's avonds laat.
Dan komt spoedig het einde. De batterijen houden op hun zelfstandig bestaan te voeren, de afdeeling wordt opgelost in een vredes schoolbatterij, we kunnen gaan.
Het is 15 Juni, als ik afscheid neem. De een na de ander is reeds vertrokken. Franssen is al weg, Malten, ook van de andere batterijen zijn ze gegaan. We hebben elkaar gezworen eens per jaar samen te komen.
Als ik mij afgepresenteerd heb bij de Overste, en diep onder den indruk terug keer, komt nog het zwaarste. Ik neem afscheid van de ongeveer veertien overgeblevenen, die niet dadelijk emplooi in de burgermaatschappij hebben.
Dan is het uit.
1-III-8 R.A., geboren 24 Augustus 1939, sterft 15 Juni 1940. Das Lied ist aus....
Het was de schoonste tijd van mijn leven.
|