De laatste honderd man
D E L A A T S T E H O N D E R D M A N
Een episode uit de strijd op de Grebbeberg
"Heeft tenslotte op 13, 14 en 15 Mei met ongeveer honderd man van verschillende onderdeelen zijn geïsoleerde en omsingelde commandopost aldaar tegen een overmachtige vijand zoo hardnekkig verdedigd, tot zelfs na de hem toen nog niet bekend zijnde algemeene capitulatie, dat de vijand ondanks voortgezette aanvallen, zelfs met een pantserwagen, zich daarvan niet gewapenderhand heeft kunnen meester maken, terwijl omgekeerd vijandelijke zware mitrailleurs konden worden buitgemaakt".
Dit is een gedeelte uit de Dagorder die is voorgelezen toen nu wijlen de Kolonel W.F. Hennink werd benoemd tot Ridder M.W.O. Wat achter deze koele ambtelijke zinnen ligt verscholen? Leest U maar en ik zal trachten ze voor U tot leven te brengen.
Ik begin bij het ogenblik waarop een man hijgend de commandopost van 8 R.I. binnenkomt en uitstoot: "Overste, de stoplijn is doorgebroken". Even schrikt de Overste. Dat kan niet waar zijn. Een ogenblik later ziet hij echter beneden zich reeds de Duitsers oprukken (de commandopost ligt in de rand van een bos op de helling die naar het dorpje Achterberg glooit). Snel optreden is nu geboden. Het ernstige vastberaden gezicht van de Overste Hennink wordt nog vastberadener bij zijn bevel: "Onmiddellijk alle opstellingen bezetten, de commandopost zal worden verdedigd". In een ogenblik zijn de oververmoeide troepen opgesteld; als dan ook de vijand even later het bos instroomt, vindt hij een aantal mensen, die zich hebben vastgebeten in het kleine steunpunt (enige onderkomens, omringd door een rondgaande loopgraaf), mannen die bezield door het voorbeeld van hun commandant en die hoewel ze weten dat ze practisch geen kans hebben er levend af te komen, er niet aan denken anders te handelen dan zij doen. Allemaal helden? Welneen, gewone mensen zoals U en ik. Ze hebben nooit gedroomd van een heldenrol, doch hebben het plichtbesef te doen wat van hun verlangd wordt. Geen verse troepen met grote oorlogservaring, doch een samengeraapt geheel, soldaten van verschillende onderdelen die nog nooit samen hebben geoefend, maar wel allen oververmoeid zijn van de harde strijd die zij reeds streden. En toch staan deze mannen wanneer de Duitsers om hun stelling heen stromen op hun post en is de eenheid reeds gevormd door de wil om deze (laatste?) strijd gezamenlijk te voeren. Wonderlijk toch om soldaat te zijn en je zo volkommen ondergeschikt aan je commandant weten te maken dat je hem je leven in handen geeft. Dit is gevechtsdiscipline in de praktijk.
De Duitsers laten troepen achter om de weerstand op te ruimen. Een kwestie van tijd, want die kerels in dat kogelputje krijgen er heus wel genoeg van. Ze proberen verschillende malen een aanval, maar steeds vinden ze de Hollanders op hun post. Dan maar andere maatregelen. Een pantserwagen komt het weggetje langs de commandopost oprijden, doch trekt zich nadat wederzijds de begroeting heeft plaatsgehad, schielijk weer terug. Neen, de Duitsers hadden geen geluk. Nu is ook al de bediening van een van hun mitrailleurs buiten gevecht gesteld. Vreugde bij de verdedigers. Maar wie weet kruipt er straks niet een nieuwe bediening achter het wapen. Enige mannen besluiten het te gaan ophalen. In spanning wordt afgewacht of het zal lukken. Als ze bij de mitrailleur aankomen blijkt dat er reeds een nieuwe achter is opgesteld. Deze opent het vuur, doch niemand wordt getroffen. Een ogenblik later wordt ook de bediening hiervan gedood door Hollandse kogels. De patrouille komt met de wapens terug. Munitie is er niet bij en ze zijn volkomen onbruikbaar. Het plan wordt opgevat ze te demonteren en de onderdelen te begraven. Iemand begint met het slopen, wanneer het niet vlug genoeg gaat, helpen enthousiaste handen om de wapens kapot te slaan en te verbuigen, tot uit de verwrongen overblijfselen nauwelijks meer een mitrailleur kan worden herkend. Overdreven? Neen, afreageren van de zenuwspanning waarin deze mannen leven. Gaat het oorlogvoeren hun dan zo goed af ? Och, het zijn geen veteranen, ze maken heus nog wel fouten en hiervan tracht de vijand te profiteren. Hij geeft een moordend mitrailleurvuur af. Er vallen echter geen slachtoffers, zoals iemand opmerkt; ook ziet hij dat stukjes papier tussen de bomen dwarrelen. Hij meldt zijn ontdekking aan de Overste: "Dit is geen mitrailleurvuur, het is vuurwerk." Hij bewijst het door op de borstwering te gaan staan. Moedig? Och kom, hij gaat er toch wel aan. Het verspillen van de kostbare munitie moet nu echter onmiddellijk ophouden. Hij brult dit naar een loopgraaf waar hevig wordt gevuurd op denkbeeldige mitrailleurs. Ze horen hem niet en dus geeft hij zich nogmaals bloot en rent er heen. Deze list, die ten doel had de munitievoorraad uit te putten, heeft dus zijn doel gemist.
De vijand houdt zich hierna vrij rustig en de avond verloopt zonder dat er veel bijzonders gebeurt.
De stilte van de nacht valt in en alles wordt geheimzinnig in het ruisende bos met op de achtergrond het brandende Rhenen. De spanning wordt bijna ondraaglijk. Zullen de Duitsers aanvallen? Zal een dergelijke aanval kunnen worden afgeslagen? Dikwijls wordt een schot afgegeven en elk schot lokt andere schoten uit. Zijn het altijd vijanden waarop wordt geschoten? Zijn alle schimmen Duitsers? Zwerven niet de geesten van de gesneuvelde kameraden rond om de vasthoudende bezetting te helpen? Voortdurend wordt met de uiterste inspanning geluisterd, doch alleen de wind in de bomen is hoorbaar, tot.... plotseling een luid gesnurk klinkt. Een van de mannen die met zijn geweer over de borstwering op post staat is in slaap gevallen. Plichtsverzuim? Neen, neen en nog eens neen, dit is geen plichtsverzuim , doch totale uitputting.
De commandant van het betrokken stellinggedeelte vraagt zich af of hij zal voorstellen om een gedeelte rust te geven. Maar niemand kan feitelijk worden gemist. Even later schrikt hij op door een snorrend geluid: hij heeft zelf ook staan suffen en in zijn halve slaap zijn pistool voor zich in de borstwering afgeschoten. Dit wordt toch te erg, ze moeten rust hebben. Proberen ze door het prikkeldraad heen te komen? En wat is dat kraken boven in de bomen? Handgranaten worden geworpen en schoten afgegeven. Weer is het stil. Werd het maar morgen!
En het werd morgen en de commandopost was nog steeds niet gevallen. Nog nooit was de zon met zoveel enthousiasme begroet. Ze hebben echter niet veel tijd om er naar te kijken, want in de schemering komt een man het weggetje naar de stelling op. Een Duitser? Zo te zien niet, want hij draagt een burger-overall. Een nieuwe list? Wellicht een Hollander? Maar eens aanroepen. "Ben je Hollander?" De man loopt door. Toch een Duitser? Nog naar eens vragen. "Zeg of je Hollander bent of we schieten!" Geen antwoord. Dan vallen schoten en stort de man neer. Waarom geen derde aanroep? Dat kon niet want achter hem zijn nu vele Duitse helmen zichtbaar. Daarom moest hij sneuvelen door een kogel uit een Hollands geweer. Ook nu worden de aanvallers met een regen van kogels en handgranaten begroet en druipen weer af. Nadat de aanval is weggeëbd steken echter nog harige ransels boven de lage rogge uit. Proberen ze hun in de waan te brengen dat ze zijn verdwenen? Dat zal ze niet lukken. Een aantal schoten wordt afgegeven, doch de ransels blijven onbewegelijk: ze behoren bij doden. De aanval die met een zo schurftige list was gekruid, heeft dus niet alleen Hollands bloed gekost, dat bewijzen de stippen in de rogge, die nu als waarschuwing voor eventueel verdere aanvallers blijven liggen.
Voorlopig heeft de vijand er schijnbaar genoeg van en zo breekt een dag aan van betrekkelijke rust, een dag echter waarop de eigen troepen steeds verder verwijderd raken. Toch geeft deze rust enige ontspanning en kan ook eens aan andere dingen worden gedacht. Iemand gaat naar de zwaargewonden kijken. De hospitaalsoldaten slapen. Hij gaat de schuilplaats binnen. Een akelige lucht slaat hem tegemoet. Hij ziet een aantal mensen op nauwe boven elkaar getimmerde kribben liggen. Als hij naar het been van een soldaat kijkt weet hij waar de afschuwelijke lucht vandaan komt: van stinkende wonden en verrot vlees van ledematen die al lang hadden moeten worden geamputeerd, doch hoe en waar? Wat kan hij hieraan doen? Hij weet een ampule met verdovende stof te vinden, slaat deze boven een kop water stuk geeft de man die er het ergst aan toe is dit te drinken. "God zegen je" stamelt deze. De bezoeker weet met de zegen van de stervende feitelijk geen raad, het moet wel erg raar lopen wanneer hij hier op deze aarde nog iets aan Gods zegen zal hebben.
Hoewel deze dag dus zonder hevige aanvallen verloopt, is de Overste niet tevreden. Op deze wijze voortgaan is nutteloos. Het Nederlandse leger raakt steeds verder weg en de kans op ontzetting is gering.
Hij roept zijn ondercommandanten bijeen en ontvouwt zijn plan:
In de komende nacht zullen we uitbreken en doorstoten naar de Rijn die zal worden overgestoken, teneinde door de Betuwe heen de eigen troepen weer te bereiken.
Een logische eenvoudig plan nietwaar? Maar de uitvoering? Toch klaart de stemming zichtbaar op, er gaat nu tenminste weer iets gebeuren. Met energie wordt aan de voorbereidingen begonnen. Uiterlijk blijft alles echter normaal.
De gewonden worden verzorgd. Ze krijgen alle voedsel en drinkwater en op de deuren van de schuilplaatsen worden rode kruisen aangebracht.
Ook wordt de munitie verdeeld. Er moet nog wel eens een patroontje af, want telkens doen de bewakers prikken.
Eén van de voorbereidingen kan niet in het verborgen geschieden: begraven van de doden die rondom liggen. Laten liggen? De stelling uitkomen betekent een bijna zekere dood. Toch zal het worden geprobeerd, zoals ze al zoveel hebben geprobeerd, soms met succes, soms met tegenslag, altijd met de inzet van hun leven.
Een rode-kruis vlag wordt opgestoken. Er wordt niet geschoten, er verschijnt ook het hoofd van de man die de vlag draagt en vervolg de hele man. Nog steeds wordt niet geschoten. Dan maar de hele ploeg naar buiten. In de commandopost staat iedereen gereed om in te grijpen, doch het is niet nodig. Hebben de moffen toch eergevoel. Alle doden worden, nadat op de voorgeschreven wijze is gehandeld (identiteitsplaatjes enz.) begraven met een kruisje waarop naam en gegevens.
Na terugkomst kan de begraafploeg veel vertellen: de moffen in de rogge waren doorzeefd en de man in overall was inderdaad een Hollandsche soldaat. Welke dreigementen hebben de schoften gebruikt hem het stilzwijgen te doen bewaren.
Dan komt er een tijd dat alles is geregeld en het wachten is op de duisternis. Dit doet de spanning weer toenemen en men is blij het grote ogenblik is aangebroken. Onder doodse stilte worden de loopgraven verlaten. Zal het lukken of zullen ze worden neergeknald op het ogenblik dat ze buiten de veilige stelling zijn? Voorlopig gaat alles goed en wordt verspreid en gedekt. Dan gaan ze voorwaarts. Nauwelijks zijn ze op pad als wordt doorgegeven dat opnieuw moet worden gedekt. Is het nu al mis? Gelukkig, het is loos alarm. Onhoorbaar sluipen ze weer verder door het bos. Weer wordt halt gehouden, doch nu om te verkennen of het terrein vooruit veilig is, want ze moeten nu langs de rand van een akker. Als ze verder gaan blijft er hier en daar één liggen: het is wel de slaap.
De tocht gaat vervolgens langs de achterkant van een rij huizen. Zo'n huis binnen te mogen gaan en daar te slapen, tot het moede lichaam weer een normaal lichaam is geworden. Gelukkig, ze komen weer in een stukje bos. Maar wat is dat doffe gebrom? De Overste weet het wel: ze zijn bij de weg van Wageningen naar Rhenen. Hij laat halthouden en geeft het bevel dat allen zich zo dicht mogelijk langs de weg in het bos moeten opstellen. Oversteken kan nog niet, want eerst moet de colonne auto's die ze hoorden passeren. Jawel passeren zei ik toch? Hij houdt precies halt voor het stukje bos waarin de Hollanders zitten. Dit wordt wel het spannendste kwartiertje van de hele nacht. Het wachten duurt een eeuwigheid, doch eindelijk verdwijnen de auto's weer en wordt de weg overgestoken.
Het gaat nu bergafwaarts naar de Rijn toe. Waarheen precies? Ze weten het niet, maar voorop loopt hun commandant, aan wie ze alles rustig kunnen overlaten. Ze komen uit op een weggetje langs de rivier. Een snelle verkenning verzekert dat de huizen hieraan niet zijn bezet en de tocht wordt weer voortgezet. Opnieuw dekken; voor de zoveelste maal lossen ze op in het terrein. Hoe lang duurt deze tocht nog? En waar gaat de Overste nu heen. Na enige tijd gaan ze weer verder. Hé, waar gaan ze nu naar toe. Het terrein van de kalkzandsteenfabriek op? Precies, daarvoor diende het wachten; de Overste moest eerst verkennen; dit is voorlopig het eind van de tocht.
Het is een zeer geschikt punt. De fabriek ligt aan de weg in een halve cirkel, gevormd door een zandafgraving. Achter het gebouw torent de wand bijna loodrecht omhoog. Aan deze zijde zijn ze dus beschermd tegen vlakbaanvuur. De voorkant ligt aan de Rijn, dus ook veilig. De enige gevaarlijke punten zijn de zijkanten, waar nadering lang de weg mogelijk is. Maar wat drommel, ze zijn toch niet weerloos? Ze hebben toch wapens? Inderdaad, ze hebben wapens en bovendien een commandant die weet hoe hij deze moet gebruiken. Onmiddellijk wordt een verdediging boven aan de zandafgraving gevormd en wordt de weg aan beide zijden afgesloten. Binnen deze halfcirkelvormige verdediging, aanleunend aan de rivier, kunnen de manschappen nu gaan rusten. Ze vallen in de fabriek op de stenen vloer neer en slapen direct. De Overste houdt krijgsraad met zijn ondercommandanten, want ze moeten verder, door de Betuwe heen naar de eigen troepen. Als voorbereiding hiertoe moet een verkenningspatrouille overgezet worden. Dit geschiedt.
Dan de overtocht zelf. Er zijn geen boten. Een lelijke tegenslag. Nu moet een vlot worden gebouwd voor de wapenen; ook kunnen de niet-zwemmers zich eraan vasthouden. Dit betekent echter een kostbare dag tijdverlies, want de morgen begint al aan te breken. De volgende nacht zal de overtocht pas kunnen worden gewaagd, als..... ze tenminste de volgende dag nog halen.
De nieuwe dag breekt aan; de waakhonden boven op de berg merken dat hun prooi hun is ontgaan en maken alarm. Dan duurt het niet lang of de Hollanders zijn ontdekt en opnieuw omsingeld. De Duitsers leggen enige mitrailleurs om de fabriek heen en schieten op alles wat ze zien. In de belegerde veste heerst activiteit. De verdediging wordt vervolmaakt. O.a. moeten de mannen boven aan de afgraving versterking krijgen. Een gevaarlijk karwei want de helling is steil; in de voorgaande dagen zijn echter wel gevaarlijker opdrachten uitgevoerd. Het lukt dan ook. Aan de rivier zijn enige mannen bezig een vlot te bouwen. Plotseling een aanval langs de weg. Ze zien het gevaar, duiken in de Rijn en ontsnappen zo. Een ogenblik later zijn de aanvallers weer terug gedreven.
Boven aan de afgraving liggen in een kuil twee mannen. Onverwachts spuit een bundel mitrailleurkogels vlak voor één van hen in het zand. Hij maakt een opmerking dat hij nu weet waar die smerige mitrailleur staat. Hij krijgt geen antwoord en ziet dat zijn kameraad door dezelfde bundel is gedood. Doffe woede laait in hem op. Hij grijpt de met bloed besmeurde karabijn van de dode en geeft ijzig kalm een paar schoten af. De gehate helmen verdwijnen en komen niet terug. De dode is gewroken met zijn eigen wapen.
Een jongen wordt binnengebracht. Hij beweert door de Duitsers te zijn gestuurd om te zeggen dat de oorlog is afgelopen. De Overste doorziet de list. Hij weet immers positief dat het Nederlandse leger zich nooit zal overgeven. De jongen wordt onder bewaking in een hoek neergezet.
De toestand in de Betuwe lijkt gunstig. Er is bijna niemand te zien zodat een tocht bij duisternis door de uiterwaarden zeer wel mogelijk lijkt. Af en toe een burger op een fiets, doch ook dit is een gunstig teken, want waar wordt gestreden fietsen geen burgers. Het aantal neemt echter steeds toe en allen gaan dezelfde kant op. Nu rijst bij de Overste twijfel. Waarom fietsen al die mensen dezelfde kant op? Zijn ze eerst naar het Westen gedreven en gaan ze nu weer terug? Neen, het kan niet waar zijn. Maar steeds neemt de mensenstroom toe en wordt de twijfel groter. Dan wordt weer een burger gevangengenomen, een controleur van de tram, die verschillende officieren en manschappen kennen. Hij vertelt dat inderdaad de oorlog reeds lang is afgelopen. Ook vertelt hij dat de Koningin het land heeft verlaten en dit doet even de twijfel weer opkomen. Hij heeft echter zoveel overtuigende bewijzen dat hij wel moet worden geloofd. Het is dus afgelopen. De Overste roept zijn mannen bijeen en houdt een toespraak waarin hij allen op de hoogte brengt. Als hij vertelt dat de geliefde Vorstin weg is, wordt het hem en ook vele van zijn ondergeschikten te machtig en huilen ze als kleine kinderen. "En toch," roept de Overste uit, "zal zij altijd onze Koningin blijven en Nederland ons vaderland." Een driewerf hoera wordt op de Landsvrouwe uitgebracht, een kreet die regelrecht uit het hart komt. De Koningin kan ook in de toekomt op deze mannen rekenen, op de mannen waarvan U noch naam noch de rang kent, die dit ook niet zouden willen, aangezien zij evenals hun commandant, de mening zijn toegedaan dat zij slechts hun plicht hebben gedaan.
Gedurende dit alles heeft zich geen Duitser laten zien; ze kunnen ongehinderd vertrekken. Hebben de Duitsers wellicht respect voor deze mannen?
Als de avond is gevallen gaat ieder zijns weegs en zoekt door het verwoeste, nog smeulende Rhenen zijn weg naar huis en zo valt het samengeraapte geheel even plotseling uiteen als het werd gevormd.
Auteur onbekend.
|