De Strijd om den Grebbeberg - Waan en Werkelijkheid
Wij zetten onze reeks artikelen over den strijd in Mei 1940 voort met een exclusief verhaal over den strijd om den Grebbeberg. Wij verkeeren in de gelukkige omstandigheid, dat een onzer redacteuren in de voorste linies meevocht en derhalve een objectief beeld kan geven van den fellen strijd, waarin hijzelf zwaar gewond werd.
Spel
De gewonden vonden het opperbest en de dooden waren al lang lekker, dat ze van het inspannende getirailleer af waren. Mitrailleurs ratelden, maar daar trokken de heldhaftige aanvallers zich niets van aan. Ergens in de boomgaarden hing een artillerie-officier-waarnemer verveeld aan een telefoon en maakte wat berekeningen op den kant van zijn stafkaart. Het was voorjaar 1940 en de aanval op den Grebbeberg was in het kader der manoeuvres in vollen gang. Zooals te doen gebruikelijk is bij dergelijke militaire spelletjes, gaf het behaalde resultaat geen enkel tastbaar beeld van de gevechtswaarde van onze troepen, van de waarde van het materiaal en de uitwerking der beschietingen.
Eén conclusie!
Toch leverden de staf-besprekingen na dezen "veldtocht" een uiterst belangrijke conclusie op. Het terrein voor het zoo sterk geachte verdedigingssysteem, dat op den Grebbeberg was opgebouwd, bleek zich bij uitstek te leenen voor een aanval. "Boomgaarden rijen zich aaneen en strekken zich tot vlak voor de hoofdweerstandsstrook uit. Diepe greppels doorploegen de weilanden en boomgaarden en dichte hagen omzoomen de smalle slootjes en vormen een prachtige gezichtsdekking voor de aanvallende partij. Bovendien zijn er door het grillige verloop van den Grebbezoom doode hoeken in het loopgravensysteem."
De heldhaftige stormloop van de luid HOERA!-roepende aanvallers, die niet te stuiten was geweest met losse flodders, had onder het critisch oog der vestingbouwkundige officieren deze eene, maar hoogst belangrijke gevolgtrekking opgeleverd. Het was nog maar spel geweest. Maar ook onder de officieren waren er van die pessimisten, die somber naar het Oosten staarden en niet meededen aan de struisvogelpolitiek, die het grootste deel van ons volk voerde.Ik herinner me nog hoe majoor Landzaat, kort en gedrongen als hij was, onverwachts onze stellingen kwam inspecteeren. Hij was gevreesd als geen ander, niet omdat hij onredelijk was, maar omdat hij zich stipt aan de voorschriften hield, hetgeen wat zeggen wilde bij de vrijgevochten stemming, die er bij het veldleger heerschte. Zwijgend keek hij dan naar de opbouwwerkzaamheden aan de linie. Eenmaal heb ik hem iets meer hooren zeggen dan de gebruikelijke aanwijzingen. "Mannen," zei hij, "op deze plaats overwin of sneuvel ik."
Ik hoor het hem nog zeggen, nu hij al vijf jaren rust tusschen zijn soldaten op het stille soldatenkerkhof op den Grebbeberg, tusschen de mannen, die een groot respect hadden voor zijn eerlijkheid, zijn vastberadenheid en moed, welke hij gedurende die weinige dagen van strijd tentoongespreid heeft. Tusschen de mannen, die zoo'n warme plaats hadden in zijn achter schijnbare stugheid verborgen hart.
Niets veranderd
Toen op tien Mei 1940 de schennende hand van den mof ook onze grenzen wegvaagde, lag daar de Grebbeberg nog zooals maanden tevoren. De leeuwen in Ouwehandsdierenpark verscheurden de ochtendstilte met hun gebrul, de boomgaarden staken de prachtig-gebloesemde kruin als witte fakkels tegen den ochtendrood-gekleurden hemel. Er waren wel stappen gedaan door de verantwoordelijke officieren, maar de ambtelijke molen maalt nu eenmaal langzaam, zeker als het om onteigeningen gaat.
U kunt het onverantwoord noemen, maar de boer verzet zich tegen het verlies van den grond waar hij geboren en getogen is. En bovendien, wie wilde nou gelooven, dat het zoo'n vaart zou loopen? "'t Sal waerachtig wel gaen," was de titel van een propaganda-film voor de marine, die tijdens de mobilisatie draaide. "'t Sal waerachtig wel moeten," zeiden de marine-officieren schamper en met dezelfde spreuk voor oogen gingen de insiders den komenden strijd op den Grebbeberg tegemoet.
Toeval?
Was het toeval, dat de Duitschers juist den Grebbeberg kozen voor hun grooten aanval? Zouden hun spionnen, die immers overal waren, afgeschrokken worden door een eenvoudig houten bordje, dat vastgespijkerd was aan den ingang van een der loopgraven in het voorposten-systeem en dat het opschrift droeg: "Wie niet als vriend hier binnenhuppelt, wordt één, twee, drie, er uitgeknuppeld"? Zijn zij niet beter dan wij op de hoogte geweest van de leemten in het systeem? Wij kunnen het moeilijk anders aannemen.
Toen begin Mei de verloven werden ingetrokken, werd er op den Grebbeberg een uitgebreid patrouille-systeem ingevoerd. Niemand, maar dan ook niemand mocht zich in het stellingengebied bevinden dan met een officieel identiteitsbewijs of uit hoofde van dienst. Ik ben er op 8 Mei met een patrouille op uit geweest, twee uur achtereen. Niet minder dan vijftig vrijende paartjes zaten in onderkomens, in bunkers, ach noem maar op welk plaatsje voor dit zoete spel geschikt is. Maar het was wat men noemt vechten tegen de bierkaai. Je had je hielen nog niet gelicht, of een nieuwe lichting van Amors volgelingen had de plaats weer bezet.Het is dan ook geen wonder, dat de Duitschers onze krijgsgevangen soldaten langs landwegjes wegvoerden, die op onze eigen stafkaarten niet voorkwamen! Onze jongens waren te joviaal, te goedgeloovig om tegen slinksche streken der vijandelijke spionnen opgewassen te zijn.
Zoo moet ik nog steeds denken aan het verhaal van een collega van mij, die als 2e luitenant gedetacheerd werd op een van de forten rond Utrecht. Direct na zijn kennismaking met zijn nieuwen kapitein vroeg deze hem, of hij een burgerpakje in de buurt had. Op zijn bevestigend antwoord kreeg hij opdracht in burger gegevens over het fort te verzamelen, om de waakzaamheid van de schildwachten te testen. Hij was voor hen nog een volkomen vreemde. Na twee uur was hij terug met alle gegevens over mitrailleurposten, over getalsterkte van de bezetting, over de geschutsopstellingen en... met een vizier van een zwaren mitrailleur. Een paar sigaretten en een vriendelijk, belangstellend praatje waren voldoende geweest!
Onbegrijpelijk en onverantwoord!
In dit verband is het zeker interessant den beruchten "uniformensmokkel" in den geest terug te roepen. Hierin was namelijk betrokken kapitein Gemmeke, compagniescommandant bij het opleidingsbataljon van het 8e regiment infanterie te Bussum. In het burgerleven was dit "heer" inspecteur van politie geweest te Amsterdam. Ik zeg "geweest", want het spoor naar de uniformsmokkelaars bleek over zijn huis te Amsterdam te loopen, waar inderdaad bezwarend materiaal gevonden werd. Prompt daarop werd dit individu uit den belangrijken post van inspecteur ontzet. Prachtig! Maar het krankzinnige van deze historie is, dat hij notabene als kapitein in het leger gehandhaafd werd! Met zware laarzen aan (wat voor infanterie-officieren van dien rang verboden was) en met zijn zware Mussolini-kin in de lucht, drilde hij zijn recruten.
Het geheele "geval" is niet onopgemerkt gebleven. Er is zelfs in de Tweede Kamer over geïnterpelleerd. Maar op tien Mei 1940 was hij nog in actieven dienst en op den tweeden oorlogsdag werd hij door een luitenant gearresteerd. Slot van dit drama: Kort na de capitulatie trok onze kapitein reeds met de moffen op, richting Frankrijk! Het is nog een mysterie, onbegrijpelijk en onverantwoord!!
Oorlogsrecht-verkrachtingen
Zulke gevallen hebben ons fiere, vaderlandsche hart gewond. Wonden, die telkens weer opnieuw dreigen open te springen als we denken aan onze jonge kameraden, die zonder eenige noodzaak, enkel en alleen uit bloeddorst en ongemotiveerden haat, resultaat van jarenlange Nazi-opleiding en volksvergiftiging, door de Duitsche stoottroepen zijn vermoord.
Men zegt dat die stoottroepen losgelaten beroepsmisdadigers waren. Wij hebben het de eerste oorlogsjaren geloofd. Maar we hebben de laatste jaren genoeg van onze beschermers gezien om te weten, dat we eerder met een volkskwaal te doen hebben. "Vermoord!" Inderdaad! Want wie weerlooze lichtgewonde soldaten neerschiet, kan niet anders dan als moordenaar worden gekenschetst.Het is gebeurd! In de stelling onder aan den Grebbeberg, in den dijk voor "Heimerstein" en hotel "De Grebbe". Ze waren er al lang door, de Hunnen, en zochten de stellingen af naar gewonden en wat van hun rooversgading was. Er lagen drie gewonden in de linies, voor in de borstwering, ongewapend, biddend om hulp en uitkomst. Ze kwamen er langs. Ze moeten het steunen gehoord hebben en bleven staan, even hun hysterisch Indianengehuil stakend. Een lichtflits dan over de van angst en koorts bevende soldaten, die al meer dan tien uren op uitkomst en verzorging wachtten.
Er lag een "roodborstje" bij, met de oranje-plakkaten, het onderscheidingsteeken van de leerlingen van de school voor reserve-officieren, op z'n kraag. Hem hebben ze meegenomen, omdat ze dachten dat hij een "hooge" was. "So Kerlchen, das kommt davon, wenn mann für Churchill kämpft," werd hem toegesnauwd. "Was ist los?" hebben ze den twee soldaten gevraagd. "Gewond in de beenen," was het angstige antwoord. "Dann werden wir Ihnen helfen," grijnsde de zwartgemaakte tronie van den S.S.-er. Hysterisch gillend richtte hij zijn pistool en schoot tweemaal. Die kleine, goedige v. E. was op slag dood. Zijn aanstekelijk goed humeur zou zijn kameraden niet meer opbeuren tijdens het sleurleven van den dienst van alledag.
Zijn vriend en strijdmakker trok zijn been op. Het werd zijn redding en hij loopt weer trots rond met den Duitschen pistoolkogel aan zijn horlogeketting. Alleen met zijn meest intieme kennissen heeft hij er over gesproken, uit angst gegrepen te worden wegens beleediging van de "ridderlijke Wehrmacht". Maar deze oorlogsmisdaad, een der eerste, die de mof tegen ons land beging, mag niet verzwegen blijven.
Vuurdoop op den Grebbeberg - Hoop en Vrees II
"Natuurlijk moeten die rot-moffen mij weer het eerst hebben," hoor ik de brommerige stem van den korporaal van de 1ste groep achter me zeggen en een bemodderde hand, waarop kleine bloederige beekjes zich afteekenen als riviertjes op een landkaart, wordt onder mijn neus gedrukt. Een korte huivering doorschokt me, en niet alléén van de kilte, die zich als een blauw waas over de stellingen in het voorterrein, de voorposten, uitspreidt. De bloesems in de boomgaarden om ons heen luiken zich, nu de sluier van dezen Meinacht over de aarde neerdaalt en slechts het teere geluid van een enkelen spreeuw klinkt uit deze lugubere stilte tot onze tot het uiterste gespannen ooren door. Als ware het profaan deze natuurlijke Godgewijde stilte te verscheuren, hebben de mitrailleurs er het zwijgen toe gedaan. Verpletterend luguber is deze stilte, gepaard aan de onzekerheid omtrent den toestand van de voorposten, die, nu de inundatie niet werkt, in de flanken onbeschermd zijn. Dan duizendmaal liever dat korte nijdasserige gekef van de duitsche M.G.'s en het rustige zakelijke dokke-dokke-dok van onze zware mitrailleurs er tegenin. Konden we maar weer even die duitsche patrouilles op den dijk van Wageningen naar den Rijn over elkaar heen zien duikelen zooals vanmiddag, toen de zware nederlandsche mitrailleurs achter ons hun doodenzang zongen. Om dan onze tot het uiterste gespannen zenuwen weer te kunnen uitleven in een wilden, naïeven rondedans om dit succes, dat ons machtiger en onaantastbaarder, zelfbewuster èn veiliger maakte in onze oogen. Een danse macabre ....!
Optimisme en naïveteit
We hadden uitgerekend, dat binnen drie dagen de Engelschen hier konden zijn om ons af te lossen. Maar onze hoop op de IJssellinie, die volgens onze wenschberekeningen twee dagen stand kon houden, was in puin, bloed en rook vergaan. Nu trilde die bloederige krampachtig saamgetrokken knuist onder mijn oogen. Een hand, die weinige uren geleden op de kolf van haar geweer nog een, uit het geëvacueerde "Hotel de Grebbe" onder aan den berg gegapte briefkaart naar huis had geschreven. Naar het huis in den Achterhoek, want wij, van het achtste, komen immers bijna allemaal uit den Achterhoek, Betuwe en Arnhem.
Zóó onwezenlijk leek ons deze oorlog op eigen grondgebied, zóó onmogelijk, dat het optimisme van één man oversloeg op de heele sectie en men woedend was, dat de facteur nog niet kwam met de boodschap "wij maken het uitstekend, houden jullie je maar taai!" Een verdwaalde kogel had deze hand geschampt. Vuil en bloed deden het erger voorkomen dan het was. Maar met dit eerste, vloeiende bloed brak het angstig-heldere besef door dat de mof, die dezen verderf-zaaienden kogel afzond, eerst schennend door den Achterhoek, Betuwe en Arnhem getrokken was. Reminiscenties aan gebeurtenissen in België tusschen 1914-'18, aan het vermoorden van onschuldige burgers, aan roof en verkrachting vloeiden in de harde koppen van deze eenvoudige jongens samen tot dat eene onuitwischbare begrip "wraak".
Zenuw-uitbarsting
Steeds nauwer trok de duisternis zich om ons samen. Reeds lang waren de scherpe, dreigende punten van de prikkeldraadversperring aan ons oog onttrokken en mèt de steeds flauwer wordende fluistering van het riviertje de Grift voor ons, vervaagde ook ons gevoel van onaantastbaarheid, dat door deze natuurlijke en kunstmatige hindernissen was gesterkt. Met den vinger aan den trekker, onze oogen tot tranens toe vermoeid door het staren om de eindelooze duisternis haar machinaties te ontworstelen, waakten wij tegen overrompeling en list. Een diepe stilte, zoo wonderlijk geïntensiveerd door een symphonie van geluiden uit de altijd levende natuur, prikkelde onze verbeelding tot het uiterste. "Laat ze in Godsnaam komen! Alles liever dan dit martelende, zenuwsloopende wachten ...."
Er davert een schot door den nacht. En nog een, en weer .... Alle overspanning, alle angst- en wraakgevoelens ontladen zich in deze ééne activiteit, schieten, laden, schieten, dooden. We hebben het nu ineens allemaal gehoord. Er werd aan de prikkeldraadversperring geknipt. Die schoften. Ze denken zeker dat ze met kleine jongens te doen hebben. Zonder bevel, zonder aansporing braakt de eerste linie haar moordende lood de duisternis in .... Het is de druppel, die de harten vol spanning doet overloopen, want steeds verder slaat het vuren naar achteren en hooger den berg op over. Zware mitrailleuses mengen zich in dit helsche concert als het staccato-slagwerk van het orkest, dat God Mars nu ook in het vredelievende Nederland dirigeert. Overal steken de mondingen van de geweren vurige tongen naar den vijand uit. Maar we proeven den kruitdamp op onze lippen en onze trommelvliezen fluiten van het overal resoneerende geknal: Goddank, we doen iets, de ban is verbroken, we doen iets .... En in de verte loeit een koe haar laatsten adem uit.
Even onverwacht als de uitbarsting kwam, keert de "vuurspuwende berg" tot haar natuurlijke rust terug. Nog één schot verraadt de latente dreiging, die achter de gecamoufleerde heuveltjes schuil gaat. Als de ochtendnevel optrekt, kan de oogst van het door een overspannen verbeelding ontketende "nachtelijke gevecht" worden geteld: twaalf doode koeien en wat takken en bloesems!
De eerste aanval
De puinhoopen van wat eens "Villa Rooddak" was, een kapitale hofstede, welke door onze eigen troepen in de asch werd gelegd, nemen scherpere vormen aan. Een vergeten haan teekent zich af op den schoorsteen, die als een gedenksteen is blijven staan boven deze afgestorven glorie, en roept, hoog zich uitrekkend, ons op tot waakzaamheid en activiteit. Zoo ook moet het geroep der ganzen geklonken hebben in het capitool, toen de rotten zich opmaakten hun verraderlijke spel te spelen. Alsof de haan ons uit onze tot lethargie geworden overspanning en behoefte aan slaap wil wekken, kraait hij ten tweeden male zijn oproep uit het vijandelijke kamp tot ons over. Want nog verscheurt zijn langgerekte kreet de ochtendstilte, of daar kraakt vanuit de puinhoopen een schot, tienvoudig herhaald uit de loopen van de duitsche geweren, die overal in het voorterrein, onzichtbaar, dit moment hebben afgewacht.
Elk bevel is overbodig. Overal in onze loopgraaf hebben de jongens hun geweer door de spleten in de stalen infanterie-schilden gestoken en elke oneffenheid in het terrein, welke ook maar eenige dekking voor vijandelijke schutters kan beteekenen, wordt aan flarden geschoten. De mitrailleurschutter van onze groep draait rustig zijn mitrailleur in de richting van "Villa Rooddak" en sproeit een kruis van kogels over de plek, waarvan de eerste vijandelijke vuurstoot gekomen is. "Ik hoop, dat het een houten kruis zal worden," zegt hij laconiek.
Een duitsche kogel spat uiteen op het harde staal van een infanterieschild en de helm van onzen jongsten soldaat vangt de loodspatten op. Het is krankzinnig, dit gefluit van kogels over onze stelling, en dit losweg terugvuren op een onzichtbaren vijand. Wij schieten op het geluid af, op het geluid dat soms van angstig dichtbij schijnt te komen. Is de vijand zoo goed gecamoufleerd of maken zij gebruik van de natuurlijke hulpmiddelen van het terrein? Doch de vuurkracht van onze smalle loopgraven bleek te sterk om een rechtstreekschen infanterie-stormloop ook maar een kans van slagen te geven. Nog even houdt het vuur vanaf den berg aan, onbeantwoord door de vijandelijke stoottroepen. Slechts één enkel geweer blijft, welhaast met de snelheid van een mitrailleur, doorknetteren ....
Bron: Het Kompas (Nijmegen) - No. 28 (p. 142) + No. 29 (p. 157) - november/december 1945
|