Een kritische brochure "Ik had mijn Roode-Kruis band afgedaan"

door Allert M.A. Goossens

Het werk "Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied" van de auteurs H. Amersfoort en P. Kamphuis deed eind jaren negentig bijzonder veel stof opwaaien, toen het onder ogen kwam van Nederlandse veteranen. Vooral de veteranen die daadwerkelijk in strijd waren geweest met de SS Standarte Der Führer aan het Grebbefront, voelden zich in hun soldateneer aangetast. Zij konden zich niet vinden in de conclusie van de auteurs. Deze stelden immers dat het schenden van het oorlogsrecht, ook aan de Grebbe, slechts incidenteel had plaatsgevonden en dat ze voor wat betreft de nationaliteit van haar plegers, in een redelijk evenwicht hadden plaatsgevonden. Kortom, de Nederlanders hadden niet opvallend minder dan de Duitsers het oorlogsrecht geschonden. Een kwantitatieve vaststelling van de auteurs.

Onder aanvoering van veteraan W. Jagtenberg, oud-strijder in de voorposten en zelf slachtoffer van het schenden van het oorlogsrecht door de SS, bijgestaan door een van 's lands meest gerenommeerde strafpleiters, advocaat Knoops, werd tegen de auteurs waarin in ieder geval rectificatie van bepaalde passages werd geëist in een uit te geven tweede (en dan herziene) druk van het bewuste boek. De rechter deed echter geen positieve uitspraak voor de eisers, daar hij niet kon beslissen over de toelaatbaarheid van toekomstige - toen nog onbekende - teksten, en teksten die [ten tijde van de zaak] al tien jaar oud waren. Daarnaast hadden de schrijvers enkele nader nuancerende teksten beloofd in een eventueel herziene tweede druk.

Thans ligt al enige tijd [sinds 18 maart 2005] voor ons een boekje van een van beide auteurs, met de voor de in de materie ingevoerde lezer veelzeggende titel "Ik had mijn Roode-Kruis band afgedaan". De heer Herman Amersfoort, plaatsvervangend directeur van het Instituut Militaire Geschiedenis (IMG) in Den Haag - een onderdeel van het Ministerie van Defensie - schreef dit werk. Een markant voorwoord van Piet Kamphuis, directeur van het IMG, en deze keer (dus slechts) fungerend als sponsor. Opvallend in de prelude de vrij uitgebreide lijst met meelezers, waaronder enkele prominente namen en hoge militaire rangen. Auteur en lezers weten dat de rol van meelezers van een manuscript meestal heel beperkt is, dus in feite is het voor de lezer niet zo heel belangrijk dat deze mensen worden benoemd; voor de meelezers zelf is het natuurlijk een welverdiend ceremonieel bedankje.

Overweging vooraf mijnerzijds

Een professioneel historicus (her)kent in zijn mooie en boeiende vakgebied een tragische schaduwzijde. Hoewel de wereld nog steeds discussieert of geschiedenis wel een wetenschap is, mist het vak een (omgeving van) absolute en empirische waarheid waarop men kan terugvallen. Men kàn het wetenschap noemen omdat bedrijvers van het vak met elkaar wikken en wegen om de waarheid te benaderen, maar dat is een wel erg geliberaliseerde uitleg van het begrip "wetenschap". Geschiedenis als vak, als fenomeen, kent de problematiek dat het nooit eenduidig geschreven kan worden, er kan nooit gezegd worden "en zo was het". Het is (vaak) een instrument van manipulatie, een exponent van nationalisme of Godsdienst. Soms is het simpelweg een humanistisch of sociaal-cultureel uitgangspunt dat andere inzichten biedt, of een andere uitleg geeft. Feit is dat geschiedenis "feiten" ontbeert, en slechts "benadering van feiten" kent, en zodoende altijd onderdeel van discussie is en zal blijven.

Geschiedenis is het resultaat van een veelpuntenmeting. Niet slechts een begin- en een eindpunt, maar uitgangspunten van politieke, culturele, humanistische, Godsdienstige, sociale, enz. aard. Maar ook - en vooral - vanuit welke partij kijkt men; immers een geschiedenis kent altijd tenminste twee partijen. En ieder van voornoemde referentiepunten heeft zo zijn foutenmarge. Dat is dan gelijk weer de basis voor velen om het een wetenschap te noemen. We stellen immers door middel van complexe wegingsfactoren "met elkaar" de "feiten" vast.

Een tweede argument binnen deze schaduwzijde van het vak is het (evidente) beperkte "novum-gehalte". Er zijn maar heel weinig historici die met nieuwe aannemelijke inzichten weten te komen ten aanzien van de geschiedenis. Daar zien we weer de beperking als we geschiedenis een wetenschap willen noemen. Een onderwerp waar meer dan over welk onderwerp over geschreven werd, is de Tweede Wereldoorlog. Slechts het vrijgeven van geclassificeerde informatie kan tot nova leiden, en dat is dan dus - uit de aard van de zaak - geen novum dat aan de auteur(s) kan worden opgehangen, maar meer aan de (vrijgekomen) bron. De geheimen van Bletchley Park (Shark Enigma code) waren reden voor naoorlogse nova in de geschiedschrijving. Wellicht dat ten aanzien van bijvoorbeeld het England Spiel ook nog eens een dergelijk novum zal ontstaan.
Overigens kent de geschiedenis zelden een nieuwtje wat aan de schrijver kan worden opgedragen. Het zijn immers - ik zei het al - bronnen die het presenteren van een novum mogelijk maken. Ben je professioneel bezig met geschiedenis, dan is er de-facto maar een mogelijkheid om de effecten van een "novum" in jouw vakgebied te benaderen, en de lauweren om te mogen hangen, en dat is om nieuwe invalshoeken - of nog beter - nieuwe theorieën of hypotheses te poneren en deze (zeer) aannemelijk te maken. Voor de meeste bedrijvers van het vak levert dit niets meer dan hoon op of zurige kritieken van het gehalte "leuk geprobeerd". Heel soms echter, slaagt een historicus in zijn opzet, en krijgt men een andere kijk op zaken.

Ik zal in de navolgende bladzijden de meeste paragraven stuk voor stuk bespreken. Het verbaast me dat er zoveel te nuanceren of op-/aan te merken valt op deze studie. Niet alleen daarom heb ik het per paragraaf gesorteerd; dit komt ook door de verzuilde benadering van het onderwerp door de auteur zelf. Ik eindig met een korte conclusie. Mijn ideeën komen immers al tot uiting in de bespreking van de paragraven zelf. Een samenvattende conclusie tot slot is dan voldoende.

Een woord vooraf

Directeur IMG Kamphuis introduceert het boek door eerst te verwijzen naar "Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied". Het legt in deze introductie een aantal zaken uit zoals hij ze ervaart, en legt daarbij een taalkundig talent aan de dag wat typerend zal blijken voor het hele werk. Het werk zal immers sterk terugvallen op definities en taalkundige structuren en verjuridiseren van zaken. Opvallend is dat hij zich volkomen met het werk verbindt door persoonlijk te bedanken voor bijdragen van de meelezers, of wordt daarmee door hem gesuggereerd dat in zijn opdracht deze mensen meelazen?

Het woord vooraf kent twee kernzinnen die de studie typeren en die elkaar in de tekst opvolgen. Overigens zonder deze zinnen thesissen te kunnen noemen. De eerste is "Zij [de studie] is een blijk van de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek naar processen en gebeurtenissen die een potentieel pijnlijk karakter hebben." Er wordt dus duidelijk een wetenschappelijk label gehangen aan deze studie. Het zal blijken dat dit label onterecht is! Daarnaast mag men zich afvragen of het een zaak van een overheidsinstituut is onderhavig onderzoek te verrichten en dit als zodanig te publiceren. Die vraag laten we maar onbeantwoord.

Kernzin twee is "de studie beschuldigt niet, en vergoelijkt evenmin". Het eerste is absoluut juist. De studie blijkt zeer terughoudend in (expliciete) beschuldigende zin - wel wordt evident hier en daar impliciet beschuldigd; anders gezegd, degene die in de studie expliciete beschuldigingen leest, heeft onzorgvuldig of vooringenomen gelezen. Zelfs bij vaststelling door de auteur van [vermeende] oorlogsmisdaden volgt eigenlijk geen beschuldiging. Anders gezegd - het werk draagt niet de stempel van een intentie Nederlandse of Duitse militairen te beschuldigen van schendingen van het oorlogsrecht.
Vergoelijken doet het werk echter wel, en in sommige gevallen opzichtig onwetenschappelijk. Dat zal een belangrijke devaluerende factor blijken.

Tenslotte bevat het woord vooraf - naar mening van ondergetekende - een omissie. De zorgvuldige lezer [ik ga er vanuit dat gezien de complexiteit en selectiviteit van het onderwerp de lezer een kenner is] zal het werk bestuderende, vermoedelijk opvallen dat de auteur opvallend vaak uitgaat van een enkelvoudige of onbetrouwbare bron. Daar waar kwantitatieve analyse door de auteur (ten aanzien van het onderwerp) min of meer wordt uitgesloten, beweegt de auteur zich op bijzonder glad ijs als hij bij enkele zaken zich louter beroept op enkelvoudige of dubieuze bronnen. Dit verwondert des te meer daar duidelijk een wetenschappelijk label aan het werk is gehangen. Het had de directeur van het IMG gesierd indien hij de (beperkte) bronstudie bij bepaalde onderwerpen ook met zoveel woorden had genoemd.

Ik zei het al - het is ons lezers niet gegund de mate van betrokkenheid van de meelezers te wegen. Het is immers aan de auteur of diens opdrachtgevers om op- en aanmerkingen van meelezers te verwerken. Het heeft er nochtans de schijn van dat de namen en functies van de meelezers een soort extra cachet aan het wetenschappelijk- en het waarheidsgehalte van de studie moeten geven. Ik kan me hierin natuurlijk vergissen.

"War being what it is ..."

De eerste paragraven behandelen inleidende materie. In de derde paragraaf citeert de auteur de Amerikaanse veteraan Dick Peters, die met een cliché (van omvang) aankomt door te stellen "War being what it is, and people being what they are, a lot of time a fellow gets so angry he just loses control over himself and emotions take over". Dit citaat - hoe clichématig ook - komt telkens terug in het boek. Het dient niet het doel van vergoelijking, maar van opperste relativering.

Vervolgens introduceert de auteur ons aan het uitgangspunt van het boek [citaat blz. 15]:

"De voorliggende studie onderzoekt de problematiek van de schending van het oorlogsrecht aan de hand van gedragingen van militairen van het Nederlandse en Duitse leger onder gevechtsomstandigheden op Nederlandse bodem in mei 1940. Beide legers erkenden het oorlogsrecht dat in 1940 gold, beide legers hebben het oorlogsrecht, zo blijkt uit het bronnenmateriaal, over het algemeen in hun gevechten gerespecteerd, maar daarnaast hebben individuele militairen van beide legers het oorlogsrecht onder bepaalde omstandigheden ook geschonden. Deze studie neemt daarom een eenvoudige vraag tot uitgangspunt: waarom schonden deze militairen het oorlogsrecht?"

Een eenvoudige vraag inderdaad, maar de wijze waarop men tot een "eenvoudig antwoord" zou moeten komen lijkt mij veel ambitieuzer. Immers - men kan nooit vaststellen of men in alle gevallen de juiste antwoorden op de vele gevallen kan geven. Daarvoor ontbreekt ten ene malen het bronwerk. De auteur zal zich - bij gelegenheid - hier later zelf over beklagen! De sterk relativerende - bijna arrogante - vaststelling dat het hier een eenvoudige vraag [auteur impliceert hiermee immers ook een eenvoudig antwoord] betreft verbaast.

Daarnaast lijkt dit uitgangspunt - gezien de voorgeschiedenis van deze materie in publicatieland - opvallend en functioneel te zijn gevrijwaard van de nuance Wehrmacht / SS. Auteur koos voor de verzamelnaam van "het (...) Duitse leger". Dat lijkt logisch, maar dat is het niet.
Nederland kende - net als alle andere westerse geallieerden - een eenheid van het leger. Er was geen onderling onderscheid in ideologie of anderszins selectie naar doctrine [m.u.v. militair organisatorisch uiteraard]. In het Duitse leger - zeker in 1939 en 1940 - was er wel degelijk een organisatorisch en ideologisch onderscheid tussen het gewone reguliere leger [Das Heer] en de bewapende SS [SS Verfügungstruppen, de latere Waffen SS]. Zeker omdat ook in de praktijk - gedurende de gehele oorlog - zou blijken dat deze organisaties zich van elkaar zouden onderscheiden, zou het zorgvuldiger zijn geweest hier de organisaties ook gescheiden te benoemen.

Schendingen van het oorlogsrecht

Deze paragraaf is opvallend concluderend voor een inleidende uiteenzetting. Wellicht is het de bedoeling van de auteur de lezer vast te prikkelen met enkele pittige conclusies.

Zo stelt de auteur al vast dat de Nederlandse weergave en perceptie van de Duitse strijdwijze naoorlogs bij voorbaat sterk gekleurd werden geprojecteerd. Een en ander zou verband houden met de inmiddels bekende Duitse strijdwijze in het oosten, tegen Rusland. Auteur stelt zelfs dat de Nederlandse perceptie als volgt kan worden geformuleerd: "het systematisch schenden van het oorlogsrecht zou typisch zijn voor de Duitse krijgsmacht in de Tweede Wereldoorlog." Waaraan deze conclusie ontleend wordt, is mij een raadsel. Mij zijn - zelfs niet tijdens de eerste jaren na de oorlog - dergelijke officiële conclusies absoluut niet bekend. Dat zegt natuurlijk niet alles. Het is zeker zo geweest dat vlak na de oorlog erg veel aandacht naar Duitse misdaden uitging. Officiële geschiedschrijvers echter hebben zich veel gematigder uitgedrukt.
Het lijkt vooral een hier geponeerde conclusie van de auteur te zijn, die de mate waarin hij opruimend zal opereren met zijn [c.q. deze] studie wellicht versterkt. Het is in elk geval een zeer dubieuze [eenzijdige] vaststelling door auteur, waarvoor echte bewijzen blijken te ontbreken.

Vragen

Dit is de eerste paragraaf waarin een aantal pittige zaken aan de orde komen die om reflectie vragen. Terecht worden enkele kernvragen gesteld, en terecht wordt door auteur een onderscheid gemaakt in categorieën. De door hem gekozen rommelige verzuilde structuur had anders gekund, maar zou niet tot [inhoudelijke] kritiek mogen leiden omdat het een vrije keuze van systematiek van de auteur betreft. Tot zover dus geen wanklank.

Voorzichtiger word ik als ik de tendentieuze definiëring van terminologie bespreek. Auteur formeert immers een aantal taaltechnische kaders waarin hij later de aard en omvang van de oorlogsrecht schendingen gaat vervatten. Kaders met benamingen die aanleiding tot discussie geven.

Omdat het voor de verdere discussie van groot belang is wil ik een vrij uitgebreid citaat weergeven van wat auteur [op blz. 11] schrijft:

"In het verlengde hiervan moet de vraag onder ogen worden gezien of de Duitse en Nederlandse schendingen van het oorlogsrecht een structureel, planmatig karakter hebben gehad. Daarvan zou in meerdere of mindere mate sprake zijn indien het desbetreffende leger zou voldoen aan een aantal voorwaarden. Daaronder valt te rekenen dat het leger in kwestie het oorlogsrecht voor de gevechten van mei 1940 op Nederlands grondgebied minstens zou hebben afgewezen, dit afwijzen aan zijn personeel bekend zou hebben gemaakt en schendingen zou hebben toegelaten, aangemoedigd of zelfs opgedragen. Bij structurele schendingen is de leiding van de operaties en gevechten direct of indirect betrokken en in het uiterste geval daaraan medeplichtig doordat het schenden van het oorlogsrecht tot de algemeen en van hogerhand geaccepteerde en/of opgedragen strijdmethoden behoort.
Ontbreken deze voorwaarden en stelt het bewuste leger juist veel in het werk om het oorlogsrecht te respecteren, maar treden toch schendingen op, dan zouden zij incidenteel mogen worden genoemd. In dat geval zou het gaan om afwijkingen van een op zichzelf erkende norm. De vraag doet zich dan voor of zij mogelijk uit tijd-, plaats- en persoonsgeboden omstandigheden, de dynamiek van het desbetreffende gevecht en omringende omstandigheden, verklaard kunnen worden. De term gelegenheidsschendingen zou dan op zijn plaats zijn.
"

Heel nadrukkelijk kan de lezer hier alleen maar concluderen dat deze zeer subjectieve definities uit de (digitale) pen van de auteur zijn ontstaan. Creatief zijn de definities zeker, en ze steunen auteur [vanzelfsprekend] in zijn [latere] vaststelling dat de Duitse oorlogrechtsschendingen uitspattingen van individuen en kleine groepjes zijn geweest.

Het is echter slecht verdedigbaar te stellen dat slechts indien niet expliciet opdracht is gegeven c.q. nadrukkelijk toetstemming wordt gegeven tot schending van het oorlogsrecht, er sprake is van "gelegenheidsschendingen". Immers - er zijn veel meer omstandigheden en invloeden denkbaar die kunnen leiden tot algemeen of plaatselijk schenden van oorlogsrecht die de titulatuur "structureel" mag dragen. Het heeft er de schijn van dat auteur vooral de schaal vergroot, om het detail daarmee onzichtbaar te maken. Is het geven van een expliciete opdracht tot schending [zoals later in Rusland zou gebeuren met o.a. het Kommissar Befehl en de Fuhrer Weisung 21] niet vergelijkbaar met het feit dat de SS in feite het oorlogsrecht niet als norm maar als streven had? Een vraag die ik later - aan het eind van mijn evaluatie van de studie - wil beantwoorden.
Het bijzondere is dan ook dat deze definitie - want zo mogen we het lezen zonder het uit zijn context te lichten - door de auteur zelf in diverse passages wordt bedreigd. Elders immers zal auteur de achtergrond van de nationaal-socialistische ideologie bespreken, en het gevaar dat hiervan uitgaat ten opzichte van respecteren van het oorlogsrecht. Ook zal hij later poneren dat de leden van de SS zich a-priori ideologisch veel minder verbonden voelden aan het oorlogsrecht en veel meer aan het niets en niemand ontziende nationaal-socialistische gedachtegoed.
Het door auteur gekozen begrip "gelegenheidsschending(en)" heeft de wat hautaine en bagatelliserende bijklank van verwaarlozing en nivellering. Het lijkt een onverstandige keuze een dergelijk begrip te kiezen. Ik wil dit kort motiveren.

Als op een schaal van heel Nederland wordt gekeken naar het Duitse legeroptreden (SS en Heer samen), dan kan men vaststellen dat inderdaad de Duitse krijgslieden zich in principe aan het geldende oorlogsrecht hielden. Schendingen kan men dan ook op kwantitatieve gronden en gemeten over heel Nederland "incidenten" of "incidenteel" noemen. Licht men er echter enkele voorname slagen op ons grondgebied uit, zoals de Slag om het zuidfront (Rotterdam - Dordt) en de Slag om de Grebbeberg, dan kunnen we deze twee theaters respectievelijk betitelen als "redelijk conform het oorlogsrecht verlopen" en "bijzonder veel handelingen flagrant in strijd met het oorlogsrecht". We zien dan dus een heel ander beeld. Om dit beeld dan weer duidelijk en evenwichtig te bestuderen heeft men een kwalitatieve analyse nodig, maar dat is van later orde. Men kan wel vaststellen dat de definities die auteur stelt wellicht voor heel Nederland als beoordeeld theater passend mogen heten, maar voor bestudering van de diverse slagvelden onvoldoende specifiek zijn. Daarnaast, wegende het feit dat anno 2005 nog een redelijk contingent oud-strijders onder ons is, had het auteur gesierd om juist op basis van die humane overweging een andere terminologie te kiezen. Auteur heeft dat nagelaten. Dat was evident zijn keuze.

Bronnen en methoden

Auteur behandelt hier een uiterst belangrijke zaak. Hij zal hier echter later verder over uitwijden en tot merkwaardige conclusies komen.

Afbakening van het onderwerp

Het verbaast (kenners) niet dat auteur enerzijds in zijn studie de conclusie verdedigt dat het schenden van het oorlogsrecht door de Duitsers geen gepland, methodisch of voorbedacht karakter betrof, en anderzijds dat auteur ervoor kiest de verraderlijke praktijken van het Brandenburger Kommando en andere speciale commando's [Baulehr Kompanie zur besonderen Verwendung 800; Batallion zur besonderen Verwendung 100] en het bombardement van Rotterdam [en Middelburg] onbesproken te laten.

Het komt auteur immers niet uit - zo lijkt het althans - in de bespreking van zijn conclusie deze fenomen van flagrante schending van het oorlogsrecht door de Duitse bevelhebbers te bespreken. De auteur volstaat (t.a.v. de brugovervallen) met te stellen dat dit ongeoorloofde krijgslisten waren. Daarmee zegt hij eigenlijk: "ze waren stout, die Duitsers, heel stout". Krijgslisten immers, zijn geoorloofd volgens het oorlogsrecht. Een ongeoorloofde krijgslist impliceert dat het net over het randje van het toelaatbare is. Het betrof hier echter geen eenvoudige krijgslisten maar vooropgezette, planmatige en methodische (flagrante) schendingen van het oorlogsrecht met een zeer voorname strategische betekenis.

Ze zijn dus beslist niet zo verwaarloosbaar als de auteur in de studie doet voorkomen. Sterker, het feit dat de Duitse 9.Pz.Div al in de avond van 12 mei voor de Moerdijkbruggen arriveerde was een rechtstreeks gevolg van deze "stoute krijgslisten" van de Duitsers. De doorbraak bij Mill (van de Peel-Raamstelling) door een Duitse (pantser)trein was immers een resultaat van het door (in Hollandse uniformen gestoken) Duitse overvalcommando's innemen van de hiervoor essentiële spoorbrug bij Gennep. Hierdoor kon de trein de Peel-Raamstelling al in de vroege morgen van 10 mei verassen en doorklieven, en vervolgens voorname strijdkrachten in de rug van de linie ontladen. Dit had niet alleen belangrijke effecten voor de snelle Duitse opmars door de Langstraat, maar tevens voor de stemming onder de Fransen bevelhebbers toen deze op 11 mei hun ontplooiing van troepen overwogen in West-Brabant. Welke effecten dit nog had op bijvoorbeeld het Duitse bruggenhoofd bij Moerdijk is zuiver speculeren, maar feit is wel dat het bagatelliseren wat auteur doet hetzij zijn gebrek aan inzicht etaleert, hetzij zijn vooringenomenheid t.a.v. zijn eindconclusie vrijgeeft.

Het bombardement van Rotterdam op zich kan men niet flagrant in strijd met het oorlogsrecht noemen daar het inderdaad een verdedigde stad betrof. Het oppervlakte bombardement was - in tegenstelling tot een tactisch bombardement van weerstandpunten - echter wel degelijk ingegeven door de kwaadaardige geest van Göring (en wellicht Kesselring). Zou men de uitvoering op zich nog volgens het oorlogsrecht kunnen verdedigen (advocaat van de Duivel spelende), de intentie was flagrant in strijd met het oorlogsrecht. Het was een willens en wetens vooropgezet plan om door middel van een massale aanval op een civiel doel, een militair-strategisch doel te bereiken. Hier echter ontbreekt het aan voldoende bewijs. Aannemelijk is het echter wel, en Göring werd er dan ook niet voor niets voor veroordeeld tijdens het eerste Neurenberg tribunaal. Hoewel ter relativering moet worden opgemerkt dat het recht van de sterkste hier een aardig woordje in meesprak. Bewijs werd immer slechts omstandig vergaard.

Het bombardement op Middelburg in de meidagen van 1940, die de stad verwoestte, was overigens ook in strijd met het oorlogsrecht. Gelukkig had de schout-bij-nacht vd Stadt Middelburg laten evacueren, en vielen slechts 25 doden. Maar dit bombardement wordt vrijwel altijd vergeten, omdat het na de capitulatie van Holland was. Het was echter een puur tegen civilisten en civiele doelen gericht terreurbombardement. Op dat punt in de oorlog beslist een schending van het oorlogsrecht, en bepaald geen oorlogsnoodzaak.

Beide voorname zaken - de verraderlijke overvalcommando's en het bombardement op Rotterdam - zijn essentiële peilers gebleken onder het al op 14 mei moeten capituleren van de Nederlandse strijdkrachten. Hoofdingrediënten dus van vijf dagen verbeten strijd, zoals aardappels hoofdingrediënten zijn van een stamppot. En toch besluit auteur deze zaken onbesproken te laten in de studie. Vraag die ik dan stel is: hoe zou hij anders tot zijn conclusie kunnen komen [tot welke hij thans in zijn studie komt] als hij deze zaken wel op hun merites zou hebben beoordeeld en zou hebben meegenomen in zijn studie. Het ontneemt een flinke portie wetenschappelijk gehalte aan deze studie dat in het bijzonder de prominente rol van de overvalcommando's in de totale Duitse strategie niet is opgenomen. Het maakt het plaatje immers verre van volledig. Als auteur had gekozen voor het buiten de orde van de studie laten van de handelingen der SS, dan had hij wellicht kunnen volstaan met 25 pagina's! Het is een overweging van gelijk kaliber. Een gemiste kans dus om een volledige studie te verrichten en voor het voetlicht te werpen.

Overigens zal auteur ook nalaten te bespreken welk een verraderlijk karakter Duitsland jegens Nederland - en haar neutraliteit - bedreef vòòrdat wij officieel in oorlog raakten met dat land. Dat verbaast des te meer, omdat later [blz.56] wel het ius ad bellum [lett: recht tot oorlog; waarmee bedoeld wordt het oorlogsrecht in vredestijd ofwel het recht wat bepaald hoe men zich jegens de opponent gedraagt totdat men formeel in oorlog is] wordt behandeld. Duitsland schond het volkenrecht [in casu als voorloper op het oorlogsrecht] regelmatig met haar ongeoorloofde schendingen van onze neutraliteit. Bovendien de leugenachtige propagandistische praktijk die men voerde als het schendingen betrof en het daaruit voortvloeiende diplomatieke verkeer. Duidelijk werd o.m. door de auteurs van "Illusies en Incidenten" aangetoond dat Duitsland een vooropgezette strategie aanhield daar waar het betrof de schending van de neutraliteit van souvereine staten. Deze verraderlijke Duitse strategie dus versus een heel andere doctrine vanuit Engelse hoek, waar slechts noodzaak aanleiding gaf tot schending. Een en ander bleek te meer toen naoorlogs [deels al tijdens de meidagen en vlak daarna] de Duitse cartografische bibliotheken bewezen hoe feilloos men ons land in kaart had gebracht in de laatste maanden voor de oorlog.
Duitsland verzekerde telkens de neutraliteit van de landen België en Nederland, maar zonder dat dit enig moment door oprechte bedoelingen was ingegeven. Dit vond tenslotte zijn climax in de verraderlijke inval, die - in strijd met het oorlogsrecht - niet met een vooraf gegeven ultimatum werd aanvaard. Auteur bespreekt deze materie niet, en dat is - met het uitgangspunt van een wetenschappelijke studie - eigenlijk onaanvaardbaar. In elk geval is het vanuit zuiver wetenschappelijk oogpunt onbegrijpelijk.

Het leidt tot de voorzichtige conclusie dat auteur vooral selectief te werk is gegaan, en de door hem te bespreken gevallen isoleert van een geheel. Minder voorzichtig gezegd: een absoluut ongeoorloofde toepassing van het metonym "pars pro toto".

H.1 Het oorlogsrecht in het geding

Naoorlogse onderzoeken en geschiedschrijving

Op een bijna minachtende toon wordt en-passent de rechtszaak van W. Jagtenberg - veteraan van de voorpostenstrijd aan de Grebbeberg - jegens de auteurs van het boek "Mei 1940 - De strijd op Nederlands grondgebied" genoemd.

"(...) De arrondissementrechtbank Den Haag deed toen uitspraak in een kort geding dat ing. W.D. Jagtenberg, een veteraan van 8RI (een regiment dat op de Grebbeberg vocht), samen met institutionele en particuliere medestanders had aanspannen tegen de eindredacteuren van (...) Mei 1940 - De strijd op Nederlands grondgebied. De eisers verzetten zich tegen de wijze waarop in dat boek de schendingen van beide partijen, in hun ogen, werden beoordeeld en wilden rectificatie. De rechtbank wees hun vordering af."

Daarmee volstaat de studie ten aanzien van bespreking van de zaak. En ook hier geldt eigenlijk weer, wat we eerder zagen bij de afbakening van het onderwerp [van de studie]: men lette vooral op wat de auteur niet schrijft!

Ten eerste werd Jagtenberg in zijn poging de auteurs in kwestie te corrigeren gesteund door maar liefst 27.000 mensen, al dan niet in vereniging- of andere verbindende vorm. Een voornaam deel hiervan veteraan van de meioorlog - een ander deel was militair en/of veteraan in de naoorlogse periode. Wegende dat vele strijdmakkers van de meidagen in 2000 allang het eeuwige voor het heden hadden verruild, kan worden vastgesteld dat dit een ongekend grote groep mensen was die zich kennelijk verbolgen voelde door de voornoemde publicatie van de twee auteurs.
Ten tweede wees de rechter op de toezegging van auteurs in een nieuwe druk van voornoemd boek, nadere nuancering op te nemen, in het bijzonder daar waar het de zaak Migchelbrink betrof [hetgeen overigens in deze studie inderdaad is gebeurd].
Ter derde wees de rechter erop dat een kort geding rechter zich niet inhoudelijk op teksten van een al in 1990 verschenen werk kon gaan richten, en dat eisen ten aanzien van toekomstige teksten [terecht] niet door de rechter konden worden getoetst daar deze teksten ten tijde van de zaak [nog] niet bekend waren.

Voornoemde nadere benoeming en specificatie van eisers en hun sympathisanten, alsmede van de inhoudelijke uitspraak van de rechter, had in de studie moeten worden vermeld. Nu draagt de plichtmatige bijdrage voor de meeste lezers en zeker voor eerder betrokkenen een karakter van "dismissing the subject". Dat verbaast overigens niet echt!

Conclusie

De conclusie van dit hoofdstuk vind ik uitstekend. De conclusie is echter wel wat flets. Daarop valt op zich niets aan te merken. Het bevat een aantal op- en bemerkingen die ik van harte onderschrijf. Terecht zegt de auteur dat met name vlak na de capitulatie te veel focus was op Duitse oorlogsmisdaden. In datzelfde licht zagen we ook andere defaitistische fenomenen verschijnen, zoals de Indianenverhalen over zand en stenen in munitiekisten, Vijfde Colonne verhalen en verraad van alles en iedereen. Terecht ook stelt de auteur het recht van de sterkste - zo de lezer wil van de overwinnaar - aan de orde. Evenzo heeft de auteur een punt als hij benoemt dat er weinig aandacht bleek voor (vermeende) Nederlandse oorlogsmisdaden.

H.2 De bronnen onder kritiek

Slagveld en bronnen

Ik ben het eens met de auteur daar waar hij zegt dat niet alleen degene die ooit op het slagveld stond - en het kon navertellen - de mogelijkheid zou hebben ervan te verhalen of er analyses over te maken. Soms wordt dit - begrijpelijkerwijs - wel door veteranen aangevoerd. Dat zou echter te simpel zijn.
We moeten niet de denkfout maken dat het maken van analyses over het grotere plaatje in de weg zou worden gestaan door de onmogelijkheid voor een niet-veteraan zich echt te kunnen verplaatsen in de geest van een soldaat op het slagveld. De feitelijke gevoelens van een soldaat die er ooit echt vertoefde zijn echter niet te simuleren. Men kan de pure doodsangst, de terreur, de combinatie van geluid, stank, paniek, zweet, bloed, dood, verminking en inspanning nooit voelen als men hem niet ooit gevoeld heeft. Dergelijke zaken zullen altijd een benadering blijven voor hen die er nooit vertoefden. De auteur lijkt dit overigens te beamen.

Kriegstagebuch

De auteur roemt de militaire zakelijkheid en de (militaire) technische precisie van de Duitse Kriegstagebücher. Het vermeld harde verifieerbare feiten stelt hij voorts. Eigenlijk maakte de auteur slechts een voorbehoud daar waar het de betrouwbaarheid van de vijandelijke gegevens betreft. Voorts zou het - met alle insluipende fouten van het moment - een betrouwbaar historisch document zijn, wat in veel opzichten zijn Nederlandse evenknie zou overtreffen in intrinsieke waarde voor "de historie".

Ik beperkt mij thans tot de Grebbeberg, waarvan ik de Kriegstagebücher beschikbaar heb, om deze opportune conclusie van de auteur belangrijk te devalueren.

Ik pak het Kriegstagebuch van de Duitse SS kolonel [Standartenführer] Otto Weidinger. Deze Duitser wordt ook door de auteur zelf enkele malen (ondersteunend) aangehaald voor zijn studie. Dus met dezelfde bronnen werkend, kunnen wij elkaar met gelijke wapenen bestrijden.

Ik ga twee faliekante onwaarheden opsommen die in het "zo zakelijke en militair-technisch betrouwbare" Kriegstagebuch van de SS Standarte Der Führer worden opgenoemd door de heer Weidinger.

[Over het gevecht bij Westervoort: De SS Standarte - III Batallion, ondersteund door een afdeling van het Artillerie Regiment 256 en een met geschut uitgeruste pantsertrein, en later aangevuld met een tweede bataljon gaat het gevecht aan met de verdediging van Fort Westervoort].
"Der Gegner war mit moderneten Waffen ausgerustet und war zahlamassig ungefahr gleich stark".

In werkelijkheid: De totale sector Westervoort (noord en zuid van de bruggen) werd door slechts een compagnie verdedigd; het fort zelf door ruim anderhalve sectie. Een kleine sectie in de rivierkazematten (politietroepen) en een sectie infanterie in semi-permanente stellingen. De overige militairen waren verdeeld over de kleine kazematten langs de Yssel. Maximaal 160 man over het gehele vak. Men had de beschikking over welgeteld een kanon van 5, in de rivierkazemat, en een oud stuk van 8-staal wat als pantserafweer moest fungeren. Voorts alleen enkele lichte en zware mitrailleurs. Men beschikte niet over artillerie of PAG (anders dan het kanon van 5. De SS'er beschikten - zo zeggen ze zelf - over minstens 2.000 man aanvalstroepen, ondersteund door modern geschut en PAK-36 licht geschut).

[11 mei.: SS Standarte DF: I.,III. en II. Btl zetten zich rechts, links en in reserve in beweging vanuit het gebied oost van Wageningen.]

"Ihr folgte entfaltet das Rgt. Mit I.Btl rechts, III.Btl links und II.Btl dahinter im Angriff gegen Wageningen. Der Feind hatte sich an dem Ostrand Wageningen mit MG. und schweren Waffen eingenistet und leistetet hartnäckige Widerstand. Starke Strassensperren und Minenfelder waren vor dem Ort gelegt. Trotzdem gelang es auch hier im festem energischen Zupäcken den Gegner in kurzer Zeit vom Ostrrand zuruckzudrängen. Schritt fur Schritt kämpfte sich das Rgt. durch den Ort durch. Jedes einzelne Haus wurde zu einem feindlichen Widerstandsnest, von Baumen und aus Hecken, feuerte der Gegner, unterstüzt von gut liegendem starke feindlichem Artillerie feuer, auf dem bereits in Besitz genommen Ortsteil. Um 11.00 uhr war der Stadt in unserer Hand."

In werkelijkheid: Wageningen was als stad niet verdedigd, er lag geen Hollandse militair in de stad (wellicht een verdwaalde achterblijver), en er was geen verdediging tot een kilometer of twee west van de stad. Die verdediging - de weerstand biedende voorposten - werd al rond 9.30 uur onze tijd door de SS troepen aangevallen. In Wageningen zelf stond geen militair, geen mitrailleur en geen kanon - er waren niet eens mijnenvelden oost van de stad gelegd. Het enige wat op enige waarheid berust is dat er wel enkele Nederlandse artillerievuren op en rond Wageningen werden afgegeven. Maar ook dat slechts sporadisch. Het hele verhaal is een groot verzinsel, en maakt een volledig verzonnen heroïsch verhaal van de inname van de onverdedigde stad Wageningen. Misschien gold het als verklaring voor tijdsvertraging, voor zware verliezen. Wie weet?

De wijze waarop de studie de waarde en betrouwbaarheid van het Kriegstagebuch, en dan met name ook dat van de SS, beschrijft doet de waarheid ernstig geweld aan. Het is onbegrijpelijk dat de auteur zich aan dergelijke overdreven kwalificaties heeft gewaagd en daarbij de SS in een adem met Das Heer benoemt. Bovenstaande citaten uit het "Auszug aus Kriegstagebuch SS-Rgt "Der Fuhrer" vom 10.Mai bis 12.Juli 40" zeggen voldoende. Het Kriegstagebuch 207.ID daarentegen is een betrouwbaar document. Zoals inderdaad de dagboeken van de reguliere eenheden zeer betrouwbaar bleken. Extra motivatie mijnerzijds lijkt me onnodig.

Het gevechtsverslag (Dr. Paris)

De paragraaf begint met een zinvolle evaluatie van hoe de Nederlandse gevechtsverslagen tot stand kwamen, en de problematiek van de inventaris daarvan. Het is een zeer leerzame paragraaf, tot dat de auteur zijn zakelijkheid verlaat en spontaan het geval van Dr.Paris introduceert. De tijd en plaats van behandeling van deze zaak verbaast, de uitgebreide verhaling na zo'n zakelijke context nog meer. De vergaande conclusies verassen echter het meest!

De zaak van Dr. Paris, zeer bekend bij ingewijden van het Grebbefront, is een zaak die valt of staat bij slechts een enkelvoudige bron. En die bron - zo beschrijft zelfs de studie zelf - is beslist niet onomstreden. Niet alleen het feit dat de auteur prominent [ hij koos immers de titel van het boek uit deze anekdotische beschrijving van een vermeend voorval op de Grebbeberg] gewag maakt van de zaak, maar ook zelf concludeert uit deze bron. Hij trekt zelfs conclusies in de trant van dat Dr. Paris "twee Duitsers op zich af zag komen" en "deze vermoedden niets" en zij werden "pardoes neergeschoten". Voorts "moet het van dichtbij zijn gebeurd". Dr. Paris had - zo concludeert de auteur - slechts "een pistool als persoonlijk wapen."

In deze passage over Dr. Paris verlaat de auteur ontegenzeglijk het wetenschappelijk pad waar hij zegt naar te streven. Helaas zijn er geen andere bronnen die zijn weergave van zaken bevestigen. Slechts een verslag van Hennink bevestigt dat er zo nu en dan nog geschoten werd; zijn patrouilles kwamen ook in contact met Duitsers. En een verslag van de korporaal Damink noemt de confrontatie met een Duitser die hem met getrokken pistool vertelt van de dood van twee Duitse militairen de nacht ervoor. Maar er zaten veel meer geïsoleerde Nederlandse groepjes, zelfs een groep van ruim honderd man. Zelfs de mannen van Hennink hadden zo nu en dan confrontaties met Duitse patrouilles, zo vertelt de overste zelf. Niet alleen verklaart dat het feit dat er niet alleen (vermeend) door Paris is geschoten, en dus de twee dode Duitsers niet per se naar zijn handelen hoeven te verwijzen, maar tevens ontkracht het de argumentatie van de auteur dat de Duitsers reden tot onvoorzichtigheid hadden. Hij stelt echter dat zij niets vermoedden, en dat is zeer twijfelachtig en eigenlijk bijna zeker niet waar. Daarnaast speelt dan nog het fenomeen dat de kans bestaat - ja zelfs aanmerkelijk is - dat Dr. Paris helemaal niet geschoten heeft. Wilde hij inderdaad positieve aandacht voor zijn zaak, zoals de auteur zelf (!) al suggereert? Is het immers niet vreemd dat het vermeend neerschieten van Duitsers niet de aandacht van diezelfde landslieden trok? Het schieten met een pistool op twee doelen gebeurt in de regel beslist niet met slecht twee schoten, zoals de auteur ook al suggereert. De pistoolschutter leerde ook toen al dat twee tot drie schoten op een doel het meest effectief was. En zeker als sprake was van enige of grote mate van opwinding, dan is vermoedelijk zomaar vier tot zesmaal een schot afgegeven. En zou Paris met een pistool of geweer/karabijn hebben geschoten? Dat in combinatie tot het niet terugkeren van twee hunner kameraden zou de Duitsers toch hebben moeten alarmeren? Zouden de in de naburigheid verkerende Duitsers hierop dan niet met enkele sterke patrouilles zijn gaan zoeken naar de mensen die hun werken en leven aldaar zo sterk bedreigden?

Tragiek in de zaak van Dr. Paris is het feit dat hij de enige bron is die dit verhaal in de wereld bracht en houdt. Eén bron is geen bron zegt de historicus, maar niet de historicus die auteur is van deze studie. Juist de bij zijn conclusie zo passende frase "Ik had mijn Roode-Kruis band afgedaan" klonk immers zo pakkend als titel voor zijn studie.

Daarnaast is de kwestie ook nog eens niet onomstotelijk een kwestie waarbij willens en wetens in strijd met het oorlogsrecht werd gehandeld. De interpretatie wanneer een militair opererend onder het ereteken van de Conventie (het rode kruis en haar equivalenten) opereert in strijd daarmee, is nogal ruim. Als de militair redelijk aannemelijk kan maken dat hij zichzelf of zijn patiënten verdedigde, zelfs als dit een offensieve verdediging betreft, dan heeft hij al spoedig het voordeel van de twijfel aan zijn kant. Het feit echter dat de man volgens de auteur was omgeven met oorlogskruizen [de CP van Hennink was inderdaad volgens vele verslagen duidelijk als BHP gemarkeerd] impliceert dat de auteur zeker weet dat de arts zich op moment van schieten niet buiten het zicht van de CP bevond. Iets wat hij al kon bereiken door een twintigtal meter buiten de post te komen! Het verslag meldt niet dat hij staande in de loopgraven de Duitsers doodschoot, het zegt letterlijk: "2 vijanden, die in den morgen van 15 Mei de commandopost naderden heb ik neergeschoten." De auteur concludeert daaruit blijkbaar dat Dr. Paris midden in de CP stond, en dat hij niet als post net buiten zicht van de BHP stond. Een moedige conclusie van de auteur.

Sergeant van Duuren (voorposten I-8RI) verhaalt van de brute gevangenneming van hem en enkele maten door gewapende Duitse hospitaalsoldaten. Ze zitten op dat moment in een dode hoek van een al overlopen deel van de frontsector. Duitse soldaten waren op zoek naar gewonden. Deze Duitse soldaat lijkt dan ook gewoon te opereren volgens het oorlogsrecht, ook al heeft hij zijn pistool getrokken. Zou hij geschoten hebben omdat hij zich bedreigd had gevoeld, dan nog zou hem het voordeel van de twijfel toekomen. Is deze kwestie in essentie sterk afwijkend van de zaak Paris? Ik denk het niet. Het enige verschil kan zijn geweest dat Paris midden in een zone stond die men redelijkerwijs kon aanmerken als onderdeel zijnde van de BHP. Als dat bewezen was dan had de auteur een punt. Vooralsnog concludeert de auteur dit wel, maar laat na het te bewijzen. Kortom, hij begeeft zich op zeer dun ijs.

Wat de bronnen waard zijn / verslagen 40-41 / naoorlogs

De eerste paragraaf behandelt een onderwerp wat zeker deze aandacht verdient. Het is echter weer zo treurig dat de auteur de zaken weer zodanig uitlegt en manipuleert [andere woorden heb ik er niet voor!] dat het weer ten faveure van zijn conclusie zal werken.

Een voorname passage die zijn werkwijze overduidelijk etaleert is de navolgende [citaat: blz. 41]:

"(...) Bovendien zullen in het algemeen verslagen uit de jaren 1940 en 1941 betrouwbaarder zijn dan die uit de naoorlogse periode. Dat is vooral van belang voor de Nederlandse vermeldingen van door Duitse militairen begane schendingen van het oorlogsrecht.(...)"

Nergens wordt [hier] gerept over het feit dat de verslagen uit 1940 en 1941 weliswaar betrouwbaarder zijn in de zin van de betere wijze waarop het geheugen [na korte tijd] dienst deed, maar anderszins zijn er vele gevallen bekend van militairen die zeer terughoudend waren met hun mededelingen over [vermeende] Duitse schendingen van het oorlogsrecht. De auteur heeft dit aspect echter later doen terugkomen in zijn verhaal, terwijl dat op deze plaats had gemoeten. Wie A zegt dient immers ook B te zeggen. Deze auteur stottert echter erg lang. Hij wil eerst zijn punt maken om vervolgens, een beetje weggestopt, deze nuance aan te brengen. Zoals vrij stelselmatig toegepast in de studie, lardeert de auteur op soms storende en onoverzichtelijke wijze een zakelijke lijn met een overdreven uitlichting van voorbeelden, om vervolgens de zakelijke lijn - die de lezer inmiddels bijna kwijt was - weer op te pakken. Zo ook hier dus, als de auteur [op blz. 49] bij een vierde paragraaf [Meer of minder] pas zegt:

"(...) Aan de andere kant echter zou tijdens de bezettingsjaren juist sprake kunnen zijn geweest van een te lage rapportage. Het is immers mogelijk dat angst voor repressailles Nederlandse militairen toen afschrok vrijuit over Duits wangedrag te getuigen. Dit is weliswaar niet uit te sluiten, maar de invloed van deze factor zal niet groot zijn geweest. In de eerste plaats ontbreken in de naoorlogse gevechtsverslagen verwijzingen hiernaar. Verder blijkt niet dat militairen die wel Duitse schendingen meldden, daarvan nadelige gevolgen ondervonden. (...)"

Ik was sprakeloos toen ik deze - ik zeg het weer - onwetenschappelijke toon en mededeling las! De auteur stelt gewoon vast dat de kans van beïnvloeding van de rapporterende militairen door de wetenschap van de Duitse bezetting - en eventuele gevolgen bij negatieve bejegening van die bezetter - verwaarloosbaar is geweest. De auteur faalt echter daarvoor maar het geringste bewijs te verzamelen terwijl voor het tegendeel aanwijzingen genoeg zijn!
Tevens stelt de auteur vast dat de militairen die wel kritisch bleken over het Duitse handelen hiervan geen nadeel ondervonden. Dus? De militairen die bewust geen melding maakten van Duitse misdaden konden deze wetenschap dan ook redelijkerwijs dragen? Natuurlijk niet! Dat men geen nadeel ondervond kon men toch pas na de oorlog vast stellen!

Daarbij speelde voorts dat de naam van de meest voorname onderzoeker [de overste Nierstrasz] van de krijgsgeschiedenis in 1940-1941 aan wie men zijn verslagen en rapporten diende te richten een Duitse naam droeg. Voor allen die de man niet kenden van zijn staffunctie bij het Veldleger of de periode daarvoor was deze Duitse naam geen extra verzekering van vertrouwen - uiteraard niet zelfs - het was een zaak die het wantrouwen slechts deed toenemen.

Daarnaast slaagt de auteur er niet in de lezer te overtuigen met zijn voorbeelden van "gemanipuleerde" verslagen. Uiteraard zijn diverse verslagen gemanipuleerd, maar vooral de verslagen die werden veranderd ten voordele van de conclusie van de auteur worden belicht. De auteur verwaarloost echter in zijn eerdere citaat de kans dat naoorlogs meer feiten over het verwijtbaar Duits handelen aan het licht kwamen. Zo is bekend dat bijvoorbeeld de reservemajoor Weber, commandant van 26GB [I-26RI] aan het Maas-Waalkanaal, zijn manuscript over de slag bij o.m. de Heumense brug tijdens de oorlog aanbood aan een uitgever. Hij kreeg het rood opgemerkt terug; door een Duitse censor waren alle nadelige passages verwijderd. Pas na de oorlog kon hij het aanvullen en uitgeven. Deze wetenschap zal de majoor beslist met anderen hebben gedeeld.
Een nog meer aansprekend voorbeeld is het voorbeeld wat de overste bd E.H. Brongers al eens aanhaalde. Het betreft de 1e luitenant van Lingen (adjudant van de BC I-24RI). Terug uit Duitsland na de eerste krijgsgevangen periode ontving hij opdracht een verslag in te dienen van de gebeurtenissen in de meidagen aan het Grebbefront. Hij vroeg advies aan zijn plaatsvervangend BC, de kapitein Van Heyst. Die reageerde als volgt: "De verslagen waar die schoftenstreken van de moffen in staan, sturen we niet in, die bewaren we tot na de bevrijding. De rest kun je doorsturen!"
Overste Brongers ondervond überhaupt tijdens zijn vele interviews met getuigen, en de onderzoeken die hij verrichtte, dat juist regelmatig het bezwaar van wantrouwen jegens Den Haag bestond tijdens de oorlog. Ook werd de verdachte Duitse naam van de officier in kwestie vaak als reden opgevoerd. Hoe opvallend dat de auteur er thans blijk van geeft er in te kunnen slagen het tegendeel te onderbouwen. Hij doet het hier overigens wat mij betreft absoluut niet - hij poneert slechts. In elk geval faalt hij opzichtig te bewijzen - of stellig te maken - dat de terughoudendheid bij militairen tegen de Duitsers te getuigen verwaarloosbaar was.
Sterker - de auteur weet nog een "blessing in disguise" te halen uit de situatie. Zoals de lezer inmiddels gewoon is, worden onderwerpen en zaken in hoofdstukken schijnbaar willekeurig door elkaar gegooid. Behandelde deze paragraaf eerder nog de betrouwbaarheid van de Nederlandse verslagen, nu wordt de lezer ineens geïntroduceerd met de "blessing in disguise". Dat de auteur op zich mag wijzen op deze zegen staat buiten kijf, maar twee zaken vallen op. Allereerst het eerder aangehaalde feit dat niet de Duitse handelswijze [in casu] onder de noemer van dit hoofdstuk aan de orde is, maar de betrouwbaarheid van de verslagen. Dus niet de zegen van het Duitse handelen, maar het rapporteren door de - overigens überhaupt omstreden - kapitein Hakkert in zijn rapporten en verslagen. Ten tweede is het niet aan de auteur om a-priori verzachtende omstandigheden aan te voeren als eerst moet worden vastgesteld dat er schending van het oorlogsrecht aan de orde was. Men dient immers eerst een feit vast te stellen, en vervolgens pas naar de omstandigheden te kijken om dit te verklaren, vergoelijken of anderszins een aanvullende motivatie te verlenen. Het handelen van de Duitsers was a-priori in strijd met het oorlogsrecht, maar ... bleek in dit geval een vermoedelijk positievere afloop voor de Hollandse verdedigers te hebben. Dat zou een eerlijker voorstelling van zaken zijn geweest. Echter op een andere plaats dan in deze paragraaf. De woorden van zegening dalen thans neer op ongelovigen!

Hier komt de lezer ook langzamerhand op het punt dat de belerende en [ja echt] verdacht pro-Duitse toon van de auteur steeds meer gaat irriteren. Hij heeft het licht gezien en zal wel even zorgen dat ik, lezer met [helaas voor hem] ook enige kennis van zaken, dat licht ook met dezelfde invalshoek ga zien. Men heeft inmiddels het gevoel als lezer een studie ingepeperd te krijgen, in plaats van met de studie een basis voor stof tot nadenken te ontvangen.

In de paragraaf "Meer of minder" wordt voorts aan de orde gesteld dat het gevaarlijk zou kunnen zijn geweest Duitse militairen tijdens de strijd - of direct na [plaatselijke] afloop daarvan - te wijzen op naleving van het oorlogsrecht. Deze paragraaf behandelt dit onderwerp voorts op een informatieve wijze, waarbij zowel positieve als negatieve ervaringen worden opgetekend. Voor het grote geheel is de paragraaf verder van weinig betekenis.

Kwantitatieve of kwalitatieve analyse

De conclusie dat vooral een kwalitatieve analyse het fundament zou moeten vormen voor een zorgvuldig en eerlijk onderzoek naar schendingen van het oorlogsrecht wordt door mij beslist gedeeld. De auteur heeft elders al terecht gewezen op de diverse vormen en maten waarin de verslagen zijn ingediend. Lang niet alle verslagen lenen zich voor een eenvoudige kwantitatieve analyse. Sterker - en ook dat merkt de auteur terecht op - bij gebrek aan Duitse verslagen zou een kwantitatieve analyse überhaupt niet aan de orde kunnen zijn.

Daarnaast ben ook ik de mening toegedaan dat bepaalde verslagen - ook ten aanzien van andere onderwerpen dan de [vermeende] schendingen van het oorlogsrecht - kwalitatief waardeloos of slechts gering van waarde zijn. Zij zouden dan in een kwantitatieve analyse ook niet mogen meetellen.

Conclusie

Ik heb verder op de conclusie niets aan te vullen. In de paragraven van dit hoofdstuk repliceerde ik al daar waar nodig op naar mijn mening onjuiste beweringen of meldingen van de auteur. Het is onnodig in herhaling te vallen.

H3. Nederland, Duitsland en het oorlogsrecht

Oorlogsrecht / humanitair oorlogsrecht

Beide paragraven vertellen de lezer buitengewoon informatief over het hoe en waarom en het ontstaan van het oorlogsrecht. De verdragen en conventies (Genève en Den Haag) worden besproken en in een notendop wordt samengevat waar het oorlogsrecht anno 1940 voor staat. Het is jammer dat het boek verder geen aandacht besteed aan het ius ad bellum.

De houding ten aanzien van het oorlogsrecht

Een langdradige paragraaf waarin tenslotte de auteur de oorlogsnoodzaak en haar exponenten eerder in de geschiedenis bespreekt. Auteur eindigt met een wat [letterlijk] misplaatste subconclusie door te stellen dat de schendingen van het oorlogsrecht in 1940 niet werden veroorzaakt door een officiële afwijzende houding jegens het recht door Duitsland of Nederland. Een dergelijke subconclusie vraagt om meer, wat niet wordt gegeven, en daarom hoort de subconclusie thuis in een concluderende paragraaf. De lezer is echter inmiddels al gewend aan de fragmentarische opzet van de studie.

Onderwijs en inprenting: Nederland / Duitsland

De paragraaf behandelt de (gebrekkige) informatie die de Nederlandse militair kreeg over het oorlogsrecht, en vooral de praktische toepassing in het veld. Een kwestie welke overigens beslist niet typerend is voor de vooroorlogse militaire praktijk. In mijn eigen legertijd heb ik welgeteld één keer les gekregen in het oorlogsrecht [tijdens de primaire opleiding] en nooit tijdens enige les of oefening werd het herhaald of toegepast. Alleen bij oefeningen waarbij we krijgsgevangenen namen, werd ons ingeprent wat wel en niet mocht, maar het feit alleen al dat onze "gevangenen" collega's van eigen of bevriend leger waren voorkwam enig exces. De paragraaf doet zeer gewichtig over het ontbreken van lessen oorlogsrecht en praktische toepassing daarvan tijdens tactische oefeningen. Voor de mensen uit de praktijk is dit wat goedkope retoriek. Oorlogsrecht is voor 90% humane logica, en de rest zoeken we wel op als het zover is. Klaar. Overdreven en onnodig wordt het onderwerp uitgemolken, terwijl iedere lezer bekend is met het beperkte oefenprogramma van onze vooroorlogse militair. Zelfs de publicaties in militaire tijdschriften worden uitputtend besproken. Een keuze van de auteur.

Als we de Duitse kant gaan bespreken dan valt de auteur weer in zijn [merkwaardige] gewoonte veel te veel in voorbeelden uit te wijden zodat de lezer het onderwerp uit beeld verliest. Opeens zit de lezer weer te midden van kwesties rond de interpretatie van het oorlogsrecht. Hier worden voorbeelden bij gehaald die niets met het onderwerp inprenting van het recht bij militairen te maken hebben!

De SS

In deze paragraaf dient te lezer op zijn hoede te zijn. Het gaat er vooral om wat de auteur niet schrijft, en hoe hij zaken omschrijft. De paragraaf is een zeer summier verhaal rondom de organisatie die symbool zou staan voor oorlogsmisdaden van de ergste soort. Dat daarbij door minder ingevoerde lezers Sonderkommando's, Sicherheitsdienst, Einsatzkommando's, Totenkopfverbande en Waffen SS op een hoop werden gegooid is minder relevant. Het bestuur van de organisatie van de Schutz Staffel lag bij één man, een exponent en discipel van de Nationaal-Socialistische leer: Himmler. Deze man stond samen met Adolf Hitler symbool voor het absolute kwaad in nazi-Duitsland.

Deze paragraaf is wellicht het meest dubieus geschreven stuk in het boek. Het spaart de kool en de geit zo sterk, dat de auteur - die zeer ingevoerd moet zijn in de materie - misleiding kan worden verweten!

Als de lezer de paragraaf leest dan moet je bijna gaan denken dat de bewapende SS een vrij standaard leger organisatie was, zij het strenger in de leer dan de reguliere Duitse landmacht.

De auteur maakt om te beginnen een kolossale denkfout in dit stuk als hij de inzet van de SS bij de Grebbeberg bespreekt. Hij draait zaken om. Omdat het voor ingevoerde lezers een storende fout is, bespreken we het hier. Hij zegt:

"De 207.ID die daar [Grebbeberg] aanviel, was versterkt met de SS Standarte Der Führer. Omdat dit regiment gemotoriseerd was trad het in de voorhoede op."

Nee - omgedraaid: omdat het regiment in de voorhoede moest optreden, als gewapende verkenningseenheid en als stoottroep, was het SS regiment sterk gemotoriseerd! Dezelfde taak was overigens weggelegd voor de SS Leibstandarte Adolf Hitler die was ingedeeld bij de 227.ID. De taak waarvoor de SS zich immers zag staan - omdat het zijn functionaliteit nog aan het leger moest verkopen in mei 1940 - was zichzelf te bewijzen. Aangezien men niet overtuigd was van hun militaire vernuft, werden de SS'ers in beginsel ingezet voor de gevaarlijkste taken die (in principe) relatief weinig militair vernuft vroegen, maar zeer risicovol waren: diepteverkenningen [in Feindesgebiet] en stoottroeptaken. Voor de eerste taak was motorisering nodig.

Vervolgens trekt de auteur weer bizarre conclusies uit gebeurtenissen die elders in mei 1940 plaatsvonden. We kunnen dit alleen maar weer met zijn citaten ondersteunen:

"Op veel meer plaatsen in Nederland vielen SS-eenheden aan en zonder dat dat tot problemen met het oorlogsrecht leidde. De andere divisie (...) was versterkt met een ander SS-regiment, de al genoemde SS Leibstandarte Adolf Hitler. En de SS Verfugungsdivision trok met de Standarten Deutschland, Germania en divisietroepen vanaf de Maas door Noord-Brabant. Deutschland veroverde, na te zijn versterkt tot de Gruppe Hausser, vervolgens de belangrijkste delen van Zeeland en versloeg daarbij Nederlandse en Franse eenheden. Van geen van deze operatietonelen zijn incidenten als op de Grebbeberg gemeld."

De conclusie dat de SS elders in ons land ook werd ingezet en dat daarbij geen opvallende gevallen van schendingen van het oorlogsrecht opvielen, en dat daarmee niet kan worden gezegd dat het SS-karakter van de aanvallers bij de Grebbeberg heeft bijgedragen aan de schending van het oorlogsrecht, is zo slecht onderbouwd dat we hem terzijde moeten leggen. De auteur meent ons 1-2-3 te overtuigen door te zeggen dat omdat de ingezette SS elders geen overtredingen van enige omvang leek te begaan, het gebeuren bij de Grebbeberg niets te maken zou hebben gehad met de inborst van de SS soldaten aldaar. Dat is een hele slechte analyse van de auteur. Overigens nog onjuist ook - en dat zullen we later o.m. zien als we de gebeurtenissen aan het Maas-Waalkanaal onder de loep nemen.

Een zeer voornaam onderscheid wat de auteur niet noemt, maar wat wel nadrukkelijk aan de orde is, is dat het Regiment Der Führer - in tegenstelling tot alle andere SS regimenten en eenheden in ons land - bestond uit Oostenrijkers met alleen een Duits kader. Het is bekend dat Holland voor vrijwel alle Duitsers - nazi of niet - een broedervolk was. Er leefden zeer sterke en hechten sentimenten tussen Nederlanders en Duitsers over en weer. Opvallend veel Nederlanders [duizenden] werkten en woonden in Duitsland. Bij Oostenrijkers en Nederlanders was dat gevoel helemaal niet aanwezig. Dit is een plausibele verklaring voor milde gedragingen van het Duitse leger in ons land; en niet alleen in mei 1940, maar ook zeker het eerste jaar van de bezetting. Vermoedelijk niet voor niets kreeg ons land verhoudingsgewijs zeer veel met Oostenrijkers te maken. De 9.Pz.Div. bestond ook uit Oostenrijkers en onze Reichskommissar werd al spoedig Seyss-Inquart, ook een Oostenrijker. Zou dit louter op toeval berusten of lag hier toch aan ten grondslag dat teveel Duitsers een te lankmoedige houding zouden aannemen tegen Nederland? Het is naar mijn mening geen verwaarloosbare zaak dat de SS DF uit vooral Oostenrijkers bestond. De auteur noemt het echter niet als factor. Overigens was deze Standarte ook de enige die zich nog moest bewijzen in de strijd, en was ze daarmee ook uitzonderlijk. Alle andere Duitse verbanden hadden al strijd gezien. Ik dat wordt - in dit licht- niet benoemd.

Daarnaast is de gefixeerde strijd aan de Grebbeberg de enige plek in heel West-Europa waar een voorname Duitse aanval drie dagen lang werd opgehouden. Nergens aan het westfront gelukte het de Fransen, Britten of Belgen de Duitsers op een plek te fixeren terwijl deze offensieve acties pleegden. Zelfs het feit dat de geallieerden "rustig" uit Duinkerken mochten vertrekken had zijn oorsprong in merkwaardige Duitse beslissingen, in plaats van succesvolle verdediging tegen Hitlers' troepen door de geallieerden.
De strijd tegen een gefixeerd punt, waarbij men de vuurdoop ontvangt (een deel van de SS DF kreeg dit bij Westervoort kortstondig te verduren, een ander deel pas bij de Grebbeberg), waarbij men deerlijke verliezen lijdt en waarbij men zich drie dagen achter elkaar schijnbaar vastloopt op vijandelijke steunpunten geeft veel meer aanleiding tot het overschrijden van grenzen dan de mobiele gevechten van de SS elders.
Want hoe kwam de SS elders in aanraking met de tegenstander? In korte gevechten of vuurcontacten langs de Yssel, Maas-Waalkanaal, op de Veluwe en in Noord-Brabant. Vervolgens werd door de SS Verfügungsdivision een gedoseerde offensieve actie opgezet tegen het uiterst zwak verdedigde Zeeland. De Nederlanders gaven hier blijk van ongeïnteresseerdheid en verzetten zich amper meer, de Fransen vochten een terugtrekkend gevecht en werden vooral gedreven door maximale bescherming van eigen lijf en leden. Hier vond geen echt zware, en zeker geen gefixeerde strijd meer plaats. Kortom - overal waar de SS elders in ons land werd ingezet was geen aanleiding om de vlam in de pan te laten slaan. Desondanks zijn wel enkele feiten te benoemen [wat later gebeurt]. Dat de auteur de vergelijking toch in enkele zinnen aangaat en er ook een conclusie aan verbindt, is hem kwalijk te nemen. Het pleit niet voor zijn inzicht en wetenschappelijke werkwijze.

Voorts zijn twee grote gevallen van schending van het oorlogsrecht bekend geworden in de meioorlog die niet in ons land plaatsvonden. Auteur vindt het niet nodig ze ook maar zijdelings te benoemen. Het ergste van de twee was de moord op 97 (in eerste aanleg 99, maar twee Britten - Pooley en O'Callaghan - ontsnapten) Britse krijgsgevangenen door de SS Totenkopf Division [II Inf Rgt] op 26 mei 1940 bij Le Paradis (Pas-de-Calais). Deze 97 Britten werden allen geëxecuteerd of hun hoofd werd ingeslagen. De massa moord werd ontdekt door een majoor [Major Freiherr von Riederer] van de staf van het Zesde leger. De verantwoordelijk SS commandant, SS Grüppenführer und Generalleutnant Eicke meldde doodleuk als vergoelijking in zijn rapport dat de Britten soft-tip dum-dum kogels tegen zijn mannen hadden gebruikt en dat dit in strijd met de Conventie van Genève was. Voorts hadden de Britten volgens hem een nazi-vlag uitgehangen om de SS'ers te lokken, en vervolgens velen van hen neergeschoten. Komt ons deze leugenachtigheid [Weidinger] niet bekend voor? Feit was dat de divisie de dagen ervoor in gevechten tegen het BEF zware verliezen had geleden [157 doden, 500 gewonden, 53 vermisten], maar op het moment van executie al een dag geen strijd had geleverd. Een pure oorlogsmisdaad, die impliciet werd goedgekeurd door haar hoogste bevelhebber ter plaatse. De verantwoordelijke man, SS Obersturmführer Knoechlein, werd na de oorlog veroordeeld en geëxecuteerd. Overigens dient voor de volledigheid te worden opgemerkt dat er in mei 1940 een geval bekend is geworden waarbij vermoedelijk Britse militairen tussen de 70-80 Duitsers van dezelfde SS divisie hebben vermoord. Dit vond plaats op 21 mei bij Arras. De Duitsers hebben hiervan echter nooit geweten. Het kwam pas in de publiciteit na de oorlog door de Franse militairen die erbij waren. Maar ter voorkoming van een eenzijdige beeldvorming moet het genoemd worden.

Een tweede geval van bekende SS moord op krijgsgevangenen vond een dag later plaats, 27 mei 1940. Deze keer waren het elementen van de SS Leibstandarte Adolf Hitler [7/II Btl], net gearriveerd vanuit Nederland, die ongeveer 70 Britse krijgsgevangenen vermoorden. In het gehucht Esquelbecq bij Wormhoudt (20 km van Duinkerken). Men schat dat tussen de 65-100 gevangenen van de 2nd Royal Warwickshire Reg., Cheshire Reg. en de Royal Artillery werden over een open veld opgedreven naar een grote boeren schuur. Hierin werden ze opgesloten. Handgranaten werden naar binnen gegooid waardoor een deel der Britten omkwam. Vervolgens werden de levenden naar buiten gejaagd en vijf aan vijf geëxecuteerd. Ze werden allemaal voor dood achtergelaten. Vijftien Britten in de schuur overleefden en gaven zich later aan reguliere Duitse eenheden over.

Deze twee gevallen van SS oorlogsmisdaden werden gepleegd vlak na het einde van de campagne tegen Nederland. De SS generaal Eicke - commandant van de SS Totenkopf Division - stelde in zijn memorandum dat de executie door zijn eenheid een represaille was voor de zware verliezen (geleden door vermeend gebruik van ongeoorloofde munities). Zijn verliezen waren kleiner dan die van de SS DF in de strijd voor en op de Grebbeberg. Het toont aan waartoe deze eenheden in staat waren. De SS Leibstandarte - de voor de moordpartij in Wormhoudt garant stond - was twee weken daarvoor nog actief aan de Grebbelinie.

De Waffen SS zou tijdens de oorlog nog vele malen blijk geven van moraalloze gedragingen, moord en doodslag. Alleen in Europa - los van het Slavische front - al vele bekende en zware gevallen - waarbij opgemerkt dat de SS tussen zomer 1941 en voorjaar 1944 vooral in Rusland actief was. Hun terugkomst in het westen bleef niet onopgemerkt: Malmedy [1944: SS Obersturmfuhrer Peiper - lid van de SS LAH in de meidagen - moord op 70 Amerikaanse krijgsgevangenen], Normandië [1944: 12. SS Pz Div: Canadeze POW's en SS Hitler Jugend], Oradour-sur-Glane [1944: SS Regiment Der Führer - onderdeel van SS Pz Div Das Reich - 452 vrouwen en kinderen vermoord - SS Sturmbannführer Diekmann/Hauptsturmführer Otto Kahn], Tulle [1944: een dag voor Oradour, vermoordde hetzelfde regiment 99 bewoners van de plaats Tulle, Ascq [1944: 12. SS Pz Div: moord op ruim 100 burgers vanwege opblazen spoor] en Distomo Griekenland [SS PzGrenRgt 7 - Hauptsturmführer Lautenbach. Moord op 218 Griekse burgers].

Het had auteur gesierd als hij tenminste een korte verwijzing had gemaakt in zijn studie naar andere excessen van de Waffen SS aan het westelijke front. Door dit niet te benoemen, zelfs de twee gevallen in de mei 1940 in België en Frankrijk niet, laadt de auteur de verdenking op zich de Waffen SS omwille van zijn eindconclusie te sparen.

De auteur omschrijft de SS terecht als een ideologische elite door te stellen dat hun "gevechtsbereidheid, fysieke kwaliteiten, groepscohesie, vermogen verliezen te accepteren en in het algemeen het moreel op een hoog niveau lagen." Dit is een vrij positief beeld wat de auteur schetst, waarbij iedere lezer zegt "dat is ook het beeld dat we bij onze mariniers willen zien."

Als je duidelijk bent - wat de auteur bewust of onbewust nalaat - dan was de opleiding van de op ras(zuiverheid), arische kwaliteiten en politiek fanatisme geselecteerde Waffen SS'er (in 1940) er eentje waarbij pure hersenspoeling plaatsvond. Deze militairen, die als kanonnenvlees zouden worden ingezet, moesten keihard worden, meedogenloos, het beste Führermateriaal, en een exponent van hun nationaal-socialistische ideologie. Tucht en orde waren veel meer ondergeschikt en formeel geregeld dan in het reguliere leger; zolang ze zich in functie maar gedroegen naar het nazi-ideaalbeeld. Het waren vaak niets ontziende racisten en soms absolute mensenhaters. Slechts weinigen waren echt idealisten van de nazi-cultuur. Het avontuur en het geweld trok hen aan, het genootschap evenzo. SS'ers moesten in staat zijn hun Wehrmacht collega's op alle fysieke en mentale meetpunten te verslaan, en zo hun sporen te verdienen. Ze moesten in staat zijn de ergste oorlogstaken op zich te nemen, en primair de bloedigste operaties willen uitvoeren. Oorlogsrecht was niet de norm, maar een streven. De overwinning was de norm, en de oorlogsnoodzaak prevaleerde bij hen veel meer dan bij de reguliere eenheden. Hun dood en hun offer bracht de SS het overwicht wat het als hoogste politionele orgaan in de Duitse maatschappij nodig had.

Helaas behandelt de auteur niet de mensen die hun plaatsen vonden in de gelederen der Waffen SS. Men kan met een gerust hart concluderen dat naast pure ideologische fanaten, de SS vooral een verzameling randfiguren van de hoogste soort was. In eerste instantie vond men deze types ook in de SA, maar vele van deze van origine criminelen en straatvechters werden na de coupe [Nacht der lange messen - de moord op Ernst Rohm] door de SS, in de gelederen van diezelfde SS opgenomen.

Veel van de latere topfiguren in de Waffen SS, vochten als onderofficier of subaltern officier in de gelederen van de (leib)standarte(s) die aan het front in Nederland werden ingezet. Onder hen beruchte mensen als SS Obersturmbannführer Hilmar Wäckerle [commandant van het 4e bataljon van de SS Standarte Der Führer, dat aan de Grebbe vocht]. Deze man was in 1933 de eerste SS commandant van het eerste concentratiekamp in Hitler Duitsland, Dachau. Hij schreef daar de blauwdrukken voor de latere wreedheidsregiems van de SS in andere kampen, iets wat werd verbeterd door zijn opvolger Eicke (die we ook al tegenkwamen). Wäckerle was een perverse, wrede man die bovendien bijzonder bevriend was met Himmler. Onder Wäckerle kreeg Dachau in 1933 de naam "Schule der Gewalt". In 1933 werd Wäckerle van zijn functie ontheven omdat hij ... te gewelddadig optrad tegen gevangenen! Maar niet de wreedheid was aanleiding tot zijn ontslag, maar de machtsstrijd waarin de SS zich toen nog bevond. Feit is dat Hilmar Wäckerle [hij kwam om in Rusland in juli 1941] moeiteloos in de rij van de Heydrichs, de Eichmanns en de Mengeles kan worden opgenomen.
Een andere absolute nazi, en meedogenloze officier was Joachim Peiper. Hij zou later in beeld komen toen zijn Kampfgruppe in de Ardennen een 70 Amerikanen ombracht (overigens zouden de Amerikanen een paar dagen later zo'n 90 Duitse gevangenen afslachten - hoogstwaarschijnlijk als represaille). Peiper was nog Untersturmführer tijdens Fall Gelb, en diende in de Leibstandarte. Saillant detail is dat Peiper na de oorlog ter dood werd veroordeeld voor oorlogsmisdaden, dit werd omgezet in gevangenisstraf en dat hij na zijn vrijlating in Frankrijk ging wonen. Hier werd hij vermoord!
Ook andere latere SS coryfeeën (Kumm, Harmel) dienden in de SS Standarten Adolf Hitler en Der Führer, maar zij zijn thans geen onderwerp, dus ik laat het hierbij.

Dit, en alleen dit, geeft een redelijk eerlijke afspiegeling van de Waffen SS in mei 1940. De SS was een ideologisch monster waarbij deze organisatie de mening was toegedaan dat het doel de middelen heiligde. Daarbij zij opgemerkt dat ook binnen de Waffen SS mensen rondliepen die weliswaar idealist waren, maar nog wel een menselijke maat kenden. Niet alle SS'ers waren criminelen, beslist niet! Want men moet in de karakterisering van hun gewelddadige karakters niet voorbij gaan aan hun (vooral later) militaire prestaties, die hier en daar voor bewondering hebben gezorgd. Desondanks slaagt de auteur er beslist niet in een goed [maar vooral eerlijk] beeld van de organisatie te schetsen, en dit lijkt niet geheel onbewust zo te zijn ontstaan.
Het feit dat hij in zijn studie min of meer stelt dat het oorlogsrecht norm was bij de SS is apert onjuist; het was slechts een streven! Het feit dat hij anders poneert dient echter - we zeggen het opnieuw - zijn eindconclusies. Het verklaart echter het feit dat de SS eerder over de schreef ging aan hun driestere optreden. Maar lag dat nou net niet in de opleiding en doelstelling van dat bedrijf? De auteur draait om de hete brij heen. Dat is een gemiste kans.

H. 4 Van Polen naar Rusland

De veldtocht in Polen

De auteur wijdt uitgebreid uit over de Duitse veldtocht en de inzet van Einsatzkommando's in dit gebied. Het is een zijtoneel van de zaken die zich in Nederland zouden afspelen, maar een noodzakelijke nuance. Dat het een impuls gaf aan discipline handhaving ter voorbereiding op de Westfeldzug is vermoedelijk waar. Of de motivatie daarvoor zo was als de auteur hier weergeeft vraag ik me sterk af. De Duitse legerleiding maakte zich niet zo zeer druk om de burgerlevens of de levens van tegenstanders, maar meer om de beheersbaarheid van de militaire eenheden en hun (be)stuurbaarheid. Feit is dat de veldtocht tegen Polen een voorbereiding was op de Duitse invasie van Noorwegen/Denemarken, en vervolgens Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Er werden door de Duitsers al doende heel veel lessen geleerd. Veel Duitse militairen was het duidelijk dat de strijd tegen het oostelijk deel van Europa er één was tegen Untermenschen, en die tegen het westen tegen rasgenoten. Dat zou bij voorbaat al een groot verschil maken.

Circulaires en Krijgsraden

Dat de tucht inderdaad werd aangescherpt in de periode tussen oktober 1939 en de aanval op de Scandinavische landen op 9 april 1940 was wel duidelijk. De militairen die net de strijd achter de rug hadden moesten weer in kazernetucht worden teruggebracht en dat vergt ieder leger kosten en moeite. Daarnaast was het van belang dat de gegevens die aan sommige eenheden / officieren bekend werden gemaakt, en die aanleiding zouden kunnen geven tot uitlekken van plannen, binnen beperkte kring bleven. Dronkenschap van met name officieren werd daarom nogal streng bestreden. Verder werden diverse gedraglijnen nog eens aan de meeste militairen voorgehouden. Plunderen in vijandelijk gebied werd met name behandeld, maar vermoedelijk meer omdat de discipline van de eenheid eronder lijdt dan dat men nou zo bezorgd was over "mein und dein". Het is daarnaast volkomen logisch dat de tucht werd aangescherpt omdat Duitsland inmiddels volledig was gemobiliseerd [Nota bene: 5.000.000 reguliere militairen - 125.000 SS manschappen: een groot deel van deze militairen in combat functies]. Vierende teugels zouden de bestuurbaarheid van de eenheden belangrijk verminderen. De auteur maakt er een heel academisch verhaal van, en doet net alsof het Duitse leger zo begaan was met het oorlogsrecht. Ik betwijfel sterk of dit in essentie zo was. Het leek vooral eigen belang en een kwestie van management.
De traditionele Duitse eenheden, meestal vanuit de Pruisische of Noordduitse contreien, hadden sowieso een redelijk hoog tuchtniveau binnen de troep. Daarnaast waren veel Duitse eenheden aan het begin van de oorlog nog onder commando van traditionele officieren, en deze hadden de soldateneer hoog in het vaandel. Veel eenheden hielden dit zelfs in het vaandel bij aanvang van operatie Barbarossa [juni 1941], terwijl er een aantal bevelen van de Führer voorlagen die expliciet opriepen tot politieke zuivering en keihard optreden tegen minderheden.
Er was in nazi Duitsland ook een belangrijk onderscheid tussen noord en zuid, wat eigenlijk al sinds WOI zo was. Hoe dichter bij München men was gestationeerd, hoe dichter bij de macht. Eenheden in zuid-Duitsland werden eerder als elitetroepen bejegend dat troepen in het hoge noorden. De fanatieke nazi's bij Das Heer, vond men dan ook eerder in die contreien die dicht bij Hitler en dicht bij München lagen. Deze eenheden waren het die sneller correctie nodig hadden dan de reguliere troepen of de traditionele eenheden. De spanningen die bovendien ontstonden tussen de meer en minder fanatieke nazi's in de gelederen waren niet zelden aanleiding voor tuchtrechterlijke zaken.
We zien in mei 1940 een grote mate van hoffelijkheid als de 1.Kavallerie Division de noordelijke provincies bezet, en tegen de Afsluitdijk ageert. Nederlandse gevangenen en gewonden worden uiterst hoffelijk behandeld. Eén uitzondering is hierop bekend, waarbij Duitse militairen wraak willen nemen op Nederlandse verdedigers in de Q-lijn omdat een Duitse officier gesneuveld was die zich in Polen zeer had onderscheiden. Deze uitzondering wordt door de auteur later ook beschreven, maar hij heeft gelijk dit als incident te bestempelen. Ook het optreden van de Duitse landmacht eenheden bij Rotterdam gebeurt hoffelijk, met achting voor de tegenstander. Hetgeen ook blijkt uit het parlementair handelen van de Duitsers bij Rotterdam. Dat dit uit de hand liep was een kwestie van het opperbevel dat intervenieerde; het was lokale troepen en legerleiding niet verwijtbaar.

Uit het ongerijmde

De auteur wijdt een uitgebreide paragraaf aan het Duitse optreden in Rusland tijdens Barbarossa. Het is een begrijpelijke zijstap van het onderwerp van de studie. De auteur legt vrij helder en bondig de dramatiek uit die ten grondslag lag aan de totale ontkoppeling van de Duitse strijdkrachten ten opzicht van een humane strijd. De strijd tegen de Slavische volken, tegen het ideologisch ondergeschikte Bolsjewisme, werd getypeerd door haat, moord en volkomen onmenselijkheid. Terecht wijst de auteur op onderscheid tussen oost- en westfront, tussen de Duitse strijd tegen de Russen enerzijds, en de westerse geallieerden anderzijds. Terecht ook stelt de auteur vast dat in het westen - in vergelijking tot het oosten - geen stelselmatige schendingen van het oorlogsrecht voorkwamen.

Het enige wat een klein punt van kritiek verdient is de conclusie van de auteur dat vooral de cultuur bepalend zou zijn voor fanatisme. Dat gold wel voor de Duitsers. Als voorbeeld noemt hij de Amerikaanse strijd tegen Japan. De Amerikaan zou veel excessiever bruut tegen de Japanners optreden dan tegen de Duitsers. Maar het vermoeden is toch sterk dat niet het culturele verschil hierin de doorslag gaf, maar het feit dat Japan daadwerkelijk de Verenigde Staten aan had gevallen. Zij waren de agressor voor de Amerikanen. Amerika was zeer tegen zijn zin in, in de oorlog betrokken tegen Duitsland [Duitsland verklaarde de VS de oorlog na Pearl Harbor], maar had met de Japanners een flink appeltje te schillen. In de VS was veel meer animo om Japan een les te leren dan Duitsland. Het was Roosevelt die de primaire keuze voor de strijd tegen de Duitsers maakte; niet zijn volk wat over het algemeen een hekel had aan dat conservatieve koloniale en arrogante Engeland.

Conclusie

De hier geponeerde conclusie komt veel te vroeg. Het bevreemd dat dit halverwege een boek wordt geconcludeerd, terwijl de meeste zaken nog inhoudelijk behandeld moeten worden.

Ik wil de behandeling van deze conclusie dan ook niet hier doen.

Vele antwoorden

Er worden in deze paragraaf een aantal zinvolle vraagstukken beantwoord door de auteur. Waarom schenden militairen het oorlogsrecht? De kernvraag als men inmiddels heeft vastgesteld dat ze het recht schenden.

Allereerst stelt de auteur terecht vast dat het oorlogsrecht soms wringt met de oorlogsnoodzaak. Hij stelt dat de oorspronkelijke polariteit tussen oorlogsrecht en de oorlogsnoodzaak is omgevormd tot een codificatie die humaniteit, fatsoen en beschaving een redelijke rol geeft daar waar oorlog gevoerd wordt, en zonder dat de oorlogsnoodzaak daadwerkelijk in het gedrang komt.

De auteur vervolgt met aan te geven dat er bij de toetsing van gegeven situaties sprake kan zijn - zal zijn - van een glijdende schaal: van absolute schendingen tot randgevallen waarbij de context bepaald of het wel of niet een daadwerkelijke schending betreft. Tevens benoemt hij de mogelijke invloeden die uitgaan van het effect dat het slagveld op de strijdende militair heeft. Tenslotte komt hij op het fenomeen van woede, wraak en frustratie door handelen van de tegenstander alsmede het daadwerkelijk ervaren van ongeoorloofde - of als zodanig ervaren - praktijken door de tegenstander. Tenslotte dan doodsangst en lijfbehoud.

De auteur zal de drie motieven, oorlogsnoodzaak, wraak en lijfsbehoud in de volgende hoofdstukken bespreken.

H.5 Verboden voordeel

De vliegvelden bij Den Haag en de Grebbeberg

Een fantastisch [letterlijk] begin van deze belangrijke paragraaf. Weer treedt de auteur op als advocaat van de Duitsers door zaken daadwerkelijk te verdraaien. Het geval van de Oberleutnant Hohendorf op Valkenburg. [Ironie] Volgens de auteur belde deze beste brave borst het hoofdkwartier van III-4RI om mededeling te doen van het feit dat hij in de rats zat over het lot van onze - inmiddels krijgsgevangen - militairen. Deze ridderlijke Duitse officier vond het van belang zijn tegenstanders te laten weten dat een artilleriebombardement op het door hem bezette vliegveld hem niets kon schelen - hij was tenslotte militair - maar dat het voor de gezondheid van de 160 krijgsgevangenen niet bijzonder goed zou zijn. [Einde ironie] Het fenomenale aan de tekst van de auteur is dat hij er ook nog even fijntjes op wijst hoe het AHK de goede intenties van de Duitse commandant nog eens verdraait ... Want dit is wat de auteur de lezer voorschotelt, door letterlijk te poneren [blz.97]:

"(...) Oberleutnant Hohendorf wees hem erop dat dorp en vliegveld Valkenburg in Duitse handen waren en dat zich in een van de hangars op het vliegveld 160 krijgsgevangene bevonden. Hij stelde daarom voor dat III-4RI, dat praktisch was vernietigd, de overgave zou aanbieden. Hij veronderstelde namelijk dat het regiment in de tegenaanval zou gaan en deze zou willen ondersteunen met een artilleriebeschieting en een luchtbombardement."Dann wird's ihnen schlecht vergehen", wist Hohendorf over de krijgsgevangen.
We zagen al dat het derde legerbericht van het Algemeen Hoofdkwartier dit voorval opvatte als een "nieuwe laffe daad". Maar deze interpretatie gaat voorbij aan de werkelijke toestand, nog afgezien van de verdraaiing van feiten. Hohendorf dreigde niet de krijgsgevangenen af te zullen maken, zoals het legerbericht suggereerde, maar wees op een risico. Natuurlijk had hij daarbij ook zijn eigen belang in het oog.(...)"

Dames en heren lezers. Dit is nu exact de stijl van schrijven en poneren die echt ingewijde lezers uitermate stoort aan deze auteur. Hij verdraait de zaken zodanig, dat hij de zaak gewoon valselijk voorspiegelt. Niet het gelijk, maar zijn gelijk haalt.

Allereerst poneert hij dat deze Duitser in feit zo vriendelijk was om onze verantwoordelijke officier op de staf van III-4RI te melden dat onze soldaten een risico liepen. En, o ja, ergens in de verte diende dat ook de Duitse zaak. Immers de auteur stelt "natuurlijk had hij daarbij ook zijn eigen belang in het oog"; met andere woorden, dat was van ondergeschikt belang!

Welnee! Het was vooreerst de bedoeling van deze Duitse officier de Duitse zaak te dienen, en zijn eigen precaire situatie gold als hoofddrijfveer [de Duitsers hadden inmiddels zo'n 100 man aan doden en gewonden en constateerden dat een groot deel hunner elders was gedropt]. De gevangenen kwamen hem uitstekend van pas om de Nederlanders onder al dan niet geoorloofde druk te zetten. In de meest coulante bui kan men dit een net toelaatbare krijgslist noemen.
Dat bij de volkomen overrompelde Nederlanders op het Algemeen Hoofdkwartier [AHK] op dat moment het idee post vatte dat de Duitsers alleen maar door middel van verraad en list de strijd wilden winnen - en dat ze daar kond van deden - moet hij niet met de wijsheid van vandaag als verdraaiing bestempelen. Op het AHK werd men in de eerste uren immers vooral met ongeoorloofd Duits optreden geconfronteerd. Hen bleek dat cruciale bruggen in het oosten en zuiden des lands door het Kommando zur besonderen Verwendung 100 [en Brandenburger Kommandos] verraderlijk waren overvallen, ze kregen gedropte pamfletten met daarin oproepen tot geweldloze overgave, parachutistenlandingen [een vrijwel onbekend fenomeen voor velen] en enorme schijnbare Vijfde Colonne activiteiten. We praten hier over de eerste uren van een oorlog! Daarnaast is het volkomen logisch dat de Nederlanders het bericht van de Duitse luitenant als bedreigend hebben ervaren. Ik zou dat ook zo interpreteren, en de auteur vermoedelijk ook in een dergelijke situatie. In de eigen Engelse stijl van de auteur zelf: "it's easy to play the General after the war!"
Tenslotte is het volkomen bezijden de werkelijke stand van zaken hier vast te stellen dat het bataljon [III-4RI] op dat moment zo goed als vernietigd was! Vooropgesteld dat de Duitsers dat op het moment van bellen niet konden weten, was het ook niet juist. Dat (twee van de drie compagnieën van) het bataljon tijdelijk was [waren] uitgeschakeld door verspreiding en gevoelige verliezen [39 gewonden, 29 doden, 156 krijgsgevangen] is wel een feit. Vernietigd was het beslist niet! Het was III-4RI zelf nota bene, onder leiding van haar onverschrokken bataljonscommandant [BC], de majoor Mallinckrodt, die het vliegveld heroverde op de Duitsers later die 10de mei! Niks "vernietigd bataljon" dus.

Het handelen van deze Duitse luitenant heeft niets, maar dan ook niets met oorlogsnoodzaak te maken. De auteur noemt deze term als een soort troefkaart, die hij telkens trekt als hij een zaak wil maken. De Duitse luitenant in kwestie balanceerde op het koord van wel of geen schending van het oorlogsrecht. Dat daarop een Nederlandse vertaling volgde dat dit opnieuw "een laffe Duitse daad" was is alles behalve vreemd. Daartoe had de luitenant zelf aanleiding gegeven door onconventioneel te handelen en zijn tegenstander op duidelijke toon de risico's voor te spiegelen die vooral de krijgsgevangenen liepen.

Het volgende voorbeeld in de studie, waarin de overste Van Loon negatief beschikt over een aanvraag tot voedsel verschaffing aan Duitsers voor hun Hollandse krijgsgevangenen is een non-issue. Bladvulling, meer is het niet. Ook het vervolg op de zaken rond Valkenburg is slechts bladvulling. Het schept een aardig beeld van humanitaire overwegingen, maar meer ook niet.

De auteur vervolgt met enkele kleine anekdotes op diverse fronten, en komt dan tenslotte [blz.103] bij de Grebbeberg terecht waar en-passent enkele voorname schendingen van het oorlogsrecht worden afgeraffeld. Hier niet de aandacht voor de details, maar snelle productie. Enkele regels dienen hem voldoende om de krijgsgevangenen van SS Obersturmbannführer Wäckerle en de krijgsgevangenendekking tijdens de grote tegenaanval te behandelen. Auteur vermeld niet dat Wäckerle, behalve misbruik te maken van gevangenendekking, ook misbruik maakte van hun uniformen. SS'ers van zijn stoottroepen kleedden zich in Nederlandse uniformen en trachtten zo de verdedigers bij o.a. het viaduct te misleiden. Ze werden herkend aan hun zwarte laarzen, en vluchtten beschoten terug naar de Stoomhamer. De Duitse militairen bij de Albertushoeve te Wassenaar gingen dus niet verder dan Wäckerle, want zij verkleedden zich niet in vijands' kleding.

Hierna noemt de auteur nog een serie incidenten aan diverse fronten, en springt zo van de hak op de tak [waar het uitgangspunt de vliegvelden en Grebbeberg was], waarbij vooral valselijk oprukken of gewin behalen door misbruik van krijgsgevangenen, burgers en rode vlaggen hem lijken te fascineren.

De achtergrond van de schendingen

Op de eerste bladzijde [115] maakt de auteur er weer een heel verhaal van. Als hij zou volstaan met te zeggen dat op de plaatsen waar schendingen van het oorlogsrecht plaatsvonden het ook echt ergens om ging, dan zou ik zeggen dat ik dat volledig beaamde. Als hij zou toevoegen dat de bosrijke omgeving van de Grebbeberg zou bijdragen tot meer nabij gevechten dan waar ook in ons land in de meidagen, dan zou ik hem volledig steunen. Auteur kiest echter voor overdrijving, kiest voor wederom een manipulatief spel met de werkelijkheid die u, als lezer, moeten gaan doen geloven in zijn versie van het verhaal.

"Het gevecht op de Grebbeberg speelde zich grotendeels af in het onoverzichtelijke terrein van de voorpostenstrook en het boscomplex in en achter de hoofdweerstandstrook. Op 13 mei kwam daar het ontmoetingsgevecht van twee in de aanval zijnde partijen nog bij.(...) In een beperkte geografisch ruimte vochten gedurende drie dagen twee Duitse regimenten tegen een in de loop der dagen toenemend aantal Nederlandse bataljons, niet alleen van de twee regimenten die oorspronkelijk voor de verdediging verantwoordelijk waren, maar ook van aangetrokken reserve-eenheden. Het slagveld was daardoor dicht bezet, zeker tijdens het gevecht in en achter de hoofdweerstandsstrook."

Tot het (...) onderschrijf ik het verhaal dus. Terechte opmerkingen. Hierna echter gaat de auteur zwammen. Er is geen enkel moment sprake geweest van meer Nederlandse verdedigers dan er op 11 mei voor en op de Grebbeberg waren gelegen in hun stellingen en loopgraven. Dit terwijl de Duitsers in eerste instantie slechts met twee bataljons (en een derde in reserve) ageerden tegen de voorpostenstrook, en daarna de frontlijn. Na het verlies van de voorposten was de Nederlandse verdediging ruim een compagnie [bijna twee compagnieën] aan troepen kwijt, waarvan slechts een heel klein deel opnieuw kon worden ingezet. Nadat de frontlijn viel, op 12 mei, was de verdediging veel meer kwijt. Bij de Grebbeberg alleen al verloor men niet alleen de twee compagnieën ter hoogte van het Hoornwerk, maar ook vele eenheden daarachter, zoals de MC's die de kazematten bezetten, en een deel van de tussenverdediging. Dat in de tussentijd sporadisch reserve eenheden werden ingezet, was dus geen versterking voor de verdediging, maar een aanvulling. Een substantieel andere invalshoek. De Duitsers echter werden versterkt, en ontvingen vanaf 12 mei in de avond deels aflossing, deels versterking doordat de 207.ID ging optreden naast en deels in plaats van de SS Standarte Adolf Hitler.

De stoplijn, abusievelijk door velen gezien als de hoofdweerstand - terwijl het slechts de ruglijn van de hoofdweerstand was - was een ijle linie die slechts een zeer kleine dichtheid aan militairen toestond. Als er op 13 mei, rond 10 uur in de ochtend, 350 Nederlandse militairen in de stoplijn tussen Nederrijn en Levendaalseweg stonden, dan is het veel! Ofwel, over een afstand van een kilometer, op iedere 3 meter een man.
Het zuidelijk deel van de linie was in de nacht van 12 op 13 mei, ter hoogte van de 1e en 2e sectie van 2-III-8RI en de meest noordelijke sectie van 3-I-8RI [beiden aanleunend tegen de Grebbeweg] urenlang zo goed als verlaten. In de loop van de morgen van 13 mei werd de linie op die punten weer bezet door enkele ongestructureerde eenheden, maar kreeg nooit een volle bezetting. Het deel noordelijk van de Heimersteinse Laan was hier en daar vrij dun bezet [m.u.v. de sectie van sergeant Pilzecker aan de Heimersteinse Laan - waar door omstandigheden juist een loopgraaf overvol was, o.a. met mensen van II-19RI en I-24RI], maar rond het gedeelte wat aan de Levendaalseweg grensde was een vrij volledige bezetting van troepen bijeen, gevormd door vooral resten van 24RI (Jagers), I-8RI en II-8RI plus de twee secties van 16MC. Dit was het enige deel wat goed bezet was. Ondersteuning van zwaardere infanterie wapens was er amper. PAG en mortieren bij de Grebbeweg waren uitgeschakeld, slechts enkele stokoude vuurmonden 6-veld waren nog aanwezig. Een handvol zware mitrailleurs ondersteunde de linie, en voor de rest was het lichte mitrailleurs en geweren wat de klok sloeg. Meer niet.

Tussen de stoplijn op de Berg en het spoortalud bevonden zich - los van de commando posten [CP's] en enkele kleine hulp- en steunpunten, nagenoeg geen georganiseerde troepen op 13 mei. Men vond in de ruglijn nog enkele reserves, zoals eenheden van 4 RH [delen van 1-4, 3-4 en 6-4 Regiment Huzaren] en grote delen van I-46RI. Het totaal aan troepen wat de linie bezette op dit punt was niet meer dan wat er op 10 mei aan georganiseerde troepen in de linie had gelegen. Daarbij was de organisatiegraad op 11 en 12 mei factors hoger. De vijand bleek dan ook weinig moeite te hebben de stoplijn eenvoudig op te rollen. Door de aard van de gevechten en het feit dat de vijand zich ook volledig in open veld moest begeven vielen er aan beide zijden aanzienlijke hoeveelheden slachtoffers.

De tegenaanval van onze bataljons vanuit Achterberg zuidoost richting de Grift was een weinig dynamisch geheel. De vier bataljons die de aanval uitvoeren, waren verstrooid over het gebied en zelfs de afgrendeling van de vijandelijke penetratie gelukte niet eens. Artillerie mocht geen zichtvuur geven [alhoewel doelen in zicht kwamen] en werd niet aangestuurd uit angst voor raken van eigen troepen [zie hier het fenomeen oorlogsnoodzaak in Nederlands perspectief!] en gebrek aan verbindingen. Onze luchtmacht durfde alleen in het derde echelon van de vijand te opereren, en deze inzet was op 13 mei tegen het licht van de ontwikkelingen verwaarloosbaar. De troepen die oprukten in de open vlakte tussen Achterberg en de Grebbeberg werden jammerlijk getroffen door een combinatie van factoren. Offensief opgestelde vijandelijke mitrailleurs - die tragisch genoeg al klaar stonden voor dekkend vuur voor de eigen offensieve manoeuvre. Daarnaast de vijandelijke artillerie die zijn vuren op het gebied al had uitgerekend. Als klap op de vuurpijl werden de tiraillerende Nederlandse militairen in het open veld, en in de goed zichtbare ruglijn door de Duitse tactische luchtmacht aangepakt. Een complete Gruppe (27 toestellen) Stuka's Ju-87B van StG-77 stortten zich op onze militairen. Tenslotte ontving men vanuit het zuiden [vooral] vijandelijk vuur uit de inmiddels gevallen stoplijn, die noordelijk op de Berg al was opgerold. Een drama ontvouwde zich, en hier vielen dan ook de meeste Nederlandse slachtoffers van die drie dagen strijd.

De vijand ontplooide tegen deze wanorde aan Nederlandse kant twee complete regimenten [gevoeglijk 6.000 man totaal], waarbij telkens het derde bataljon in de rug van de twee voorste optrok. Deze veel sterkere Duitse bataljons [dan onze bataljons: de Duitse waren twee keer zo groot als de kleine bataljons die de tegenaanval uitvoerden] hadden dus beslist geen sterkere vijand tegenover zich dan de Duitse stoottroepen op 12 mei tegenkwamen toen zij ageerden tegen de frontlijn. Bovendien waren de Nederlanders hun permanente versterkingen vrijwel allemaal al kwijt.

Met bovenstaande uitgebreide bespiegeling wil ik aantonen dat de storende opmerking in het verhaal van de auteur ["In een beperkte geografisch ruimte vochten gedurende drie dagen twee Duitse regimenten tegen een in de loop der dagen toenemend aantal Nederlandse bataljons, niet alleen van de twee regimenten die oorspronkelijk voor de verdediging verantwoordelijk waren, maar ook van aangetrokken reserve-eenheden."] alleen maar bedoeld is - althans zo interpreteer ik dat - om een omstandigheid te creëren waarbinnen de excessen van Duitse misdragingen verzachtend kunnen worden bejegend.

In het vervolg merkt de auteur echter volkomen terecht op dat door de aard van het terrein op de Grebbeberg zelf, de gevechten grimmig werden en zeldzaam vaak op zeer korte afstand plaats vonden. Als militair weet je - leer je - dat het doden van een tegenstander het eenvoudigst is als hij op 100 meter of meer van je afstaat. Binnen die afstand worden namelijk ogen zichtbaar, en - hoe bizar ook - ogen zijn de spreekbuizen van de emotie. Als men oogcontact maakt, wat onwillekeurig gebeurt, dan wordt de psychische druk op de militair aanzienlijk vergroot bij het verrichten van zijn dodelijke taak. Voor een belangrijk deel van de Nederlandse militairen was dit treffen op de Berg hun echte vuurdoop. Voor het merendeel der SS'ers was die in de dagen ervoor al geweest, al doet de auteur anders geloven. Een vuurdoop duurt geen dagen; een mens wordt na een eerste korte of langere periode [minuten of enkele uren] in het dodelijk vuur van granaten en kogels een ander mens [om nooit meer te transformeren naar de mens ervoor ...]. De SS'ers van het I. en III. Btl van de Standarte hadden hun vuurdoop al op 11 mei gehad, voor zover ze niet al kortstondig rond Westervoort vochten. Het II. Btl was primair in reserve [in de rug] opgetreden, terwijl zij op 12 mei ook in front optraden.

Auteur stelt enerzijds volkomen terecht vast dat de aard en omgeving van de Grebbeberg een ideaal decor was voor grimmige gevechten, en dat die gevechten die niet zelden op bajonet afstand plaatsvonden, vanuit hun aard aanleiding konden geven tot schendingen van het oorlogsrecht. Dat is een absoluut terechte stellingname - maar laten we dan eerst vaststellen dat de schendingen van het oorlogsrecht inderdaad plaatsvonden. En niet slechts incidenteel.

Opnieuw gaat de auteur de zaak academisch benaderen als hij roept dat de SS niet structureel het oorlogsrecht schonden als zij ageren tegen de stoplijn, en de tegenaanval van onze bataljons. Nee - niet structureel op 13 mei, op dat moment. Dat deden ze wel toen het de voorposten betrof, maar dat deel behandelt de auteur weer later. Auteur trekt simpelweg de conclusie dat de ene SS'er wel, de andere niet het oorlogsrecht schond. Ook de verhulde zegen ["Blessing in disguise"] wordt weer tevoorschijn getoverd, hoewel auteur wel erkend dat daarvoor vooreerst het oorlogsrecht moest worden geschonden. De wijze waarop auteur de kwestie rond de CP van Hakkert plaatst, doet denken aan zijn bespreking van de zaak met de Oberleutnant Hohendorf op Valkenburg die zich "zo bekommerde om onze krijgsgevangenen", en en-passent zijn eigen doelen ook nog diende. Voorts is het niet zo goed te verklaren dat auteur hier [blz.106] opeens weer aanhaalt dat de SS toch sneller geneigd was het oorlogsrecht niet te respecteren - niet zo goed te verklaren omdat hij dat elders verhuld:

"Ook voor de meest schendingen door SS militairen geldt dat deze een incidenteel en persoons- en situatiegebonden en niet een structureel karakter kenden. Door hun ideologische achtergrond waren zij eerder geneigd, als de omstandigheden daarnaar waren, het oorlogsrecht te negeren. Dat heeft een rol gespeeld bij bepaalde wandaden, zoals bij het optreden van Wäckerle bij het viaduct te Rhenen."

De auteur lijkt eindelijk hetzelfde te zien als anderen. Hij brengt het alleen weer zo academisch onder woorden. Hij zegt eigenlijk: "De SS schond het oorlogsrecht niet structureel, maar door hun ideologische achtergrond waren ze wel structureel geneigd het oorlogsrecht snel te schenden." [Nuances]. Zijn woord en stijlkeuze vallen ook op. Gaat u maar na: "ook voor de meeste schendingen (...) geldt dat deze een incidenteel en persoons- en situatiegebonden en niet een structureel karakter kenden." Dit impliceert echter dat voor enkele incidenten wel een structureel karakter zou gelden - wat uit de aard van de betekenis van woorden niet mogelijk is! Creatief met taal noemt men dat - of gewoon verkeerd taalgebruik!
Maar de auteur heeft ook nog een onlogisch psychisch grapje achter de hand. Want ook al was de gemiddelde SS'er er minder aan gelegen het oorlogsrecht te eerbiedigen, dat vormt geen verklaring voor alle schendingen door de SS, maar slechts voor een deel. Dat is vanzelfsprekend larie. Dat is immers dezelfde logica als te zeggen dat een kleptomaan soms steelt om te stelen en soms omdat hij iets wil hebben wat hij (nog) niet heeft. Maar stelen blijft het!

Zoals we inmiddels gewend zijn behandelt de auteur niet wat hij belooft. Immers - bij een paragraaf "de achtergrond van de schendingen" verwacht je meer ... veel meer. We zullen het echter fragmentarisch moeten verzamelen.

Het rode kruis misbruikt

Wat wil auteur nu met het voorbeeld dat hij de lezer op blz.107 voorschotelt? Een citaat ter verduidelijking.

"De spanning was uiteraard voor iedere individuele Nederlandse militair een realiteit. Ook hij liet daaronder soms de oorlogsnoodzaak prevaleren boven de oorlogsregels. In de tweede helft van de middag van 12 mei veronderstelden militairen en leden van de Amsterdamse burgerwacht dat in burger verklede parachutisten zich hadden verschanst in de volkstuintjes bij de Orteliusstraat. Bewoners stroomden nieuwsgierig toe en iedereen bemoeide zich ermee. In het wilde weg vielen schoten. Een Rode-Kruissoldaat wilde niet achterblijven, trok zijn revolver en vuurde hem af. Hij was de enige niet die zijn menslievende rol tijdelijk verruilde voor een gewelddadige."

Pure stemmingmakerij, want los van een aardige schets van de paniek die in het land leefde, wordt hier geen enkele regel van het oorlogsrecht overtreden. De hospik die met zijn revolver vuurt, ontrekt zich slechts aan de bescherming die het ereteken van de Conventie hem in principe verleent. Als de man de wapens trekt is hij net zo goed doelwit als iedere andere militair. De man schendt echter geen enkele regel, en treed niet verraderlijk op met het rode kruis tekenen om. Auteur doet de lezer echter geloven dat hier wel sprake is van het schenden van het oorlogsrecht door zijn suggestieve schrijfstijl. Hij vangt de alinea immers aan met een algemeen statement dat ook aan Nederlandse zijde oorlogsnoodzaak kon prevaleren boven oorlogsregels. Overigens is het door hem geschetste geval ook beslist geen geval van oorlogsnoodzaak. Het is eenvoudigweg een bijzonder slecht gekozen en niet-functioneel voorbeeld.

De Nederlandse hospitaalsoldaat Ludemann handelt beslist in strijd met het oorlogsrecht, en had hiervoor moeten worden berecht. Het is wel een humane vorm van schending, en het is wellicht jammer dat dit tegenover SS misdaden wordt gezet in het vorige hoofdstuk. Desondanks is dit een duidelijk voorbeeld van Nederlandse schending van het oorlogsrecht. Vervolgens haalt de auteur de Duitse Oberfeldartzt Wischhusen aan waarvan Ludemann zijn handelen had kunnen afkijken. Het is weer zo'n voorbeeld waarvan de ingevoerde lezer denkt "man waar haal je het vandaan?" Deze Duitse arts doet immers niets verkeerd. De man zag zich als enige overgebleven officier in een groep van 100 Duitse militairen staan voor een enerzijds militaire en anderzijds humanitaire taak. Hij vervulde deze duo-functie, en schond daarbij - zo erkent auteur immers zelf door te stellen dat niet bekend was of de arts dit alles in rode kruis uitmonstering deed - het oorlogsrecht niet. Dus waarom dit onderwerp genoemd. Overigens zij daarbij opgemerkt dat in het Duitse leger de arts ook daadwerkelijk een kaderfunctie had. Hij was primair militair en officier, en secundair arts. Het was dus een logische keuze die deze arts maakte.

Het handelen van Geij van Pittius in Zeeland is inderdaad in strijd met het oorlogsrecht. Althans zoals de auteur het hier schrijft. Ik moet eerlijk bekennen dat het geval me niet bekend is / was. Ik kan daar dus inhoudelijk niet op reageren, maar als de zaken zoals auteur ze voorschotelt conform de werkelijkheid zijn, dan is dit een bewuste schending van het oorlogsrecht van Nederlandse zijde. Zij het dat het ook hier om humane schending gaat!

Harberts

Generaal-majoor Harberts was vermoedelijk een van de weinige - zo niet de enige - opperofficier in ons leger in mei 1940 die daadwerkelijk de juiste snit bezat om een begenadigde generaal te kunnen worden [zie mijn commentaar onder hoofdstuk 8]. De man heeft onnoemelijk veel kritiek over zich heen gehad tijdens maar vooral na de oorlog. Een groot deel volkomen onterecht. Vanzelfsprekend heeft hij enkele handelingen verricht die men minder goed kon uitleggen, zeker zijn persoonlijke vetes met voornamelijk de commandant Veldleger waren een onverstandige investering van energie. Desondanks was de generaal een van de weinige opperofficieren die zich had verdiept in de tegenstander, en veel van de Pruisische krijgsleer kende door zijn "verslaving" aan het vak. Hij was op en top professioneel militair, stond aan het meest aansprekende front van ons land met een voor taaie verdediging volkomen ongeschikte stelling onder zijn commando, en is als beloning eigenlijk vooral beschimpt en bespot vanwege zijn handelen rond de [overigens volkomen terechte] executie van een deserteur. Zijn merites zijn hem bijkans ontnomen.

De auteur heeft beslist een punt door te stellen dat Harberts enkele maatregelen nam die faliekant in strijd waren met het oorlogsrecht. Overigens worden er ook maatregelen besproken die niet in strijd waren met het oorlogsrecht - daar geen enkele verbinding mee hadden - maar die verbinding hadden met de (nationale) oorlogswetgeving. De generaal diende de oorlogsnoodzaak door zijn mensen heel strikt en streng handelen op te leggen jegens hen die het oorlogsrecht grof schonden. Op zich dus beslist schendingen van het oorlogsrecht [daar waar het behandeling van Duitse militairen en spionnen betrof], maar in een voornaam oorlogsgebied een begrijpelijke set ordemaatregelen. Het enige wat beslist te ver doorsloeg was zijn opdracht Nederlandse mannelijke inwoners van een huis - 16 jaar of ouder - standrechterlijk te laten executeren indien Duitsers bij hen werden aangetroffen. Deze opdracht kwam wel erg panisch over, al was zij vermoedelijk meer bedoeld en ingegeven door een bijzonder harde en non-scrupuleuze generaal.

De auteur gaat uitvoerig in op de bevelen en uitvloeiselen daarvan die gerelateerd waren aan geldende nationale wetgeving. Het heeft daarom - in feite - niets uit te staan met het schenden van het oorlogsrecht wat voortvloeide uit de Conventies. Het is ergens best begrijpelijk dat de auteur dit uitstapje wil maken, omdat de maatregelen van de generaal in kwestie inderdaad tot de verbeelding spraken, maar het was zorgvuldiger geweest indien duidelijk een verwijzing werd gemaakt naar het feit dat het hier geen schendingen van het oorlogsrecht betrof. Alleen de in eerste instantie ingestelde standrechterlijke executie van gevangen Duitsers (of spionnen) was dit de facto. Hiervoor geldt echter dat gewoonterecht uitwijst dat vrijwel iedere strijdende partij in burger gehulde militairen tijdens oorlogshandelingen standrechterlijk zou executeren. Het feit dat de auteur in zijn conclusie meent dat de maatregelen van de generaal aanleiding hadden kunnen geven tot voorname geweldsexcessen, ja zelfs tot structurele excessen, is een eenzijdige [en opruiende] gevolgtrekking. Hij ontleent het woord "structureel" slechts aan het feit dat het een hoge bevelhebber betrof - terwijl de intonatie van "stelselmatig" hier ook onwillekeurig aanhangt. Het kan namelijk ook zo zijn dat de ferme maatregelen bijvoorbeeld juist tot zelfvertrouwen bij de meeste militairen hebben geleid. Dat zelfvertrouwen kan hebben bijgedragen tot juist beperking van panische reacties door militairen. Bovendien gaf de generaal een duidelijk kader mee waarbinnen gehandeld kon worden. Ik wijs erop dat de vage maatregelen in Den Haag, afgegeven door het AHK, aanleiding bleken tot meer in plaats van minder paniek. De nodige nuances zouden bij de bespreking in deze paragraaf en de concluderende paragraaf niet hebben misstaan. Nu ontstaat een bijzonder eenzijdig beeld, alhoewel de auteur dat wellicht wenste op te roepen.

H6. Uit wraak, woede en frustratie

Rotterdam, Westervoort en elders

De bespreking en analyse van de zaak van de drie naar aanleiding van het bombardement geëxecuteerde Duitsers in Rotterdam is een logische. Auteur trekt hier ook - voor zover ik kan beoordelen - juiste conclusies.

Hierop volgt vreemd genoeg weer een geval waarbij niet het oorlogsrecht bijna werd geschonden, maar een bijna-tragedie plaatsvond die verbonden was aan nationale wetgeving. De auteur rijgt deze zaken moeiteloos en zonder nadere stipulatie aan elkaar!

We worden in deze paragraaf geconfronteerd met de (veelzeggende) Engelse tekst "surrendering during battle is a difficult business". De auteur zegt een aantal zeer zinvolle zaken over dit fenomeen.

Hij merkt onder meer op dat een zeer kwetsbaar moment voor beide partijen aanbreekt als een van beide partijen zich overgeeft of onder de voet gelopen is, met evident daarbij althans de poging tot overgave. Zeker als dit moment aanbreekt na een hevig voorafgaand gevecht, dan breken gevaarlijke ogenblikken aan voor de overwonnen. Niet zelden zullen hier of daar rake klappen vallen, of wordt intimiderend opgetreden. En inderdaad is dit natuurlijk niet alleen het verbranden van de enorme overdosis adrenaline in het bloed, maar speelt de emotie van het gevecht en vermoedelijk van het verlies van kameraden sterk mee in wat dan volgt. Het schenden van het oorlogsrecht op dit cruciale moment gedurende en direct na de strijd is inderdaad een kwestie die regelmatig voorkomt bij alle partijen in de oorlog. Slechts op frequentie zou men kunnen meten en constateren dat de een zich er eerder toe verlaat dan de ander. Het is aan het westelijke front evenzo bekend dat de geallieerden zich soms te buiten gingen aan bovenmatige wraakacties als dat wij het al kennen van de Duitse troepen [bijvoorbeeld de executie van 80-100 Duitsers door de Amerikanen in de Ardennen vlak na het geval Malmedy door de KGr Peiper; of het feit dat de soldaten van de 82nd Airborne vrijwel alle Duitse SS soldaten neermaaiden en in hun loopgraven vermoorden nadat ze de zwaar verdedigde Waal bij Nijmegen met hevige verliezen hadden overgestoken en hun de overgave weigerden]. Het is echter zaak onderscheid aan te brengen in frequentie van dit gedrag. De auteur laat dit - op enkele voorzichtige uitlatingen na - echter alleen aan de begrijpende lezer over.

Het behandelen van het gebeuren rond Westervoort draagt toch weer de zweem van "alle begrip" bij de auteur. Auteur mag natuurlijk alle begrip en sympathie hebben voor de Duitse acties en reacties, maar de facto was de strijd bij Westervoort geen slag te noemen. Er was sprake van een korte weerstand, daarna nog wat fragmentarische weerstand, maar het mag alles geen naam hebben. Er werden die morgen tientallen van dergelijke gevechten geleverd, aan de Maas, het Maas- Waalkanaal, de IJssel en in de Vesting Holland. Maar juist de SS verliest al bij dit gevecht bijna volledig het oorlogsrecht uit het oog. Zelfs deze schermutseling - in vergelijking met de prominente gevechten die nog zullen volgen - gaf al aanleiding tot schendingen van het oorlogsrecht door aanzienlijke aantallen hunner. Het werd hier nog net afgeremd door hun officieren. Het typeert echter dat de lontjes bij deze eerste confrontatie al behoorlijk kort lijken. Elders kennen we de misdragingen met krijgsgevangenen en neigende executies niet of amper in deze eerste uren [behalve aan het Maas-Waalkanaal door ... de SS]. De SS stond echter al op het punt het oorlogsrecht belangrijk te schenden. Dat hier al door de auteur in de zin van wraak wordt gesproken is volkomen onlogisch. De SS leed aanzienlijke verliezen door hun onverschrokken mentaliteit en ideologische [en fysieke] drogering. Dat daardoor hun gedrag veel agressiever was zou de auteur toch niet als wraak moeten uitleggen?

Het verhaal over 2-I-24RI, de witte vlag van de sectie van de [postuum onderscheiden] 1e luitenant Hoogewerff heeft een dramatische lading. De soldaat Vermeulen is de enige van wie een verslag bekend is van deze 1e sectie van de 2e compagnie. We moeten dus aannemen dat onze militairen hier inderdaad opzichtig het oorlogsrecht schonden door tijdens het actieve verdedigen tegen de sterk oprukkende vijand door een deel van de sectie een ander deel klaarblijkelijk de witte vlag ernstig misbruikte. Auteur heeft gelijk te stellen dat wraakacties hier op enig begrip zouden moeten kunnen rekenen.

Het verhaal van de soldaat Könning, enige overlevende van de 1e sectie 1-III-8RI wordt echter door de auteur weer onzuiver voorgesteld. Deze soldaat lag in de voorposten, in de drie groepsloopgraven aan de Grebbedijk, langs de Nederrijn. Ze lagen nog voor de grote prikkeldraadversperring, pal oost van de groep Blom / Migchelbrink. De sectie had drie steunpunten waarvan de meest oostelijke twee ongeveer 75 meter uit elkaar lagen in een recht front. Een slordige 150 meter erachter lag de derde groep. De Duitsers die hen aanvielen kwamen over de Grebbedijk, nadat de oostelijk van hen gelegen 2e sectie was uitgeschakeld. Een andere groep SS'ers kwam uit het noorden, waar ze de 4e sectie bij Mariahoeve hadden uitgeschakeld. De SS'ers hielden enorm huis toen ze de stelling overmeesterden, en doden alle leden van de groep met uitzondering van Könning. Het is volkomen buiten de orde dat auteur in zijn werk verkondigt dat de Duitsers hadden mogen aannemen dat de groep van soldaat Könning zich zou hebben overgegeven omdat de "in de onmiddellijke nabijheid gelegen" andere groep zich al had overgegeven door middel van een witte vlag. Het waren duidelijk twee gescheiden semi-permanente weerstandpunten, die minstens 75 meter uit elkaar lagen. Waar de auteur de aanleiding vandaan haalt om dit "lik-op-stuk" beleid zoals hij dat noemt zodanig te beargumenteren als hij doet is mij een raadsel. Dit is simpelweg een voorbeeld van grove schending van het oorlogsrecht zonder bewezen [of aannemelijke] uitlokking.

De kwestie met de Duitse hospitaalsoldaat en de [later gesneuvelde] luitenant s'Jacobs is een tragisch voorval van schending op schending. De Duitser schond het oorlogsrecht - zij het in milde vorm - en de Nederlander overreageerde en schond het oorlogsrecht ernstig.

De grenadier Brouwer bij Ockenburg verhaalt van een grove schending van het oorlogsrecht door Nederlandse militairen. Dat de Duitsers hier vermeend het oorlogsrecht eerst zouden hebben geschonden door de witte vlag te misbruiken doet niets af aan het volkomen ontoelaatbare gedrag van de grenadiers daaropvolgend. Verzachtende omstandigheid kan zijn dat een hunner na vermeend misbruik van de witte vlag gewond raakte. Helaas haalt de auteur het voornoemde gebeuren bij de groep van soldaat Könning er weer bij. Een zaak waar vermoedelijk gewoonweg sprake was van moord door de SS'ers in kwestie. Jammer.

Politie en burgerij

Terecht merkt de auteur op dat politie en burgerij enkele ongeoorloofde acties hebben uitgevoerd in die dagen in mei 1940. Het is echter wel spijkers op laag water zoeken wat hij hiermee doet. Nederland kende geen oorlog, was in tegenstelling tot haar leger niet met de regels van oorlog bekend, en was verontwaardigd en overvallen door de plotselinge inval. Het vergt een academische ambtelijke bril om zuiver zakelijk deze paar gevallen van schending van het oorlogsrecht in deze studie zo prominent te behandelen. In iedere oorlog komen incidenten van deze orde voorbij. Bekend zijn ook de gevallen waarbij Duitse vliegeniers in Engeland werden gelyncht, of geallieerde vliegeniers in Duitsland. Hier gaven woede en machteloosheid inzake bombardementen vaak de doorslag. Zaken die natuurlijk bij oorlog horen en zo incidenteel waren dat ze onbesproken kunnen blijven. De auteur laat immers in zijn werk zovele andere zaken van de vijand ook onbesproken. Een keuze van de auteur dus die ik niet steun. Een korte benoeming was voldoende geweest.

Daarnaast vervalt de auteur in zijn inmiddels zeer bekende zoeken naar voorbeelden en zijn eigen onwetenschappelijke verklaringen daarbij. Deze auteur verstaat de kunst van het concluderen zonder voldoende bronnen en overige informatie. Het is dan ook vooral dat gegeven dat mij noopt in deze brochure zo diep op alle zaken in te gaan die zijn boek devalueren.

Tot het uiterste

Het beroemde - en voor auteur beruchte - verhaal van de sectie van sergeant-majoor instructeur [SMI] Blom en de soldaat Migchelbrink wordt in dit artikel behandeld. Nadat de auteur in zijn boek "Mei 1940 (...)" de soldaat Migchelbrink nog beschuldigde van het schenden van het oorlogsrecht door na overgave te schieten, herstelt hij zich gelukkig [zij het zonder erg veel overtuiging] in deze studie door te stellen dat de bronnen elkaar tegenspreken [slechts een van de verslagen - dat van de dubieus optredende sergeant Meijerink - meldt dat M. nog schoot na overgave. Alle overige verslagen benoemen dit niet]. De overige verslagen, inclusief dat van SMI Blom melden dat de eerste drie personen die de loopgraaf uitkwamen nog werden neergeschoten door de SS'ers. Anderen zeiden dat M. met een SS'er bekvechtte.
Overigens stelt de auteur in zijn verslag van het gebeuren rond het weghalen van M. van de witte vlag op de positie bij de al verlaten zware mitrailleurs positie, dat dit gebeurde omdat SMI Blom hiervan inzag dat dit gevolgen kon hebben voor zijn positie. Dat is een conclusie waarvoor ik in alle verslagen geen enkele ondersteuning kan vinden. Het lijkt vooral uit verontwaardiging over het feit dat collega's zich overgaven dan dat er een verband met hun steunpunt werd gelegd. De auteur lijkt hier weer eens erg vrij te interpreteren. Zijn conclusie - die hem vanzelfsprekend ondersteunt in zijn algemeen betoog over de balans in oorlogsrecht schendingen - ligt hem natuurlijk ook makkelijk in de mond, constateerden we al eerder.

De groep onder Blom moest vervolgens - na van executie door SS manschappen te zijn gered door een SS officier - als dekking fungeren voor de SS'ers, maar alle weerstandspunten waren al opgegeven door de Nederlanders. Dit had dus verder geen kwalijke gevolgen meer.

Wel zien we hier en in de kwestie Könning hoe het III.Btl van de SS Standarte in de voorposten optreed op die 11de mei. De auteur benoemt dit allemaal maar zeer sporadisch, maar vele tientallen Nederlandse militairen werden misbruikt door de SS voor dekking of het trekken van licht veldgeschut naar de Grebbeberg toe. Een aanzienlijk aantal werd gedood of gewond door deze acties, waaronder eerder genoemde soldaat Jagtenberg - die de rest van zijn leven oorlogsinvalide is gebleven.

H7. Doodsangst en lijfsbehoud

Inleiding

Een historicus die zijn vak verstaat checkt zijn bronnen, zoals een goede journalist het ook doet. De auteur in kwestie haalt echter een van de meest onbetrouwbare Duitse bronnen met enige regelmaat aan. De SS geschiedschrijver Otto Weidinger krijgt een prominente plek in de studie van deze auteur. Dezelfde Duitser die de SS Standarte Der Führer glorierijk - straat voor straat en heg voor heg - het overigens volkomen onverdedigde Wageningen laat innemen ...

De eerste alinea van deze paragraaf behandelt het feit dat Nederlandse soldaten maar misbruik zouden maken van de witte vlag en dat Duitse soldaten hier - zo klinkt het - het slachtoffer van werden. In feite is slechts hier en daar sprake geweest van onbedoeld en heel soms bedoeld misbruik van de witte vlag. Er gaan sterke geruchten dat Duitsers zelf ook witte vlaggen plantten op veroverde steunpunten, om hierdoor de rest van de verdedigers in de voorposten te ontmoedigen. En zelfbewust als de Duitsers waren van hun drieste optreden was het maar al te makkelijk om de Nederlanders zelf de schuld in de schoenen te schuiven van uitgelokte schendingen van het oorlogsrecht. En hoe graag hapt de auteur toe! Hij legt de lezer uit hoe de Nederlandse militair te pas en te onpas met witte doeken stond te zwaaien. Zelfs de gevallen ver van het front zullen de Duitsers parten hebben gespeeld. Het zal wel. Het verplichte uitkleden wat de Nederlandse krijgsgevangenen te beurt viel, waardoor hun witte hemden zichtbaar werden, deed nog meer wit op het slagveld verschijnen. En het gedwongen met witte vlaggen zwaaien wat voor de SS uitgedreven soldaten moesten vergeten we ook maar even gemakshalve.

Uiteraard is er hier en daar op een onjuiste wijze gebruik gemaakt van de witte vlag. De Nederlandse soldaat heeft in sommige situaties inderdaad - we zagen het al in het geval van de sectie Hoogewerff - op een zeer verwijtbare wijze gebruik van dit teken gemaakt. Anderzijds heeft de SS bij haar gevechten om de vele kleine steunpunten in de voorpostenstrook, bizarre conclusies getrokken uit individueel uitgestoken witte vlaggen op weerstandspunten. Die conclusies zijn voor hun eigen rekening. Dat de auteur met de Duitse propagandist Weidinger meehuilt in het bos, verbaast de lezer inmiddels niet meer. Treurig is het wel! Waarheid en fictie lopen helaas wel door elkaar op deze wijze.

De witte vlaggen in vormen en maten

Een bladzijdenlange opsomming van witte vlaggen incidenten. Inderdaad had de Nederlandse soldaat niet zoveel kaas gegeten van wanneer een witte vlag te gebruiken en wanneer niet. In veel gevallen maakte het geen zier uit [was het ver verwijderd van strijd en actie], in enkele gevallen was het misleidend of verwarrend. Er is al voldoende over gezegd.

Veiligheid voorop

Vergeeft u mij als ik u eerlijk meld hoe ik mijn toetsenbord opvreet als ik sommige passages in het boek van deze auteur becommentarieer. Wellicht heeft de man inmiddels de schijn zo tegen dat ik hem het voordeel van de twijfel nog maar zelden gun, maar dit geval slaat alles. De volgende passage [blz.142] spreekt boekdelen:

"(...) Hij [1e luitenant Geutje-sic] gaf zich over. Om hem heen was de strijd eveneens gestaakt. Voor de zekerheid liet de tankcommandant Geutje [sic] en twee soldaten op het voertuig plaatsnemen en zo reden zij de schuttersputten, kazematten en schuilplaatsen langs, terwijl de tank her en der intimiderend vuur afgaf. Op twee angstige soldaten na bleken de opstellingen verlaten. De verdere behandeling door de SS'ers noemde Geutje [sic]"niet slecht".(...)"

Zet u zich schrap. Er valt nogal wat te corrigeren:

Het betreft het zware gevecht dat I-26RI (26GB) urenlang voerde aan het Maas-Waalkanaal. In dit geval rond de brug bij Heumen, en nog specifieker [geval Geutjes] kazemat 6, die zich ongeveer 500 meter zuid van de brug bevond.

Eerst stelt de auteur - met mij - vast dat deze Duitsers, nota bene in een gepantserd voertuig gezeten, het oorlogsrecht flagrant schenden, om vervolgens weer te roepen dat ze na deze schending de luitenant "niet slecht" behandelden. Wat moet ik daarmee? Het is zoiets als iemand in elkaar schoppen maar dan wel netjes naar het ziekenhuis brengen! Nou hulde!

Ten tweede waren er helemaal geen Duitse tanks bij Heumen, maar zware pantserwagens. Een nogal grove verschrijving van een krijgshistoricus. Ten derde was de naam van de 1e luitenant Geutjes, en niet Geutje. Over zorgvuldigheid gesproken!

Maar de klap op de vuurpijl volgt nog, en bewijst eens te meer dat deze auteur niet in de historische waarheid, maar in zijn eigen waarheid is geïnteresseerd.

Tijdens exact hetzelfde gevecht aan het Maas-Waalkanaal bij Heumen, trekt op een zeker moment [nog vroeg in de morgen] de luitenant Van der Meer op richting de brug - niet wetende dat deze al in Duitse handen is. In eerste instantie wordt hij beschoten, trekt zich terug en belt vanuit een nabij gelegen café met de commandopost bij de brug. De verbinding doet het echter niet meer. De luitenant besluit opnieuw op te trekken, wordt ook opnieuw beschoten, en als hij zich opnieuw terugtrekt wordt hij onverhoeds overrompeld door een Duitse gepantserde eenheid [SS verkenningseenheid - SS Verfügungsdivision] die net is aangekomen. Met de karabijn volkomen machteloos tegen de pantserwagens, wordt gecapituleerd. De luitenant wordt van zijn manschappen gescheiden. De Nederlandse soldaten worden in vrachtwagens geladen en op motoren gezet, de luitenant moet op de voorste pantserwagen gaan zitten met een witte vlag in de hand en richting de bezette Nederlandse stellingen rijden. Nadat deze gewoon blijven vuren op de Duitsers weigert de luitenant op een gegeven moment moedig verder als zodanig te worden behandeld. Vervolgens wordt hem door een SS officier gevraagd waar dan de Nederlandse PAG's staan [in feite stond er daadwerkelijk een stuk PAG en een stuk 8-staal - en een sectie mortieren van 8 - een unicum in de buitengewesten!]. Nadat de luitenant "overal" heeft geantwoord op de Duitse vraag, wordt hij als parlementair - vergezeld van Duitse militairen - naar de commandant bij de brug gestuurd, om deze te sommeren zich over te geven. Bij de brug aangekomen merkt de luitenant dat deze al was ingenomen door de Duitsers [in feite een verraderlijk overvalcommando], en spreekt twee marechaussees aan die met de karabijn in de aanslag op de grond liggen. Na een Duits antwoord van hen realiseert hij zich dat zelfs deze in Nederlandse uniformen gestoken mensen Duitsers zijn [wat klopte - ze waren deel van het overvalcommando]. Hij toog - nog steeds als parlementair uitgedost - naar de CP van de kapitein Postma. De kapitein was echter al op tragische wijze omgekomen in de vroege morgen, waarop de luitenant naar de CP van de BC vertrekt en hier zijn verslag doet. Hij keert niet meer terug naar de Duitsers. Een licht vergrijp [als het dit al is - maar niet bekend is of hij zijn erewoord aan de Duitsers heeft gegeven], als men het voorgaande gedrag van de SS'ers meet.

Het is ten hemel schreiend dat de auteur dit markante verhaal - wat hij beslist kent - niet vertelt, en in plaats daarvan het veel lichtere vergrijp jegens de later gevangen genomen luitenant Geutjes wel vermeldt. In dat laatste geval was immers geen sprake meer van bestaand Nederlands verzet. Toen de luitenant Van der Meer werd misbruikt was dit er nog volop en het zou nog uren duren. De luitenant had voorts geen enkele aanleiding gegeven tot wraakgevoelens of andere gevoelens die de schendingen van de vers uit Duitsland aangekomen SS'ers vergoelijken. Deze SS troepen traden de regels al met voeten zonder enige verzachtende omstandigheid.

Het verhaal van kapitein Colette is zo'n verhaal waarvan de lezer zich afvraagt "zijn gedachten die in strijd zijn met de code nu ook al strafbaar of verwerpelijk"? Het is een onnodige bijdrage die ons niets nieuws brengt, en zodanig geformuleerd ["een even verboden redenering"] is dat het een zaak die niets was, iets maakt.

Ook het verhaal rond de bataljons hulpverband plaats [BHP] van dokter Van Hees is een verhaal waarbij vooral de auteur vaststelt dat de dokter in overtreding was. Het niet aangeven van de rode kruis signalering op basis van een tactische overweging is niet in strijd met de code. De auteur heeft echter bepaald dat dit wel zo is omdat de Duitsers de ligging van alle troepen al wisten. Dat dit een kolderieke vaststelling is, bewijst de andere arts waarop de auteur het gemunt heeft Dr. Paris. Deze moest zich immers - net als de de groep van overste Hennink - zelf overgeven aan de Duitsers op 15 mei. De Duitsers wisten beslist niet alle steunpunten en kwartieren te vinden, en dit bleek ook uit hun chaotische optreden op 13 mei. Dat de BHP overigens dankzij de ontbrekende markering werd bekogeld met granaten is dan weer wel gevolg van Van Hees zijn handelen. De Duitsers die dus onbewust een BHP aanvielen treft hier zeker geen blaam. De auteur kan overigens ook hier weer niet nalaten de SS te rehabiliteren door te roepen dat de dokter na gevangenneming hem achter de linies alle vrijheid bood Nederlandse en Duitse gewonden te behandelen. Mooie mannen waren het, die SS'ers [ironie]!

Aan een zijden draadje

Het wordt eentonig. We krijgen weer een prachtverhaal voorgeschoteld over de manmoedige SS die zich niet laat verleiden tot oorlogsmisdaad maar zich controleert! De overgave van de sectie onder de 1ste luitenant Storms van MC-III-19RI - bij koepel 32 - wordt door de auteur op zijn manier belicht. Hij stelt dat twee Nederlandse militairen, zich alsnog verzetten tegen de SS'ers, ondanks het feit dat hun luitenant capituleerde.

De auteur concludeert - zonder dit overigens te kunnen weten - dat op het moment van overgave twee Nederlandse militairen worden neergeschoten door Nederlands vuur verder westelijk. De mannen die nog in de semi-permanente opstelling bij de koepel waren, dachten voor hetzelfde geldt dat hun kameraden door de SS'ers werden neergeknald nadat ze zich hadden overgegeven. Ze grepen de wapens weer, en hierdoor raakten nog twee hunner gewond. De SS'ers grepen onmiddellijk in. Een van de twee werd in de knie geraakt door de vijand en dezelfde man die hem neerschoot verbond hem later. De auteur stelt terecht vast dat de SS'er zich aan het oorlogsrecht hield, maar stelt en-passent ook nog vast dat Rugenbrink mazzel had dat de SS'er zo'n goede schietopleiding had dat hij hem slechts in de knie trof! Bespottelijk om een dergelijke opmerking - die weer volkomen ongefundeerd is - te plaatsen. De Duitsers schoot op een paar meter afstand, en niemand vertelt of dat met een pistool, geweer of MP-40 gebeurde. Dit soort kwalificaties moet de auteur voor zich houden! Daarnaast vergaloppeert de auteur zich opnieuw door te concluderen dat Rugenbrink fout was door zich opnieuw te verzetten terwijl hij zich al had overgegeven. Ja - maar wellicht - zelfs de auteur deelt mijn mening in deze - was hij onder de impressie dat de SS ook doorvocht. En dat was net zo verboden! Min maal min is plus zal Rugenbrink [vermoedelijk] terecht hebben geconcludeerd. Maar alleen de Nederlander wordt voor zijn gedrag - zelfs op basis van zijn aanname dat de strijd doorging - veroordeeld! Het heeft niets uit te staan met primair onreglementair handelen vanwege lijfsbehoud, maar vanwege de perceptie van een tegenstander die ook een verbond breekt.

De auteur bespreekt nog enkele gevallen van hem toepasselijk dunkende voorvallen. Ze behoeven geen nadere krans.

H.8 War being what it is and people being what they are

De startlijn

Dit is een paragraaf waar een extra verdieping bij zou passen. Ik geef hem omdat het er naar mijn mening absoluut bij hoort. Er was een groot en fundamenteel verschil tussen de westerse (oorlogvoerende) naties enerzijds, en Duitsland en Rusland (en Japan) anderzijds.

Van alle oorlogvoerende naties, waren alleen Duitsland en Rusland daadwerkelijk militaristische staten. Militairen uit Engeland, Frankrijk, Canada en de Verenigde Staten - en alle overige kleine geallieerde landen - kwamen in feite uit een non-militaristische cultuur en samenleving. In Duitsland was een geslaagd officier een man van stand en aanzien, in Nederland werd strategische aanleg gezien als een beschamend kunstje. Het bestaan van de militaristische samenleving bleek ook uit het feit dat slechts Duitsland en Rusland in staat bleken oorlogsmanagers (generaals / maarschalken) en aanverwante uitvoerende vazallen te produceren die in staat waren bijzonder grote manoeuvres te etaleren met een miljoen of meer man en daarmee (vitale en massale) veldslagen te winnen.
De westerse geallieerden bleken niet in staat om meer te produceren dan een zeer beperkt aantal generaals die legers ter grote van maximaal enkele honderdduizenden mannen konden (be)sturen. De Engelsen wisten eigenlijk zelfs geen enkele aansprekende opperofficier te produceren, met uitzondering wellicht (met bijzonder goede wil) van Horrocks en Montgomery. De laatste was echter vooral een potentaat, en exponent van de Britse koloniale imperialisten kliek. De man was zonder twijfel erudiet, en een begaafde militaire technicus, zeker als het statische slagvelden betrof; hij ontbeerde echter zonder enige twijfel het grote inzicht en de dynamiek - vooral daar waar het tactische zaken betrof. In het dynamische gevecht bleek hij nooit de voordelen van het slagveld te kunnen uitbuiten. Hij was vooral de gemaakte Britse held en meester, veel minder de oprechte strateeg. Het hele Britse middenkader - de stafofficieren en onderdeelofficieren - bleken vrijwel stuk voor stuk vooral geselecteerd op beschaafdheid en aristocratie. Militaire klasse hadden zij zelden.
De Amerikanen wisten met generaals als Patton, Bradley en MacArthur een aantal aanspreken opperofficieren te produceren. Alleen van Patton wordt gezegd dat hij qua strategisch inzicht en overzicht van het slagveld in staat zou zijn geweest bijzonder grote manoeuvres te leiden. Zijn karakter echter maakte hem ongeschikt. Bij MacArthur twijfelt men eraan [Korea werd geen etalage van MacArthur zijn grote kunsten], en van Bradley weet men zeker dat het hem niet zou lukken. Eisenhower was alles behalve strateeg - een beperking die hij regelmatig zou etaleren - maar hij was ontegenzeglijk een meesterlijke diplomaat en directeur van een grote wijdvertakte multinational.
Al deze westerse Geallieerden vielen in het niet bij aansprekende Duitse opponenten zoals Von Runstedt, Von Manteuffel, Von Manstein, Guderian, Rommel, Keitel en hun Russische collegae als Zjoekov en Rokossovski. Deze opperofficieren verstonden hun vak zodanig dat zij in staat bleken tactische en strategische manoeuvres met miljoenen manschappen aan te kunnen. Dat zij daarbij geholpen werden door een tussenlaag van eveneens zeer geschikte opper- en hoofdofficieren, hadden zij ook voor op hun westerse evenknieën.
De militaristische cultuur en achtergrond van het Duitse volk was zeer bepalend voor het receptieve vermogen ten aanzien van de krijgsleer en de acceptatie van de praktijk van oorlog. Hun natuurlijke bereidheid hiërarchie te accepteren als "a fact of life" was bijvoorbeeld sterk afwijkend van de ideeën die daarover in de landen heersten die zij in hun westerse campagnes zouden treffen. Hun acceptatie van de aanvaarding van een fenomeen als oorlogsnoodzaak was dan ook veel natuurlijker aanwezig dan bij hun westerse opponenten waar deze mentaliteit moest worden aangeleerd ... en aanvaard. Slechts in de Russen ontmoetten de Duitsers hierin hun gelijke, zo niet hun meerdere. Maar bij de Russen speelde wellicht het volkomen bagatelliseren van een mensenleven ook parten.
Kortom, de perceptie van een fenomeen als "oorlogsnoodzaak" was bij de Duitsers veel dieper, veel wezenlijker verankerd dan bij bijvoorbeeld de Nederlandse tegenstander. Bij ons bestond een veel meer rudimentair gevoel bij oorlogsnoodzaak, want met uitzondering van enkele veteranen uit de Oost, kende geen levende Nederlander het gevoel, noch de traditie van oorlog; we waren een handelsnatie met een ingebakken en traditionele afschuw van oorlog. Oorlogsnoodzaak had bij ons dan ook een veel beperktere impact, een veel engere betekenis, dan bij onze Duitse en Oostenrijkse tegenstanders.
Dit kan eigenlijk niet mooier worden geschetst dan alle ophef op te tellen die rond de persoon van generaal-majoor Harberts leefde en nog leeft. De ongekende ophef in dit land over de executie van een 24-karaats deserteur als sergeant Chris Meyer, de harde hand van Harberts in zijn beleid namens het Militair Gezag, zijn onwrikbare houding jegens troepen die [in zijn ogen] lafhartig terugtrokken - waar hij deels beslist gelijk in had - en zijn harde optreden jegens regimentscommandant overste Hennink, als hij 8RI het regiment der lafhartigen noemt. Er is vanuit de Nederlandse aard veel over de generaal te mopperen. En het vergrootglas leggende op zijn handel en wandel, valt zeker wat op te merken [in retrospect]. Maar de man had als enige opperofficier de statuur en de eruditie om een geslaagde veldcommandant van grote legers te worden - ware het niet dat de oorlog voor hem slechts vier dagen duurde. Maar alle grote veldheren in de geschiedenis, de Duitsers, Russen en Amerikanen - het waren stuk voor stuk bullebakken en onverteerbare persoonlijkheden. Sympathie en mededogen enerzijds, en hardheid en meedogenloosheid anderzijds zijn - evident - onverenigbaar. Zoals men een psycholoog gaarne als een vriendelijk en geduldig mens profileert, zo hoopt men van de generaal dat hij die harde beslissing durft te nemen die wij allen niet voor onze rekening durven, willen of kunnen nemen.

Dit verschil in - zeg maar - natuurlijke militaire basiskwaliteiten en het grote verschil in militaristische cultuur maakte dat een begrip als oorlogsnoodzaak niet aan beide zijden evenveel gewicht in de schaal legde. Een heel fundamentele zaak als men "de startlijn" bepaalt. Hierdoor ook zou er bijzonder veel ophef worden gemaakt - naoorlogs - van de Duitse oorlogsmisdaden te velde. Ze troffen onze non-militaire militairen [en burgers] diep.

De auteur bespreekt voorts de standaardzaken, zoals het verschil in encadrering van de legers, de hoge gemiddelde leeftijd en de beperkingen van de officieren [aan Nederlandse zijde]. Vanzelfsprekend de oorlogservarenheid. Hij zijn allemaal zaken die meespeelden, beslist. Hiervan is geen woord gelogen in de studie.

Dat de auteur tussendoor weer concludeert [dat beide legers zich over het algemeen aan de oorlogsrecht regels hielden] is weer opvallend. Ik wil daar aan toevoegen dat ik dat met hem eens ben [zie mijn eindconclusie]. Ik betreur het dat hij ten opzichte van de SS geen uitzondering maakt. Want het Duitse leger - Das Heer - gedroeg zich in het algemeen zeer behoorlijk. Daar valt geen speld tussen te krijgen. De schoen wringt pas als het de inzet van de SS betrof. Daar waar we de SS aan het werk zien - aan de Grebbelinie, maar ook bij het Maas-Waalkanaal - daar worden de regels duidelijk met voeten getreden. En niet incidenteel, of puur individueel, zoals de auteur ons steeds wil doen geloven, maar vrijwel stelselmatig. Men kan een aantal factoren noemen waarbij de kans vrijwel 1 is dat een SS'er het recht zal schenden: Op het moment dat de strijd grimmig is, dat zij aanmerkelijke verliezen lijden en op korte afstand in felle gevechten raken, zoals bij Heumen en in de voorposten en de frontlijn op de Greb, dan vervaagt de norm vrijwel stelselmatig en laat men het streven los door de teugels van het oorlogsrecht te laten vieren. Dat - en alleen dat - is een eerlijke weergave van feiten. Ik kom erop terug [zoals de aard van de inrichting van de studie me dwingt dit - ook - te fragmenteren].

Inprenten en afdwingen

Het is kolderiek te stellen dat het Duitse leger strenger optrad dan het Nederlandse om de handhaving van het oorlogsrecht te waarborgen. Een fundamenteel foute analyse van de auteur. Ten eerste is het een vergelijking van twee ongelijken. Duitsland was op 10 mei 1940 al in oorlog sinds 1 september 1939, en had toen al twee voorname offensieven achter de rug [of nog deels gaande], te weten de grote veldtocht tegen Polen en de invasie van Noorwegen. Omdat het leger vanuit de oorlogsdiscipline terug moest naar kazernediscipline - en evident de veldslagen ook op sommige militairen hun psychische weerslag niet hadden gemist - moest het Duitse leger de discipline weer flink aanhalen tussen oktober 1939 en mei 1940. De lezer vergeet daarbij niet dat Duitsland inmiddels 5.000.000 man in uniform had! Daarbij kwam nog dat veel van de tuchtzaken niets, maar dan ook niets met het oorlogsrecht hadden uit te staan, maar gewoon met de dagelijkse praktijk en problematiek van een groot gemobiliseerd leger "in between battles". De Nederlanders hadden tijdens de mobilisatie voldoende tuchtzaken - maar die werden vrijwel allemaal bij de onderdelen zelf afgehandeld. Ze gingen alleen maar over zaken van de dagelijkse orde. De handhaving door ons leger van het oorlogsrecht - ook in de zin van rechtsvervolging - was een kans die men nooit kreeg. Vijf dagen oorlog was alles wat wij aan kans geboden kregen, en in die vijf dagen was er evident weinig aandacht voor rechtsvervolging. Het is dus een misplaatste vergelijking van de auteur.

Verder valt de auteur - in zijn schijnbare poging de lezer te indoctrineren [ik vermijd maar te zeggen dat het naar hersenspoeling neigt] - belangrijk in herhaling in deze paragraaf. We laten het maar zo.

Structuur of incident

We komen bij de hamvraag.
We zien hier een opvallende conclusie terugkomen, die de auteur eerder al poneerde in het boek "Mei 1940 ...(...)". Het Nederlandse front zou een minder belangrijke zijn, een neventoneel. Qua politieke importantie ben ik het met hem eens, maar militair-strategisch was Nederland alles behalve een zijtoneel. Hoe dergelijke ondeskundigheid bij de auteur te verklaren valt laat ik maar in het midden, maar de Eerste Wereldoorlog leerde de Duitsers al dat het verdomd onhandig was dat het neutrale Nederland niet als manoeuvreerruimte kon worden gebruikt. In die dagen echter was de logistiek over zee minder van belang, en bestonden geen concrete plannen Engeland te bezetten. Dat was in de Tweede Wereldoorlog wel het geval! Nederland was militair-technisch een essentieel doel, alvorens het geplande offensief tegen Engeland kon worden voortgezet. Zowel door de lucht als via zee. Daarbij zou Nederland - onbezet - een prooi voor Engelse bezetting worden. Een kwestie die Hitler bepaald beangstigend vond. Nederland was daarom een strategisch zeer voornaam doel. En een strategisch doel kan men eenvoudigweg niet als "neventoneel" kenschetsen!

De bezetting van Nederland betekende voorts dat de twee grootste zeehavens van Europa waren uitgeschakeld voor Brits gebruik. Immers Antwerpen zou onbruikbaar worden omdat de Schelderoute in Duits bezit zou komen [een kwetsbaarheid die de Engelsen in 1944 ook nog maar eens ondervonden toen ze nalieten de Scheldemond van Duitsers te zuiveren]. De havens van Antwerpen en Rotterdam waren logistiek van essentieel belang voor voorname operaties op het Europese vastenland door de geallieerden. Zeker als de aanvoerlijnen lang werden [wat zou blijken in 1944/1945]. Ze zouden beiden in Duitse handen vallen. Daarnaast was Nederland als maritieme springplank van groot belang voor de geplande invasie van Engeland, en waren vliegvelden zo kort op de Engelse kust van essentieel belang omdat Duitsland vooral een tactische luchtmacht bezat met kort bereik van de toestellen. Vliegtuigen vanuit Duitsland naar Engeland sturen was operationeel onhandig en ongewenst, voor jagers volkomen onmogelijk.
Tenslotte was het evident [tijdens ontwikkeling van de strategie van Fall Gelb] dat de noordelijke insluiting van de British Expeditionairy Force [BEF] en het sterke Franse 7e leger zeer belangrijk was voor het slagen van de strategische plannen van de Duitsers. Zouden deze legers zich slechts hoeven richten op een frontale dreiging uit het oosten dan zouden zij aanmerkelijk gevaarlijker zijn, dan nu de Duitsers om de voornaamste verdedigingen heen konden swingen en een dreiging [en afgrendeling] vanuit het noorden konden bewerkstelligen. Dat Nederland beslist geen nevenfront was, wordt ook bevestigd als we zien dat rond de 1,800 Duitse toestellen van de Luftwaffe tegen ons land werden ingezet. Meer dan de helft van de totale Duitse capaciteit. Tevens het feit dat met bijzonder gedurfde manoeuvres ons land een enorm dynamisch en risicovol front kreeg. Een risico wat niet genomen zou zijn als ons land niet een voornaam doel was; immers krijgsspellen wezen al uit dat de overwinning niet zomaar in 48 uur zou gebeuren. Feit is dat men ons land snel wilde innemen, maar evident was Nederland, door de oorlogswens jegens het Britse eilandenrijk aan de overkant van de Noordzee, een hoofdschotel geworden. Een nevenfront zegt u?

Vanzelfsprekend waren Frankrijk en Engeland de formidabele tegenstanders van Duitsland in het westen. Frankrijk had een groot leger en meer tanks dan Duitsland. Bovendien waren ze een erfvijand van de Duitsers. Het Verdrag van Versailles moest bovendien gewroken worden - dat voelde heel Duitsland, nazi of geen nazi. Met Engeland hield Duitsland ook danig rekening, maar jegens Engeland was er nog een respect voor haar koloniale macht. Waarbij ze - denk ik - de Engelse legermacht nog danig overschatten [en hun uithoudingsvermogen onderschatten].

Dan trekt de auteur een conclusie die ik helemaal niet meer kan plaatsen! Ik citeer de passage maar, zodat u eenvoudig weet waarover de auteur zich uitspreekt:

"(...) Het strategisch belang van de Duitse operaties op Nederlands grondgebied en een mogelijk daaruit voortvloeiende noodzaak ten koste van alles succes te behalen, zal daarom geen oorzaak zijn geweest van de Duitse schendingen.(...)"

Hoe deze - wederom ondeskundige - conclusie getrokken kan worden door een auteur die zo is ingevoerd in de materie is mij een raadsel. De hele strategie van de Duitsers was erop geënt dat de Duitse stoot door het zuiden van ons land het zuidfront Vesting Holland moest bereiken op [op zijn laatst] dag X+5. Ofwel, men moest per se op 15 mei in de Vesting aansluiting hebben gevonden met de luchtlandingstroepen. Dat was het "worse case scenario". Student [opperbevelhebber van de luchtlandingstroepen] eiste in feite dat men in maximaal drie dagen aan de Moerdijkbruggen zou staan om de aansluiting met zijn kwetsbare licht bewapende troepen te bewerkstelligen. Dit plan zou wonderwel slagen [dankzij vooral de schendingen van het oorlogsrecht bij de brugovervallen in het oosten van het land]. Een hele strategie van de [geplande] luchtlanding van bijna 20.000 man binnen de Vesting gaf al aan dat men ten koste van alles succes wilde hebben, en wel op korte termijn. De voor Duitse begrippen duur opgeleide valschermtroepen en de luchtlandingstroepen moesten zo spoedig mogelijk worden ontzet.
Het finale bewijs van ontbreken van vrijblijvendheid qua tijdsschema aan Duitse kant, was wel het bombardement van Rotterdam. Dit bombardement was ingegeven door de tactische wens Rotterdam te nemen, waar nu al vijf dagen zwaar verzet werd gepleegd, maar voornamer nog de strategische wens de luchtlandingstroepen bij Rotterdam te ontzetten en Den Haag te bedreigen. Het feit dat op het allerhoogste niveau over het front in Nederland werd beslist, impliceert dat de auteur volkomen bezijden de waarheid zit met zijn opmerkelijke conclusie!

De auteur gaat verder met zijn ongenuanceerde concluderende woorden. Het zegt onder meer dat ook Nederlandse militairen het recht schonden en dat daarmee het normale patroon van de oorlog herkenbaar wordt van twee partijen die het oorlogsrecht schenden. Hij vermijdt echter de balans echt te maken. De Duitse schendingen waren vrijwel allemaal massaler en veel ernstiger. Nederlandse schendingen zien we vooral in ondeskundig gebruik van de witte vlag, een aantal maal misbruik van het rode kruis [met meestal zuiver humane gevolgen], en zeer zelden zaken waarbij Duitsers lichamelijk schade werd aangedaan door de schending. Aan Duitse zijde, en dan voornamelijk betreffende de Waffen SS, worden zeer ernstige vergrijpen gepleegd. We kunnen slechts schatten hoeveel levens dit handelen tenslotte geëist heeft. Het is echter vrijwel zeker dat het bij de Grebbeberg vele tientallen Nederlandse levens en verminkingen kostte. Dat is een buitengewoon kwalijke zaak.
Op zich hoeft over deze zaak niet een enorme ophef meer te worden gemaakt uiteraard. Het wordt vaak erkend dat een zekere mate van oorlogsnoodzaak aan de orde was in veel gevallen, en de gevallen aan de Greb mogen ook best enigszins gerelativeerd worden tegen het grote plaatje van deze verschrikkelijk oorlog. De reden echter waarom het zo expliciet voor het voetlicht treedt is niets anders dan de ontkenning van de soms stelselmatige SS misdaden op het slagveld door de auteur. Kortom - ik blaas niets op - kan veel relativerende nuances aanbrengen, maar constateer een overmaat aan Duitse schendingen aan het Grebbefront. Iets was de auteur niet over de lippen krijgt ...

Het voert me te ver weer [vrijwel] alles wat verder wordt benoemd en herhaald te moeten weerleggen of nader nuanceren. Ik laat het dan ook hierbij voor deze paragraaf.

Individu en groep

Een onbegrijpelijke opmerking maakt auteur als hij [op blz 164] opeens generaal Harberts ten onder laat gaan. Waarin en waaraan dan wel? Een belachelijk en ook helemaal niet gemotiveerde conclusie die werkelijk uit de lucht komt vallen.

Dan wordt Wäckerle toch nog even in het zwarte licht gevangen, hoewel de auteur er weer niet bij vertelt dat Wäckerle niet alleen draconisch optrad in Dachau, maar grondlegger werd van de doctrine die leidde tot het algemene kampregime in de concentratiekampen voor politieke gevangenen, en dat de man werd ontslagen omdat zijn wreedheden de Duitsers in 1933 nog tegen de borst stuitten. Zijn baas overigens - Himmler - vond hem er alleen maar beter door. Wäckerle behoorde tot zijn persoonlijke elite, het geraamte waarlangs zijn keurkorps zou worden voorzien van vlees. Verder durft de auteur echter helaas niet te gaan wat de persoonsstructuren van de gemiddelde SS'er betrof in 1940. Hij beschikt vermoedelijk niet over de vele studies die op dat gebied zijn verricht. Ik zou in herhaling vervallen als ik opnieuw aangeef hoe de aard en moraal was van de gemiddelde SS'er. Dat is overbodig.

Mijn slotconclusie over het boek "Ik had mijn Roode-Kruis band afgedaan"

Het is van belang eerst wat te zeggen over de aard van mijn eindconclusie. Een krijgshistorisch liefhebber en kenner van de materie ontwikkelt uit het voorwoord door Kamphuis de verwachting dat hem [of haar] een wetenschappelijk werk wordt voorgelegd. Een werk waarin balans aanwezig is, waarin zaken professioneel objectief worden gepresenteerd en waarin aandacht is voor het projecteren van een compleet beeld. De in de materie ingevoerde lezer wordt ernstig teleurgesteld als hij de studie aandachtig bestudeert. De ambitie van een wetenschappelijk werk wordt eigenlijk geen moment waar gemaakt, en het is eigenlijk treurig en misleidend dat de directeur van het IMG deze studie wel als zodanig introduceert.

De studie is erg academisch gepresenteerd. Veel kretologie en terminologie wordt gedefinieerd en toegepast. Voorts is evident gekozen voor een structuur die auteur comfortabel achtte, hetgeen uiteraard zijn prerogatief is. Ik heb me echter gestoord aan het springerige gedrag dat ontstaat door zijn verzuilde benadering van het onderwerp. Hierdoor wordt de lezer telkens van het ene naar het andere front gesleept, terwijl een thematische behandeling van de Grebbeberg - toch de bakermat [als ik dat woord zo oneerbiedige mag misbruiken] van de schendingen - voor de hand had gelegen.

De studie gebruikt het woord "oorlogsnoodzaak" erg veel. Het wordt soms terecht gebruikt, soms misbruikt. Het woord wordt onterecht overwegend met slechts één betekenis gepresenteerd - of anders gezegd - ik mis een nuancering zoals ikzelf heb aangebracht in het gevoel, de perceptie bij wat als oorlogsnoodzaak werd ervaren in de verschillende landen. Daar is de auteur beslist onvoldoende op in gegaan.

Ik vind het onverklaarbaar dat de auteur concludeert dat de Duitse [inclusief SS] en Nederlandse legers in zijn algemeenheid het oorlogsrecht als norm hadden en dat schendingen min of meer in gelijk aantal aan beide zijden werden gepleegd. De Waffen SS had het oorlogsrecht niet als norm, maar slechts als streven. Hun karakter, ideologie en opleiding was er op gericht hun doelen koste-wat-kost te bereiken. Zij hadden een andere perceptie van oorlogsnoodzaak dan hun Heer collega's en zeker een afwijkende perceptie van onze soldaten. Hun overtredingen aan het Grebbefront neigen naar een stelselmatige schending van het oorlogsrecht. En toen ze het effect ervan door hadden op onze troepen werd de toepassing van de schendingen wellicht zelfs min of meer methodisch voor die paar dagen. Het doel heiligde de middelen. De auteur probeert door versnippering, verexcusering en vergoelijking schendingen van de Duitsers te relativeren. Hij overschrijdt daarmee vaak een morele grens; zeker jegens thans nog levende slachtoffers en ooggetuigen van die schendingen.

Ik zal kort motiveren waarom ik het een subjectief werk vind, wat naar mijn mening onwetenschappelijk is samengesteld.
Allereerst het feit dat thesis en uitwerkingskader onvoldoende op elkaar aansluiten. Zo worden en-passent belangrijke zaken uitgesloten, en wordt het kader subjectief door de auteur begrensd. Dat beperkt een zuivere toetsing.

Ten tweede [wellicht in verlengde van het eerste] het feit dat de auteur - om hem moverende redenen - voorname zaken buiten beschouwing laat, zoals [in casu van groot belang] de schendingen van het oorlogsrecht door de Duitsers aan onze grenzen [overschrijding zonder ultimatum], bij vele van onze strategische bruggen [overvalcommando's in Nederlandse uniformen gestoken] en de bombardementen van Rotterdam en Middelburg [civiele doelen]. Daarnaast lijkt hij zaken vergeten te zijn, zoals het opmerkelijke feit dat de SS Standarte Der Führer voornamelijk uit Oostenrijkers bestond. Deze landslieden hadden geen speciale band met ons land, in tegenstelling tot veel Duitsers die dat wel hadden. De ontsteltenis was groot in Duitsland toen men hoorde dat Nederland was aangevallen. De kans dat er een verband bestaat tussen de Oostenrijkse nationaliteit van de Standarte en minder emotionele en amicale verbondenheid met ons volk enerzijds, en een lagere drempel voor het plegen van schendingen van het oorlogsrecht anderzijds is reëel. Daarnaast moest deze Standarte zich - ook in tegenstelling tot de andere SS eenheden - nog helemaal in de oorlog bewijzen. Ze waren nog maagdelijke strijders, als dergelijke onbevlekte beeldspraak gebruikt mag worden bij een SS'er.
Verder bespreekt de auteur ook opvallenderwijs niet dat Waffen SS eenheden enkele dagen na hun vertrek uit ons land, nog in mei 1940, twee grote oorlogsmisdaden pleegden, waarbij tussen de 180-190 Britse krijgsgevangenen werden vermoord. Merkwaardig als men een dergelijk thema wel als hoofdzaak van de studie heeft gemaakt. Gebeurtenissen en zaken die de auteur eenvoudigweg - als subjectieve keuze - buiten beschouwing laat. Kernzaken echter om te evalueren als men een wetenschappelijke beschouwing presenteert over de schendingen van het oorlogsrecht. De auteur zondigt door een pars pro toto techniek toe te passen voor zijn studie, terwijl het door hem geselecteerde deel niet te isoleren valt voor de hele waarheid [waarheid als relatief begrip]. Het deel onderscheid zich immers van het geheel!

Ten derde loopt het werk over van oordelen en conclusies die auteur zelf trekt aan de hand van één of geen bron, of waarbij hij fundamenteel foute of arbitraire wegen bewandelt. Voorbeelden hiervan: zijn conclusie omtrent het handelen van de luitenant Hohendorf op Valkenburg en de zaak rond Dr.Paris. Eén bron is geen bron zeggen historici, en het is onwerkelijk dat deze auteur erin slaagt heel uitgesproken conclusies op te hangen aan één [soms zeer dubieuze] bron.

Ten vierde constateer ik dat de auteur - bewust of onbewust - kiest voor het niet vermelden van feiten of gebeurtenissen. Typerend voorbeeld is de kwestie aan het Maas-Waalkanaal, waar hij bewust een milde overtreding van de daar optredende SS lijkt te selecteren voor zijn zaak, en een algemeen bekend zwaarder geval onvermeld laat. Dit geldt evenzo voor de gevechten in onze voorposten bij de Grebbeberg. Veel militairen sneuvelden hier of raakten gewond doordat ze werden ingezet als dekking of werkpaarden voor de oprukkende Duitsers. Hier kan de auteur de schijn bijna niet ophouden dat hij niet bewust selectief te werk is gegaan.

Ik constateer voorts dat de auteur in zijn vooronderzoek of tijdens het uitschrijven van zijn studieresultaat in een duidelijk herkenbaar paradigma gevangen zat. Een paradigma van vooringenomenheid. Prejudicie is de basis van onwetenschappelijk werk. Er wordt immers - bewust of onbewust - naar een conclusie toegeschreven. Dat dit niet geheel verrast komt door de prelude, het beruchte werk "Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied". Hierin neemt de auteur [als co-auteur] al een zeer arbitrair standpunt in, in relatie tot het schenden van oorlogsrecht door Nederlandse en Duitse troepen. Het storende is dat dit paradigma zo duidelijk uit de studie blijkt dat niet alleen het onwetenschappelijke daarmee bewezen wordt, maar dat ook de neiging kan ontstaan te denken dat de auteur - bewust of onbewust - heeft aangestuurd op een soort beïnvloeding [noem het hersenspoeling] van de lezer.

Ten zesde - en laatste punt ten aanzien van het mijns inziens onwetenschappelijke karakter van de studie - gaat de stijl van de auteur bijzonder irriteren omdat hij ogenschijnlijk niet als wetenschapper heeft onderzocht en geschreven, maar als kruisvaarder of bewaarder van de Duitse soldateneer. Het is opvallend hoe in sommige gevallen de Duitser bijna wordt vereerd om zijn nobele daden, daar waar hij in feite het oorlogsrecht schond. Een tweetal voorbeelden vallen me direct weer binnen. De Oberleutenant Hohendorf die zich het lot van zijn krijgsgevangen Nederlanders zogenaamd zo aantrekt, en de SS'ers die de kapitein Hakkert onsoldateske opdrachten geven, maar in feite de "blessing in disguise" bleken omdat per ongeluk waarschijnlijk enkele Nederlandse levens werden gespaard: ja ja, aartsengelen met een doodshoofd op het aureool! Als je zulke stellingen in een wetenschappelijke studie aangaat, ga je niet alleen veel te ver, maar dan begeef je je op buitengewoon glad ijs. Daarbij berusten beide analyses op verdraaiing van de feiten, wat nog kwalijker is.

Is er dan alleen maar kritiek?

Nee - beslist niet. Het onderwerp leent zich zeker voor een studie. Het is wat dat betreft dan ook jammer dat de auteur onvoldoende is geslaagd een wetenschappelijk werk te presenteren. Het resultaat bevat echter wel een aantal zaken die boeiend weglezen, die de lezer wijzer maken. Voorts heeft de auteur terecht gewezen op de neiging tot overdrijven van Duitse oorlogsmisdaden, en het wegmoffelen van eigen laakbaar handelen van onze troepen. Hij brengt daarentegen op weinig plaatsen gradaties aan, terwijl Nederlanders toch vrijwel geen hoofdcatagorie misdaden pleegden, en de Duitsers dit aanmerkelijk vaker deden.

Voorts brengt de auteur terecht naar voren dat schendingen van het oorlogsrecht vaak oorzaken hebben die niet direct gerelateerd hoeven te worden aan perfide, normloos of kwaadaardig gedrag. Hij schetst heel helder dat er op het slagveld vele emoties een aanslag plegen op de "menselijke maat". Ook maakt hij het aannemelijk - voor degene die dat nog niet wist - dat schendingen van het oorlogsrecht vaak in een fractie van een seconde plaatsvinden. In dat opzicht maakt hij heel duidelijk dat het lastig is voor winnaar en verliezer de humaniteit, de normen en de waarden te bewaren op het moment dat een van beiden het onderspit delft, als een van beiden de handdoek moet werpen.

Tenslotte zij in het voordeel van de auteur opgemerkt dat hij met het publiceren over een gevoelig onderwerp als dit een risico aanvaard op scherpe kritiek. Dat is een moedig besluit geweest, wat lof verdient.

Slotwoord

Laat ik het zo samenvatten. Als de auteur er in was geslaagd een werk te presenteren wat wetenschappelijk in balans was geweest, en hij was tot de conclusie gekomen die hij mij / ons thans presenteert, dan hadden we slechts een conflict gehad over de interpretatie. De auteur heeft mij echter overtuigd dat hij maar één doel had met deze studie, en dat is zijn gelijk van 1990 [publicatie van "Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied"] halen.

Als de auteur tot de conclusie was gekomen dat partijen in de meidagen van 1940 het oorlogsrecht als norm hadden daar waar het betrof de reguliere troepen van [Nederlandse] Weermacht enerzijds en [Duitse] Heer anderzijds - maar dat bij de Waffen SS het oorlogsrecht geen norm maar slechts een streven was - dan had ik de auteur [figuurlijk] de hand geschud. Ik ben zelf de mening toegedaan dat uit alle bekende verslagen en rapporten slechts die conclusie kan worden getrokken. En dan ook alleen ten opzichte van de strijd in en tegen ons land in die vijf [acht] dagen oorlog.

Het is een gemiste kans om een boeiend maar precair onderwerp, wetenschappelijk benaderd, voor het voetlicht te brengen. Dat is jammer.

Allert M.A. Goossens
Stichting de Greb

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 175.31 KB)