Gerd Roeloffzen: vijftig jaar vlieger, maar niet zonder een schrammetje
Op 28 augustus 1934 haalde hij zijn vliegbrevet. Eind december 1935 zag hij op een vlucht plotseling de propeller vlak voor z'n neus stilstaan en maakte hij een benauwde noodlanding. Op de middag van de derde dag van de oorlog, 12 mei 1940 werd hij met z'n kist door Duitse Messerschmitt's neergeschoten, beleefde een avontuur, dat in menige spannende oorlogsfilm het hart in de keel zou doen kloppen, maar overleefde op miraculeuze wijze. Na de oorlog stapte hij opnieuw in het vliegtuig en leverde vervolgens in allerlei functies een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de sportvliegerij. En gisteren zat hij kerngezond tegenover me, de derde Nederlander, die zich vijftig jaar lang gebrevetteerd motorvlieger mag noemen, dat is de nu 70-jarige Enschedeër G.F. (Gerd) Roeloffzen, rustend - maar nog altijd actief directeur van een garagebedrijf (tevens bekend als schrijver van ingezonden stukken in deze krant, waarin hij oproept om onze defensie op peil te houden).
Wie is Gerd Roeloffzen?
door Pieter Bos
Maar om beter te begrijpen hoe een ingrijpende belevenis soms een mensenleven kan bepalen, althans een beter inzicht in het karakter van een mens verschaft, wil ik me vandaag graag beperken tot zijn verhaal van de ramp, die hem overkwam als militaire vlieger op z'n laatste oorlogsvlucht. In de volgende aflevering van deze rubriek (dat is op maandag) belicht ik dan graag zijn loopbaan als vlieger. Want dat verhaal van die oorlogservaring mag bij insiders dan wel bekend zijn, als document van een zwarte bladzij in onze geschiedenis verdient het nog eens aller aandacht.Het is op die 12e mei 1940 (eerste Pinksterdag) als de commandant van het squadron, waarbij Gerd Roeloffzen is ingedeeld vrijwilligers - drie vliegers en drie waarnemers - vraagt om de oprukkende Duitse linies bij Wageningen te bombarderen. Een eerdere missie op die dag om de Duitse troepencolonnes op de Afsluitdijk te bombarderen was toen al mislukt omdat er geen doorkomen aan was daar het in de lucht wemelde van de Messerschmitt's.
"Wie gaat?" vraagt de commandant. En na enig aarzelen stappen drie jonge vliegers, die al jaren een onafscheidelijk clubje vormden, naar voren: Tonnie van Liemd, Bakx en Gerd Roeloffzen. Ook meldden zich drie waarnemers, van wie Hans Holtz aan Roeloffzen wordt toegewezen.
Er worden nieuwe bommen onder de kisten geplaatst, benzine bijgetankt, even warm draaien en dan snel weg. Roeloffzen vertelt: "Om des te vlugger weer thuis te zijn zitten we de oeroude Fokkers C5 met hun 180 à 190 km. kruissnelheid behoorlijk op hun kop. Ze dreunen en daveren en worden flink heet. Plotseling beginnen er, ter hoogte van Culemborg, van de grond af mitrailleurs op ons te schieten, maar ze raken ons gelukkig niet. Wij verder. We beginnen te klimmen, de Grebbelinie nadert. We zitten nu op de geplande 800 meter. In de verte zie ik Wageningen al liggen. Overal op de grond rookt en brandt het. We naderen het "front". Noordoost van Wageningen moeten we zijn. We sturen onze kisten nog wat bij en gaan nu recht op het doel af.
Dan, ineens: drie Duitse jachtvliegtuigen, die in duikvlucht op me afkomen!! Waar ze zo gauw vandaan kwamen is me een raadsel; ik vermoed uit de wolken. Regelrecht duiken ze op mij af, in razende vaart. Ik heb slechts één moment om naar ze te kijken. Het zijn Messerschmitt's 109 of Heinkels 112. Drie razendsnelle, zwaar bewapende, moderne jagers tegen één oude langzame verkenner; geen kans.
Weg!! Naar de grond! Als bliksemflitsen schiet het door mijn hoofd: in de lucht blijven en trachten te vechten of te vluchten? Zelfmoord! Eruit springen? Als het lukt, zal ik met mijn parachute midden in de vuurlinie terecht komen en misschien al dood zijn vóór ik beneden ben.
Een schop tegen het voetenstuur, een duw tegen het levier, loodrecht in duikvlucht naar beneden, naar de grond!! De gasmanette vól open, over de stuitnok heen, zodat de motor vèr over zijn maximum toerental draait. Lópen zal die oude Rolls, al zal ze uit elkaar vliegen! Ze zitten al achter me. Ik voel het. Eén, die nu op me moet schieten, midden achter me en de andere twee ernaast. Voor omkijken is geen tijd meer.
Hij begint te vuren! Dat is ontzettend! Een sproeiregen van moordend lood laat hij op me los. Ik zié het, want zij gebruiken evenals wij zogenaamde lichtspoormunitie, waarbij iedere vijfde partroon een duidelijk zichtbaar lichtspoor in de lucht achterlaat.
In razende vaart.
Radeloos begin ik te schoppen, te duwen en te trekken aan de stuurknuppel en het voetenstuur. Als een dolleman springt de machine door de lucht, slingerend en zwaaiend, met dreunende motor. We geven ons zo maar niet over! Als ik in één rechte lijn naar beneden was gedoken, had ik dit niet meer kunnen navertellen. Want dan zou hij mij gemakkelijk in de bundel van zijn machinegeweren hebben kunnen vangen.
Hij vuurt als een bezetene. Uit al zijn mitrailleurs spuwt hij ons zijn stralen dodend metaal achterna. Het is alsof wij in een smederij zitten of bij een groot elektrisch lasapparaat. Links vuurstralen, rechts, boven en onder ons! Aan alle kanten vonkt en gloeit het, en één kogeltje in mijn rug is al voldoende om er een eind aan te maken, om ons met volle snelheid de grond in te doen duiken. Ik verwacht het ieder ogenblik.
Het "vuurwerk" achter ons gaat nog steeds door. Dat je hersens in zo'n situatie nog werken is een raadsel. Het flitst door mijn hoofd: Over de Rijn, over de Rijn zien te komen! Ik wist, dat ten noorden van de Rijn de "hel" letterlijk was losgebroken. Als ik dus daar terecht kwam, werd ik, al kwam ik heelhuids aan de grond, misschien tóch "afgeschoten", maar ten zuiden ervan was de zaak nog betrekkelijk rustig. We naderen de grond. De "vuurregen" houdt nog onverminderd aan. Deze duik schijnt uren te duren, al is het in werkelijkheid slechts een kwestie van seconden.
Daar is de grond! Ik begin de machine op te trekken. Moeizaam onder hevig schudden en trillen van het toestel, komt de neus omhoog. We razen over de uiterwaarden en zakken nog steeds lager. Geweldig snel gaat het, véél te snel!! Een enorme klap: beng! Weg linker ondervleugel!! Spaanders vliegen in het rond, de flarden hangen er bij. We hebben een paal of een dijkje geraakt, de hele kist wordt omhoog gesmeten, maar schiet nog steeds met geweldige snelheid voort. Ik weet hem weer vlak te brengen en zie plotseling de grote winterdijk van de Rijn voor me. Van dit moment af houdt het vuren op. De achtervolger, die veel sneller is dan ik, kan waarschijnlijk niet meer achter me blijven en suist nu over me heen omhoog. Ik zie de dijk, met de verkeersweg, afgebakend door een hek. Hij nadert razendsnel. Ik trek uit alle macht om er overheen te komen. Maar het toestel dat hoewel het nog voldoende snelheid heeft, misschien niet genoeg draagvermogen meer bezit vanwege die afgeknapte ondervleugel wil niet meer omhoog. In volle vaart, met voluit draaiende motor, vliegen we tegen de dijk. De machine slaat helemaal over de kop, wordt meters omhoog gesmeten, over de dijk heen en valt met een reuzensmak een heel eind verder tegen de grond, waarbij de hele kist in elkaar schuift, zodat er niet veel van over is.
Er uit!
Mijn eerste gedachte is dan: ik ben, natuurlijk heel toevallig, in leven gebleven, maar mijn waarnemer zal wel dood zijn. Doch ook mijn waarnemer leeft. Hij komt van achter de wrakstukken aanstrompelen, moest er blijkbaar dus aan een andere kant dan ik uitkruipen. Elkaar ondersteunend strompelen we weg. De Duitsers zagen ons waarschijnlijk tegen de grond vliegen. We hebben ze niet meer gezien.
Er komen Nederlandse hospitaalsoldaten aangehold (hadden ons zien vallen). We blijken ca. 20 meter voor de voorste Nederlandse vuurlinie te zijn neergekomen. Even later lig ik op een brancard. Mijn waarnemer kon nog lopen. Er is juist een artilleriebeschieting aan de gang en daarom dragen ze mij zolang binnen in een soort aarden bunker. Zeker een half j uur na de val lig ik nog naar adem te hijgen. Tot het donker wordt blijf ik daar liggen. Het hele geval wordt dan achter op een vrachtauto gezet en daar gaan we, in westelijke richting. [Noot redactie: toestel kwam terecht in vak III-46 R.I., zie verslag 1 (12 mei 1940), verslag 2 (12 mei 1940 18:30 uur), verslag 3 (12 mei 1940) en verslag 4 (12 mei 1940)]
Tijdens onze nachtelijke rit over de dijk in verduisterd Nederland wordt er plotseling van de overkant van de rivier de lichtbundel van een schijnwerper op onze wagen gezet! De Duitsers zijn daar al verder doorgedrongen. Een machinegeweer begint te blaffen. Maar gelukkig zijn de schoten te laag gericht. Zand van de in de wegberm inslaande kogels vliegt ons om de oren. Direct daarna houdt de beschieting ineens op en de schijnwerper wordt gedoofd. Ook dat liep weer goed af.Zo sukkelen we langzaam verder. Na een vervoer van dertien uren, na zeven keer te zijn overgeladen op een ander vervoermiddel, het ene nog slechter dan het andere, komen we de volgende morgen om negen uur half geradbraakt, maar doodgelukkig, in het ziekenhuis te Amsterdam aan.
Later bleek, dat Bakx, zodra hij de aanvallende Duitse jagers zag, meteen rechtsomkeert gemaakt had en veilig geland was op Noordwijkerhout, met de boodschap: de rest kun je wel afschrijven, die zien we niet meer terug! Het toestel van Tonnie van Liemd werd door de aanvallende jagers in de staart geraakt en Tonnie moest noodlanden. Zijn waarnemer werd gevangen genomen. Tonnie zelf werd door dronken Duitse stoottroepen ter plaatse doodgeschoten. Hij ligt begraven op de Grebbeberg".
Bron: krantenartikel uit het Dagblad van het Oosten van vrijdag 24 augustus 1984
|