Gevechtsbericht van reserve-kapitein F.R. van der Spek
Gevechtsbericht
over het tijdvak 10 t/m 12 Mei 1940
betreffende III-11 R.I.
door reserve Kapitein F.R. van der Spek
ingedeeld bij Staf-III-11 R.I.
-o-o-o-
blz. 1 | INLEIDING. Ondergeteekende, 10 Mei 1940 door Commandant 11 R.I. ter beschikking gesteld van Commandant III-11 R.I., heeft zonder bepaalde functie deel uitgemaakt van den Staf van genoemd bataljon en op 12 Mei, als oudste kapitein, nadat de Bataljonscommandant tengevolge van een bekomen verwonding het commando had moeten neerleggen, eenigen tijd het bevel over het bataljon gevoerd. Oorzaken der indeeling van ondergeteekende waren de volgende: Bij het uitbreken van den oorlog was hij onder behandeling in het Nederlands Gasthuis voor Ooglijders te Utrecht. Tengevolge van een hem op 21 April overkomen ongeval, was het gezichtsvermogen van zijn linkeroog slechts uiterst gering. Hij verkreeg echter van den Chef van het Militair Hospitaal te Utrecht toestemming naar zijn onderdeel terug te keeren. Te ruim 13.00 uur meldde hij zich op 10 Mei op commandopost 11 R.I. te Leersum en vernam daar zijn bovenvermelde indeeling. De eigen compagnie van ondergeteekende (2-I-11 R.I.) was dien dag namelijk over 1-I en 3-I verdeeld. Zij had (evenals 1-I) medio April reeds één sectie moeten afstaan voor Stafwacht van Staf IIe Legerkorps en 10 Mei wederom een sectie hiervoor moeten leveren. Reserve Kapitein W.J. Dewez, die na het intrekken van alle verloven op 7 Mei bij het regiment was gekomen en tijdelijk 2-I had gecommandeerd, kwam eveneens ter beschikking van Commandant III-11 R.I. Van III werd de 1e compagnie ingedeeld bij I-11 R.I., teneinde dit bataljon weder op sterkte te brengen, voorts was 3-III (min één sectie) te Driebergen ter beschikking van Commandant IIe Legerkorps voor munitieladen. Daarentegen werd 11 Batterij 6 Veld toegevoegd aan III-11 R.I. SAMENSTELLING VAN III-11 R.I.
|
||||||||||||||||||||||
blz. 2 |
Bij den staf waren voorts: adj. O.O. van Gijs van Staf-11 R.I. met het vaandel van 11 R.I. en de regiments-paardenarts: reserve paardenarts der 1e klasse J.A. de Wolf met de paarden van Staf- en I-11 R.I. In het bovenstaande zijn alle officieren, vaandrigs (kornets) en adj. onderofficieren vermeld. Opmerking 1). Ondergeteekende was Augustus 1939 belast geweest met de mobilisatie van 2-III en had hierover het bevel gevoerd tot 1 Januari 1940. De Bataljonscommandant was van 1 Januari 1940 tot begin Maart opgetreden als Commandant I-11 R.I. Op deze wijze kende ik nagenoeg alle officieren van het bataljon en in het bijzonder de 2e compagnie. Opmerking 2). Het dagboek van het bataljon is verloren gegaan, ikzelf beschik evenmin over toen gedane aanteekeningen. Inhoud van bevelen, berichten en tijden zijn in het navolgende zoo goed mogelijk uit het geheugen weergegeven. 10 Mei 1940. 11 R.I. (min II) was legerkorpsreserve te Leersum, voorts was één sectie van 11e Compagnie Pag. ter beschikking van Commandant IVe Divisie. Te ongeveer 16.00 uur bleef III-11 R.I. (samengesteld als boven aangegeven) alleen te Leersum achter, Commandant 11 R.I. vertrok toen ingevolge ontvangen bevelen met het overige aanvankelijk voor Legerkorpsreserve bestemde deel van het regiment, dat op auto's was geladen, naar Gouda. |
||||||||||||||||||||||
blz. 3 | Commandant III-11 R.I. trad op als Kantonnementscommandant te Leersum en vestigde zijn commandopost in den verlaten commandopost van Commandant 11 R.I. 2-III, belast met de evacuatie van Elst en omstreken was nog afwezig. Het bataljon was aangewezen voor bestrijding van valschermtroepen en beschikte voor snellere verplaatsing over een 150-tal dienstrijwielen. Practisch was echter dezen dag daartoe alleen Kapitein Dewez met de sectie Vermeeren beschikbaar, die dan ook bijna voortdurend onderweg was, steeds echter zonder positief resultaat terugkwam. De Mitrailleurcompagnie had stukken in stelling ter bestrijding van vliegtuigen en gaf vele malen vuur op deze af. Voorts was zij, met 11 Batterij 6 Veld, belast met kantonnementsbeveiliging. De troep legerde in de omgeving van kasteel Broekhuizen. 11 Mei 1940. In den laten avond van 10 Mei waren de eerste onderdeelen van het uit Ede en omstreken teruggeweken 4e Regiment Huzaren (4 R.H.) te Leersum aangekomen. Commandant 4 R.H. vestigde zijn commandopost in de nabijheid van commandopost III-11 R.I. en maakte gebruik van de telefonische verbinding op laatstgenoemden commandopost. Na voltooiing der evacuatie kwam 2-III te ongeveer 13.00 uur te Leersum aan. Ook 4 R.H. werd dezen dag door Commandant IIe Legerkorps aangewezen voor bestrijding van valschermtroepen. Ik zelf bevond mij op den commandopost tot het in ontvangst nemen van telefonische berichten, alle van Staf IIe Legerkorps en nagenoeg alle dalen van valschermtroepen meldend. Vele dezer berichten ontving ik rechtstreeks van Chef Staf IIe Legerkorps (Luitenant-Kolonel de Bruyn). Belangrijke berichten bracht ik zelf over aan Commandant 4 R.H. op diens commandopost. Ook thans bleef het opsporen van valschermtroepen zonder resultaat. De mitrailleurcompagnie was weder in stelling voor luchtafweer. 's-Middags had een bijeenkomst van den Bataljonscommandant met den Burgemeester van Leersum plaats (door Kapitein Franssen in diens gevechtsbericht beschreven) over interneering. In overleg met Commandant 4 R.H. werd de kantonnementsbeveiliging opnieuw geregeld. Vermoedelijk tegen het eind van den middag werd III-11 R.I. van den taak: bestrijding van valschermtroepen, ontheven. Op initiatief van den Bataljonscommandant bleef echter, wegens de veelvuldige meldingen, het bataljon samen met 4 R.H. deze opdracht uitvoeren, ook nog nadat ik hem het mij in den avond uit naam van Commandant IIe Legerkorps telefonisch gedicteerde navolgende bevel meedeelde: "III-11 R.I. rukt morgen (12 Mei) bij het aanbreken van den dag op naar Rhenen en komt aldaar ter beschikking van Commandant IVe Divisie". |
||||||||||||||||||||||
blz. 4 | Het was mij in deze dagen gebleken, dat majoor Van der Ploeg met graagte luisterde naar de vele geruchten en deze persoonlijk aan den troep meedeelde. Ook op den commandopost weidde hij hierover eindeloos uit, zóó zelfs, dat het mij meermalen moeite kostte zijn aandacht te verkrijgen teneinde bevelen te geven naar aanleiding van binnengekomen telefonische berichten. Bovendien was het door dit immer voortdurende gepraat voor de officieren op den commandopost, die van 10 op 11 Mei reeds een zeer korten nachtrust genoten, ten eenenmale onmogelijk nog eenige verdere rust te nemen, hoewel zulks dezen dag zeer goed mogelijk zou zijn geweest. De uitgifte van het bevel voor den 12en door den Bataljonscommandant geschiedde ook weder te midden van tallooze niets ter zake doende uitweidingen en verhalen, waarbij ik bovendien nog ettelijke malen op een scherpere formuleering en detailleering moest aandringen en ontnam Compagniescommandanten en officieren van den bataljonsstaf de laatste kans op eenigen rust. Ten slotte werd bevolen: Het bataljon te 2.00 uur verzameld op de alarmplaats (nabij Kasteel Broekhuizen), óók de kantonnementswachten, welke het heeft geleverd, op dit tijdstip aldaar. (Tegen dit laatste heb ik mij - tevergeefs - verzet). 12 Mei 1940. De nacht van 11 op 12 Mei was zeer onrustig door het herhaalde vuren, eenige malen in de onmiddellijke nabijheid van den commandopost, op - alleen in de verbeelding bestaande - parachutisten. Bovendien keerde een deel der hiertoe uitgezonden troepen pas tegen 4.00 uur terug. Het gevolg van een en ander was, dat het bataljon pas bij het aanbreken van den dag verzameld was, wat echter het voordeel opleverde, dat het gevaar voor verwarring in de duisternis, waarop anders veel kans was geweest, werd vermeden. Commandant 4 R.H. vestigde middelerwijl zijn commandopost op den commandopost van III-11 R.I. en nam ook de bewaking der op kasteel Broekhuizen geïnterneerde personen over. Aangezien den vorigen dag nog een aantal der bij het veer te Elst door de geëvacueerde burgerbevolking achtergelaten rijwielen was aangevoerd, had de Bataljonscommandant bevolen, dat de verplaatsing van het bataljon naar Rhenen per rijwiel zou geschieden. Zware mitrailleurs en raderbaren werden op de goederenauto's daarheen gevoerd. Gevechtstrein en 11 Batterij 6 Veld zouden op eigen gelegenheid volgen, evenals de keukentrein. Deze laatste moest volgens opdracht van den Bataljonscommandant zich opstellen bij de school te Elst. Na terugkeer der goederenauto's te Leersum zouden deze worden beladen en vervolgens, volgens de reeds vóór den oorlog hiervoor gegeven bevelen, teruggaan op Cothen. Het vaandel van 11 R.I. bleef bij den goederentrein, evenzoo werden de overcomplete paarden (zie blz. 2) hierbij ingedeeld. |
||||||||||||||||||||||
blz. 5 | Omstreeks 6.00 uur verliet het bataljon Leersum en reed naar Remmerden, alwaar een gedekte opstelling werd ingenomen onder laag dennenhout aan de Noordzijde van den weg. De Bataljonscommandant begaf zich naar commandopost IVe Divisie voor het in ontvangst nemen van bevelen. Toen 11 Batterij 6 Veld en gevechtstrein aankwamen, stelden de commandanten hiervan hun onderdeelen eveneens gedekt op. De mitrailleurcompagnie bracht eenige stukken in stelling ter bestrijding van vliegtuigen. Deze bleven echter op grooten afstand. Uit Oostelijke richting klonk artillerievuur. Majoor Van der Ploeg bleef geruimen tijd weg. Even voor zijn terugkeer, deed het gerucht de ronde, dat Fransche motorartillerie ter sterkte van 10.000 man oprukte en Amerongen reeds was gepasseerd. Aanstonds heb ik getracht dit gerucht den kop in te drukken, waar ik van meening was, dat het verspreiden van al te optimistische geruchten, zooals de Bataljonscommandant dit reeds bij herhaling had gedaan, terwijl zij elken betrouwbaren grondslag misten, een funeste uitwerking op den troep moesten hebben, indien deze door tegenslag werd getroffen. Een handelwijze als door den Bataljonscommandant gevolgd vergrootte naar mijne meening, welke door verschillende officieren van het bataljon werd gedeeld, in hooge mate de kans op een paniek. Toen de Bataljonscommandant terugkeerde, was hij weder vol optimistische verhalen hem op den commandopost IVe Divisie opgedischt. Ik kon hieruit echter alleen destilleeren, dat men daar omtrent den toestand in het voorterrein slechts zeer weinig wist. Het bleek, dat de Bataljonscommandant het volgende bevel had ontvangen: "III-11 R.I. is bestemd voor versterking der door II-19 R.I. te bezetten tweede verdedigingslijn". Voorts deelde de Bataljonscommandant mede, dat hij hiertoe Commandant II-19 R.I. (reserve Majoor J.B. van Apeldoorn) moest opzoeken en zich met deze voor het ontvangen van nadere aanwijzingen, nogmaals naar commandopost IVe Divisie moest begeven en verder, dat het bataljon voorloopig te Rhenen moest worden ingekwartierd. Nog voordat de Compagniescommandanten gelegenheid hadden gehad hun ondercommandanten van een en ander op de hoogte te brengen, gaf de Bataljonscommandant het bevel tot den afmarsch. Hierbij moesten op zijn last alle rijwielen, voorzoover niet organiek ingedeeld, worden achtergelaten. Wegens luchtgevaar werd met groote afstanden tusschen de sectiën gemarcheerd, de sectiën der mitrailleurcompagnie over de colonne verdeeld, de stukken voor vuren gereed. Reeds vrij spoedig ontmoetten wij majoor Van Apeldoorn in zijn auto. Majoor Van der Ploeg gaf mij het commando over en den opdracht even West van Rhenen het bataljon in een van den kunstweg in Noordelijke richting voerenden ingezonken weg op te stellen. Na eenige malen te hebben moeten halthouden en een gedekte opstelling te hebben ingenomen wegens luchtgevaar bereikte het bataljon bedoelden ingezonken weg (den weg naar Koerheuvel). Ik trachtte het bataljon zoo verspreid mogelijk aan de Oostzijde hiervan op te stellen (het bevond zich namelijk thans Oost van de eigen artillerieopstellingen, welke door den vijand, hoewel niet hevig, onder vuur werden genomen) en begaf mij hiertoe langs de heele colonne. Aangezien mij bleek, dat ter plaatse een hulpverbandplaats was ingericht, verbood ik, in overleg met den hierbij aanwezigen, mij bekenden, reserve Officier van Gezondheid der 1e klasse J.J. Lubsen, aan de mitrailleurcompagnie het bevuren van luchtdoelen. Constateerend dat de weg vrij kort was, gelastte ik de 11 Batterij 6 Veld en den goederentrein (G.T.), totdat een betere opstelling zou zijn verkend, zich voorloopig langs den kunstweg gedekt op te stellen, toen de Bataljonscommandant terugkeerde, die den troep zogenaamd veiliger, doch uiterst ge?asseerd plaatste en pas nadat ik hem meerdere malen en ten slotte met nadruk hierop had gewezen, persoonlijk den trein een opstelling aanwees in een iets Westelijker gelegen weg. |
||||||||||||||||||||||
blz. 6 | Vervolgens gaf de Bataljonscommandant den Compagniescommandanten het bevel kwartier in Rhenen te zoeken voor hun onderdeel, aan hen overlatend in welk gedeelte dit moest geschieden. Op mijn vraag of deze inkwartiering noodzakelijk was, kreeg ik ten antwoord, dat voorloopig de 2e lijn nog niet bezet hoefde te worden. Het liep toen tegen 12.00 uur. Uit Rhenen teruggekeerd, bleek, wat echter niet eerder door hem was meegedeeld, dat de Bataljonscommandant zijn commandopost wenschte in de onmiddellijke nabijheid van commandopost II-19 R.I., welke een telefonische aansluiting bezat en het bataljon in zijn nabijheid, echter niet aan de hoofdstraat. Opnieuw werd nu de inkwartiering voorbereid, toen de Bataljonscommandant bericht kreeg, dat hij op commandopost II-19 R.I. moest komen en zich in verbinding stellen met commandopost IVe Divisie. Toen ik mij wat later naar commandopost II-19 R.I. begaf, was dit gesprek nagenoeg beëindigd. Wat erin is behandeld, is mij onbekend gebleven. De Bataljonscommandant verzocht mij den Compagniescommandanten op te dragen "over een half uur" bij de muziektent te zijn. Het was toen bij 15.00 uur, zoodat ik de Compagniescommandanten door de ordonnansen liet mededeelen, dat zij te 15.30 uur op genoemde plaats moesten zijn. Toen ikzelf daar aankwam, trof ik alleen kapitein Dewez met de sectie Vermeeren, één stuk der mitrailleurcompagnie en de 11 Batterij 6 Veld. Ik vernam van Kapitein Dewez, dat de rest van het bataljon terug was gegaan en de Bataljonscommandant het per rijwiel was gevolgd om het tot terugkeeren te nopen, van meening zijnde, dat deze troep eigener beweging was teruggegaan. Aanvankelijk meende ik, dat de troep door een paniek was bevangen, te meer waar ik vernomen had, dat het teruggaan der voorposten van den Grebbeberg bij de achterwaartsche troepen iets dergelijks had veroorzaakt. Spoedig keerde de Bataljonscommandant terug, weldra gevolgd door het grootste deel van den teruggeganen troep. Ik vernam toen van Kapitein Franssen, dat de beweging het gevolg was geweest van een order van Kapitein G.J. van Buuren van Staf IVe Divisie. (zie hierover het gevechtsbericht van Kapitein Franssen). |
||||||||||||||||||||||
blz. 7 | De Bataljonscommandant deelde den compagniescommandanten mede, dat het bataljon op moest rukken naar het viaduct over de spoorlijn, "in vredesmarsch", voorop de 11 Batterij 6 Veld, vervolgens één sectie zware mitrailleurs en daarachter de rest, de overige sectiën der mitrailleurcompagnie verdeeld over de colonne, afstanden van 50 meter tusschen de sectiën. Ik kreeg opdracht ter plaatse te blijven en de nog niet teruggekeerde sectiën na te zenden. Op mijn nadrukkelijke vraag, welke bevelen het bataljon verder had, antwoordde de Bataljonscommandant geen andere opdracht te hebben ontvangen, dan naar het viaduct op te marcheeren. Daarop verzocht ik hem bij ontvangst van nadere bevelen mij deze te laten weten, òf op mijn plaats bij de muziektent, òf door deze achter te laten bij het viaduct. Evenals 's-ochtends bij den opmarsch uit Remmerden, marcheerde ook thans de Bataljonscommandant onmiddellijk af. Alle rijwielen, ook de kabelrijwielen der Verbindingsafdeeling bleven achter. Daardoor moest ik onder meer de sectie der mitrailleurcompagnie, waartoe het bovenvermelde stuk behoorde, nazenden, daar de gelegenheid had ontbroken den sectiecommandant het bevel voor den afmarsch te doen toekomen. Hierbij bleek mij, dat de Bataljonscommandant deelen der mitrailleurcompagnie in stelling had doen komen, ter bestrijding van eventueel doorgedrongen pantserwagens, terwijl bij mijn weten de hiertoe meergeëigende Batterij 6 Veld hiertoe géén opdracht heeft ontvangen. Aldus alleen te Rhenen achtergebleven met een sergeant van de Verbindingsafdeeling en twee ordonnansen, kreeg ik van één dezer weldra bericht, dat de nog ontbrekende sectie der 2e compagnie gepasseerd was, terwijl een eerder door den Bataljonscommandant uitgezonden sergeant op motorrijwiel mij meldde, dat hij tot Amerongen was teruggereden en geen onderdeelen van het bataljon meer had aangetroffen. Aangezien ik geen verder bericht omtrent het bataljon had ontvangen, niettegenstaande ik hierom, gelijk boven vermeld, had verzocht, zond ik den sergeant-motorrijder op onderzoek uit. Ik had namelijk overwogen, dat langer verblijf te Rhenen voor mij doelloos was en wilde mij weder bij het bataljon voegen. Terwijl ik in afwachting was van dit nadere bericht, meldde de sergeant-commandant-Goederentrein zich bij mij, met een schriftelijk bericht van den luitenant der militaire administratie De Winkel, meldende, dat deze zich met den trein op Kasteel Sterkenburg bevond. Aangezien bij mijn weten de Bataljonscommandant geen enkel nader bevel voor gevechts- of keukentrein meer had doen uitgaan, gaf ik den sergeant opdracht den commandanten dezer treinen namens mij te bevelen tot nader order ter plaatse te blijven, personeel goederentrein kon eten laten halen bij den Kn.T. Het was mijn voornemen, nadat ik den Bataljonscommandant had bereikt, deze te verzoeken nadere bevelen te geven, waar bij het oprukken van het bataljon zijnerzijds o.a. geen maatregelen waren genomen voor vergrooten van den munitievoorraad of uitreiken van handgranaten. |
||||||||||||||||||||||
blz. 8 | Middelerwijl keerde de sergeant-motorrijder terug met het bericht, dat het bataljon het viaduct was overgegaan, doch zich nog steeds op den kunstweg bevond. Ik zond hem daarop weder naar het bataljon en begaf ook zelf mij daarheen op weg. Bij het Oostelijke einde van Rhenen trof ik eenige soldaten van 2-III, die teruggingen. Ik hield hen aan en vernam, dat in de buurt nog een groep dezer compagnie was. Ik liet deze ophalen. De groepscommandant berichtte mij dat majoor Van der Ploeg achter op het motorrijwiel van den boven meermalen vermelden sergeant-motorrijder gezeten hen was gepasseerd in Westelijke richting. Hij was "licht gewond" door een schot door zijn been. Ik besloot mij zoo spoedig mogelijk naar het bataljon te begeven en het commando erover op mij te nemen. De groep nam ik mede. Bij het bataljon hoopte ik inlichtingen te verkrijgen, want omtrent toestand en opdracht was mij niets bekend. Ook het terrein was mij geheel onbekend, want hoewel de legerkorpsreserve reeds begin September 1939 was aangewezen en het gebiedende eisch ware geweest, deze met het geheele stellingterrein van het Legerkorps goed vertrouwd te maken, was zulks nimmer geschied. Zoo is mij na den oorlog o.a. gebleken, dat in het vak van I-8 R.I., waarin III-11 R.I. optrad, een hulppost aanwezig was, hetgeen den troep niet is medegedeeld. Van een motorordonnans vernam ik, dat bevolen was onder geen voorwaarde terug te gaan. Ter hoogte van den Westelijke grens van Ouwehand's Dierenpark en even Oost van de draadversperring, daar in het terrein aangelegd, zag ik aan de Zuidelijke zijde van den weg een andere groep van 2-III uit een in Zuidoostelijke richting gaanden boschweg komen. Ik vernam van den groepscommandant, dat hij ingevolge ontvangen opdracht dezen weg was ingegaan, doch door vuur teruggedreven. Op eigen initiatief verklaarde genoemde groepscommandant (dienstplichtig sergeant Van Amerongen) mij, dat hij toch opnieuw wilde trachten aan zijn opdracht te voldoen. Op dit moment naderde uit de richting Rhenen per rijwiel de S.M.I. "Westervoort" (zie blz. 2). Juist vielen in de onmiddellijke nabijheid eenige artillerieprojectielen, waarop genoemde beroeps S.M.I. onmiddellijk rechtsomkeert maakte en wegreed! Ik begaf mij met den in Rhenen verzamelden groep verder voorwaarts en bevond mij juist achter een tweede versperring, toen opnieuw artillerieprojectielen rondom mij ontploften. Bovendien werd achter mij door eigen zware mitrailleurs vuur afgegeven. Toen het vuren ophield bevond ik mij geheel alleen; alle mij vergezellende militairen waren teruggeweken. |
||||||||||||||||||||||
blz. 9 | Plotseling naderde mij een korporaal, die mij vroeg of ik den commandopost van majoor Landzaat zocht. Het feit, dat deze commandopost in mijn nabijheid was, was mij onbekend, doch ik besloot onmiddellijk mij daarheen te begeven, teneinde nadere inlichtingen te verkrijgen. De korporaal bracht mij erheen en ik meldde mij bij majoor Landzaat. Deze zeide: "Zooals U weet is de hws (hij bedoelde: de frontlijn) gevallen, maar de stoplijn nog bezet" (Dit feit was mij echter totaal onbekend). Voorts bleek mij, dat den majoor niets omtrent het optreden van III-11 R.I. in zijn vak bekend was. Noch Commandant IVe Divisie heeft hem dus hierover bericht, noch heeft majoor Van der Ploeg zich met hem in verbinding gesteld. Majoor Landzaat vermoedde, dat III-11 R.I. de bezetting van de stoplijn moest versterken en wees mij de plaats van deze op de kaart aan, waaruit mij bleek, dat deze ongeveer 500 meter Oost lag. Aangezien in de nabijheid van den commandopost thans vrij zwaar artillerievuur lag, zeide majoor Landzaat mij, dat ik niet weg kon. Toen ik van een vuurpauze gebruik wilde maken om den commandopost te verlaten, barstte het vuur juist weer los. Een tweede poging slaagde echter. Vlak bij den commandopost ontmoette ik een 1e Luitenant met eenige militairen, die mij mededeelde te behooren tot I-24 R.I. (welk bataljon naar ik wist deel uitmaakte der legerreserve), dat in opmarsch was. Ik begaf mij weer naar den kunstweg, waarbij nog eenige artillerieprojectielen in mijn onmiddellijke nabijheid sprongen, bereikte deze ter hoogte van de op blz. 8 vermelde meest Westelijk gelegen draadversperring en wilde mij juist voorwaarts begeven, toen Kapitein Franssen met een deel zijner compagnie uit het voorterrein kwam. Ik vernam nu, dat na de verwonding van Majoor Van der Ploeg, deze het commando had overgegeven aan Kapitein Dewez, die hem had opgedragen zijn compagnie naar de Zuidelijke zijde van den weg te verplaatsen. Op dit oogenblik kwam ook één stuk 6 veld (het overschot der batterij, welke door een voltreffer was getroffen), waarbij de Batterijcommandant en enkele manschappen, en een deel der mitrailleurcompagnie terug. Van deze laatste ging een gedeelte verder terug in de richting Rhenen. Ik overwoog bliksemsnel, dat in elk geval verder teruggaan onder geen voorwaarde meer mocht geschieden, aangezien er anders groote kans bestond op een volledige oplossing van het bataljon. Kapitein Steenbergen, die juist passeerde, beval ik zijn mitrailleurcompagnie terug te laten keeren, terwijl ik Kapitein Franssen opdroeg met het deel zijner compagnie stelling te nemen aan de Noordzijde van den weg en vóór de draadversperring. Luitenant Van den Griend gelastte ik zijn stuk 6 veld aan den weg iets achter die versperring in stelling te doen brengen. |
||||||||||||||||||||||
blz. 10 | Kapitein Steenbergen meldde mij, dat zijn compagnie terugkwam. Men had hem daar verteld, dat de stukken een opstelling bij het viaduct in moesten nemen. Van wien deze order zou zijn uitgegaan, viel echter niet te ontdekken. Op dit oogenblik naderde op een motorfiets een kapitein, die afstapte en op opgewonden toon tegen den troep zeide, dat deze niet terug mocht, maar ter plaatse moest blijven en dat een bataljon "Jagers" oprukte om te helpen. Ik begaf mij naar hem toe en vroeg hem wat dit beduidde. Het bleek reserve Kapitein Van Heyst van I-24 R.I. te zijn. Het oprukken van dit bataljon was mij reeds bekend (zie blz. 9). Toen mij bleek, dat hij Compagniescommandant was, verzocht ik hem zijn Bataljonscommandant te berichten, dat zoodra deze mij bereikt had, ik met hem in overleg wilde treden. Het was namelijk mijn voornemen den troep eerst à cheval van den weg op te stellen om vervolgens naar de stoplijn op te rukken. Aangezien de zon echter ongeveer onder was (het moet toen dus ongeveer 19.45 uur zijn geweest) en nog steeds onderdeelen van het bataljon terugkwamen (deelen der 2e compagnie en van de mitrailleurcompagnie), meende ik, dat vooruitgaan in het schemerduister door onbekend, beboscht terrein op een débacle moest uitloopen en besloot voorloopig in stelling te blijven. Eenige geweerschutters op den linkervleugel gaven op dit oogenblik vuur af, zonder eenige reden. Onmiddellijk werd ook weer achter ons vuur door eigen mitrailleurs afgegeven. Ik beval daarop op luiden toon het schieten te staken, niet meer te vuren, daar het gevaarlijk was voor de eigen troepen, die voor ons waren en dreigde bij overtreding de geweren te zullen laten ontladen. Bijna onmiddellijk daarop kwam een 1e luitenant bij mij, die vertelde uit de stoplijn te komen en verzocht "in Godsnaam" niet te laten vuren, daar deze lijn nog steeds bezet was. Ik verzekerde hem, dat ik hiertoe juist bevelen had gegeven en vroeg hem te willen melden, dat het mijn voornemen was te trachten vóór het aanbreken van den dag naar deze lijn op te rukken, teneinde de bezetting te versterken. Ik beschikte thans over het grootste deel van 2e compagnie en mitrailleurcompagnie en één stuk 6 veld. Een deel der 2e compagnie beval ik achter de versperring ter weerszijden van den weg in stelling te komen, terwijl ik na overleg met Kapitein Steenbergen deze opdroeg zijn mitrailleurs zóó te plaatsen, dat zij kruisvuur over den weg en vuur in de boschwegen af konden geven. Ikzelf bleef met eenig personeel van den bataljonsstaf vóór de versperring aan de Noordzijde van den weg. Een motorordonnans bracht mij een enveloppe met stukken van IVe Divisie. Het was toen zóó duister, dat ik bij het afteekenen moest worden bijgelicht. De stukken stak ik bij mij. Wat zij inhielden is mij onbekend gebleven, want kort daarop, terwijl Kapitein Steenbergen nog de opstelling zijner stukken controleerde, weerklonken vlak voor mij eenige korte vuurstooten, terwijl tegelijkertijd onder luid geschreeuw de Duitschers op slechts enkele meters van mij aanstormden. Na een kort handgemeen werd ik met Kapitein Steenbergen en een aantal manschappen gevangen genomen en meegevoerd in de richting Rhenen. |
||||||||||||||||||||||
blz. 11 | Den daarop volgenden dag geraakte ik verwond (door een granaat) en ben tot 22 Juni te Arnhem verpleegd. Tegelijkertijd werd met mij gewond opgenomen Kapitein Steenbergen, terwijl ook Kapitein Franssen aldaar werd verpleegd. Volgens na den oorlog van officieren van het bataljon bekomen inlichtingen is de strijd verder sectiesgewijze gevoerd. Op 13 Mei is ook nog afzonderlijk ingezet een sectie van 3-III-11 R.I. uit Driebergen (zie blz. 1), waarbij de sectiecommandant reserve 1e Luitenant C.J. Daniëls is gesneuveld. De verdere verliezen aan officieren, kornets en adjudant onderofficieren hebben bedragen (volgens de samenstelling op blz. 1 / 2):
|
Amsterdam, Augustus 1940.
De reserve Kapitein:
(get.) F.R. van der Spek.
|