Gevechtsverslag van reserve-kapitein C.W.A. Wezepoel
Gevechtsverslag van M.C.-II-19 R.I.
----------------------------------------------------------
M.C.-II-19 R.I. behoorde als onderdeel van II-19 R.I. tot de Divisiereserve aan welke Compagnie verschillende taken konden worden opgegeven naar gelang van de omstandigheden.
In den nacht van 9 op 10 Mei kreeg ik telefonisch order de compagnie de stelling te laten bezetten en nadere orders af te wachten, daar de staat van oorlog met Duitschland was afgekondigd. Deze order werd ten spoedigste uitgevoerd en werd 1 sectie aangewezen voor het vuren op vijandelijke vliegtuigen. In den vroegen morgen van 10 Mei verschenen talrijke vijandelijke vliegtuigen boven Rhenen, waarop door deze sectie geregeld vuur werd gebracht. Aangezien de luchtafweer in de onmiddellijke nabijheid eveneens vuur bracht op deze vliegtuigen is niet met zekerheid na te gaan, of de vliegtuigen, welke omlaag werden geschoten, door het vuur der zware mitrailleurs dan wel door de luchtafweer werd getroffen, persoonlijk ben ik van meening, dat dit door laatstgenoemde vuurorganen is geschied, omdat meestentijds de vliegtuigen boven 1000 meter hoogte vlogen en ik in dat geval verbood daarop te vuren, als zijnde slechts munitieverspilling. Slechts een enkele maal vloog een vliegtuig lager dan 1000 meter en zoo zagen we dit, nadat er op gevuurd was, brandend naar beneden komen in de Betuwe.
Op 10 Mei werd door M.C.-II-19 R.I. voor de evacuatie der burgerbevolking gezorgd. De te treffen maatregelen waren door mij reeds tevoren voorbereid en alles verliep behoorlijk. Posten waren uitgezet op de voornaamste buitenwegen, om de bevolking in de richting van de Haven, waar de schepen lagen, die hen moesten vervoeren, te leiden. Bovendien werd een geregelde patrouillegang onderhouden in het tusschengelegen terrein en langs den spoorbaan Rhenen - Veenendaal.
Om de Divisiereserve zoo bewegelijk mogelijk te doen zijn, was order gegeven aan Commandant II-19 R.I. rijwielen ten behoeve van de manschappen te vorderen. Bij de Haven, waar de bevolking zich inscheepte, waren talloozen, die hun rijwielen vrijwillig afstonden, omdat zij die niet mee konden nemen, anderen ontvingen een bon, waarop de geschatte waarde van het rijwiel was vermeld. Met de schatting dezer rijwielen was belast Commandant 1-II-19 R.I.
M.C.-II-19 R.I. was gelegerd in de Wilhelminaschool te Rhenen, alwaar zij in den nacht van 10 op 11 Mei, voor zoover de dienst het toeliet nog verbleef. Aangezien de vijandelijke artillerie geregeld vuur bracht op Rhenen en dit den volgenden dag nog geregeld aanhield, achtte ik het niet verantwoord de geheele Compagnie in één groot gebouw bijeen te houden en liet ik de secties in de tegenover de school gelegen burgerwoningen in de Wilhelminastraat hun intrek nemen.
Op 11 Mei kwam het bericht binnen, dat de voorposten aan den Grebbeberg waren doorgebroken. De Divisiereserve kreeg als opdracht een tegenstoot te doen en te trachten het verloren terrein te herwinnen. Aangezien de M.C. uit den aard der zaak niet bereden was, en alle tirailleurcompagnieën daarentegen wel, werd besloten, dat laatstgenoemde compagnieën per rijwiel zoo spoedig mogelijk voorwaarts zouden gaan en de mitrailleurcompagnie te voet moest volgen tot aan het Hotel Grebbeberg, alwaar op nadere orders moest worden gewacht. Deze tegenstoot zou in den nacht van 11 op 12 Mei plaats vinden, doch doordat de tirailleurcompagnieën door eigen troepen, die van dezen tegenstoot niet op de hoogte waren, werden opgehouden, was het reeds licht, voordat deze ter plaatse waren en was het verrassende effect daardoor verdwenen. Het gevolg was, dat een order kwam, dat deze tegenstoot werd afgelast.
Op 12 Mei werd order gegeven, dat 1 compagnie der Divisiereserve, versterkt met 1 sectie zware mitrailleurs 8 R.I. bij den Grebbeberg zou versterken. Door Commandant II-19 R.I. werd hiervoor aangewezen 1-II-19 R.I., door mij werd de 1ste sectie onder bevel van 1e Luitenant J.M. Folmer daaraan toegevoegd. Deze sectie kwam reeds dadelijk met den vijand in aanraking, eenige manschappen van die sectie kwamen mij dien avond de ongelukstijding brengen, dat Luitenant Folmer was gesneuveld, terwijl uit de verdere mededeelingen zou zijn op te maken, dat niet veel manschappen den strijd zouden hebben overleefd. Thans na afloop der vijandelijkheden blijkt het echter dat de opvolger van Luitenant Folmer, de sergeant J.S.F. v.t. Slot tot op den dag der capitulatie zich met tal van manschappen in het terrein tusschen Grebbeberg en den spoorweg Rhenen - Veenendaal hebben kunnen handhaven. Zij wisten echter niets af van een capitulatie, zoodat zij later toen hen van verscheidende zijden werd verklaard, dat dit het geval was, zich hebben gemeld bij de Duitsche autoriteiten, die hen krijgsgevangen hebben gemaakt en hen naar Duitschland naar een gevangenkamp hebben gezonden.
Intusschen werd door de overige secties der M.C. de stelling bezet en werd in afwachting van nadere bevelen van hoogerhand, vuur gegeven indien zich vijand in het voorterrein vertoonde. In de onmiddellijke nabijheid hoorde men in de boomen of in het struikgewas een geluid, alsof een Duitsch machinegeweer werd afgeschoten, er was echter niets van den vijand te bespeuren. Al spoedig waren de manschappen er achter, dat dit niets te beteekenen had, en dat dit slechts ten doel had, ieder uit zijn slaap te houden. Tot op heden is mij echter niet bekend, op welke wijze dit ratelgeluid werd teweeg gebracht, collega's die dezelfde ondervinding opdeden, konden mij daarvoor ook geen oplossing geven.
In den namiddag kwamen tal van infanteriegroepen vanuit het voorterrein in de richting van onze reserveopstelling terug, onder mededeeling dat de vijand hen dicht op de hielen zat. Een ordonnans bracht het bevel, dat de Divisiereserve zich in de richting Elst terug moest trekken, waarop Commandant II-19 R.I. besloot zijn commandopost in die richting te verplaatsen. Ik verzocht aan Commandant II-19 R.I. mij in het voorterrein te mogen overtuigen, of wij werkelijk wel genoodzaakt waren terug te trekken, hetgeen mij werd toegestaan. Samen met den Luitenant-Adjudant Van Capelle ging ik naar de opstelling der 2e sectie, alwaar wij aankwamen juist op het oogenblik, dat 21 vijandelijke vliegtuigen een aanval op onze stelling deden. Een hevig mitrailleurvuur uit deze vliegtuigen bracht eenige verwarring onder de manschappen, doch ik was in staat hen gerust te stellen. Het bleek echter, dat deze vliegeraanval op touw was gezet om de vijandelijke troepen te kunnen doen naderen, immers werden wij kort daarop van alle zijden beschoten, in het voorterrein op ca 25 meter afstand uit onbewoonbaar verklaarde woningen, waar de vijand zich in had weten te nestelen, in den rug door vijand, die zich op de Algemeene Begraafplaats had opgesteld. Het bleek toen, dat de stelling niet te houden was en gaf ik bevel zooals mij reeds bevolen was, in de richting Elst terug te trekken. Ook aan de 3e en 4e sectie gaf ik dit bevel. Deze secties trokken ordelijk met medeneming van hun stukken terug, waarbij echter een soldaat, J. Knegt, door een granaat werd gedood.
In Elst verzamelde ik de 3 secties der M.C. waarbij bleek, dat de commandant der 3e sectie, de cadet-vaandrig van Goolen tengevolge van de doorgestane emoties, niet in staat was verder te gaan. Op doktersadvies werd hij per auto naar het Hospitaal te Utrecht vervoerd. Ik kreeg vervolgens bevel, met de Compagnie door te marcheeren naar Cothen, alwaar wij tegen 24 uur aankwamen. Het bleek echter, dat hier niet gerust mocht worden, daar inmiddels het bevel was ontvangen, dat wij vóór het aanbreken van den morgen in Fort Honswijk moesten zijn. De troep, die gedurende al de dagen en nachten van den oorlog geen moment rust had gehad en een geforceerde marsch naar Cothen achter zich had, wist zich toch op behoorlijke wijze van haar taak te kwijten, zij het ook, dat zij uitgeput in den morgen van 14 Mei toen het reeds licht was, het fort Honswijk bereikte. De stukken zware mitrailleurs werden in het fort opgesteld en werd op nadere bevelen gewacht. Er geschiedde echter dien dag niets, alleen vlogen eenige vijandelijke vliegtuigen boven Honswijk zoodat dan telkens luchtalarm werd gemaakt. In den namiddag kwam de mededeeling dat ons land had gecapituleerd, hetgeen door ons niet onmiddellijk werd aangenomen, gezien de mededeeling, die reeds voor den oorlog werd uitgegeven, dat ieder bericht in die richting als onwaar moest worden beschouwd, daar ons land daartoe nimmer zou overgaan. Toen echter tenslotte Nederlandsche officieren met Duitsche officieren met de witte vlag ons fort naderden, moesten wij het wel gelooven. Commandant 19 R.I. gaf ons het bevel de wapens neer te leggen, waarop wij naar Wijk bij Duurstede werden gebracht onder Duitsch militair geleide. Aldaar kregen wij eindelijk de gelegenheid eenige uren te rusten.
Op 15 Mei zag ik voor het laatst mijn manschappen. Wij werden gescheiden, de officieren gingen per autotractie naar Arnhem, waar ons al spoedig bleek, dat wij krijgsgevangen waren. Dienzelfden avond werden wij via Westervoort naar Duitschland getransporteerd, alwaar wij achtereenvolgens in 3 kampen gevangen werden gehouden. Tenslotte kwamen de officieren in den avond van 9 Juni in het vaderland terug. De manschappen werden naar ik later vernam, als krijgsgevangenen naar een kamp bij Berlijn gezonden. Ook zij arriveerden ca 9 Juni wederom in Nederland.
Aldus naar beste weten en naar waarheid opgemaakt.
De Commandant M.C.-II-19 R.I.
De Reserve Kapitein,
(get.) C.W.A. Wezepoel.
(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Hugo van Kooten.)
|