Het epos van het paviljoentje
EEN ONBEKENDE EPISODE UIT DE STRIJD OP
DE GREBBEBERG IN DE MEIDAGEN VAN 1940
DOOR LEO J. CAPIT
Dit is het kalme hart van Nederland. De lente heeft het bos doen uitbarsten in een explosie van jong groen. Over de straatweg dreunt het snelverkeer met verhoogd motorvermogen, vanwege deze verheffing in onze vlakke bodem, die wij argeloos berg noemen. De Grebbeberg. Hier wat bos, daar wat akkers, met struikgewas omzoomd. Een dierenpark. Een rustig hotel. Een uitspanning. En verderop, nog hoger, een stille beschaduwde vlakte, een stenen monument, twee gestileerde leeuwen, een blank kruis, met daarachter reeksen en reeksen kleine zerken, strak gerangschikt langs kiezelpaden. Een smetteloze driekleur wappert erboven. Hier is een Nederlandse oorlogsbegraafplaats, twintig jaar geleden ontstaan.
De Grebbeberg was in 1939 een strategisch punt. Er ontstond, terwijl de oorlogswolken zich boven Europa samenpakten, een vreemd contrast. Het natuurschoon, dat dit oord een zekere faam verschafte, werd ontluisterd door een loopgravenstelsel. Prikkeldraadversperringen werden opgericht, ondergrondse commandoposten werden gebouwd. Het achtste regiment infanterie betrok hier zijn mobilisatiekwartieren.Op de oorlogsbegraafplaats van de Grebbeberg rusten vele, vele militairen van dat regiment. Hun graven liggen, zonder onderscheid van rang, naast elkaar, alle gedekt door dezelfde eenvoudige zerken. Op een ervan leest men de naam Willem Pieter Landzaat, majoor.
Op de plek waar voor de meidagen van 1940 een bescheiden uitspanning stond, "Het Paviljoentje" genoemd, vlak bij de ingang van Ouwehand's Dierenpark, staat nu een klein, witgepleisterd huis. Daar woont mevrouw Landzaat, de weduwe van de majoor. Er is een gevelsteen met een geknakte zonnebloem. Hij was een hoofdofficier in de kracht van zijn leven, toen hij sneuvelde. Zijn naam staat ook gebeiteld in een gedenksteen in de tuin. Zijn naam, en die van Symen Verhoef, een soldaat, die, naar men heeft vastgesteld, niet van zijn zijde wilde wijken.
Er zijn veel verhalen te vertellen over de strijd die in Nederland gevoerd werd. Dit is er maar een van. Geen enkele dode op het stille grafhof op de Grebbeberg is belangrijker dan de andere. Hun gemeenschappelijk lot van strijden en sterven is tot in onze tijd vol betekenis. De offers van de eerste dagen zijn niet vergeefs geweest.
De ijzervreter
Dat die offers gebracht zouden moeten worden, was aan velen al duidelijk toen de oorlog in 1939 in Europa uitbrak. Majoor Willem Pieter Landzaat heeft zich geen illusies gemaakt. Het achtste regiment infanterie, waarvan hij het eerste bataljon commandeerde, werd uit zijn garnizoen, Arnhem, naar de Grebbe gedirigeerd en ging daar stellingen aanleggen. Loopgraven doorsneden het vredige landschap, prikkeldraad werd gespannen en ondergrondse commandoposten werden aangelegd. Misschien zou de vijand, mocht hij ons land binnendringen, hier tot staan worden gebracht ...
De mobilisatiestemming maakte zich van Nederland meester. Zij, die tot de oudere lichtingen behoorden, moesten gezin en werkkring verlaten om hun taak voor de landsverdediging te gaan vervullen. Veel enthousiasme was er niet bij.De commandant van I-8 R.I. was bepaald niet gezien bij zijn mannen, toen het Grebbeland in staat van verdediging werd gebracht. Hij kon niet hebben dat er geslabakt werd, en de neiging daartoe bestond in ruime mate. Loopgraven maken is geen verheffend werk, maar het moest. Als mevrouw Landzaat haar man in zijn mobilisatiebestemming kwam opzoeken, liet hij zich weleens ongemakkelijk uit over "de jongens". "... De stommerds. Ze snappen niet dat de stelling hun behoud kan zijn, als het losbreekt ... Ze zien het als een soort werkverschaffing."
Ze noemden hem "de ijzervreter". Dat wist hij best. Maar hij heeft óók geweten, dat ze hem anders noemden toen de vijand in het voorterrein oprukte. Toen was hij "onze majoor", de bezielende aanvoerder, door wie ze zich allemaal gesterkt voelden.
In de mobilisatiemaanden hebben de majoor en mevrouw Landzaat menigmaal op de Grebbeberg gewandeld. "Wat ligt dat paviljoentje daar leuk," heeft mevrouw eens op zo'n wandeling opgemerkt. "Kunnen we daar niet een kop koffie drinken?"
Een beetje bedenkelijk keek de majoor wel bij dat voorstel. Het Paviljoentje, in de onmiddellijke omgeving van zijn ondergrondse commandopost, was destijds een oord waar vele soldaten zich met grote glazen bier plachten te laven. Daar was niets tegen, maar kon - de vooroorlogse normen in aanmerking genomen - een hoofdofficier zich daar met zijn echtgenote laten zien?
Na de bezoeken aan haar man vertrok mevrouw weer naar haar tijdelijke woonplaats, Scheveningen. Hun woning in Arnhem hadden ze tijdelijk verlaten. Het was de wens van de majoor, dat zijn vrouw en zoon in het westen verbleven zolang de dreiging duurde. "... Als het losbarst, heb ik jullie liever achter me dan voor me", had hij gezegd.
"Standhouden"
Het barstte los. Op 10 mei 1940 kwam de oorlog over Nederland. Op 11 mei waren de voorposten voor de Grebbeberg al gevallen. Dat is maar één klein aspect van het drama, dat zich zo overstelpend snel voltrok. In de archieven van de Krijgsgeschiedkundige Afdeling van het Hoofdkwartier van de Generale Staf in Den Haag vindt men het allemaal in details opgetekend. Majoor Landzaat werd posthuum benoemd tot ridder in de Militaire Willemsorde der vierde klasse. Deze hoogste Nederlandse militaire onderscheiding wordt niet lichtvaardig toegekend. Daar komt een nauwgezet onderzoek met talrijke getuigenverhoren aan te pas. Uit de veelheid van gegevens, zo verzameld, kan men zich thans een beeld vormen van hetgeen er in dat Paviljoentje op de Grebbeberg is geschied, op de dag dat het in een puinhoop veranderde.
De nacht van de elfde op de twaalfde mei 1940 was de Grebbelinie vol onzekerheid. Men wist dat de vijand zich in het voorterrein bevond. De ochtend van de nieuwe dag werd ingeleid met een hevig artillerievuur. Majoor Landzaat ontving al op een vroeg tijdstip in zijn commandopost telefonisch bericht van een compagniescommandant in de voorste lijn, die meldde dat de opstelling van sectie X in puin geschoten was. Nadere instructies werden gevraagd. "Achter de puinhopen standhouden!" beval de bataljonscommandant. Later zou blijken met hoeveel recht juist hij dat bevel kon geven.Een gloeiende zon klom hoger en hoger op die twaalfde meidag. De vijand drong op. Hoe kon men toen een beleid, dat er niet toe had kunnen komen de boomgaarden en andere obstakels in het schootsveld op te ruimen, verfoeien! De Duitsers maakten nu grif van de dekking gebruik om steeds verder op te rukken.
Tegen de middag gaf majoor Landzaat een compagniescommandant opdracht de vijand van de helling van de Grebbeberg te werpen. De poging mislukte, mede doordat de bewapening van de Duitsers verre superieur was aan die van de verdedigers. Even leek er wat verruiming te komen, toen een ter versterking gezonden compagnie in de stelling arriveerde. De majoor, die zich niet in zijn ingegraven commandopost ophield, gaf de nieuwgekomenen aanwijzingen en stelde ook de nog later aankomende versterkingen op, onderwijl waar hij kon zelf op de vijand vurend.
Toen de duisternis viel, was de druk op de stelling sterk toegenomen. Het was een uiterst onbehaaglijke gedachte, dat de Duitsers, later op de dag, door een onverwachte stoot kans hadden gezien door de stoplijn te dringen. Duitse scherpschutters nestelden zich in de rug van de verdedigers, in het gebied tussen de loopgraven en de opstellingen van de Nederlandse artillerie, die onophoudelijk het voorterrein bestookte.
Niemand van de toen al doodvermoeide mannen van het eerste bataljon kon die nacht een ogenblik rusten. Men wist zich omringd door een gevaar, waarvan de omvang niet te schatten viel. Zo brak de ochtend van de dertiende mei aan, waarin de strijd in volle omvang ontbrandde. Geleidelijk werden de posten in de voornaamste weerstandslijn onder de voet gelopen. De commandopost van majoor Landzaat kwam in de voorste linie te liggen, maar de majoor bleef bovengronds. Daar, vlakbij, stond Het Paviljoentje nog altijd overeind.
Inspirerend voorbeeld
Met enkele officieren, behorend tot zijn staf of toevallig bij hem beland, en met circa twaalf korporaals en manschappen, is de majoor die ochtend Het Paviljoentje binnengegaan. Boven de gelagkamer was een verdieping, waar zich een aantal verdedigers opstelde, bewapend met geweren. Een hunner, een soldaat, zette een foto van zijn gezin op een stoel en keek er af en toe naar, alvorens hij uit het venster aanlegde. De lichte mitrailleur, die een der officieren had kunnen meenemen, werd gelijkvloers in stelling gebracht. Ze hadden tenminste een vast punt om te proberen stand te houden, maar bijzonder hecht was het niet. De wanden van Het Paviljoentje die van hout en glas waren, boden wel gezichts- maar geen vuurdekking. Al spoedig sneuvelden binnenshuis dan ook twee manschappen.
Een wonderlijke stemming ontstond onder de verdedigers. Ze zullen die stemming ieder voor zich wel naar eigen aard hebben ondergaan, maar misschien kan de atmosfeer het best worden gekenschetst als de vastberadenheid der wanhoop. Een voorstel, terug te trekken nu het nog mogelijk was, werd door de commandant zonder meer afgewezen. Hij had tevoren zo dikwijls gezegd: "De Grebbe is: overwinnen of sterven." Nu kreeg hij gelijk.De mitrailleur, waarvoor nog maar een geringe hoeveelheid munitie beschikbaar was, werd beurtelings door de majoor en door een van de kapiteins bediend. De aanwezige soldaten, merendeels ordonnansen en verbindingsmanschappen, waren niet met het wapen vertrouwd. Later kwam uit de nabijgelegen loopgraaf nog een mitrailleurschutter opdagen, maar toen was de voorraad munitie bijna uitgeput. Buiten de lichte mitrailleur bestond de totale bewapening in Het Paviljoentje uit twaalf geweren en drie pistolen.
Te midden van de verdedigers was de majoor het inspirerende voorbeeld. Op een gegeven moment zag een van de mannen, dat de commandant aan de dij gewond was. "Heeft niets te betekenen," zei de majoor en ging voort met vuren op de Duitsers, die er inmiddels in waren geslaagd een gat in de prikkeldraadversperring te knippen. Lichte Duitse artillerie plaatste voltreffers in de bovenverdieping. Enkele verdedigers kwamen naar beneden. Andere waren achter hun venster gesneuveld. Hoeveel er in Het Paviljoentje de dood vonden, zal men nooit weten. Verscheidene verdedigers raakten intussen gewond en zochten een goed heenkomen. Het was nog steeds mogelijk via het keldergat de loopgraaf te bereiken. Maar wie nog vuren kon, vocht door.
Toen van het geweer van een der kapiteins de handbeschermer werd weggeschoten, stond een soldaat hem zijn eigen geweer af: "Neem dit, kapitein, u schiet beter dan ik ..." Maar ook de geweer- en pistoolmunitie minderde snel en het getal der gesneuvelden steeg.
Toen de eerste handgranaten tegen de buitenmuur explodeerden, was de uiterste grens bereikt. De majoor richtte zich tot het handjevol verdedigers, dat hem omringde. "Dit is het, mannen. Jullie kunnen proberen weg te komen. Je hebt meer gedaan dan je plicht. Ik dank jullie!"
Een van de kapiteins bracht een driewerf hoera op de commandant uit. De oostelijke muur stortte gedeeltelijk in. Het werd leeg in de ontredderde gelagkamer. Er waren nu nog maar vijf verdedigers over: de majoor, die licht gewond was, twee kapiteins, beiden gewond, een gewonde soldaat en een niet gewonde soldaat. De aanvallers waren tot op zes meter genaderd.
Iemand riep: "Majoor, ga mee. Kom nu!" Maar de commandant schudde het hoofd en het armgebaar, dat hij naar het keldergat maakte, was een bevel. Zijn laatste. Terwijl de anderen probeerden met een snelle sprong de loopgraaf te bereiken, trad majoor Landzaat met de lichte mitrailleur in de hand naar buiten, in het zicht van de vijand. Niemand heeft hem meer gezien ...
Eenzaam
Luttele uren later werden de vijandelijkheden in Nederland gestaakt. Mevrouw Landzaat, die met haar toen vijftienjarige zoon in Scheveningen verbleef, was een van die duizenden dodelijk ongeruste vrouwen, die in onzekerheid verkeerden over het lot van hun gemobiliseerde mannen of zonen.
Zij is na de capitulatie per eerste gelegenheid naar het slagveld gereisd om zelf haar man te zoeken. Aanvankelijk gaf men haar goede hoop. In Rhenen zei iemand: "Uw man ligt in het Sint-Elisabethgasthuis in Arnhem." Maar daar hoorde zij: "Er is wel een bed voor hem besteld, maar hij is nooit aangekomen."
Het ergste vrezend, doolde zij door het zo zwaar geteisterde gebied. Ieder vers graf, aan de kant van de weg, kon dat van haar man zijn. Zij drong de stellingen binnen. Werd honds afgeblaft door een Hauptmann. De Duitsers waren nog bezig hun eigen doden te verzamelen. Van krijgsgevangen Nederlandse militairen, die nog niet waren afgevoerd, vernam zij bij stukjes en beetjes dat de majoor het laatst in Het Paviljoentje was gezien. Maar Het Paviljoentje bestond niet meer.Ze ging de geblakerde puinhopen doorzoeken. Vond een balk en een ster en een gebroken identiteitsplaatje. Zo kreeg ze de zekerheid, dat haar man gevallen was. Maar zijn stoffelijke resten vond zij niet. Pas later bleek dat hetgeen van majoor Landzaat restte al voorlopig ter aarde was besteld in de nabijheid. Toen kon ook zijn stoffelijk overschot worden herbegraven op het Nederlands militaire grafhof op de Grebbeberg, waar hij behoorde te rusten. Te midden van de mannen die met hem vielen ...
Hun namen zijn in dit relaas niet genoemd. Niet uit gebrek aan eerbied voor hun offer, dat niet minder groot was, maar omdat de laatste uren van de majoor zo typerend zijn voor de strijd aan de Grebbe. Het wás daar overwinnen of sterven. Het werd sterven, want de strijd was té ongelijk ...
Mevrouw Landzaat hechtte grote waarde aan het plekje grond, waar haar man de soldatendood vond. Zij liet een hekje oprichten rondom de plaats waar Het Paviljoentje was ingestort. De opruimingswerkzaamheden werden na de capitulatie voortvarend aangepakt. De Duitsers hadden er geen behoefte aan door uiterlijke tekenen herinnerd te worden aan de onmatig grote verliezen, die de veel zwakkere Nederlandse strijdkrachten hun hier hebben toegebracht.
Maar toen mevrouw Landzaat er in juni nog eens kwam kijken, zaten er gitaarspelende trekkers op dat hekje ... Maar zij wist dat haar bestaan na zeventien huwelijksjaren met het sneuvelen van haar man een wending genomen had en dat zij zelf nóóit zou kunnen vergeten.
Ze heeft de grond, waar haar man zijn leven gaf, gekocht en er een huisje gebouwd. Eenzaamheid is sedert zijn dood haar deel geweest. Haar zoon, die in de oorlog de zeevaartschool bezocht, is marineofficier geworden. In het huisje op de voor haar zo gewijde plek woont mevrouw Landzaat alleen. Alleen met de herinnering, die het volk van Nederland in eerbied met haar deelt.
Bron: onbekend tijdschrift uit 1960, archief Joop Mom.
Met dank aan dr. H.P. Deys voor de foto's.
|