Het tweede leven van Hendrik de Kleijn...
...brak aan toen op de tweede Pinksterdag van 1940 op de Grebbeberg verraderlijke kogels hem neermaaiden. Sindsdien leeft hij in duisternis, maar zijn blijmoedig hart en zijn ongekunsteld dichterschap maken hem tot een lichtend voorbeeld voor zijn medemensen.
DOOR LEO J. CAPIT
De man op het podium van de grote zaal in de radiostudio droeg een donkere bril. Een auditorium van jongemannen in militaire uniformen luisterde aandachtig naar hem. Hij reciteerde. Het ene couplet van het gedicht, dat hij aangekondigd had als "De Raod van de Schoier", volgde het andere en steeds strakker tekende zich de aandacht af op de jonge gezichten, die naar hem opkeken."...Toen ging iej weg, ik was alleen.
Alleen wir ien ut duuster,
Mar dur die muur van duuster heen
Zag ik op ins Gods luuster.
Ik zag de zon, den hemel blauw,
De bloeme en de plante.
Ik zag ien kind, ik zag mien vrouw.
Veul schons nor alle kante."
Ademloos luisterden ze naar die forse, melodieuze mannenstem, die de ruimte vulde in de klankrijke streektaal van het Land van Maas en Waal. Nog één couplet volgde:
"Ja, ien mien hart wier ut zo licht
Dè ik begon te zinge.
Ik zag wir mit de oge dicht
De glans van alle dinge.
Ik vuulde dankbaar wir de kracht,
De lust an mien gegéve
Om ien de lange donkre nacht
Wir dankbaar vort te léve!"
Heel stil stond Hendrik de Kleijn toen na die laatste woorden de ovatie losbarstte. Er trok een glimlach om zijn mond. En al die jonge soldaten in de zaal, die in een daverend applaus hun bijval betuigden, voelden een vreemde ontroering door de zinrijke boodschap die de blinde oorlogsinvalide, de veteraan van de slag op de Grebbeberg, hun in zijn eerlijke dichtregels gebracht had.
Op tweede Kerstdag 1955 deelden ontelbare radioluisteraars die ontroering. Toen, namelijk, werd het programma "Op de plaat... rust!" uitgezonden, waarvoor Hendrik de Kleijn zijn aangrijpende voordracht ten beste gaf. Hendrik de Kleijn heeft zelf thuis zitten luisteren naar zijn stem, die op een magnetofoonband was vastgelegd. En heel het dorp Overasselt, aan de Gelderse kant van de Maas, heeft méégeluisterd. Want ze zijn daar maar wát trots op hem, op "Ome Hent", die "in ut witte huuske" bij de molen woont.
Neergemaaid
Eenenvijftig jaar is Hendrik de Kleijn nu. Hij behoorde tot de oudste lichting, die in 1939 onder de wapenen werd geroepen om het vaderland tegen een mogelijke aanval te verdedigen. Dat die aanval gekomen is, weten wij.
Soldaat de Kleijn maakte in de Meidagen van 1940 deel uit van de bezetting van de Grebbelinie. Met elf man lagen ze in een stelling, bij het riviertje de Grift, toen op de tweede Pinksterdag de strijd een hoogtepunt bereikte. Drie van de elf in en rondom die geïsoleerde metalen koepel waren toen reeds gesneuveld en drie waren er gewond. Het vuur dat een overmachtige vijand, verrast door een niet verwachte hevige tegenstand, op de stellingen legde, nam steeds toe. Eén voor één zwegen de Nederlandse mitrailleurs ter weerszijden van de fortificatie waar soldaat de Kleijn, zwetend op de warme voorjaarsdag, de munitie aan zijn kameraden doorgaf. Maar de munitie raakte op en juist toen ze het laatste salvo in het voorterrein zonden, bewezen inslaande kogels aan de achterzijde dat ze omsingeld waren. De Duitsers waren er in geslaagd een omtrekkende beweging te maken.
Voor de vijf overgeblevenen in de post, onder wie De Kleijn, was nu de strijd beslecht. Een stem, heel dichtbij, schreeuwde: "Raus!" En ze wierpen hun wapens weg en traden, de handen boven het hoofd houdend, naar buiten.
De oorlog maakt een mens tot een krankzinnige. Ze stonden daar en zagen de aanvallers in hun camouflagejakken naderbij komen. Een Duitse stem brulde hees: "Ihr habt unsere Kameraden erschossen!" En eensklaps floten er kogels tussen de Nederlanders, die daar weerloos met omhoog geheven handen stonden. Onder de mannen, die neergemaaid werden, was soldaat Hendrik de Kleijn. Een kogel had van terzijde zijn gelaat doorboord en zijn beide ogen weggenomen; een andere was in zijn schouder en zijn rug gedrongen.
Acht uur lang moet hij zo gelegen hebben, in het voorterrein van de stelling. De krijgsgevangen Nederlanders werden naar de weg gejaagd. Een makker van Hendrik de Kleijn, die zelf een schot door de long had opgelopen, had gezien dat Hendrik nog leefde en hij trachtte vergeefs de Duitsers duidelijk te maken dat daar nog een zwaar gewonde lag. Ze begrepen hem niet, maar later trof hij bij een andere groep krijgsgevangenen een kapitein, die Duits sprak en die het de bewakers kon vertellen.
Heel flauwtjes herinnert Hendrik de Klein zich nog dat ze hem kwamen ophalen. Stevige handen tilden hem op en legden hem op een mitrailleurwagentje om hem naar een Rode-Kruispost te vervoeren.
Ze hadden hem ook kunnen laten liggen; dan was hij na een tijdje zeker gestorven. Maar ze haalden hem terug uit de dood, die hem daar op de helling van de Grebbeberg al bijna had meegenomen, en ze plaatsten hem weer in het leven.
Op dat moment begon het tweede leven van Hendrik de Kleijn.
Aanpassing
Een man wiens ogen weggeschoten zijn en wiens schouder door de stalen zweepslag van een kogel aan flarden geslagen werd, is aanvankelijk in zijn doen en laten een machteloos wezen. Bewusteloosheid en schemerige vlagen bewustzijn wisselen elkaar af in het eerste uur van zijn nooit eindigende nacht. En met het bewustzijn komt de drang tot verzet mee.
De Kleijn werd naar het Sint-Elisabethsgasthuis in Arnhem vervoerd, dat de vijand als veldlazaret had ingericht. Hij hoorde daar Duits praten en hij sloeg een Duitse verpleegster de kap van het hoofd. Hij kón die taal niet horen, toen. Een Nederlandse verpleegster, te hulp geroepen, slaagde er met moeite in, hem te kalmeren. Daarop zakte hij weer weg in een toestand van half-slaap, die weken en maanden duurde. Men bracht hem over naar het Ooglijdersgasthuis in Utrecht, maar de specialisten konden niets uitrichten, want hij had geen ogen meer. En tenslotte legde men hem in een bed in het Militair Hospitaal aan de Springweg. Daar heeft Hendrik de Kleijn een jaar gelegen.
Het is gek het hem te horen zeggen, maar van de dubbele wond in zijn gezicht, veroorzaakt door de in- en uittredende kogel die zijn ogen wegvaagde, heeft hij nooit pijn gehad, doch des te meer van die kogelwond in zijn schouder, die zwaar geïnfecteerd was. Nog regelmatig moet hij die schouderwond laten behandelen in het Canisiusgasthuis in Nijmegen. Maar ge moet niet denken dat dit hardnekkig ongemak hem in zijn bewegingen hindert. De bij tijden optredende pijn belet hem niet terdege zijn armen en handen te gebruiken bij het knutselen en bij het werken op de schrijfmachine. Zomin als het gemis van zijn gezichtsvermogen hem belet om een gaaf en gelukkig mens te zijn.
Voor zijn vruchtbare tweede leven heeft hij de rust - de berusting eigenlijk - reeds gevonden toen hij in het Utrechtse Militair Hospitaal geleidelijk vertrouwd raakte met een nieuwe werkelijkheid, die voor hem voortaan zonder licht zou zijn. Er kwam hem daar een blind meisje opzoeken, dat hem de letters van het Brailleschrift bijbracht en dat hem door haar natuurlijke blijmoedigheid tot vertrouwen inspireerde.
Haar lessen zijn aan Hendrik de Kleijn bést besteed geweest. Millioenen Braille-puntjes heeft hij gezet, toen hij in die tastletters het verhaal van zijn leven opschreef. Dat was in het begin van zijn lichtloze loopbaan; nu zou hij er niet meer aan denken dat te doen, want hij werkt heel vlot en plezierig volgens het gewone tienvingersysteem op een gewone schrijfmachine, als hij iets aan het papier wil toevertrouwen. En ik verzeker u: hij maakt minder tikfouten dan ik.
Werklust
In 1941 kreeg Mina de Kleijn haar man thuis.... zonder ogen, maar vervuld wan een optimistische werklust, die alle vrienden en bekenden een diepe bewondering inboezemde.
Wat kon oorlogsinvalide Hendrik de Kleijn evenwel met zijn ontoombare energie beginnen? Ge moet rekenen, hij was een boerenjongen van huis uit, geboren op een eenzame kleine hofstede, die hij eenmaal zelf in zijn gedicht "Miene Geboortegrond" aldus bezong:
"Och, dan mot ik heel vaak dinke
An dè dierbar plekske grond,
Wuust en wild en afgelege,
Doch waor ins mien wiegke stond,
Waor ik schreiend wier geboren,
Onder 't gruun bemosts dak
Van un simpel boerderijtje,
Doch waor uut let léve sprak."
"Ik heb gelukkig nooit bij de pakken neergezeten," vertelt hij in dat zelfde klankrijke dialect waarin hij ook zijn gedichten schrijft. "Weet ge, ik heb altijd gedaan of ik nog zien kon. In knutselen heb ik veel liefhebberij gekregen. Ge moogt 't straks weleens bekijken. En dan heb ik natuurlijk ook geschreven. Proza en poëzie. Enfin, dat weet ge. Want daarom sleepten ze me naar de radio," besluit hij quasi mokkend.
Ja, zo is het gegaan. De heer Roel Balten, samensteller van het Zondagse radioprogramma voor de militairen, kreeg van een lid van de Bond van Oorlogsinvaliden uit Arnhem een tip: in Overasselt woonde een oorlogsinvalide die zich als een begaafd dichter had ontpopt. En dat daarmee niets te veel was gezegd, bleek zonneklaar toen Hendrik de Kleijn op het podium voor "de jongens" stond.
Het is een veel verbreid misverstand onder mensen, die zich in het bezit van al hun zintuigen verheugen, dat blindheid een mens uitschakelt. Het is een dom misverstand. Want van uitgeschakeld zijn is geen sprake. De blinde heeft in vele opzichten zijn ziende medemensen iets te zeggen. Dat bewees reeds de blinde en bovendien doofstomme Amerikaanse publiciste Helen Keller; dat bewijst op het ogenblik in ons eigen land de succesvolle microfoonartist Jules de Corte, en dat bewijst Hendrik de Kleijn.
Bij "Ome Hent" uit Overasselt ging het een beetje tegen wil en dank. Meneer Bogaards uit Arnhem, van de Bond van Oorlogsinvaliden, is het hem eerst komen vragen, en meneer Balten van de radio verzocht het óók zo dringend.
"En toen heb ik 't maar gedaan en ik ben blij dat het niet tegengevallen is. Maar ik heb eigenlijk nooit moeite gedaan om iets gedrukt te krijgen," vertelt "Ome Hent". En hij voegt er aan toe: "Maor ge meugt ut wel efkes léze. Mina, zoek me die paperasse maor op."
De vriendelijke, zachtmoedige levensgezellin van Hendrik de Kleijn voldoet aan het verzoek. Uit een kistje komen wat getypte bundeltjes te voorschijn. Klare, ontroerende couplettenreeksen, in die mooie, volle spreektaal opgeschreven. Wie ze ter hand neemt en ze geboeid doorbladert, treft er juweeltjes in aan als het gedicht "Vrienden", dat de eenzaamheid van het lichtloze leven schetst, en dat zo eindigt:
"Toch hib ik nog niej te klage.
Inne vriend, die blieft me trouw
Inne, die mien zwaorste dage
Licht makt as de mèrgendauw.
Ja, nou heur ik oew al vraoge
Waor ik zo'nne vriend dan vond?
Vriende, kiekt mar bij m'n lope
Naor miene Geleidehond!"
Zo bracht Hendrik de Kleijn op zijn eigen wijze hulde aan de trouwe viervoeter, die zijn schreden leidt. 't Is een fikse bouvier, die luistert naar de naam Wodko.
"Wodko, niet wodka!" zegt z'n baas met een lach.
"'t Lukt best..."
En dan gaat hij mij voor om wat van zijn knutselwerk te tonen. In de vestibule zoekt zijn hand met zeker gebaar het lichtknopje. "Knip" zegt de schakelaar. "Kun-de zo wat zien?" vraagt Hendrik de Kleijn. Dan wijst hij een kapstok aan, die hij zelf heeft gemaakt, en een lamp boven de buitendeur - voorwerpen, die men prijzen mag om hun soliditeit en om de goede smaak waarmee ze werden ontworpen.
Het is een alleraardigst modern huisje, dat Hendrik en Mina de Kleijn bewonen. Het staat er nog niet zo lang. In de tuin heeft Hendrik een miniatuur-molen en een boerderij gebouwd en in de schuur, die zijn werkplaats is, staat de zelfvervaardigde electrische maaimachine waarmee hij het gras om zijn huis kort houdt, en de eveneens zelfgebouwde electrische zaag, die een belangrijk hulpmiddel bij zijn knutselwerkjes is.
"Dat knutselen lukt best," zegt hij vrolijk. Stilzitten kan hij niet. Hij moet iets om handen hebben. Is het geen knutselwerkje, dan is het wel een of ander gedicht of kort verhaal. Het dorp is een bron van inspiratie. Koddige persoonlijke voorvallen en actuele gebeurtenissen zijn kolfjes naar zijn hand. Op 1 April jongstleden werd de laatste petroleumlamp in Overasselt ter gelegenheid van de voltooiing van het electrisch net door de burgemeester uitgeblazen. In een berijmd verslag van deze gebeurtenis tekent Hendrik de Kleijn zo'n oude lamp
"Heur matte schien, het zwakgeel licht
Wordt zaachtjes weg gestoten.
Het trikt wa strepen op de vloer
Van stoel- en taofelpoten.
De witte stulp, het lampenglas,
Het goudbrons en het koper,
De kettings en het trekgewicht,
Zien schon gepoetst en proper."
Het is geen holle rhetoriek, als men vaststelt, dat Hendrik de Kleijn zijn medemensen "iets te zeggen heeft". In nuchtere termen zou men hem een prachtig voorbeeld van revalidatie kunnen noemen. Het belangrijkste zintuig werd hem ontnomen, maar als mens heeft hij zijn waarde volledig herwonnen. En in zijn dichterschap getuigt hij, dat hij ondanks het gemis van beide ogen bij voortduring een Licht ziet, stralender dan al het licht van deze wereld....
Hendricus Marinus de Kleijn werd geboren op 15 september 1904 in Overasselt en overleed op 26 november 1966 in het Canisiusziekenhuis te Nijmegen.
Bron: Panorama nr. 2, 1956, blz. 26 en 27
|