Het verhaal van een Nederlandse soldaat bij 3-III-8 R.A.
door Sjaak Vugts
Dit verslag is in 2001 samengesteld aan de hand van de aantekeningen die soldaat Jacobus Ludovicus Gertrudis Vugts maakte kort na de oorlog van 1940 - 1945. Alle feiten berusten op ware gebeurtenissen en de tekst is zodanig weergegeven dat er zo weinig mogelijk afbreuk is gedaan aan de authenticiteit van de originele aantekeningen.
Sjaak Vugts wordt geboren op 25 maart 1920 te 's-Hertogenbosch en moet opkomen als dienstplichtig soldaat op 18 december 1939. De mobilisatie is dan al enige tijd afgekondigd. Zijn opleiding volgt hij bij het 11de Regiment Motorartillerie (11 R.M.A.) in Woerden. Al snel wordt hij overgeplaatst naar het Veldleger en komt terecht bij de 3e Batterij van de IIIe Afdeling van het 8ste Regiment Artillerie (3-III-8 R.A.), welke haar stellingen heeft even ten Noorden van de Grebbeberg (zie schets/kaart nr. C.5 - Gebruik van de artillerie bij IVe Divisie op 11 mei 1940). Aldaar maakt hij de oorlogsdagen van mei 1940 mee.
Nederland
In de maand Januari 1939 kwam het bericht dat ik gekeurd moest worden voor het Nederlandse leger. Met groot verlangen zag ik de dag tegemoet die misschien een grote omwenteling in mijn leven zou kunnen brengen. Eindelijk was de dag van de keuring aangebroken en togen wij met enkele kameraden vol goede moed naar de St.Jorisstraat in 's-Hertogenbosch, de plaats van bijeenkomst.We werden eerst medisch gekeurd, om daarna nog een intelligentie test af te leggen. Met 23 jongens zaten we daar vol spanning op de uitslag te wachten. Er was er een te klein en enkelen waren te smal van borst, maar toen de keuring afgelopen was waren er acht jongens goed gekeurd, waaronder ook ik.
Er was ook een jongen die probeerde om afgekeurd te worden; hij wendde voor dat hij zeer slecht hoorde. Maar de keuringsarts, die hem door had, gooide onverwacht een muntstuk op de grond. En die sukkel reageerde hier op en viel dus door de mand en werd alsnog goedgekeurd.
Opgewekt toog ik huiswaarts om het goede nieuws te vertellen aan mijn ouders en een brief te schrijven naar mijn meisje Annie in Nijmegen, die natuurlijk ook met spanning op de uitslag zat te wachten. Ik was er erg blij goedgekeurd te zijn om soldaat te worden in ons leger, om ons vaderland met mijn beste krachten te kunnen dienen in tijden van gevaar.
Eens hoopte ik ook een van de Nederlandse mannen te worden om ons landje te beschermen. Ondertussen was het onrustig geworden in Europa, zodat een aantal jongens opgeroepen werden om kort daarna weer naar huis te worden gezonden. Dat was echter maar voor korte tijd, want spoedig daarop werden ze weer opgeroepen. Op 29 augustus 1939 werd de algemene mobilisatie afgekondigd, welke voor velen een strop was en voor anderen goed uitkwam. Dat gaf overal een drukte op de straat, er liepen al mannen met het soldatenpakje aan.
Treinen en bussen waren overvol, direct kwam er een andere sfeer in ons landje.
De militairen hadden overal voorrang. Hele colonnes auto's reden dag in dag uit door de straten. Het duurde niet lang of alles was op de plaats van bestemming en begon de tijd van stellingen maken; burgers en soldaten hielpen daaraan mee. Sommige jongens van mijn lichting hadden al een oproep gehad.
Geheel onverwacht kwam het bericht dat ik was ingedeeld bij het 11de Regiment Motorartillerie, het wapen welk ik had aangevraagd.
De algemene mobilisatie van 28 augustus 1939 werd in ons land met dit zakelijk aanplakbiljet bekend gemaakt.
Enkele weken later zat ik 's morgens met mijn vader in de bus om naar het werk te gaan, toen wij een krant zagen liggen waarin stond dat het 11de regiment motorartillerie op 18 december 1939 opgeroepen zou worden.
De volgende morgen kwam het bericht thuis, dat ik op 18 december 1939 's middags om 12.00 uur op het station aanwezig moest zijn, vanwaar van wij zouden vertrekken naar Woerden om ingedeeld te worden bij de 3e batterij. Voorbereidingen werden getroffen en raadgevingen werden van alle zijden gegeven; ze meenden het allemaal goed, maar wanneer je eenmaal in dienst bent moet je leren op eigen benen te staan.
Daar leer je voor je zelf te zorgen zonder raadgevingen van ouders en verdere kennissen. Ik werkte bij Verhulst in Waalwijk en mijn patroon moest ook in militaire dienst. Op 16 december 1939 nam ik afscheid in Waalwijk en wachtte vol goede moed de dag af van vertrek. Op 18 december was het erg druk op het station, moeders met jongens die weg moesten en wie weet voor hoe lang van huis. Misschien waren er jongens bij die niet gewend waren om van huis te zijn.
Gelukkig heb ik bijna altijd buiten de stad gewerkt dus ik was er een beetje aan gewend. De trein kwam een uur te laat, het afscheid viel wel zwaar, maar het was voor degenen die achterbleven erger dan voor ons.
Wij als jongens onder elkaar, houden elkaar staande, de een doet zich stoerder voor dan een ander en dan werd alles zo weer vergeten.
Na eerst een tijdje in Utrecht gestaan te hebben kwamen wij eindelijk in Woerden. Daaraan gekomen togen we allemaal naar de H.B.S. om daar weer verdeeld te worden in verschillende batterijen. Met twee andere Bossche jongens, te weten Piet van de Veer en Gijs Huisman, werden we ingedeeld bij dezelfde batterij en lagen we naast elkaar. Het was in het begin allemaal erg vreemd en we waren blij elkaar gevonden te hebben. Nadat we onze kamer in de barak een beetje op orde hadden moesten we eerst naar de foerier om daar een bord, kom, lepel, vork en dekens te halen en niet te vergeten: een mes om onze kuch te kunnen snijden.
Ondertussen was het al vijf uur geworden en we kregen erwtensoep en gort met veel rozijnen na. Dat smaakte na zo'n drukke dag wel en terwijl we zaten te eten kwam een vaandrig ons vertellen dat ons adres 3-9 depot M.A. was. Wij lagen met vier en twintig jongens in een kamer die weer in twee stukken was verdeeld.
Een sergeant die later Piet Timmermans bleek te heten, schreef onze namen op en gaf ons een nummer. Onze barak was verdeeld in zes klassen. Iedere klas had een klassencommandant die ons de geheimen van de dienst zou komen vertellen.
19 december 1939
De eerste morgen bij het ontwaken was het vreemd en onwennig, maar het duurde niet lang of we pasten ons aan elkaar aan. De een sloeg zich er beter door dan de andere. Onze sergeant Piet Timmermans kon buitengewoon met ons opschieten, hij had de tact om met ons om te gaan. Als hij iets vroeg voerden we het direct uit en bij alles wat hij deed, straalde hij kalmte en rust uit.Op deze eerste morgen moesten wij onze uitrusting gaan halen en kregen we daarna les in het vouwen van onze kleren voor het opbergen in onze kast.
Ook het opmaken van ons wolletje en de rangen werden ons geleerd. Overdag moesten de soldaten de werkkleding aan en 's avonds in burger, want we hadden nog geen eerste grijs.
Op 20 december 1939 kwam er een grote lijst in de barak te hangen, waarop vermeld stond dat de volgende klassen: 1, 2 en 6, op 24 december met verlof mochten na 16.00 uur en terug moesten komen op 27 december om 16.00 uur. Ik was ingedeeld in klasse 2, dat was even boffen, pas in dienst en nu al enkele dagen verlof. Vlug een brief naar mijn ouders geschreven dat ik voor de Kerst verlof kreeg.
Vanaf de eerste dag was het 's- morgens vroeg exerceren, dat was me wat. Veel van onze jongens hadden nog nooit in de maat gelopen en het gaf een komisch gezicht. Zelf was ik al enkele jaren lid van een turnvereniging, dus ik stond er niet vreemd voor. Maar na verloop van tijd hadden we het allemaal wel geleerd. We kregen les over rangen en graden, wat wel eens moeilijkheden opleverde en theorie over datgene wat wij van dienst moesten weten. Zo brak eindelijk 24 december aan en mochten de drie klassen met verlof en de anderen kregen die met Oud- en Nieuwjaar. Wij boften, dat hadden we nu aan de mobilisatie te danken: om de veertien dagen met verlof en gratis reizen. We waren reuze blij dat wij al zo gauw naar huis toe mochten, alleen mijn meisje Annie wist er nog niets van. In Den Bosch aangekomen snel even gebeld dat ik morgen naar Nijmegen kwam.
Eerste Kerstdag 1939
Zo toog ik als soldaat in burgerkleding naar Nijmegen, waar Annie mij opwachtte. Wat waren we toch blij, weer bij elkaar te kunnen zijn. De tweede Kerstdag gingen we naar mijn ouders in Den Bosch toe.Wat vlogen die dagen toch om en het was zo weer tijd om te vertrekken naar Woerden. Daar ging het leven weer zijn gewone gang, marcheren, theorie enz. De rangen moesten wij goed leren want een goede soldaat moet zijn meerdere kunnen groeten. Het was buiten flink koud, maar in onze barak brandde de kachel fijn en het was heerlijk.
Met Nieuwjaar kwam Annie naar Woerden, samen met Piet van de Veer zijn meisje Marrietje van Roosmalen, om ons te bezoeken. Wij togen opgewekt naar het station om de meisjes af te halen. Hiervan hebben nog een mooie foto. Wat hebben we een heel gezellige tijd gehad in Woerden en het eten was er zeer goed. We kregen flinke, gezonde maaltijden en onze kuch viel mij ook veel mee. Je staat natuurlijk op je eigen benen en dat is maar goed ook, want eens moet je dat toch leren.
Ik was ingedeeld bij een houwitser 15 lang 17 van de veldartillerie, welke omgebouwd zou worden voor motortractie. Dit kanon zou ons hoofdwapen worden dat wij zouden bedienen in tijd van nood, als ons land aangevallen zou worden.
Wij kregen ook les in de karabijn, een wapen waarmede wij ons zeker zouden moeten verdedigen bij een eventuele doorbraak van de vijand. Zo kregen wij een beetje kijk op de wapens. Wij oefenden veel met het kanon om de bediening zo snel mogelijk te leren. Eindelijk mochten wij met ons eerste "grijs" met verlof; wat keken mijn ouders raar toen ik van het station kwam in het soldatenpak, en onze hond Clara was niet van mij af te slaan.
Zondags ging ik in mijn soldatenpak mijn meisje Annie van het station afhalen en zij bekeek mij eerst van top tot teen en zei toen: het staat je goed, en nu voelde ik mij pas echt soldaat. Zo ging het soldatenleven voort met marcheren, oefeningen met het geschut en karabijn schieten met losse flodders.
Wij zijn ook nog naar Driebergen geweest voor schietoefeningen, daar moesten wij met de karabijn met scherpe patronen op een schietschijf schieten. Alles was er op gebaseerd om ons zo snel mogelijk te leren omgaan in allerlei gevechtsomstandigheden.
Er werden drie adjudanten gepensioneerd, waar een grote parade aan vooraf ging; dat was me toch een drukte en zo'n parade was best vermoeiend.
Een keer werd ons verlof ingetrokken, gelukkig maar voor een paar dagen. Met Pasen kregen alle jongens verlof op een paar na, die moesten de wacht houden. We kregen vier dagen verlof, dus boften wij geweldig en ik was dan precies met mijn verjaardag 25 maart thuis.
Als het verlof om was zouden alle jongens van onze kamer wat mee brengen. Een Limburger een vla, anderen krentenmik en weer anderen chocolade bollen, dat zou wel eens gezellig kunnen worden en dat was het ook, want 's avonds hebben we veel plezier gehad.
We hadden al enkele feestjes achter de rug, zoals carnaval, en na afloop moesten we hard lopen om op tijd binnen te zijn. Nadat dat het enige weken flink gevroren had, werd er wedstrijdschaatsen georganiseerd op de Rijn. Na een spannende finale, werd soldaat Karel Dekkers kampioen. Na afloop hiervan werd er een feestje gehouden. Ondertussen was er een turnvereniging opgericht waarvan ik natuurlijk ook lid van werd. Zaterdags gingen we bijna altijd naar de bioscoop en zo ging het maar voort tot de toestand erger begon te worden. Plotseling moest van onze barak een batterij weg; alle jongens van onze kamer weg, behalve sergeant Piet Timmermans, sergeant Wil Moonen en ik, wij moesten naar het veldleger.
Nu werd ons ploegje uit elkaar gerukt en toen de jongens wegtrokken op de wagens viel het voor ons niet mee. Het was allemaal even naar in het begin, maar dienst is dienst en daar is niets tegen te doen. Er was een grote leegte gekomen in de barak. Al snel kwamen er nieuwe jongens in onze groep en met z'n drieën waren we geregeld bij elkaar en we hoopten bij elkaar te blijven. De toestand in Europa werd steeds erger en het bericht kwam dat er een nieuwe batterij weg moest ter versterking.
Met spanning wachtten wij de lijst af waarop de namen kwamen te staan van de jongens die weg moesten. Gelukkig stonden we alle drie op een dezelfde lijst en bleven we bij elkander. Sergeant Piet Timmermans was verkenning onderofficier geworden en sergeant Wil Moonen werd bij het eerste en ik bij het derde geschut geplaatst. Er werd druk geoefend bij de nieuwe batterij. Ondertussen waren we ingeënt tegen tyfus, voor de eerste keer en wat zijn er velen ziek geweest.
Zo waren er acht dagen verlopen en nog steeds wisten we niet waar onze batterij naar toe zou gaan. 's Maandags zouden we vertrekken en een paar dagen daarvoor was het een drukte met het pakken van onze spullen. Zaterdagmorgen zouden we weer ingeënt worden. Maar merendeel van onze jongens was er op tegen, omdat er de eerste keer veel zieken zijn geweest en vele ouders en verloofdes zouden op zondag voor ons vertrek komen. De Kapitein kwam er aan te pas en ja hoor, de mouwen gingen omhoog en het was zo gebeurd. We kregen de man een half pakje sigaretten Nord-Stead van hem en we marcheerden af.
Gelukkig was er niemand ziek van geworden. Om half twaalf 's nachts, lag iedereen in diepe rust, toen ik door de korporaal werd wakker gemaakt, hij vertelde mij dat ik op wacht moest vanaf 's morgens vijf uur. Meteen was ik klaar wakker, evenals soldaat Jack Cremers die naast mij lag.
Met een vlammend protest vlogen wij overeind, want onze verloofdes kwamen immers en in een oogwenk was iedereen in de barak wakker. De officier van piket kwam er bij en wij dienden ons beklag in. Na lang gepraat te hebben konden wij onze eerste wacht overgeven aan een paar jongens die licht arrest hadden. Wij konden weer rustig gaan slapen.
Zondags hebben mijn verloofde en ik het heel gezellig gehad, de laatste dag in Woerden en wie weet waar we terecht zouden komen. Er werd gegist, maar niemand wist iets. Na eerst in de avond op wacht gestaan te hebben met scherpe munitie, moesten we ons gereed maken voor vertrek en mochten daarna pas gaan slapen.
's Maandags marcheerden wij van onze barak naar het station, een laatste groet wendend naar Woerden. Wij stonden klaar voor het vertrek naar het veldleger en nog steeds wist niemand waar we naar toe gingen.
Een speciale trein stond voor ons gereed en we moesten instappen en vertrekken, maar waar naar toe? Na een tijdje stopten we in Veenendaal; zou dat onze ligplaats worden? Ja, want iedereen moest eruit. Even werd er gerust en gegeten, de paarden werden ingespannen, wij op de caissons en zo vertrok de batterij. Toen we ongeveer een uur gereden hadden kwamen we in Prattenburg aan. De majoor nam een inspectie af en daarna togen we weer verder naar de barakken die midden in de bossen stonden. De paarden dicht bij ons en de rest verspreidde zich over het bos.
Eerst zorgden we voor onze krib, de strozakken werden gevuld en de koffers gehaald. En zo konden wij gaan slapen, want morgen zouden we de rest wel doen. Na lekker geslapen te hebben gingen we op verkenning uit en brachten alles in orde.
Water was er niet ter plaatse en wij moesten het halen per tankwagen. Wij waren al heel snel gewend aan de nieuwe omgeving. Ieder stuk had een aparte barak, de bereden en de kanonniers bij elkaar en de onderofficieren apart. Er heerste een echte Nederlandse geest onder de jongens, het was echt gezellig en we konden goed met elkander opschieten.
Nu deden we niets anders dan de paarden verzorgen en veldoefeningen houden met ons kanon. Sommige jongens waren in het begin een beetje bang van de paarden, maar na een paar dagen ging het steeds beter. Soms brak er een los en die moesten we dan gaan vangen.
Nu we in het veldleger waren voelden we ons pas echt soldaten en kregen we een zwaardere wacht te lopen met twee manschappen. Vooral 's nachts in de bossen; wat was dat donker en alles even stil om je heen. Bij het minste geritsel of geluid tuurden onze ogen de duisternis af op zoek naar wat? We moesten waakzaam zijn voor onze jongens, paarden en de kanonnen met munitie. Toch werd er op wacht nog wat beleefd: tijdens onze wacht van 21.00 uur tot 23.00 uur regende het behoorlijk toen er plotseling twee lichten op ons af kwamen. Direct zochten wij dekking aan de rand van de weg en wachtten rustig af tot zij ons zouden passeren. Maar op ongeveer twintig meter van ons draaiden de lichten opeens het bos in. Een auto was het niet want die hoor je wel, dus moesten het fietsers zijn. Terwijl ik in draf voorwaarts ging riep ik "halt of ik schiet".
Wat klonk dat raar in het verlaten bos, de lichten gingen onmiddellijk uit. Wij hadden een flinke batterij bij ons die veel licht gaf en we schenen van achter een boom in de goede richting.
Daar stonden een man en vrouw, de man kon zich legitimeren als boswachter, samen met zijn vrouw was hij op weg naar hun huis dat een eind verder lag. Het legitimatiebewijs was door de majoor getekend, dus dat was in orde. Het was toch even spannend, want je weet maar nooit wat er kan gebeuren.
Eindelijk werden we afgelost en kort daarna trapte een van de paarden enkele planken uit de stal. Nadat het paard gekalmeerd was hebben we de planken weer in orde gemaakt. Het was ondertussen harder gaan regenen en het pad was veranderd in een modderpoel.
Bij de volgende wacht struikelde ik over een boomstronk en viel pardoes in een modderplas; wat voelde dat vies aan. Met het geweer in de aanslag liepen we verder de wacht toen plotseling iemand riep: "Handen omhoog of ik schiet", Ik zag een schim en liet ik mij direct achter een boom vallen, legde de haanpal om en richtte op de vage figuur. Doch deze riep snel "wachtcommandant" wat maar goed was anders waren er misschien ongelukken gebeurd. Dit alles geschiedde tussen 03.00 uur en 05.00 uur in de morgen en ik was blij dat het goed afgelopen was en ik had weer met goed gevolg een proef doorstaan. Eindelijk was het zondag en gingen we met de vrachtwagen naar de kerk in Ede bij Arnhem; dat was een mooi reisje. Wij waren ingedeeld bij de 3de batterij van het 11ste Regiment artillerie. Ik was ingedeeld bij het 3de geschut en nummer drie van de bediening. Onze stukscommandant was wachtmeester Leijten, een gezellig kerel.
Onze bediening was als volgt:
Stukscommandant wachtmeester Leijten
No: 1 soldaat Steenbank als richter.
No: 2 soldaat Linnenbank als bediening en aftrektouw.
No: 3 soldaat Vugts als lader en reserverichter.
No: 4 soldaat Cremers als munitie aangever.
No: 5 soldaat Zenden als munitie werker.
No: 6 soldaat Toonen als munitie werker.
No: 7 soldaat van Hulten als reserve.
Daar ik graag naar Nijmegen zou gaan had ik een fiets gehuurd om na het appèl naar het station te rijden. De jongens zeiden tegen mij: dat haal je nooit, maar ik fietste hard en was precies op tijd op het station in Veenendaal.
Soldaat Antoon Toonen zou mijn fiets wel terug brengen.
In Nijmegen aangekomen was mijn meisje Annie niet op het station en ook niet daarbuiten. Erg vreemd, dan maar even bellen, maar ik kreeg geen gehoor. Er zat niets anders op om maar te lopen en gelukkig kwam ik haar tegen op de Berg en Dalseweg. Zij had mijn brief niet ontvangen.
's Avonds moesten wij hard lopen om de trein te halen en het was maar goed dat de trein vertraging had, anders had ik vanaf Rhenen moeten lopen.
In Veenendaal aangekomen stond soldaat Antoon Toonen op het perron zijn zuster uit te zwaaien die op bezoek was geweest. De trein vertrok weer en wij gingen naar ons kamp en onderweg vertelden we elkaar de bijzonderheden van die dag. Wij kwamen precies op tijd voor het avondappèl, gelukkig was alles die dag goed verlopen en we gingen heerlijk slapen op onze krib.
3 mei 1940
's Morgens in alle vroegte gingen we er op uit om stellingen te graven. Het benodigde hout en gereedschap werd door een andere afdeling gehaald en gebracht, terwijl wij moesten graven en timmeren.Het was een mooie plaats en we konden ver kijken daar het op een berg lag. In de middag kwam er een wagen met eten voor ons. Zo ging het door tot zaterdag, gelukkig een dag voor ons verlof. Zondagsmiddags vlug onze verlofpasjes gaan halen en daar stapten we snel richting het station van Veenendaal heen. 's Maandags zou soldaat Gerard van Hulten uit Waalwijk pas met verlof gaan.
Daar stapten we op de trein, dat was een andere reis, want normaal gingen we vanuit Woerden. We vertrokken via Rhenen naar Kesteren en daar moesten we erg lang wachten op de trein die ons naar Geldermalsen zou brengen. En vandaar uit eindelijk naar Den Bosch. Het was overal lang wachten want de verbindingen waren erg slecht. Wij kwamen laat in Den Bosch aan.
Het was precies vier weken geleden dat ik thuis bij mijn ouders was geweest en Annie zou pas op dinsdag komen. Er heerste een bedrukte stemming in ons land; zo gingen de eerste dagen zonder belangrijke gebeurtenissen voorbij.
Eindelijk was het dinsdag 7 mei en mijn meisje Annie zou met de trein vanuit Nijmegen in Den Bosch aankomen.
Gelukkig was de trein op tijd zodat ik niet lang hoefde te wachten. Even buiten het station hoorden wij dat 't verlof was ingetrokken en wij allen direct terug moesten komen naar onze standplaats. Dat was voor veel soldaten een grote strop. Mijn ouders waren op 22 mei 25 jaar getrouwd en Annie en ik moesten nog een leuk cadeau kopen en uiteindelijk is het een buffet geworden.
Wij stapten vlug door om thuis het nieuws te vertellen. Het is toch vervelend als een dergelijke maatregel afgekondigd wordt. Je hebt je zelf blij gemaakt met het vooruitzicht, fijn met verlof en dan plotseling als een donderslag bij heldere hemel: "Terug komen"
Na de middag toch heel gezellig doorgebracht te hebben met Annie, moest ik spoedig weer vertrekken. Mijn ouders met de hond Clara brachten ons beiden naar het station en op het perron ontmoetten wij soldaat Gerard van Hulten uit Waalwijk, die vertelde dat ook zijn verlof plotseling ingetrokken was.
Even mijn ouders voorgesteld en gezamenlijk gewacht op de trein. De trein vanuit Den Bosch voor de richting Nijmegen waarmee Annie zou vertrekken had enige vertraging, om 22.22 uur in plaats van 22.09 uur. Het was erg druk, overal vol met militairen en alle rangen waren vertegenwoordigd.
Daar liep de trein binnen en moesten we afscheid nemen, wat voor velen erg emotioneel was, huilende moeders en verloofdes en we hoopten maar op een spoedig weerzien.
De trein bracht ons naar Geldermalsen en via Kesteren en Rhenen naar Veenendaal. Overal op de stations moesten we erg lang wachten, maar uiteindelijk kwamen we om 01.30 uur in Veenendaal aan.
Het was nog een eind lopen naar onze standplaats Prattenburg, en onderweg werden wij aangehouden door een soldaat die gewapend was. Plotseling zagen wij een Nederlands vliegtuig in een van de zoeklichten, dat was wel een mooi gezicht. Het was ongeveer 02.30 uur toen wij ons meldden bij de wachtcommandant, die ons mededeelde dat wij ons direct na het appèl bij Luitenant Prins dienden te melden. Gelukkig had ik een zaklantaarn bij me, zodat soldaat Gerard van Hulten en ik onze barak gauw gevonden hadden en konden we vlug gaan slapen. Op woensdag 8 mei om 06.00 uur blies soldaat Omis de reveille, hij was met mij de enige Bosschenaar van onze batterij.
Na het appèl meldden we ons bij de Luitenant, daar kregen we munitie, 40 patronen en enkele noodrantsoenen uitgedeeld, bestaande uit veel beschuit en een blikje gehakt.
Tevens kregen wij het bevel om ons gereed te houden voor eventueel vertrek. Dus de ransel inpakken en alles klaar maken. Na de paarden ingespannen te hebben reden we met de stukken weg, voor veldoefeningen, met Luitenant Prins voorop en wij als kanonniers op de caissons voor het bedienen van de stukken.
Verder ging alles zijn gewone gangetje. Wij waren verwonderd dat het verlof was ingetrokken, zeker omdat het in België niet gebeurd was. Nederland is veel te bezorgd zo werd er gezegd.
Toch heerste er een druk gewoel onder ons of er iets boven ons hoofd hing. Ieder sprak er over en we spraken elkaar moed in met de woorden: het zal zo'n vaart niet lopen, men is veel te bezorgd over de toestand. Toch schreef ik 's morgens vroeg maar een afscheidsbrief aan mijn meisje Annie.
Op het appèl vertelde de Kapitein ons dat de toestand zeer ernstig was en dat wij ons op het allerergste moesten voorbereiden. Er mocht geen mens meer het kamp uit en er werd streng wacht geklopt. Zo brak donderdag 9 mei aan, gewoon als anders, met appèl, paarden verzorgen en oefeningen houden. Die dag was er nog een batterij bij gekomen zodat er enkele barakken ontruimd moesten worden en de jongens werden verdeeld over de overgebleven barakken zodat het overal drukker werd en wij nu met 20 jongens in onze barak lagen. Boven mijn krib lag nu Korporaal van Leur. 's Avonds werd er nog gekaart en de toestand besproken en togen wij om 23.00 uur naar onze krib. Alles was in diepe rust en de schildwachten deden hun plicht en waakten over ons en de stukken.
10 mei 1940
Om 24.10 uur werd onze rust verstoord en kwam de wachtcommandant met de korporaal ons wakker maken. Alarm, iedereen opstaan en klaar maken voor het uitrukken, want toestand 4 is ingetreden. Dat betekende dat wij onze stelling zouden bezetten, maar onze stelling was nog niet gereed.Wat nu, zouden we er toch maar naar toe gaan? De koffers werden ingepakt en ook het militaire goed en veldgrijs dat wij niet nodig hadden. Onze naam werd er opgezet en naar het verzamelpunt aan de weg in het bos gebracht. De een zei dat het een oefening was en de ander bittere ernst. De paarden werden opgetuigd en naar de kanonnen gebracht en daar werden ze ingespannen. Sommige mopperden dat het nu toch geen tijd was voor een oefening.
Alles bij elkaar was het ongeveer 02.00 uur geworden en wij stonden in volle uitrusting bij onze wachtmeester die ook zei dat het wel een oefening zou zijn. Wachtmeester Piet Timmermans en enkele jongens, waar ik ook bij was, kregen een fiets om vast op verkenning te gaan.
We reden al pratend en lachend de weg af richting Rhenen, nog niets vermoedend van datgene wat ons nog te wachten stond en welke en wat voor stelling wij toegewezen kregen. Want onze stelling was nog niet klaar. Bij een stuk weg zonder dekking of bomen zagen wij plotseling een paar vliegtuigen, eerst een paar, maar toen steeds meer en meer.
Een jongen die naast mij fietste zei: "Ik wist niet dat wij zoveel vliegtuigen hadden" Maar plotseling brandde de hel los, overal werd er gevuurd op de vliegtuigen en daar de vliegtuigen terug schoten, wisten wij dat het nu ernst was. Zij vlogen laag over zodat onze luchtdoelartillerie er enkelen omlaag schoot. En nog dachten wij: Duitsland heeft een aanval op Engeland gedaan en komen over ons land terug.
Zo belandden wij op de Cuneraweg aan, daar lag onze stelling welke wij zouden bezetten. Het was een goede stelling er lag een flinke dijk zand omheen en goed gecamoufleerd. Ondertussen wachtten wij op onze batterij, die naar later bleek niets van het schieten gehoord te hebben door 't ratelen van de wielen en het hoefgetrappel der paarden. Wel hadden ze vliegtuigen en strepen gezien van de kogels, maar dat was alles. Bij de stelling aangekomen werden de stukken afgehaakt en op hun plaats gereden, het was toen inmiddels 02.00 uur geworden. Ondertussen raasden de vliegtuigen boven ons en bulderde het afweergeschut hierboven uit.
Direct klonk het commando "klaar maken voor vuren" Vlug en correct werden de stukken gevechtsklaar gemaakt, onze karabijnen geladen en de bajonet werd er opgezet.
Toen alles zover klaar was moesten we op appèl komen. De kapitein deed ons de mededeling dat de toestand zeer ernstig was en dat we ons zouden moeten verdedigen tegen de indringer Duitsland. In de dagorder werd gesteld dat het onze hoogste plicht was en dat wij stand moesten houden tot onze laatste man. Nu was ons soldatenleven ernst geworden, want Duitsland was ons land binnengevallen zonder enige voorafgaande waarschuwing en daarom verklaarde onze Koningin Wilhelmina de oorlog aan Duitsland.
Nu waren we bondgenoten van Engeland en Frankrijk die ons zouden steunen met alles wat zij hadden. Ook België was het slachtoffer geworden van de Duitse inval. Zo begon op 10 mei 1940 de grote opmars van Duitsland naar het westen, waarbij eerst Nederland en binnen niet al te lange tijd België en ook Frankrijk werden veroverd.
Toen wij hoorden van onze kapitein dat wij waren overvallen door de Duitsers, kwam er een grote verontwaardiging over ons heen en laaide er een geweldige geestdrift op om ons te verdedigen tot het uiterste.
De eerste berichten die wij kregen waren zeer goed, onze jongens hielden dapper stand en overal was de vijand terug geslagen.
Maar hoe lang zou dit nog duren, met zo'n grote overmacht van de vijand en zijn moderne middelen. Een groot aantal vliegtuigen was al neergeschoten, alhoewel zij ook in de lucht een overmacht hadden. Er werden wachten uitgezet op verschillende posten, evenals stukswachten.
Ondertussen werd er gemeld dat er op veel plaatsen valschermjagers waren geland en daarom werden er extra patrouilles ingezet in de bossen van de Grebbeberg en onze munitie werd bij de stukken geplaatst.
Ook ik moest patrouille lopen in het bos op zoek naar vijandelijke soldaten en eventuele spionnen. Wij kregen een wachtwoord mee en moesten iedereen aanhouden. Toch gebeurde er in die uren van wachtlopen niet veel, alleen dat wij geregeld dekking moesten zoeken. Zo waren we op weg naar onze batterij toen plotseling een machinegeweer begon te schieten. Direct zochten wij dekking en zochten wij de mogelijke vijand af. Gelukkig bleek het een afweergeschut van onze jongens te zijn die op de vijandelijke vliegtuigen schoot. Bij nader onderzoek was deze bijna onzichtbaar verborgen tussen de struiken. Uiteindelijk kwamen we bij onze stelling aan, daar werd de patrouille overgedragen en moesten we stukswacht lopen. Onze opdracht was om een ieder aan te houden die ons passeerde.
Toen gebeurde er iets wat ik niet gauw vergeten zal: een grote stoet vluchtelingen die huis en haard moesten verlaten omdat zij in de gevechtszone woonden. Och, wat was dat een jammerlijk gezicht.
Vele mannen, vrouwen en kinderen, van jong tot oud vluchtten in een grote stroom. Slechts het hoognodige was mee genomen, want hoe minder bagage hoe sneller men weg kon komen. De een had zijn spullen op de fiets, weer anderen op een handkar of een kruiwagen. Een oude zieke man werd door ons soldaten een helpende hand geboden en op een van onze auto's werd hij weg gebracht.
Vele riepen: veel sterkte en houd stand, en enkelen huilden omdat zij alles moesten verlaten, weg van hetgeen, wat ze met veel moeite hadden opgebouwd, en zouden zij dit alles nog terug zien?
Alleen God zou het weten. Het was een zeer treurige tocht van al die arme mensen die voor eigen veiligheid moesten vertrekken. Het was een grote ellende dit alles te moeten zien, waarom werd toch ons landje binnengevallen? Zo waren de twee uur wacht snel voorbij en ondertussen heerste er in onze stelling een grote bedrijvigheid. Bij onze stelling werden al maar projectielen en kardoezen aangebracht en in onze slaapplaatsen stro.
Men had ook voor onze kuch gezorgd, welke wij met smaak op aten daar wij die morgen nog niets gehad hadden. Wat over de weg ons passeerde, werd staande gehouden en naar het wachtwoord gevraagd. Zo kreeg iedereen zijn wacht en patrouille. Omstreeks 12.00 uur kwam er een auto aangereden en vroegen naar het wachtwoord, dat was in orde en hij mocht doorrijden. Nog geen minuut later kwam Luitenant Prins met een lijst van autonummers, welke wij niet mochten doorlaten en alle inzittenden moesten we terstond arresteren en overdragen aan luitenant Prins.
Boven aan de lijst stond het autonummer van de auto die ons net gepasseerd was. Het type auto en het autonummer werd direct door gemeld aan de volgende post gelegen in Amerongen, waar zij toen aangehouden zijn en de inzittenden gearresteerd werden.
De berichten van de gevechten die binnen kwamen, waren nog steeds gunstig, de hevige tegenstand die onze jongens boden aan de grens tegen over een Duitse overmacht. Toch was er een gemotoriseerde Duitse afdeling doorgebroken bij de IJsellinie en die zou op weg zijn naar Ede.
Het was ongeveer 15.30 uur toen plotseling een hevig artillerievuur boven ons hoofd losbarstte om de vliegtuigen te beschieten en grotendeels uit te schakelen of te vernietigen.
Het was het 10de veldartillerie en zodoende konden wij er niet aan deelnemen, en het aantal vliegtuigen boven onze stellingen nam gestaag af. 's Avonds laat kwam het bericht dat er zo'n 100 Duitse toestellen neergeschoten waren, een groot succes, maar er waren wel veel valschermtroepen uitgeworpen.
11 mei 1940
Deze nacht ging in met patrouille en schutswacht lopen, en het aanbrengen van kardoezen en werden de projectielen aangevoerd vanuit onze voorraadplaats. Het is een hele klus, dat gesjouw met die projectielen, elk projectiel weegt zo'n 42,5 kilogram.Laat in de nacht werd er nog wat eten en drinken gebracht, dat erg welkom was, na een dag als deze.
Onze auto zat vol kogelgaten, nadat een vliegtuig ons beschoten had. In de verte hoorde wij het ratelen van machinegeweren van onze jongens die op enkele vijandelijke vliegtuigen vuurden.
Langzaam ging de tijd voorbij en zo verliep de nacht zonder noemenswaardigheden, er werden enkele wachten uitgezet, zodat we een beetje konden slapen. De meeste jongens sliepen erg onrustig, want het blijft allemaal in je hoofd spoken.
In de vroege ochtend klonk het commando "Op uw posten" en toen iedereen gereed en op zijn post stond, was er een voelbare spanning, wachtend op de orders die zouden komen. Nu zou het ernst worden en het was nu geen theorie maar werkelijkheid.
Wanneer lossen we ons eerste schot op de vijand? Lang hoefden we echter niet te wachten, want daar klonk een commando welke de vuurzijde aangaf. De kanonnen werden geladen, in de juiste vuurstand gezet en zuiver gericht.
Het lange trektouw werd bevestigd (dat wordt altijd bij het eerste schot gebruikt, omdat het geschut zich dan in de grond drukt en niemand te dichtbij mag staan, zodat er geen ongelukken kunnen gebeuren) Soldaat Piet Linnenbank houdt het touw vast en daar klinkt het commando voor het eerste schot: "VUUR!!!" en met een daverend geweld spuwt het geschut vuur. Hoog springt het kanon op en dringt zich vast in de grond, zodat we bij het volgende schot gewoon kunnen blijven staan.
Het was allemaal een beetje vreemd voor ons, want wij hadden nog nooit met scherp geschoten, en nog wel op mensen, onze wrede vijand, welke ons dierbaar vaderland was binnen gevallen.
In het begin was men wat zenuwachtig, maar dat duurde niet lang, want na paar schoten ging het toch wat beter en leek het of je nooit anders gedaan had. Men wordt wat onverschillig. Nauwkeurig en vlug werden de kannonen opnieuw geladen en in de vuurstand gezet, gericht en afgevuurd. Ondertussen werden de vuurwijzen geregeld veranderd en de munitie aangevoerd.
Zo bulderden de kanonnen de gehele dag voort. Nu kwamen de oefeningen goed van pas, je bent op elkaar aangewezen, maar alles ging perfect.
Je denkt nergens anders meer aan, alleen nog maar vuren, het uitvoeren van orders, en de strijd op leven en dood. Maar de vijand zat ook niet stil, zij beantwoordde ons vuur op een heftige wijze.
Steeds weerklonken de commando's "VUUR" welke stipt worden uitgevoerd. Ondertussen ging het gerucht dat Engeland en Amerika een ultimatum naar Duitsland gestuurd hadden, waarin zij eisten, dat Duitsland binnen 24 uur ons land moest verlaten, want anders zou door hen de oorlog worden verklaard.
Deze geruchten werden met gejuich begroet. Nu zal Duitsland zich wel terug trekken, maar toch waren wij er niet van overtuigd en spraken de hoop uit dat deze geruchten op waarheid berustten. Nog steeds was onze batterij in actie, nu en dan werd er een vuurpauze ingelast voor onze stukken en werd alles gecontroleerd bij de stelling, ook onze camouflage, want dat is erg belangrijk
Tijdens het vuren klonk er plotseling een gegil aan de linkerkant van ons geschut. De wachtmeester van het geschut kwam naar ons toe gelopen en riep: "Een gewonde".
Direct liepen wij er naar toe en zagen onze vriend, Bosschenaar soldaat Omis naast ons geschut gewond liggen, hevig bloedend uit zijn dijbeen. Hij was getroffen door een granaatscherf en met zijn hand op zijn wond, riep hij: kermend van de pijn "Moeder".
Dit waren zijn laatste woorden voor hij bewusteloos raakte. De Rode Kruissoldaten waren zeer spoedig op de plaats van het onheil.
God weet alleen hoeveel er nog zullen volgen. Onze eerste gewonde werd afgevoerd allen waren enigszins terneer geslagen, maar dat duurde niet lang, en veranderde in bitterheid, haat en vastberadenheid om ons vaderland en onze kameraden te beschermen. Nu was de harde werkelijkheid tot ons doorgedrongen, wat is de wereld toch hard en meedogenloos.
Met alle verbetenheid begonnen we opnieuw aan de strijd. Steeds bulderen onze kanonnen en beschoten wij onze vijandige artillerie en infanterie.
Achter ons stond de 10e velden en hun projectielen gieren over ons heen en het was een ware hel. Tot nu toe hielden wij goed stand en lieten we zien, wat we konden, maar de vijandelijke artillerie beantwoordt ons vuur hevig. De granaten sloegen dicht bij ons in, maar gelukkig hadden wij een stelling die goed gecamoufleerd was. De vijand maakte gebruik van tijdprojectielen, die in de lucht, na een aantal seconden ontploffen. De tijd van het ontploffen kan men precies afstellen. Eerst kon men horen aan de projectielen of zij dicht bij of ver af tot ontploffing zouden komen maar met het afstellen van de tijd kon men daar niet meer van op aan. Dicht bij onze wachtmeester slaat een scherf in de grond, maar hij raakt gelukkig niet gewond.
De richter van onze batterij, soldaat T. Steenbank zat op het richttoestel, toen een granaat ons geschut raakte. Een scherf hiervan sloeg rakelings naast onze vriend T. Steenbank en die raakte, wonder boven wonder, niet gewond ons geschut liep wel lichte schade op.
Het bleek een vijandelijke batterij te zijn die ons aan de linker flank aanviel. Onze vuurwijze werd direct veranderd om die batterij onder vuur te nemen en onschadelijk te maken. Er zaten enkele takken van een boom in de weg, welke we moesten verwijderen.
Met een zaagmes dat ik bij me had, trachtte ik enkele takken te verwijderen, hetgeen te gehaast ging, en een behoorlijke snee in mijn linkerhand opleverde.
Direct werd er een noodverband aangelegd en moest ik per fiets naar de verbandplaats waar het opnieuw verbonden werd. Daar hoorde ik dat onze vriend soldaat Omis veel bloed verloren had, maar dat het nogal mee viel. Hij was al vervoerd naar het Militairhospitaal.
Op de terugweg moest ik diverse keren dekking zoeken voor een bombardement, maar ik kwam veilig bij onze stelling aan, waar ik het goede nieuws over soldaat Omis vertelde. Onze batterij had ook dekking moeten zoeken voor het bombardement en bracht verandering van de vuurrichting aan. Alles was nu weer gereed, en het 1ste geschut kon ingeschoten worden. Na een paar maal met de nodige correctie's in de juiste richting geschoten te hebben, kwam het bericht van de verkenningsofficier dat ons vuur goed gericht was. Nu werden alle vier de kanonnen in de verbeterde richting gebracht, zodat de vijandelijke batterij binnen ons bereik lag. Wij moesten een snelvuur geven van 5 minuten met telkens verschillende opzethoogte, in verband met het afstandverschil. Daar klonk het commando "vuur" en onze vuurmonden brachten dood en verderf. De grond daverde van het schieten en het was een hels kabaal.
De vuurtijd was om en via de verkenningsofficier kregen we het bericht door, dat de vijandelijke batterijen volkomen vernietigd waren.
Onze kanonnen werden weer in de eerste vuurstand gebracht en we kregen onze welverdiende rust. Het laden der kanonnen was zwaar werk want een projectiel weegt heel wat.
Maar lang duurde onze rust niet, er werd telkens geschoten met kleine tussenpauzen tot de schemer.
Plots klonk er een geweerschot, en een van de jongens van het 1ste geschut werd getroffen in zijn arm. Hij had erg veel geluk gehad, want hij draaide zich om, vlak voordat het schot viel. Anders was hij waarschijnlijk getroffen in de hartstreek.
Direct moesten wij patrouille gaan lopen met luitenant Prins, wachtmeester Timmermans en nog een paar andere jongens, waaronder soldaat Gerard van Hulten en ik. Overal werd er gezocht, maar zonder resultaat en de duisternis viel al in.
Toen hoorden we plotseling een geritsel in het bos, onmiddellijk zochten we dekking achter de bomen van de weg en wachtten we de bevelen van onze luitenant Prins af. Deze had een grote zaklantaarn bij zich en daar ik ook een zaklantaarn bij me had, moesten soldaat Gerard van Hulten en ik samen het bos in, terwijl de andere jongens zich zouden verspreiden en de wacht zouden houden. Er werd afgesproken dat als onze luitenant riep, ik met mijn zaklantaarn zou seinen dat alles goed was. Zo togen wij het bos in, het geweer in de aanslag.
We liepen voort langs bomen en struiken en een angstig gevoel bekroop ons. Waar lag het gevaar, voor of achter ons. We wisten het niet en bij het minste geluid bleven we staan, en luisterden aandachtig. Zelf probeerden we zonder geluid voort te gaan. De luitenant scheen met zijn lantaarn nu en dan van de weg het bos in. Ik had nog niet geseind dat alles goed was, toen er plotseling op ons geschoten werd. Onmiddellijk zochten we dekking en speurden de omgeving af naar onze vijand.
Gelukkig waren we geen van beiden gewond en ik seinde dat alles in orde was. Zo hebben we de hele nacht doorgezocht naar een mogelijke vijand, echter zonder enig resultaat. Er werd die nacht ook niet meer op ons geschoten.
12 mei 1940
Tegen de morgen brachten we rapport uit bij luitenant Prins. Zo brak de 3de oorlogsdag aan. Het was de 1ste Pinksterdag, anders zo'n een grote feestdag, nu een dag vol ellende met dood en verderf. Welke nieuwe slachtoffers zouden er nu weer vallen?Vandaag was het de verjaardag van soldaat Jack Cremers onze munitie aangever, een van onze jongens. Normaal een gezellige dag voor hem, met bekenden en zeker zijn dierbaren. Wij feliciteerden hem en wensten hem een lang en gelukkig leven toe en vooral dat hij gezond en wel uit deze hel zou komen. Enkele jongens hadden wat eten en drank weten te bemachtigen, hetgeen ons goed smaakte want sinds vrijdag hadden we weinig gehad. Maar daar hadden we weinig tijd voor, want daar klonk het commando "Op uw posten"
Met z'n vieren zouden we het stuk bedienen en de rest moest de projectielen gaan halen.
Ondertussen stelde ik de schokbuizen, welke bovenop de granaten geplaatst werden om als tijdprojectiel te fungeren en legde de kruitlading aan, de zogenaamde kardoezen, werden klaar gelegd. Als we moesten vuren zou er iemand bij komen om de projectielen te stellen en de kardoezen klaar te maken. Nadat we onze richting bepaald hadden barstten onze salvo's los op deze 1ste Pinksterdag.
We vuurden steeds maar door, zodat er snel nieuwe projectielen gehaald moesten worden uit de ondergrondse voorraadschuur, welke zo'n 100 meter achter onze stelling gebouwd was. Tijdens de vuurpauze moesten wij helpen onze eigen voorraad aan te vullen, ieder stuk had zijn eigen voorraadschuur. Geheel onverwacht werd er uit het bos met een machinegeweer geschoten en Luitenant Prins zond direct een patrouille uit en verdubbelde de wacht. Maar de patrouille keerde terug, zonder maar iets gevonden te hebben vanwaar er op ons geschoten was.
Wij waren aan de rand van het bos gekomen welke ongeveer zo'n 150 meter van onze stelling lag, daar stond een huis. Van daaruit zou best wel eens geschoten kunnen zijn, daar kwam onze afdelingscommandant Kapitein Van het Land aan, die ons de opdracht gaf het huis te bestormen.
Wij verdeelden ons en gingen in een zigzag pas rennend naar voren, telkens dekking zoekend Er werd niet geschoten op ons en zo kwamen we bij het huis aan. Daar stelden we ons verdekt op en wachtten even af wat er zou gebeuren. Soldaat Theewis, Van de Beer en ik gingen met het geweer in de aanslag op het huis af.
Bij het huis aangekomen waren alle deuren gesloten, evenals de luiken voor de ramen. We braken een van de luiken open en wachten gespannen af of er iets gebeurde. Daarna opende ik met de bajonet het raam, wat niet geheel geruisloos ging.
Voorzichtig keek ik de kamer in, soldaat Theewis en Van de Beer staken het geweer naar binnen. Tot nu toe was alles veilig, en we kropen behoedzaam naar binnen.
De Kapitein bleef buiten staan met een getrokken revolver. Binnen aangekomen doorzochten we alle beneden kamers, kasten en een grote kelder.
Soldaat Van de Beer bleef beneden de wacht houden, terwijl soldaat Theewis en ik naar boven gingen. Wel gaven we elkaar rugdekking en behoedzaam gingen we de trap op, deze kraakte behoorlijk en dat gaf voelbare spanning. Ook hier doorzochten we alle kamers en kasten maar vonden niets. Soldaat Theewis ging de zolder op en ik bleef op de hal de wacht houden. Even nadien riep hij dat ik naar boven kon komen. In de hoek van zolder lagen een hoop kleren en we staken voor de zekerheid onze bajonet er in.
Wij keerden onverricht terzake naar beneden. We maakten alles weer goed dicht en gingen terug naar onze stelling. Onderweg werden we nog beschoten door een Duits vliegtuig, dat ook weer snel verdween.
Aangekomen bij onze stelling moesten wij onze stukken in orde maken en spoedig klonk het commando "Vuur" en barstten onze salvo's weer los. De opdracht was een snelvuur geven, afgewisseld met lagen vuur. Dit was om een groter vuurbereik in afstand te bewerkstelligen. Aan de rand van het bos was het 7de veld artillerie aangekomen en ging daar in stelling.
Deze batterij was gekomen om ons te versterken en dat was wel nodig ook, want de Duitsers vuurden steeds heviger. Spoedig was de hel weer losgebroken en klonken de commando's steeds maar "vuur" met verschillende vuurwijzen. Het gaf een vreselijk lawaai. Luitenant Prins was onverschrokken en liep steeds op en neer van het ene stuk naar het andere met commando's over verschillende vuurwijzen.
Onze batterij was ontdekt door de Duitsers en die hadden het 7de veld artillerie, dat ongeveer 50 meter van ons in stelling stond, onder hevig vuur genomen. Het was zo erg dat wij ook dekking moesten zoeken, want de projectielen bestemd voor het 7de kwamen bij ons neer.
Ook hier gebruikten de Duitsers tijdprojectielen en het was maar goed dat onze dekking stevig was, anders waren er weer slachtoffers gevallen. Luitenant Prins kwam door de vuurlinie naar onze schuilplaats en vertelde ons dat het 7de veld was vernietigd en vroeg vrijwilligers om te helpen. Luitenant van Zurk, Prins en soldaat Gerard van Hulten en ik met nog een andere soldaat gingen er op af. Maar het duurde wel even voor dat we daar waren, want het schieten van de artillerie en machinegeweren ging onverminderd door en we moesten regelmatig dekking zoeken.
Daar aangekomen, stokte onze adem even. Wat we daar zagen was verschrikkelijk, overal lagen doden en gewonden op de grond. Hulp geroep en gekerm van de gewonden gingen door merg en been heen. Daar sta je dan geheel machteloos en je probeert de gewonden enkele bemoedigde woorden in te spreken.
De Rode Kruissoldaten waren ook snel ter plaatse en gaven eerste hulp en zorgden voor het afvoeren van de doden en gewonden. Onze taak was om het vuur te blussen dat was ontstaan door de voltreffer, daar er munitie opgeslagen was.
Telkens moesten we dekking zoeken voor de artillerie en het machinegeweervuur welk nog steeds hevig was. Toch slaagden we er in een gleuf te graven om het vuur in te sluiten en ontploffingsgevaar van de munitie tegen te gaan.
Bij het nablussen zag ik plotseling een geweer uit het smeulend vuur steken dat nog brandde. De loop van het geweer stond gericht op luitenant Prins, die naast mij stond. Ik gaf hem een duw die hij pas begreep, nadat ik hem op de loop van het geweer wees.
We grepen direct in door het vuur te blussen. Bij deze bluswerkzaamheden vloekte soldaat Gerard van Hulten hevig toen hij zijn broek precies in zijn kruis.scheurde. Terug in de stelling aangekomen werden we met luid gejuich begroet en de broek van onze vriend van Hulten onder groot gelach gerepareerd. Ondertussen was het wat rustiger geworden, dus konden we even uit blazen. Er was nog geen eten gebracht, dus aten we het noodrantsoen op dat we aanvulden met beschuit, hetgeen we in overvloed hadden.
Naast onze batterij stond boven op een terp een licht machinegeweer opgesteld met een trommel van 100 patronen, die bemand werd door korporaal Van de Waal die af en toe vuurde op laag vliegende vliegtuigen.
De stilte werd doorbroken door een laag overvliegend vliegtuig welke scheef over onze stelling vloog. Korporaal Van de Waal vuurde een tien tal salvo's af, en of het al reeds aangeschoten was of niet weten we niet. Wel dat hij hoogte verloor en zeer laag over de toppen van de bomen scheerde.
Wij dachten: onze batterij gaat nog verloren, maar gelukkig liep het voor ons goed af. Kort daarna moesten we weer het vuur openen op onze vijand met verschillende vuurwijzen. Bij de andere batterijen waren al verschillende slachtoffers gevallen. Bij onze stelling was dan soldaat Omis gewond geraakt en verder waren er wat kleine verwondingen.
Wij hadden goede officieren, maar de kapitein zag je nooit en later hebben andere officieren nooit meer iets van hem vernomen. Tijdens het vuren was onze camouflage wat verzwakt en we moesten dit snel in orde maken, voordat we verder gingen met vuren.
Toen gebeurde er iets; op onverklaarbare wijze ging er een projectiel af en of dat een eigen projectiel was of dat van de vijand weet ik niet, het ging allemaal zo snel, maar een scherf trof wachtmeester Leijten in zijn knieholte. Enkele meters boven zijn hoofd was een gat van zeker 10 centimeter in een boom geslagen. Hij kermde het uit van de pijn en riep als maar: "Mijn moeder mag het niet weten". Onmiddellijk snelden we te hulp en legden een noodverband aan en spalkten zijn been, zo goed als we konden.
De Rode Kruissoldaten waren snel ter plaatse en namen hem mee naar de hulppost. Bij het wegbrengen van de gewonden, vielen ook slachtoffers bij de Rode Kruissoldaten die hun plicht uitoefenden.
Wij kregen een nieuwe wachtmeester Te Horn, een adelborst, hij was een beroeps marinecadet. Hij kreeg nu het commando over ons derde stuk.
Het vuren duurde onverminderd voort en we konden maar niet begrijpen, dat er niet meer slachtoffers waren gevallen dan onze wachtmeester Leijten. Terwijl wij allemaal bij hem in de buurt stonden, raakte alleen hij maar gewond.
Zo brak de nacht en de welverdiende rust aan, de aanval was voorlopig afgeslagen. Wanneer zou de volgende aanval komen en zouden wij nog stand houden? De Duitsers voerden regelmatig nieuwe troepen aan en wij waren nog steeds niet afgelost. De vermoeidheid begon bij ons toe te slaan.
Enkele jongens mochten gaan slapen terwijl de rest wacht moest lopen en munitie lossen, die door de colonne bevoorrading werd gebracht. Tijdens het lossen werd er gas alarm gegeven en snel moesten we onze gasmaskers op zetten.
Een Limburgse chauffeur liep hard naar zijn wagen, met zijn hand voor de mond, om zijn gasmasker te halen. Na enige zoekwerk deze gevonden te hebben en zijn gasmasker opzette, constateerde de nuchtere Limburgse chauffeur "loos alarm". Hetgeen ook bevestigd werd door onze commandant. De projectielen werden verder gelost en in onze voorraad kelders opgeslagen. Hierna brak er een angstige nachtrust aan, die soms verstoord werd door het motorgeronk van een vliegtuig en de salvo's van een machinegeweer. Het was ongewoon rustig en de verkenners loerden naar iedere beweging van de Duitsers.
Men was vermoeid en zij die sliepen droomden van een gezellig feestje of een bal, om weer wakker te worden met de nuchtere werkelijkheid. De wreedheid om andere mensen uit te schakelen of te doden is onmenselijk, het schieten op mensen welke men nog nooit gezien heeft, al is het je vijand. Maar de realiteit geeft de doorslag om je eigen leven te beschermen.
Met een vastberadenheid om ons land te verdedigen tegen de indringer, welke onze vrijheid aantastte. Het spreekwoord "De eerste klap is een daalder waard" is hier van toepassing. Maar hoe lang zouden we deze ongelijke strijd nog volhouden? De vijand is beter uitgerust en voert steeds maar nieuwe troepen aan. Wij Nederlanders staan bekend als goede soldaten en we hebben laten zien hoe taai wij zijn. Maar tegen verraad is niemand opgewassen.
Zo verstrijkt, maar toch met een onzeker gevoel deze rustige nacht, die wij gebruiken om onze stellingen te verbeteren en nieuwe munitie aan te voeren. Je slaapt tussendoor erg onrustig en deze oorlog spookt door je hoofd en je vraagt je eigen af, hoe zal het met mij aflopen en hoe is het thuis gegaan. Post heb ik al lang niet meer gehad van Annie en ik hoop dat ze heeft kunnen vluchten.
13 mei 1940
Vroeg in de morgen, zo gauw het een beetje licht begon te worden, klonken de commando's al weer. En weldra barstten onze eerste salvo's los, om dood en verderf te zaaien en die door de Duitsers hevig beantwoord werden.
Toch beklemde ons het gevoel dat het zo niet langer kon; de meeste van ons waren erg vermoeid en nog steeds waren we niet afgelost.
Het was steeds overdag in de stelling, als maar vuren en aanvoeren van de projectielen, terwijl we in de nacht patrouille's moesten lopen. Maar dapper hielden we het vol. De Rode Kruissoldaten vervoerden steeds meer gewonden, de een kermende nog harder dan de ander en sommigen waren bewusteloos geraakt van de pijn.
Erg verbitterd en toch met volle moed kom je in de stemming welke je nodig hebt om te vuren op de vijand, zonder het besef anderen te doden of te verwonden. Men neemt grotere risico's zonder er bij na te denken en de commando's worden vol overgave opgevolgd.
Zo gaat de dag in en wie weet wat voor ellende hij nog zal brengen.
Met tussenpozen vuurden wij maar door, soms dekking zoekend voor het tegenvuur van onze vijand. Deze tussenpozen gebruikten we voor het aanvoeren van de projectielen en het afkoelen van de loop.
We veranderden steeds de opzethoogte met snelvuur met wissellende stukken geschut, om het geschut te behoeden voor oververhitting en om het vuurbereik te spreiden. Daardoor wordt het moeilijker voor de vijand om ons te lokaliseren. Het totaal aantal projectielen dat we afgeschoten hebben waren enorm. Onze stukken konden 12 projectielen in 5 minuten tijd vuren, met een korte rusttijd voor de afkoeling. Er kwamen berichten binnen welke niet erg gunstig voor ons waren. Duitse patrouille's waren doorgedrongen en we moesten in het geweer komen, want zij zouden trachten om onze kanonnen onschadelijk te maken.
Het leek of alles nu in wanorde verliep. De geruchten waren niet uit de lucht gegrepen. Door het vroegtijdig terugtrekken van onze afdeling infanterie was een groot aantal tanks in opmars.
Was er toch verraad in het spel?
Een kanon werd op de weg gesleept en in een haastig gegraven kuil geplaatst en we zochten dekking achter de bomen en zo lagen we te wachten op dingen die zouden gaan komen.
Wij moesten stand houden, dat was de opdracht van Generaal Winkelman. Luitenant Prins, Wachtmeester Piet Timmermans, soldaat Gerard van Hulten, nog een andere soldaat en ik gingen op verkenning uit. Overal waar wij kwamen zagen we zich terugtrekkende infanterietroepen althans wat er van overgebleven was. Wat zagen die jongens er uit, de gewonden sleepten zich voort en werden geholpen en ondersteund door het Rode Kruis.
Het Rode Kruis deed wat het kon, het aantal gewonden was hoog en de rest liep er zwaar gehavend bij. Sommige huilden van de ellende die hun was overkomen, dit was een onmenselijk aanzicht.
Ook hun verhalen gaven aan, dat de toestand ondraaglijk was en de berichten over de opmars van de Duitsers die niet te stuiten was. Het leek er op dat het de fatale dag zou worden. Zonder enige vijandelijke actie's gezien te hebben keerden wij terug naar onze stelling en tot onze grote ontsteltenis was deze verlaten. We kregen de opdracht de kanonnen onschadelijk te maken, door zand in de loop te doen, om daarna de loop te laten exploderen. De slagpennen werden zekerheidshalve verwijderd. Zo verlieten wij onze stellingen, het was een trieste gedachte om deze plaats te verlaten, waar sommige hun leven hadden gelaten voor ons vaderland.
Bij de weg aangekomen mengden wij ons tussen de infanterie. Het terugtrekken was veel erger dan de eigenlijke strijd in onze stelling.
De angst bekroop ons dat we onder vuur genomen zouden worden door kanonvuur of door vliegtuigen met machinegeweren en bommen. Er was nu nergens dekking meer. Wat die Duitsers nu mankeerde weet ik niet, er waren geen militaire acties meer te bespeuren, gelukkig voor ons en al deze jongens, anders was het een ware slachting geworden.
14 mei 1940
In Amerongen moesten Luitenant Prins en Wachtmeester Piet Timmermans bij ons uit de groep en snel namen we afscheid van hen. Wij zelf kwamen bij een autocolonne terecht. Even voor Elst vielen enkele kettingbommen die alles verwoestten wat op hun weg kwam. De bommen werden geworpen door een stuka, dit vliegtuig was een bommenwerper en kon een sirene aanzetten als het een aanval uitvoerde.
Deze vielen ongeveer 100 meter van een grote munitie opslagplaats, welke goed gecamoufleerd was door de bomen en onzichtbaar was voor de vijandelijke vliegtuigen. Of deze bommen voor ons waren of niet, gelukkig waren ze ver genoeg van ons vandaan, anders waren er slachtoffers gevallen. Wat was dat een akelig geluid van die stuka en het vliegtuig vloog zo laag over, dat je de piloot kon zien.
We kwamen op de plaats aan waar de bommen gevallen waren, en we zagen zo'n groot gat, dat er makkelijk een paard en wagen in kon staan.
In het dorp Amerongen zelf werden wij niet al te vriendelijk ontvangen Zij wisten niet in wat voor hel wij waren geweest en begrepen niet waarom ons leger zich terugtrok.
Onderweg zag ik nog een paar Bossche jongens, welke later nog krijgsgevangen gemaakt zijn. Bij een vriendelijke aalmoezenier kregen we wat eten en drinken, wat ons zeer goed smaakte.
Er kwam een auto langs gereden met gewonden en ik zag een soldaat waar van zijn halve hand weggeschoten was. De noodverbanden waren doordrenkt met bloed en waren haast niet aan te zien. Een officier verzamelde alle soldaten en wij werden met de auto verder vervoerd. Die nacht hebben we maar steeds maar kleine afstanden gereden, bang om ontdekt te worden en om wat te slapen. Tijdens het rijden hielden we om beurt onze chauffeur wakker.
15 mei 1940
De morgen brak aan met zware mist wat voor ons gunstig was, want zo konden de Duitsers vanuit de lucht onze bewegingen niet waarnemen. Bij een grote boerderij werd er halt gehouden, de auto werd onder de bomen gezet. Er werden twee wachten uit gezet en weldra was de rest onder zeil.
In de middag werden we gewekt door een officier, die met een auto op verkenning was gegaan.
En kwam met een onstellend bericht terug, dat wij ons overgegeven hadden aan de oppermachtige vijand Duitsland en dat onze stad Rotterdam grotendeels was gebombardeerd. En als we ons niet overgaven zouden er nog andere steden volgen.
Het was de Duitsers toch tegengevallen, dat onze tegenstand groter was dan ze verwacht hadden. De strijd werd gestaakt, om zinloos bloedvergieten te voorkomen. Deze berichten brachten een grote teleurstelling teweeg en dit betekende dat we nu krijgsgevangenen waren.
Alle soldaten moesten zich bij hun onderdeel melden en 's avonds waren soldaat Gerard van Hulten en ik weer bij onze batterij. Daar werden we met luid gejuich begroet en zagen we onze Luitenant Prins en Wachtmeester Piet Timmermans weer.
Nu was gelukkig iedereen terug, ze dachten dat wij samen krijgsgevangen waren gemaakt. Van hieruit werden we allemaal, waaronder zo'n vijftig soldaten en tien officieren naar Benschop gebracht waar we gevestigd werden in een kerk. Deze moesten we als voorlopige slaapplaats inrichten, er werd door iedereen van alles verzameld, om zo aangenaam mogelijk te slapen. Onze wapens moesten we inleveren en daar stonden we nu, als soldaten zonder geweer, machteloos en overgeleverd aan de willekeur van de Duitse bezetters. De majoor hield een toespraak, waarin hij onze daden roemde en bedankte ons voor de tomeloze inzet, vastberadenheid en wat wij gedaan hadden voor ons Nederland.
Hij herdacht onze gevallen kameraden die in deze ongelijke strijd het leven lieten en die wij moesten achterlaten in de strijd van leven en dood.
Ondanks dat het voorjaar was, was het altijd koud in de kerk en vooral de stenen vloer. Een maal per dag moesten we de paarden verzorgen, die buiten in de stallen stonden en dat nam ongeveer een uur in beslag. Voor de rest moesten we de hele tijd in de kerk blijven. Deze dagen duurden op deze manier erg lang en waren saai.
19 mei 1940
Op deze dag werden we overgeplaatst naar een boerderij waar de boer ons niet al te vriendelijk ontving. Deze dagen waren er erg eentonig, de hele dag niets anders doen dan eten, slapen en kaarten. We zaten te wachten tot het zondag 21 mei werd, want dan moesten we naar onze stellingen om het een en ander aan geschut en projectielen op te halen en naar Vredestein te brengen, om het daar in te leveren bij de Duitsers. Zo lagen we te luieren in de zon, toen plotseling de vader van soldaat van Hulten voor ons stond.
Het was een grote vreugde voor hem, om zijn zoon Gerard gezond en wel terug te zien. Wel, die twee hadden elkaar genoeg te vertellen, zodat ik ondertussen gauw een briefje geschreven had voor mijn ouders en voor mijn meisje Annie, hopelijk is ze in Den Bosch, en gaf deze aan de vader van soldaat Gerard van Hulten en vroeg of hij er voor kon zorgen dat het bij mijn ouders terechtkwam.
Dat beloofde hij en dat was een hele geruststelling voor mij. Met grote spanning wachtte ik de dagen af, in de hoop dat mijn brief in Den Bosch aangekomen was.
21 mei 1940
Op deze dag toen wij de kanonnen moesten gaan ophalen en inleveren, waren ondertussen mijn ouders en mijn meisje Annie in Benschop aangekomen. Toen wij met dit karwei klaar waren en met de auto weer Benschot binnen reden riepen enkele soldaten al dat mijn ouders en meisje aangekomen waren.Ik sprong van de rijdende auto af en rende op een draf naar de boerderij. Toen ik mijn meisje daar zag staan en daar achter mijn ouders, kon ik geen stap meer verzetten en mijn hart bonkte in mijn keel en ik had moeite om mijn tranen te bedwingen.
Dit weerzien gaf mij een warm gevoel en we vlogen elkaar in de armen. Tegen mijn moeder riep ik: "Hier ben ik moeder, alles ben ik kwijt, maar dat geeft niet, jullie zijn er nog en dat is het belangrijkste". We hadden heel veel bij te praten hoe het hier en thuis allemaal gegaan was. Ze bleven alle drie overnachten bij zeer vriendelijke mensen uit Benschop die erg hartelijk waren.
Het ogenblik van afscheid nemen kwam veel te snel en viel erg zwaar tegen, zwaaiend liepen ze langs het water tot ze uit het zicht verdwenen waren.
Enige dagen later gingen we terug naar Prattenburg waar onze barakken stonden, om onze privé spullen op te halen.
De zwarte kist, die nog van mijn overleden broer Wim was geweest, was opengebroken en alles was verdwenen. Ik heb toch maar de kist meegenomen, omdat hij van mijn broer was.
Naar Duitsland hoefden wij niet, wij mochten in Nederland blijven en kregen zelfs groot verlof om naar huis te gaan. Daar kregen we het trieste bericht dat onze vriend soldaat Omis overleden was aan zijn verwondingen. Zo had hij ook zijn leven gegeven voor ons dierbare vaderland, met heel veel andere dappere soldaten.
Achteraf is het maar goed geweest dat wij niet bij onze stellingen zijn gebleven en met de infanterie de terugtrekking hebben gedaan, want vrij kort daarna is de gehele stelling gebombardeerd.
Wel vonden we bij het opruimen heel veel patronen, die we in moesten leveren. Bij de gevechten op de Grebbeberg zijn bijna vierhonderd Nederlandse soldaten gesneuveld.
In Benschot hebben we toch nog veel plezier gehad en veel paard gereden, want de officieren keken niet zo nauw meer. Na enkele dagen moesten we de paarden naar Utrecht brengen om ze in te leveren bij de Duitsers. Het viel voor de meesten niet mee om met twee paarden te rijden en we kwamen vermoeid in Utrecht aan. Per auto gingen we weer terug, de meeste jongens vielen van vermoeidheid in slaap.
Onze Wachtmeester Leijten zagen we na enige weken weer terug en voor hem was het gelukkig ook goed afgelopen.
Spoedig gingen de eersten met groot verlof en voor mij duurde het ook niet lang voor ik eindelijk met groot verlof mocht. Om weer te gaan leven en werken als gewoon burger.
We gingen nog een tijd tegemoet vol ellende en lijden van ons volk die vele mannen, vrouwen en kinderen het leven kostte, eer de klok van vrijheid zou slaan. Veel verdriet is er geweest in al die bezettingsjaren, maar groot was de vreugde van de vrijheid waar wij allen zo naar smachtten. Dit was het einde van mijn soldatenleven, zonder deze oorlog was dit ongetwijfeld een mooie tijd uit mijn jonge leven geweest. Nog dikwijls denken mijn vrouw Annie en ik terug aan deze oorlogsjaren en ik zal deze nooit vergeten. Daarom heb ik deze herinneringen geschreven voor mij zelf en voor mijn gevallen kameraden, dat zij mogen rusten in vrede en dat hun offer niet tevergeefs is geweest. Zodat wij verder kunnen leven in vrede en vrijheid.
De balans van vijf dagen oorlog
Na vijf dagen strijd had het gros van het Nederlandse Leger de wapens moeten neer leggen.
2032 Nederlandse militairen waren gesneuveld voor onze onafhankelijkheid. Over de vijandelijke verliezen zijn nimmer betrouwbare cijfers bekend gemaakt. Om deze verliezen te camoufleren transporteerde men de meeste doden onmiddellijk naar Duitsland. Daar de Duitsers bij hun capitulatie in 1945 vele documenten vernietigden konden ook na de oorlog geen nadere gegevens worden bemachtigd. Overigens is het wel zeker dat voor inval van Nederland een hoge tol is betaald. De zwaarste slag kreeg de vijandelijke luchtmacht te incasseren. Volgens Nederlandse telling werden er 525 toestellen vernietigd of neer gehaald.
Gaan we af op onvolledige Duitse gegevens, dan bedraagt dit aantal 303. De Duitse luchttransportvloot werd hierbij gedecimeerd. Kolonel Morzik voerde bij het begin van het offensief het bevel over 430 transportvliegtuigen. In de avond van de 10e mei 1940 lagen daarvan 280 uitgebrand tussen de kust en de Duitse grens.
Voorts had de onverwachte nederlaag van de enige Duitse Luchtlandingdivisie rond om Den Haag verstrekkende gevolgen. Van de 1600 krijgsgevangene die hier in Nederlandse handen vielen, konden er met de schepen "Phrontius" en "Texelstroom" nog juist op tijd 1200 naar Engeland worden afgevoerd. De vijand was zeer verbolgen over het verlies van dit kostbare keurkorps. Hitler verloor alle belangstelling voor zijn luchtlandingstroepen, waardoor het nieuwe wapen sterk in ontwikkeling werd afgeremd, tot groot voordeel van de geallieerden. De voorgenomen invasie in Engeland, de operatie Seelöwe, werd vooral door de verliezen aan transportvliegtuigen een zeer riskante onderneming.
Verder was door de Nederlandse tegenstand een regeringscapitulatie voorkomen, vele schepen van koopvaardij en marine konden ontsnappen en aan oorlogsvoering blijven deelnemen. Hierdoor konden grote hoeveelheden goud van de Nederlandse bank in veiligheid worden gesteld.
Dit alles was te danken aan de weerstand van onze verwaarloosde, slecht geoefende, dikwijls verguisde en vaak inferieur bewapende strijdkrachten. Er is in Nederland soms extreem kritisch geoordeeld over de gevechten.
Met een merkwaardige voorkeur werden dan meestal die gevallen uitvoerig uitgesponnen waarbij van laakbaar gedrag sprake was geweest. Zeker zijn er zulke gevallen aan te wijzen, zoals in elke strijd. Beschouwen we echter het Nederlandse Leger als geheel, dan dient gezegd te worden dat het, gegeven de zeer moeilijke situatie, zeker niet minder moedig is opgetreden dan de legers van de andere landen die in de lente van 1940 in de strijd betrokken waren.
(Bron: De balans van vijf dagen oorlog - "Bericht van De Tweede Wereldoorlog", Uitgeverij Spaarnestad te Haarlem, 1964)
Bron: boek Het verhaal van een Nederlandse soldaat, Sjaak Vugts, 25 maart 2001
|