Hoe dood zijn onze doden?
De hopeloze strijd om de Grebbeberg in '40
Toen de Duitse divisies in mei 1940 over de Nederlandse grenzen denderden, ontmoetten ze bar weinig tegenstand. Het materieel van de Nederlandse strijdkrachten was ontoereikend, de coördinatie was slecht en volgens oud-legercommandanten ontbrak het veel manschappen aan de nodige moed. Naar aanleiding van de traditionele dodenherdenking op 4 mei zendt de KRO vrijdag een documentaire uit over de strijd op de Grebbeberg in mei 1940: "Hoe dood zijn onze doden?" (Ned. 1, 20.30 [1984!]). In dit programma gesprekken met nabestaanden van de soldaten die bij de Grebbeberg vielen. Wouter van Kooten laat enkele van de overlevenden aan het woord over deze hopeloze en zinloze strijd.
Vijf dagen - en de vrijheid ging verloren
Vijf jaren - en eerst toen werd zij herboren
Zo moeizaam triomfeert gerechtigheid
Aan dit besef zij deze grond gewijd
Deze dichtregels van J. C. Bloem staan gebeiteld in de voet van een gedenkteken bij de erebegraafplaats op de Grebbeberg. Op en rond die Grebbeberg, een heuvel aan de zuidkant van de Utrechtse Heuvelrug bij Rhenen, voerde in de meidagen van 1940 een regiment infanterie van het wrakke Nederlandse leger een hopeloze strijd.
Op de 10de mei van dat jaar waren bij het ochtendkrieken het 18de en het 6de Duitse leger onze oostgrens overgetrokken. Het Nederlandse leger was simpelweg te zwak om ons hele land bij een inval te verdedigen. Daarom was er ver landinwaarts een reeks verdedigingswerken gebouwd. De noordelijke provincies werden al bij voorbaat opgegeven. Men hoopte een binnendringende vijand op de Afsluitdijk te kunnen tegenhouden. Zoals men ook hoopte dat de Grebbelinie langs de oostgrens van de provincie Utrecht, de daaraan aansluitende Betuwestelling, de Maas-Waalstelling en de Peel-Raamstelling in oostelijk Brabant gedurende enige tijd stand zouden kunnen houden.
Mochten die verdedigingslinies het begeven, dan zou men zich tot achter de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de zogenaamde Vesting Holland terugtrekken. Als men dan stand kon houden tot Engelse en Franse legers te hulp waren gesneld, was er enige kans tegen de Duitsers.
We weten dat het niet zo gegaan is. Het zwakke, ongeoefende en slecht bewapende Nederlandse leger werd onder de voet gelopen. Min of meer volgens plan liet men de Duitsers op die 10de mei oprukken. Bij de IJssel en in de Peel werd wel tegenstand geboden, maar die was alleen bedoeld om de achtergelegen stellingen enige voorbereidingstijd te geven. Niettemin was de Duitse 207de divisie (één van de rond 25 divisies die aan de inval deelnamen tegen de avond tot Wageningen gevorderd, enkele kilometers van de Grebbeberg.
Over een groot gedeelte was het terrein voor de linie onder water gezet, maar bij Amersfoort, Veenendaal en ten oosten van de Grebbeberg was het terrein iets te hoog om te kunnen inunderen. De verdedigingswerken waren uitgesproken zwak. Voor de mobilisatie in augustus '39 waren zij jarenlang verwaarloosd, en ook daarna was er maar in geringe mate gemoderniseerd. Die winter hadden de gemobiliseerde dienstplichtigen vooral doorgebracht met graafwerk: ze bouwden uit hout en grond loopgraven, wapenopstellingen en schuilplaatsen. Geoefend in oorlogvoering waren ze echter nauwelijks. En voorbereid op de verschrikkingen ervan al evenmin.
Fanatieke vechters
Het 8ste regiment infanterie stond vóór en op de Grebbeberg opgesteld. Het bestond in hoofdzaak uit dienstplichtigen uit de omgeving van Arnhem en uit de Achterhoek. Deze landsverdedigers kwamen te staan tegenover één van de twee SS-regimenten die aan de inval deelnamen: de SS-Standarte "Der Führer". Fanatieke, goed uitgeruste vechters, uitnemend opgeleid en volledig geïndoctrineerd door Hitlers denkbeelden. Tegen hen was het 8ste regiment in het geheel niet opgewassen. Dat hing ook samen met een aantal andere grote nadelen. De regering had verboden om op het terrein voor de Grebbeberg bomen te rooien of schuren met de rond gelijk te maken. De boomgaarden aan de voet van de berg vormden een uitstekende dekking voor aanvallers, maar voor het opruimen ervan zou te veel schadevergoeding betaald moeten worden.
Kapitein Zwarts, compagniescommandant van een der voorposten, schreef na de strijd: "De telefonische verbinding liep op paaltjes enige centimeters boven de grond en was derhalve bij de eerste vijandelijke artillerieschoten reeds defect. Kort voor het gevecht begon moest een grote kudde koeien doorgelaten worden die slechts gedeeltelijk over de sluis aan de voet van de Grebbeberg konden worden afgevoerd, en gedeeltelijk door de weilanden liepen waardoor de telefoonverbinding was aangelegd, waarvan weinig overbleef. De inundatie bleek niet te werken, zodat de vijand kon oprukken door een terrein dat geacht werd onder water te staan. Een proeftuin met boomgaard mocht niet worden opgeruimd. Generaal Sillevis vond dat 20-jarige noeste arbeid niet verloren mocht gaan. Ik heb nog geantwoord dat jonge 20-jarige Nederlanders bij een aanval zouden worden gedood (welk antwoord gebleken is juist te zijn). De hogere legerleiding meende, dat in geval van oorlog tijd genoeg zou zijn om de boomgaard met proeftuin op te ruimen."
Om half drie in de nacht van 10 op 11 mei begonnen de Duitsers de voorpostenstrook te beschieten, en toen het licht werd viel het SS-regiment aan. 1ste luitenant P. v.d. Boom, later: "Tijdens de bombardementen weet je nooit of je in de schuilplaats moet gaan of niet. Er is niemand bij de sectie, die de stelling vertrouwt. Ik ben eerst 2 maanden bij de sectie en heb terstond bij mijn komst vele fouten geconstateerd. Hoe staat het echter met de schuilnissen, die niet te controleren zijn? Hierdoor vinden de manschappen ook in de schuilplaatsen geen rust."
De bezetting van de voorposten hield het tot rond tien uur uit, toen waren zij gedwongen zich terug te trekken. Artillerievuur ter ondersteuning kon door het uitvallen van de veldtelefoons niet meer aangevraagd worden. Ordonnansen konden door het hevige Duitse vuur niet gebruikt worden. Het aanwezige radiozendertje bleek onbruikbaar, want de accu was leeg. Vaandrig J. van Donkelaar schreef in een verslag: "We zijn met 37 man de oorlog ingegaan, en met 16 overgebleven. Opmerkingen: a. Leiding ontbrak; b. Vele sergeanten kenmerkten zich als lafaards en waren al spoedig spoorloos verdwenen; c. De mitrailleurs weigerden ieder ogenblik; d. De onderdeelen werden niet afgelost; e. Er was geen aanvoer van levensmiddelen en drinkwater; f. We hadden geen zoeklichten (noodzakelijk in het bosch); g. Van wege de boomen geen schootsveld; h. De verzorging der gewonden liet alles te wenschen over; i. Er dreigde gebrek aan munitie te komen; j. Er was geen verzamelplaats voor het eventueel terugtrekken bekend."
Commandant razend
Generaal-majoor Harberts, commandant van het 2de legerkorps, dat het zuidelijke deel van de Grebbelinie verdedigde, was razend. Hij was van mening dat de aanval was uitgevoerd door kleine, maar driest optredende afdelingen. Hij riep tegen overste Van loon, een van zijn commandanten: "Die lafaards. Zij hebben zich door de vlucht gered. Zij hebben zich laten overdonderen door een troepje kwajongens van 17 tot 20 jaar. Nergens op de Veluwe is een vijand waargenomen.
Daar had Harberts gelijk in. De Nederlandse luchtverkenning was al zo goed als uitgeschakeld, en verrekijkers waren zeldzaam in het Nederlandse leger. Om dat goed te maken gaf hij de (foutieve) informatie door dat Franse en Engelse legers in aantocht waren om de Grebbeberg te verdedigen.
Sergeant v.d. Mey commandeerde een groep soldaten op de Grebbeberg. Zijn verslag: " 's Middags kwam majoor Landzaat in onze stelling met zeer geruststellende berichten. 10.000 man Fransche troepen met zware artillerie was in Amerongen aangekomen en zou spoedig hier zijn. In Nijmegen was de vijand met zware verliezen door de Engelschen teruggeslagen. De Belgen en Franschen hadden Limburg bezet en zelfs Aken. De Duitschers waren weer teruggeslagen over de IJssel en onze voorposten waren weer bezet. Door deze berichten kregen we allemaal weer moed."
Vanuit de bomen
Niet veel later drong het SS-regiment door tot op de berg. 1ste luitenant P. v.d. Boom: "De vijandelijke mitrailleurs en de onzen ratelen door. Het vreemde is dat wij geen vijand kunnen ontdekken, evenmin een rook- of vuurpluim. Dan plotseling vliegen de kogels ook dwars door onze loopgraaf. Wij worden ook van opzij beschoten. Dan ook van achteren, van alle kanten. Wij weten niet meer hoe wij het hebben, een stemming grenzende aan paniek ontstaat. Het is vrijwel niet mogelijk de menschen in hun schuttersopstellingen te houden. Zij voelen zich zonder dekking. Dan ontdekken wij dat de vijanden vanuit de bomen op ons schieten. Daarna nemen wij zelf met onze lichte mitrailleurs de boomtoppen onder vuur. We hebben succes, het vijandelijke vuur vermindert."
De verdedigers weten hun posities toch nog een dag te behouden, maar dan moeten ze zich terugtrekken tot achter de spoorlijn, die westelijk van de Grebbeberg door de heuvel is uitgegraven.
"We trekken ons terug. Dekken. Daar liggen wij, de kogels vliegen over ons heen, de dwarstreffers fluiten. Daar komt een Duitsche patrouille langs de weg, onze manschappen zijn zo vermoeid, de meesten direct in slaap. Zij snurken, wij moeten hen wakker stompen en schoppen, opdat zij ons niet verraden zullen."
1ste luitenant v.d. Boom wordt ingesloten en ziet geen kans meer zijn bataljonspost te bereiken: "Overgeven is het enige wat ons nog rest. We steken een handdoek buiten het onderkomen en wachten af. We worden gevangengenomen, daarna afgevoerd naar hotel "Wageningsche Berg". (17 km met de handen omhoog lopen valt ook niet mee.)"
Luitenant v.d. Boom overleefde het tenminste. In het kleine gebied op en rond de Grebbeberg vielen 380 Nederlandse militairen, bijna 19% van het totale verliescijfer van meer dan 2000 man tijdens de meidagen van 1940. Een dag later werd Rotterdam gebombardeerd, en toen ook Utrecht dat lot dreigde te delen gaf het Nederlandse opperbevel zich over.
Hoe dood zijn onze doden? (20.30 ned. 1 KRO)
Op 11, 12 en 13 mei 1940 voerde het Nederlandse 8ste regiment infanterie op en rond de Grebbeberg een verbeten strijd met een Duits elite-regiment: de SS-Standarte "Der Führer". Een ongelijke strijd ook, want de Nederlandse gemobiliseerde dienstplichtigen waren zwak, ongeoefend en slecht bewapend. De strijd op en om de Grebbeberg kostte het leven aan 380 Nederlandse militairen, veelal jonge dienstplichtigen uit de omgeving van Arnhem en uit de Achterhoek, waaruit het 8ste regiment bestond.
De film Hoe dood zijn onze doden? zoekt naar het verleden van een aantal van hen, door middel van gesprekken met de nabestaanden. In die gesprekken komt hun verleden tot leven. Zoals dat van soldaat F.C. Raasing, een boerenzoon uit een groot gezin, die op 24-jarige leeftijd het leven liet. En de landbouwer G.B. Stegeman, die meer van fotograferen dan van aardappelrooien hield. De sergeant J.T.M. Schippers, die zich pas verloofd had, en de sergeant B.H. Busser, die tot het moment van zijn dood een voorbeeld voor zijn omgeving was.
In de film wordt uiteindelijk de vraag gesteld wat er van de doden zou zijn geworden als ze niet zouden zijn omgekomen. De makers Hans Koekoek en Henny van Aurich vonden een manier om te laten zien hoe het leven van soldaat C.G. Rutten, die op een boerderij bij Nijmegen woonde, verlopen zou kunnen zijn.
Bron: KRO Studio - Televisie en Radiogids van de KRO
No. 17 - 28 april t/m 4 mei 1984