Hr.Ms. 'Freyr' bij de Grebbeberg, mei 1940
Dit artikel is samengesteld aan de hand van een aantal rapporten en verklaringen over de verrichtingen van de Freyr gedurende de meidagen 1940. Als leidraad is genomen het binnen acht weken na de capitulatie uitgebrachte rapport van de commandant. Bijzonder veel aanvullingen zijn ontleend aan het acht jaar later verschenen verslag van de oudste officier, die daarvoor geen schriftelijke gegevens meer ter beschikking had. Hij maakte daarom geen aanspraak meer op volledigheid, terwijl met betrekking tot de vermelde tijdstippen "wellicht enig onnauwkeurigheid voorkomt." Voorts zijn er gegevens ontleend aan een verklaring van de chef d'equipage uit 1947 en aan een verklaring van de oudste officier uit 1949.
door J. Nuis (zoon van de opvarende J. Nuis)
De Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (O.B.B.)
Voor de Tweede Wereldoorlog hadden de Koninklijke Landmacht en de Koninklijk Marine maatregelen getroffen om te voorkomen dat een vijand plotseling met snel te verplaatsen eenheden ons land zou binnendringen om bijvoorbeeld een mobilisatie te verstoren. Zo werd door de Marine de Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (O.B.B.) ingesteld, waardoor in het najaar van 1938 de torpedoboot Christiaan Cornelis met de stoomsloep 121 Cressy (afkomstig van de in de Eerste Wereldoorlog nabij Katwijk getorpedeerde HMS Cressy) enige tijd naar Nijmegen verplaatst werd en in het voorjaar van 1939 wederom de Christiaan Cornelis en stoomsloep 121, maar bovendien de kanonneerboten Braga en Freyr. Later werd aan de O.B.B. nog de kanonneerboot Tyr en het logementschip Wilhelmina toegevoegd.
De commandant O.B.B. stond via de Commandant Groep Betuwe tot, respectievelijk vanaf 1 december 1939 onder de operationele bevelen van de Territoriale Bevelhebber Overijssel, respectievelijk van de Commandant Brigade A. Administratief stond hij onder de bevelen van de Commandant der Marine te Willemsoord (Den Helder).De O.B.B. had duidelijke richtlijnen, zolang er geen vijandelijkheden zouden zijn uitgebroken. Geassisteerd door een bewakingsdetachement Militaire Politie te Lobith, de douane-inspectie Tolkamer, de rivierpolitieboten RP IX en RP XI, de marinemotorboot M10 en de stoomsloep 121 Cressy controleerden de kanonneerboten Braga, Freyr en Tyr bij toerbeurt de scheepvaart op de Rijn. De Christiaan Cornelis was ingeschakeld voor de noodzakelijke snelle verbindingen en als reserve voor de rivierpolitieboten. Om moeilijkheden voor de regering te voorkomen beperkte het onderzoek door de douane en de Militaire Politie zich tot een nauwlettende controle op paspoorten, lectuur, ladingspapieren en bemanning. Ook werd er speciaal op gelet of de diepgang met de opgegeven lading overeenkwam. Daadwerkelijk onderzoek van de lading vond niet plaats.
Er bestond evenwel geen weloverwogen plan voor de O.B.B. ná eventuele grensoverschrijdingen door de Duitsers. Er waren door de Marinestaf voor die situatie aan de Commandant O.B.B. geen instructies verstrekt. Daarom besprak hij de opdrachten voor de schepen ingeval van daadwerkelijke grensoverschrijding met de plaatselijke commandanten van de Koninklijke Landmacht. Voorlopig werd afgesproken dat de post Pannerden (Millingen) tot het uiterste zou standhouden, dat de post Huissen (een grondmijnversperring boven Arnhem in het Pannerdens Kanaal) zou standhouden, doch zich uiteindelijk zou handhaven beneden Arnhem met het oog op de brug aldaar, en dat de niet-wachthebbende boten en het logementschip Wilhelmina in de PGEM-haven te Nijmegen bleven liggen. Bij ontvangst van Alarm A (waakzaamheid urgent) zouden deze schepen onmiddellijk ligplaats nemen op de rivier beneden de spoorbrug ter hoogte van het Maas-Waalkanaal.
Op 9 april 1940, na de overval op Denemarken en Noorwegen, ontving de Commandant O.B.B. de mededeling dat, indien door het optreden van de vijand de O.B.B. niet meer zou kunnen worden uitgeoefend, het materieel en het personeel van de dienst ten behoeve van de verdediging van Rijn en Waal ter beschikking van de Commandant Brigade A zou komen. De Commandant O.B.B. kon zich met de opvatting over dit gebruik van de boten in oorlogstijd niet verenigen. Omdat de schepen op de rivier uiterst slecht konden manoeuvreren en bovendien onvoldoende bewapend waren, was hij van mening dat het de voorkeur zou verdienen de schepen bij het uitbreken van de oorlog onmiddellijk tot beneden de Moerdijk te dirigeren. Een voorstel in deze zin werd door hem aan de marinestaf voorgelegd. Deze zegde toe de aangelegenheid nader te bezien. Intussen zou de Commandant O.B.B. een en ander nader uitwerken. Door drukke werkzaamheden kwam daarvan niets meer. Aangezien ook van de zijde van de Marinestaf geen nadere instructies ontvangen werden, was op 10 mei 1940 de voorlopige afspraak met de plaatselijk commandanten van de Koninklijke Landmacht, aangevuld met de order van 9 april 1940, de enige richtlijn.
Donderdag 9 mei 1940
Hr.Ms. "Freyr" lag op 9 mei 1940 met de Tyr, de Christiaan Cornelis en de Cressy gemeerd in de PGEM-haven te Nijmegen, direct bij de Waal aan het Maas-Waalkanaal gelegen. De Braga had met de RP IX, de RP XI en de marinesloep M10 grenswacht bij Millingen, even boven fort Pannerden. De Commandant O.B.B. bevond zich vanwege de telefonische verbinding met zijn directe operationele chef, de commandant Groep Betuwe, aan boord van het logementschip Wilhelmina, eveneens in de PGEM-haven gelegen. Toen gedurende de morgen werd overgegaan tot een hogere gereedheidsgraad, werd de Freyr na kolen laden naar Arnhem gedirigeerd. Vroeg in de namiddag meerde het schip langs de Rijnkade aan de pontonsteiger van de Rederij Concordia af. Er deden zich die dag geen verdere bijzonderheden voor. Er werd niet gepassagierd, de wacht was gewapend aan dek, terwijl aan de wal een gewapende schildwacht geplaatst werd.
De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht gelastte om 23.15 uur voor alle troepen van de strategische beveiliging, waartoe ook de O.B.B. behoorde, de volledige graad van strijdvaardigheid, ingaande 10 mei 03.00 uur. Onmiddellijk na het ontvangen van dit bevel werd aan de Commandant van de Braga de order gegeven tot het uiterste stand te houden, in overeenstemming met de afspraak omtrent de post Pannerden (Millingen), terwijl ook aan de Commandant van de Freyr orde voor uiterste waakzaamheid werd gegeven.
Met als bemanning de commandant Ltz. II KMR B.I.M.W. Ouwerkerk, de oudste officier Ltz. III. A. de Jong, de chef d'equipage Bootsman P. Monderman, twee onderofficieren en ongeveer 27 minderen gingen de Hr.Ms. "Freyr" de nacht van 9 op 10 mei 1940 in.
Vrijdag 10 mei 1940
Het bericht dat de toestand ernstig was en dat de uiterste waakzaamheid geboden was, bereikte de Freyr te omstreeks 0.15 uur. Overeenkomstig de reeds tevoren vastgestelde richtlijnen werd onmiddellijk ontmeerd en op de rivier circa 250 meter beneden de Rijnbrug (verkeers- en voetbrug) te Arnhem geankerd. Om in contact te kunnen blijven met de Commandant O.B.B. werd een telefoonwacht bij Concordia achtergelaten.
Om 03.30 uur werden vele vliegtuigen gehoord, komende uit oostelijke richting. Om ongeveer 03.55 uur werd zowel ten noorden van het Pannerdens Kanaal als ten zuiden van de Waal, de grens door de Duitsers overschreden. Deze grensoverschrijding werd onmiddellijk per radio en telefoon ter kennis van de Commandant Groep Betuwe gebracht en werd korte tijd later ook aan de commandant O.B.B. gemeld. Na de Commandanten van de Braga en de Freyr om ongeveer 04.00 uur van de toestand op de hoogte te hebben gesteld, achtte de Commandant O.B.B. het tijd om zich naar de op de rivier liggende Tyr, waarover hij ook het bevel voerde, te begeven. Al spoedig daarna werd op de Freyr met de mitrailleur 12,7 mm het vuur geopend op laag overvliegende Duitse vliegtuigen. Na enkele vuurstoten echter raakte de mitrailleur onklaar en bleek deze niet meer te repareren. Het schip werd verder gevechtsklaar gemaakt door het vrijzetten (overboord zetten) van al het sloopbare houtwerk, zoals de aardappel- en houtkisten en de W.C.'s. De oudste officier begaf zich met de vlet naar de wal om telefonisch contact te zoeken met de Commandant Groep Betuwe. De enige order die ontvangen werd, was "Benedenstrooms van de brug blijven". Op de vraag of het niet zaak was op de splitsing van de Rijn en IJssel te gaan liggen, werd de order nadrukkelijk herhaald. Als nieuws werd nog toegevoegd: "Van de grens komen verontrustende berichten". Dit was het laatste contact met de Commandant Groep Betuwe, de operationele chef.
Kort na 05.00 uur werd de Rijnbrug te Arnhem opgeblazen. Het gedeelte boven de uiterwaarden bleef onbeschadigd. Met het kanon van 7,5 cm heeft de Freyr dit gedeelte van de brug zoveel mogelijk verzwakt. Even voor het opblazen van de brug had het m.s. De Onderneming van de Stichting Gelderland te Arnhem, geladen met oliedrums, aanstalten gemaakt stroomafwaarts te zakken, doch door het vernietigen van de brug mislukte dat, evenals de poging het schip onder de ingestorte brug door te slepen. Op verzoek van de Plaatselijke Militaire Commandant in Arnhem werd het schip door de Freyr tot zinken gebracht. Nadat het aan de grond was komen te zitten, werd het, om te voorkomen dat de olie toch nog in Duitse handen zou vallen, met trotyl verder vernietigd. De oudste officier meldt dat hij met twee matrozen het schip met twee springladingen tot zinken heeft gebracht, waarna de kanonbemanning, om enige oefening te hebben, met het kanon van 7,5 cm vijf á zes gaten in de waterlijn geschoten heeft.De Freyr stoomde vervolgens stroomafwaarts om de binnenschippers aan te manen zo veel mogelijk verspreid te gaan liggen om te verhinderen dat de Duitsers de schepen zouden gebruiken om een pontonbrug te slaan. De commandant kreeg daarbij van een van de schippers te horen dat om ongeveer 10.00 uur in Arnhem Duitse troepen waren waargenomen. Om zich hiervan te overtuigen, werd teruggevaren naar de verkeers- en voetbrug. Ter hoogte van de vroegere schipbrug, bij de kop van het overzetveer, werd het schip plotseling uit de huizen langs de Rijnkade onder vuur genomen. De oudste officier meldt hierover:
"De oudste officier ging nogmaals met de vlet naar de wal teneinde telefonisch nadere orders van de Commandant Groep Betuwe te verkrijgen. Gehoopt werd namelijk dat de telefoonkabel niet over de brug liep. De verbinding liet op zich wachten en terwijl hij in de deur van het vrachtkantoor der Maatschappij "Concordia" stond te wachten ontdekte hij plotseling op nog geen honderd meter afstand een groep soldaten uit oostelijke richting langs de Rijnkade komen. De voorsten bleken van fietsen voorzien te zijn; de achtersten liepen. Aangezien helmen en uniformen ongewoon voorkwamen begaf hij zich ten snelste naar de vlet, om, vlak bij de Freyr, achter zich reeds schoten te horen. De soldaten die zich inmiddels recht tegenover het schip bevonden bleken Duitse troepen te zijn. Naar schatting 60-80 man. Terug aan boord werd één en ander gerapporteerd. Een ieder werd onmiddellijk op zijn post gefloten. Van de brug kwam de order om behalve met de 7 5 cm zo spoedig mogelijk met alles vuur te openen. Het achter- en bakboord (B.B.) kanon van 3.7 cm en de mitrailleur werden terstond bemand, terwijl geweren en munitie uitgegeven werden. De oudste officier verdeelde allen over B.B.'s zijde achter de verschansing en gaf order zich niet onnodig bloot te geven. Inmiddels hadden de Duitse troepen het vuur op het schip geopend met geweren en pistool-karabijnen. Onmiddellijk werd gelast dit met snelvuur te beantwoorden. Dit had tot resultaat dat het vuur van de vijand even verminderde. Doch de Duitsers bleken zich ondertussen verspreid te hebben achter de waterkering langs de kaden en zich gedeeltelijk in het houten wachthuisje ter plaatse van de voormalige schipbrug en de huizen daarachter verdeeld, te hebben. Vooral vanaf de eerste verdieping der huizen werd gevaarlijk vuur afgegeven, dat aan boord aan vuurzij insloeg.
De manschappen werden er speciaal op gewezen zo nauwkeurig mogelijk vuur af te geven. Beide kanons van 3.7 cm werden op de bezette huizen gericht. De beide kanonniers van de kanons van 3.7 cm de matroos I.G. Fortuyn (K. Fortuyn, J.N.) en de matroos I.J. Jacobs onderscheidden zich hierbij door hun nauwkeurig en snelle vuur. De kogels van de tegenpartij die de verschansing raakten, kaatsten hiertegen zonder schade aan te richten. Later bleek dat op de plaatsen der talloze treffers slechts de dikke verflaag versplinterd was. De matroos III C.A. van Slooten die zich naast ondergetekende bevond, werd door een kogel in de buik getroffen. Hij werd achteruit aan dek gelegd, waar hij kort daarop overleed. Ondertussen nam het vuur van de wal af; de vijand bleek uit naderhand ontvangen inlichting vrij hoge verliezen te hebben geleden, waaronder naar schatting circa tien doden. Tenslotte vluchtten alle Duitse troepen weg.
Gedurende de gehele actie, die 10 tot 15 minuten duurde, was de commandant anker opgegaan. De bootsman Monderman was op zijn buik naar het spil gekropen en had gedurende het gevecht, volkomen ongedekt, ingedraaid.
Bij bovengenoemd gevecht werd in verband met de korte afstand (ca. 50 meter) en de burgerbevolking, de 7.5 cm niet gebruikt.
Na de vlucht van de Duitse troepen werd op en neer gehouden en scherp uitgekeken naar verdere vijanden. Deze werden echter slechts waargenomen langs de hoge weg naar Oosterbeek ("Bovenover"). Aangezien zij slechts op een plaats tussen de bomen duidelijk zichtbaar waren en wel recht voor het St. Elisabethgasthuis, werd op hen geen vuur geopend"
Vòòr het uitbreken van de vijandelijkheden was al met de Commandant O.B.B. afgesproken dat bij een te grote overmacht van de Duitsers de Freyr de Rijn zou afzakken en dat de Commandant zich onder de bevelen van de commandant van de IVe Divisie op de Grebbelinie zou stellen. Orders van de Commandant Groep Betuwe, die in deze situatie voorzagen, ontbraken namelijk. Toen in feite bleek dat in Arnhem verder geen tegenstand geboden werd en de Freyr zonder luchtafweergeschut op de rivier voor de Duitse vliegtuigen een te gemakkelijke prooi zou vormen, achtte de Commandant de tijd gekomen om aan de afspraak gehoor te geven, als dat tenminste mogelijk zou zijn, omdat ook de spoorbrug bij Oosterbeek (om ongeveer 05.15 uur) opgeblazen was.
De bemanning begon het succes van de vroege morgen te vergeten. Men voelde zich weinig op zijn gemak, eenzaam en verlaten in een vijandig land en een prooi voor elk Duits vliegtuig. De zware mitrailleur was defect en kon door gemis aan reserve-onderdelen niet gerepareerd worden. Men zag het nut en de kracht van het schip niet meer zitten. Men voelde zich als het ware in een val; zowel de brug bij Arnhem als die bij Oosterbeek waren immers opgeblazen. Van de 30 man waren er 20, die vonden dat het beter was van boord te gaan en aan te sluiten bij de landmacht. Zij vroegen de oudste officier aan de commandant toestemming te vragen van boord te mogen. Door een duidelijke toespraak door de oudste officier, waarin hij wees op de vechtkracht van het schip, op het sterke materiaal waarvan het gebouwd was, waardoor de Duitse geweerkogels niet konden doordringen, op hun geoefendheid als matrozen en stokers en op hun ongeoefendheid als soldaat aan de wal, kwamen de gemoederen weer tot rust. Enigen van de bemanning waren het niet met het betoog van de oudste officier eens, die daarop alles nogmaals heeft uitgelegd. Het schip kon goed vechten, de bewapening bestond uit een kanon 7.5 en drie 3.7, plus de nodige geweren. Met deze toespraak heeft hij de bemanning tenslotte overtuigd. Een vergelijkbare toespraak deed zich overigens voor op Hr.Ms. "Braga", toen daar de commandant en bemanning het doelmatiger achtten de strijd aan land bij fort Pannerden voort te zetten.
Nadat het voorgevallene aan de commandant gerapporteerd was, werd op de brug in aanwezigheid van de drie onderofficieren krijgsraad gehouden. De kansen die het schip had werden overwogen. Tenslotte werd besloten dat een poging om tussen de kribben en benoorden de noordelijke peiler van de opgeblazen Oosterbeeksebrug verder stroomafwaarts te varen de enige uitweg was. Aangezien de hoofdboog van de brug in het midden van de rivier lag en er bezuiden hiervan weinig water stond was er een zeer sterke stroom bij de kribben aan de noordelijke oever. De beschikbare vaargeul scheen zelfs bij stil water nauwelijks breed genoeg voor de Freyr. Toch besloot de commandant de gevaarlijke manoeuvre te wagen. Dwars van de bovenstroomse krib werd de stuurboordmachine vol vooruit en de bakboordmachine vol achteruit gezet. De manoeuvre gelukte, het schip draaide snel bakboord uit en zou onbeschadigd langs de brug zijn gekomen, als niet de sterke stroom het nog juist op de benedenstroomse krib had gezet. Het schip schoof in de midscheep ter hoogte van de machinekamer tegen de krib op om er even later weer af te glijden, doordat de rondtrekkende stroom het achterschip pakte en het schip naar het midden van de rivier deed drijven. Bij dit manoeuvreren onderscheidden zich de roerganger, matroos I van 't Hout, stoker I J. Nuis en korporaal-machinist Knip, die de beide machines bedienden en de chef MK., sergeant-machinist z/m J. Trouw. Vervolgens werd volle kracht varend koers gezet in de richting van de Grebbelinie om daar weer contact te zoeken met de Koninklijke Landmacht.
Op de zuidoever van de brug bij Oosterbeek (of in een roeiboot, zoals anderen zeggen) werden twee Nederlandse soldaten waargenomen, die aan boord genomen werden en in verband met gebrek aan personeel bij de bemanning werden ingedeeld. Deze militairen, waarvan men vermoedde dat het deserteurs waren, werden later op 13 mei overgedragen aan een kapitein van het Korps Pontonniers, die hen naar hun onderdeel zou terugsturen. Gedurende de vaart stroomafwaarts vond niets bijzonders plaats. Langs de brug werd een mastje gesjord, waaraan een grote Nederlandse vlag gehesen werd om de identiteit van het schip kenbaar te maken aan de Nederlandse troepen aan de Grebbelinie. De aanwezigheid van een Nederlandse kanonneerboot op de Rijn was voor hen onbekend. Om ongeveer 17.00 uur was de Freyr te Rhenen, waar ter hoogte van het veerhuis werd geankerd. De gesneuvelde matroos Van Slooten werd naar de wal overbracht en tijdelijk in een schuur bij het veerhuis neergelegd.
De oudste officier ging naar de wal. Door ernstige storingen lukte het hem niet telefonisch contact te krijgen met de Commandant der Marine te Willemsoord. Dat lukte na ruim twee uur proberen wel met de Marinestaf te 's-Gravenhage via de telefoon van de Nederlandse Spoorwegen op het station te Rhenen. De enige order die hij kreeg, was zich te melden bij de Commandant van de Grebbelinie. Onderdelen voor de 12.7 zouden worden opgestuurd. Na dit aan zijn commandant gerapporteerd te hebben, begaf de oudste officier zich weer naar de wal en werd hij na allerlei moeilijkheden door een legerordonnans naar het hoofdkwartier van de Commandant IVe Divisie, kolonel Van Loon, gebracht. De algemene order die hij meekreeg, luidde dat de Freyr desgevraagd artilleriesteun moest verlenen, dat tezamen met de bij de Grebbe aan de wal opgestelde batterijen 's nachts het mijnenveld in de Rijn gedekt moest worden, dat de Freyr eventueel door de uiterwaarden oprukkende Duitse troepen onder vuur moest nemen en dat afkomende Duitse vaartuigen, zoals rivierboten, belet moest worden de Grebbelinie te benaderen. Omdat de onderdelen voor de mitrailleur 12.7 mogelijk wel even op zich zouden laten wachten, werden die ook hier aangevraagd. Aangezien deze niet voorhanden waren - en ook in verband met de nieuwe taak van de Freyr - werden lichte mitrailleurs plus munitie, zandzakken en 24 helmen gevraagd. De bemanning was namelijk nog niet voorzien van helmen.
Gedurende de nacht van 10 op 11 mei deden zich op en bij de Freyr geen verdere bijzonderheden voor.
Zaterdag 11 mei 1940
Bij dag werd een aantal mitrailleurs no. 4 met anti-luchtafweeropstelling, munitie, zandzakken en 24 helmen ontvangen. De anti-luchtdoelopstellingen werden op het achterschip aan stuurboord en aan bakboord zoveel mogelijk met zandzakken beschermd. Over het "voorhouden bij het schieten op vliegtuigen" werd instructie gegeven.
's Morgens voer de Freyr enige kilometers stroomopwaarts om de situatie daar te verkennen. Bij terugkeer te Rhenen werd het schip vanaf de spoorbrug door Nederlandse schildwachten met geweren beschoten, gelukkig zonder slachtoffers te maken. 's Middags werden door de oudste officier en matroos I G. Fortuyn door middel van springladingen de twee meerpontons en de veerponten te Rhenen tot zinken gebracht en ook de ankerkabel en de drijversloep van de veerpont vernietigd om bij eventueel opdringen van de vijand door de Betuwe hem deze gelegenheid om de rivier over te steken te ontnemen.
De grijze nevelkleur waarin de Freyr was geschilderd, was te opvallend bij het groen van de Grebbeberg. De bij de Commandant Grebbelinie aangevraagde groene verf was niet in voorraad. De commandant liet daarop groene verf van de wal halen om zijn schip daarmee te laten overschilderen.Op 1ste P.V. (Eerste Platvoet, tussen 16.00 en 18.00 uur) werd de matroos III C.A. van Slooten in afwachting van nadere orders beoosten en nabij het veerhuis begraven. De bemanning was de bevolking ter plaatse behulpzaam bij de evacuatie, zoals bij het inschepen in gereedliggende evacuatieschepen. De bewoners van het veerhuis verlieten hun woning, waarna de achtergelaten motorboot in beslag genomen werd.
Aangezien de Freyr die dag niet direct met de vijand in contact was geweest, werd de oudste officier voor donker worden naar het hoofdkwartier van de IVe divisie gestuurd om een meer offensieve taak voor de Freyr. Meegedeeld werd dat de volgende dag enige kilometers stroomopwaarts een flankaanval zou plaatsvinden, waarbij de Freyr de landing vanuit de Betuwe zou moeten dekken.
Ook werd geïnformeerd waar gefourageerd kon worden voor verse groenten, vlees en aardappelen. Die dag namelijk was eten uit enkele verlaten winkels in Rhenen gehaald. Op de avond werd de post ter dekking van het mijnenveld bij de Grebbe ingenomen. Door onbekendheid met de landmachtopstellingen, het ontbreken van stafkaarten en het uitblijven van nadere orders kon niet deelgenomen worden aan de operaties in de omgeving. Alleen overkomende Duitse vliegtuigen werden regelmatig onder vuur genomen. In de nacht van 11 op 12 mei deden zich geen bijzonderheden voor.
Zondag 12 mei 1940, Eerste Pinksterdag
Op de 12e mei werd de Commandant van de Freyr persoonlijk bij de Commandant Grebbeberg op zijn hoofdkwartier ontboden. Hij kreeg daar de order om in het kader van een voorgenomen tegenaanval met de scheepsbatterij dekking te verlenen aan onderdelen van 8 R.I., die met behulp van rijnaken een steenfabriek in de voorpostenlinie op de Duitsers zouden heroveren en door vuur de landing te vergemakkelijken. Een verdere order betrof het desnoods met de mitrailleurs onmogelijk maken van het terugtrekken van 8 R.I.
De oudste officier rapporteert dat op de dagwacht (van 4.00 tot 8.00 uur) de Nederlandse voorposten uit hun stellingen voor de Grebbelinie vluchtten, in de mening dat zij omsingeld waren en de vijand reeds "op de berg" zat. Voor zover zij trachtten te passeren langs de smalle doorgang langs de rivier, werden zij onder bedreiging met de mitrailleurs gestopt en naar hun posten teruggezonden. De Duitse troepen bleken echter gedurende de nacht de stellingen te hebben geïnfiltreerd.
Om te regelen, dat er bij de landmacht voedsel gehaald zou kunnen worden, ging de oudste officier over de berg richting Wageningen, waar zich een keuken van het leger zou bevinden. Hij schrijft over zijn ervaring het volgende:
"Op de heuvel zelf vond ik een fiets en reed daarop snel in noordelijke richting door het bos naar de hoofdweg. Uit verschillende richtingen hoorde ik geweerschoten en korte vuurstoten van pistool-karabijnen. Na ca. 150 meter gereden te hebben werd door de spaken van mijn fiets geschoten. Van mening zijnde dat het verstandiger was dekking te zoeken, liet ik mij van mijn fiets vallen. Vervolgens werd opnieuw op mij geschoten; toen ik echter met een witte zakdoek naar enige naderende Nederlandse soldaten had gewuifd werd niet meer gevuurd. De soldaten bleken uiterst zenuwachtig; een luitenant die zich later bij hen voegde, was dit nog in meerdere mate. Hij verklaarde in het Duits mij krijgsgevangene te hebben gemaakt en wilde mij laten opbrengen. Mijn benoemingsbesluit tot officier dat ik ter identificatie kon tonen, was "vals", terwijl mijn hele uniform "niet in de Nederlandse weermacht voorkwam". Nadat echter een zojuist aangekomen Nieuwediepse soldaat laconiek gezegd had: "laat die meneer toch lopen, hij is van de marine", werden de geweren van de soldaten van mij afgekeerd en werd mij na veel praten een geleide meegegeven naar de legerkeukens bij de hoofdweg. Op de berg bleken, naar het zeggen, talloze "snipers" in gecamoufleerde uniformen in de bomen te zitten; van alle kanten zou er geschoten worden; de resultaten hiervan waren zeer demoraliserend. Nadat mij geweigerd was dat het leger-eten naar de Rijnoever werd gebracht, begaf ik mij wederom onder geleide (ter identificatie) langs een omweg via Rhenen terug aan boord."
Na deze ervaring werd verder afgezien van voedsel halen bij de landmacht op de Grebbeberg. De Freyr werd die dag enkele malen beschoten. Wederom de oudste officier:
"Op de V.M. (voormiddagwacht 8.00 - 12.00 uur; J.N.) werd het schip gecamoufleerd door middel van groene en blauwe verf. Op het einde van de V.M. deden de eerste bombardementen met Stuka's zich op onze stellingen voor. Aan boord werd met alle mitrailleurs op commando gelijktijdig gevuurd: wie geen mitrailleur tot zijn beschikking had, gebruikte een geweer. De mitrailleur van 12.7 die door de sergeant-machinist Trouw gerepareerd was, weigerde echter weer na enkele schoten (hulsbodems braken af). Op de A.M. (de achtermiddagwacht 12.00 - 16.00 uur; J.N.) begon de vijand zijn gecombineerd bombardement met Stuka's en geschut. De Freyr bevond zich bovenstrooms van de brug en het schip gaf wederom zo veel mogelijk vuur af met mitrailleurs en geweren en zelfs enige salvo's met de kanons 3.7. Gedurende het midden van de A.M. werd een Stuka afgeschoten. Hoewel dit vliegtuig later door het eigen artilleriegeschut van de Koninklijke Landmacht in de buurt voor zich werd opgeëist, moet dit ons inziens toch aan het gezamenlijk mitrailleurvuur van Hr.Ms. "Freyr" worden toegeschreven, aangezien op het moment van het neerschieten door genoemde landmachtstelling niet op dit vliegtuig geschoten werd!
Kort na het neerschieten van dit vliegtuig werd plotseling het vuur van de Duitse batterij, die op de zuidelijke stelling voor de Grebbelinie vuurde, verlegd naar de rivier, naar de Freyr. Aanslagen vielen rondom het kleine schip. Scherven vielen aan dek. Dankzij snel achteruitslaan door de commandant naar benedenstrooms van de brug werden directe treffers voorkomen. Kort daarop verlegde de Duitse batterij haar vuur weer. Helaas kon niet teruggevuurd worden met de 7.5, doordat de ligging van de Duitse batterij niet bekend was. Nadat - terug op onze oorspronkelijke ligplaats - nog een directe Stuka-aanval op het schip had plaatsgevonden waarbij de commandant het schip naar onder de brug manoeuvreerde, deden zich geen directe aanvallen meer op het schip voor. Op de P.V. werd nog gevuurd op neerdalende parachutisten; verder werd vanaf de wal medegedeeld dat de stellingen enige kilometers benoorden Rhenen tijdelijk doorbroken zouden zijn geweest."
Maandag 13 mei 1940, Tweede Pinksterdag
Op de dagwacht (van 04.00 - 08.00 uur) bij het eerste luchtalarm bleken alle mitrailleurs ontspannen. De verdenking viel op de twee soldaten, die op 10 mei bij de brug te Oosterbeek waren opgepikt en die men toch al niet vertrouwde. Beiden waren, zoals al eerder gemeld, aan de wal overgegeven aan een kapitein van het Korps Pontonniers.
Aangezien de voedselsituatie bedenkelijk werd, werd op de voormiddag de sergeant- konstabel Klein met drie (of vier) man de Betuwe ingestuurd om te Lienden vlees en verse groenten te kopen. Zij keerden enige uren later als soldaat gekleed terug, aangezien zij door de onkunde en zenuwachtigheid van de plaatselijke patrouilles door eigen troepen waren beschoten, nergens werden doorgelaten en tot tweemaal toe krijgsgevangene waren gemaakt en dat alles door hun marine-uniformen. Aangezien ze geen vlees hadden kunnen krijgen en de pontonniers bij Lienden in vergelijkbare voedselproblemen zaten, werd een kalf doodgeschoten en verdeeld onder de langs de rivier gelegerde onderdelen.
De commandant liet de Freyr tijdens de V.M. voor een flinke periode ongeveer 1 km. stroomafwaarts zakken tot achter de linie om de bemanning die over het algemeen sinds 10 mei 's nachts voortdurend aan de gang was geweest, enige rust te gunnen. Na het weer innemen van de ligplaats bij de brug te Rhenen werd nog vuur geopend op enkele overkomende vliegtuigen.
In de vroege morgen van de 13e mei was de vijand met succes tot plaatselijke aanvallen op de stoplijn van de Nederlandse verdediging overgegaan. Toen bovendien nog duikbommenwerpers werden ingezet, brak het moreel van de Nederlandse troepen. In de loop van de middag kwam het bevel om na het invallen van de duisternis zich terug te trekken op de Vesting Holland. De Commandant van de Freyr had inmiddels om 10.00 uur de mededeling ontvangen dat de poging om de steenfabriek te heroveren was afgelast. Het schip moest naar Wijk bij Duurstede afzakken, waar nadere orders zouden worden verstrekt.
De oudste officier over deze periode:
"Op het begin van de A.M. werden grote colonnes landmacht waargenomen die zich in westelijke richting begaven. Aanvankelijk werd gedacht aan eenvoudige troepenverplaatsingen; later bleek dat het leger aan het terugtrekken was. Het merkwaardige was hierbij dat op het zuidelijke gedeelte van de Grebbelinie deze morgen praktisch geen aktie had plaatsgevonden.
Iedereen scheen echter bezeten door de drang om terug te trekken "want de vijand kwam er aan". De commandant begaf zich op de A.M. nogmaals naar het hoofdkwartier van de IVe divisie, doch de staf bleek op enige jonge officieren na, vertrokken te zijn. De algemene order, aan alle troepen gegeven, zou zijn geweest "terugtrekken".
Na tot de P.V te Rhenen gebleven te zijn werd besloten, nu de troepen op de Grebbeberg hun stellingen verlaten hadden, de pontonniers, die te Lienden de schipbrug afgebroken hadden, te volgen en te trachten verder stroomafwaarts weer telefonisch contact met de Marinestaf te verkrijgen. Volgens het rapport van de commandant vernietigde hij echter eerst alle aan boord aanwezige bescheiden. Bij donker worden werd Wijk bij Duurstede bereikt. Toen bij melding door de oudste officier bij de Plaatselijke Militaire Commandant geen orders aanwezig bleken te zijn en vernomen werd dat deze commandant zich met de gehele bezetting zou terugtrekken en het bovendien niet lukte om met de Marinestaf contact te krijgen, besloot de Commandant van de Freyr eveneens meer westwaarts af te zakken. Bij Culemborg werd geankerd voor de nacht. De doorvaart was versperd door een schipbrug van de pontonniers. Het varen op de rivier bij donkere nacht was ter plaatse overigens toch al niet goed mogelijk door de vele rijnaken en andere binnenschepen die middenstrooms voor anker lagen. Op de E.W. (eerste wacht, 20.00 - 24.00 uur; J.N.) hadden vliegtuigaanvallen plaats, doch in verband met de nabij liggende schepen kon niet gevuurd worden.
Te Culemborg werd de Marinestaf opgebeld. Op de vraag wat de verdere orders voor de Freyr waren, doorstomen of naar Amsterdam komen, werd order tot het laatste gegeven, "teneinde een eventuele aanval op Amsterdam via het IJsselmeer tegen te gaan", aldus de oudste officier.
Dinsdag 14 mei 1940
Na nog enige tijd opgehouden te zijn door de mist, vertrok de Freyr met medenemen van twee achtergebleven sleepschepen naar Vreeswijk, dat om 7.00 uur werd bereikt. Volgens het rapport van de commandant stelde hij zich hier telefonisch in verbinding met de Marinestaf te 's-Gravenhage en kreeg hij order naar Amsterdam te stomen en zich onder de bevelen te stellen van de Commandant der Maritieme Middelen daar.
Na schutten werd het Merwedekanaal bereikt. Door het abnormaal hoge peil ten gevolge van de gestelde inundatie bleek het even buiten Utrecht slechts mogelijk onder een der spoorbruggen door te komen door op volle kracht stomend het zoeklicht, de mitrailleur 12.7 en het hekwerk eraf te varen.
Op de A.M. werd bij Weesp 2 á 3 uur oponthoud ondervonden, omdat men in verband met de inundatie de sluis niet mocht openen. Na een aantal telefoongesprekken werd dit te 17.00 uur toch toegestaan. De reis naar Amsterdam kon worden vervolgd. Te 19.00 uur meldde de Commandant van de Freyr zich bij de Commandant Maritieme Middelen Amsterdam, Kapitein ter Zee J.W.G. Van Hengel.
De oudste officier meldt:
"Op de Merwedekanaalsluizen werden de eerste geruchten gehoord over de capitulatie. Deze werden niet geloofd; aangenomen werd, dat ze slechts een onderdeel van de Duitse zenuwoorlog vormden.
Bij de Oranjesluizen werd gemeerd teneinde nadere orders te krijgen van de Marinecommandant Amsterdam. Op de sluis bleek zich Kapitein ter Zee J.W.G. van Hengel te bevinden die die dag de Kapitein ter zee Rost van Tonningen, in verband met zijn verwonding, had afgelost als plaatselijk Marinecommandant. Zijn sombere mededeling was slechts dat Nederland inderdaad gecapituleerd had, dat niets meer gedaan mocht worden tegen de vijand en in de bestaande toestanden geen verandering mocht worden gebracht. Aangezien het in verband met magnetische mijnen in het Noordzeekanaal en de diepte van de Pampus onmogelijk bleek met het schip te ontkomem werd besloten haar ter plaatse te vernietigen. In verband met de capitulatie-voorschriften en eventuele schade aan omliggende gebouwen werd het plan om het schip in de lucht te doen springen, niet toegestaan. Tenslotte werd echter Hr.Ms. "Freyr", na een korte toespraak van de commandant en nadat geweren en mitrailleurs uit elkaar waren genomen en buiten boord waren gezet, de sluitstukken van de kanons 3,7 en de remcylinders etc. en alle munitie waren vrijgezet, de kamer van het kanon van 7,5 met beitels onbruikbaar was gemaakt, en de ketels gedreind en gespuid waren, op enige honderden meters voor de Oranjesluizen tot zinken gebracht."
Dit gebeurde door de Freyr op het Binnen-IJ beneden de Oranjesluizen met de neus in de kant te zetten en vervolgens de buitenboordafsluiters open te zetten. De bemanning bracht de nacht van 14 op 15 mei door onder het sluisgebouw van de Oranjesluizen om de volgende dag als krijgsgevangenen naar het Marinevliegkamp Schellingwoude te worden overgebracht. Vanaf 18 mei tot 15 juli 1940 werd de bemanning krijgsgevangen gehouden in een loods van de Stoomvaartmaatschappij Nederland aan de Javakade te Amsterdam.
Tot slot
De tot zinken gebrachte Freyr is later gelicht en naar Den Helder gesleept. Daar is het schip in september 1944 als blokschip tot zinken gebracht en vervolgens in november 1947 gelicht en gesloopt. Daarmee kwam een einde aan de rivierkanonneerboot Hr.Ms. "Freyr", die op 24 november 1877, 70 jaar eerder, bij de werf Christie, Nolet en De Kuijper te Delfshaven als stoomkanonneerboot 1e klasse in dienst was gesteld.
Bron: boek Ergens in Nederland (p. 163 t/m 170) door M. Brink en C. Cramer (1989)
|