'Ik had daar ook kunnen liggen'
Grebbebergveteraan Jo Verhaar
overleefde verschrikkingen mei 1940
Dienstplichtig sergeant Johannes Antonie Verhaar vermoedde in de nacht van 9 op 10 mei 1940 niet dat de indeling die zijn commandant maakte het verschil tussen leven en dood zou betekenen. De één de gasmaskercontrole, de ander de ontsmettingsdienst, dat waren de taken waarover de twee onderofficieren van de gasdienst van het achtste Regiment Infanterie (8 RI) verdeeld werden door hun commandant. Voor Johannes Verhaar betekende dat intrek nemen in een garage gelegen in Rhenen, waar de ontsmettingsdienst gelegerd was. Zijn maat, sergeant Schippers, moest zich voor de gasmaskercontrole naar een gebouwtje begeven bij Ouwehands Dierenpark, vlak achter de stoplijn op de Grebbeberg.
Door: Gielt Algra
Toen Jo, zoals Johannes Antonie Verhaar genoemd werd, in 1933 voor zijn nummer moest opkomen in de Menno van Coehoornkazerne in Arnhem, werd er gevraagd om vrijwilligers voor 'de gasdienst'. "Niemand meldde zich en toen dacht ik, dan zal ik het maar doen", vertelt hij 73 jaar later. Zo begon voor hem een militaire carrière die vooral lesgeven behelsde. De gasdienst was een dienst gebaseerd op de verdediging tegen strijdgassen, zoals zo veelvuldig te zien was geweest in de oorlog van 1914-1918. Uiteindelijk zijn in de Tweede Wereldoorlog deze gifgassen nooit op een schaal gebruikt zoals in '14-'18. "Maar dat wisten we natuurlijk niet van tevoren", legt de nu 91-jarige, maar nog altijd vitale veteraan uit.
Mobilisatie
Na de vervulling van zijn 'eerste oefening' keerde Verhaar in 1935 weer terug in het burgerleven. Hij kreeg in deze moeilijke crisistijd een baantje in de buitendienst van Verkade in Rotterdam. Met een beginsalaris van twintig gulden per maand trachtte hij zijn leven op te bouwen. In 1939 kwam hier alweer een einde aan toen de mobilisatie werd afgekondigd. Verhaar werd, net als tienduizenden andere Nederlandse mannen, gemobiliseerd en kwam met 8 RI terecht in Rhenen. Hier werd een van de belangrijkste stellingen van het Nederlandse verdedigingsplan aangelegd: de Grebbelinie. Het zuidelijke uiteinde van deze linie werd gevormd door de Grebbeberg. De 4e divisie, waar onder meer 8 RI toe behoorde, moest deze sector verdedigen.
In het begin ging het er nog rustig aan toe voor Verhaar. Hij kreeg een fiets toegewezen en reed langs alle daar gelegerde onderdelen om onderricht te geven in hoe te handelen bij een gifgasaanval. Hij slaagde er in om particulier ingekwartierd te worden, waardoor hij kans zag ook zijn vrouw naar Rhenen over te brengen. Later, toen de spanning begon toe te nemen, zagen zij in dat het niet zo veilig was voor zijn vrouw om zo dicht bij de frontlinie te verblijven. Zij zou, voordat de strijd losbrak, een onderkomen in Schiedam vinden.
Rhenen onder vuur
Verhaar moest in de nacht van 9 op 10 mei 1940 met twintig man een garage in Rhenen betrekken. Eerst moesten alle burgers nog uit het historische stadje worden geëvacueerd. Rhenen lag dan wel achter de linie, maar het zou wel onder het bereik van de Duitse artillerie liggen. Dat zouden Verhaar en zijn mannen ook snel merken. Vanaf het begin van de Duitse aanval op de Grebbeberg werd Rhenen zwaar onder vuur genomen. Dat zou met tussenpozen gedurende vrijwel de gehele strijd om de berg doorgaan.
"Wij zaten dichtbij de Cunera-toren in Rhenen en het leek wel of ze die om de één of andere reden wilden sparen", aldus Verhaar. Want hoewel het stadje met de grond gelijk gemaakt leek te worden door het Duitse artillerievuur, vielen er relatief weinig treffers dichtbij hun onderkomen. "We hadden een kelder in dat gebouw en daar konden we dekking in zoeken. Ondertussen hielden we gedurende al die tijd twee grote ketels met water kokend." Dit om klaar te zijn voor het geval er gifgas gebruikt zou worden.
"We konden vanuit onze positie niets zien van wat er verder allemaal gebeurde. We zaten een eind van de hoofdweg, zodat we ook daar niets van konden zien", vertelt Verhaar. "Uiteindelijk hebben we daar helemaal niets te doen gehad. Ook toen de strijd dichterbij begon te komen was het altijd nog een afstand van een kilometer van het front tot de garage." Ondertussen brandde Rhenen en begon het er steeds slechter uit te zien voor de Nederlandse verdedigers. "Het vuur was verschrikkelijk en we hadden zoiets natuurlijk nog nooit gezien."
Maat gesneuveld
Uiteindelijk zagen ze Nederlandse troepen die door Rhenen heen vluchtten en moesten zij ook weg. Dat Nederlandse troepen uiteindelijk op de vlucht sloegen, noemt Verhaar logisch. "Daar waren we toch ook helemaal niet goed genoeg voor opgeleid." Toch waren er ook Nederlandse militairen die volgens hem bij de strijd op de Grebbeberg gevochten hebben als 'echte ijzervreters'. "Die vochten zich letterlijk dood." Een van die 'ijzervreters' was majoor Landzaat. Deze majoor zou het paviljoen bij Ouwehands Dierenpark, dat tot zijn commandopost diende, tot het uiterste blijven verdedigen. Majoor Landzaat zou hierbij 'het uiterste' letterlijk nemen en zijn leven verliezen. Het paviljoen was het gebouwtje geweest waar de maat van Verhaar, sergeant Schippers, zich had moeten melden in de nacht van 9 op 10 mei. Sergeant Schippers zou ook bij de verdediging van de commandopost sneuvelen. De luitenant vertelde Verhaar het verschrikkelijke nieuws van de dood van zijn maat op 13 mei. Volgens deze luitenant was het een voltreffer op het paviljoen geweest.
De capitulatie op 15 mei 1940 bracht niet het einde van de verschrikkingen voor Verhaar en zijn mannen. "We zaten ergens in een polder en toen kwam er één of andere officier die zei dat wij terug moesten en de lijken moesten gaan ruimen. Dat was verschrikkelijk, wat wisten wij nou van lijken? Ze zaten helemaal onder de modder en we moesten ze uit die stellingen halen waar ze gesneuveld waren. Ik had nog nooit lijken gezien en dacht eerst dat het boomstammen waren. De Duitse lijken waren al weggehaald en wij moesten de lichamen van de Nederlandse gesneuvelden verzamelen en op een vrachtwagen laden. Ik reed die vrachtwagen, terwijl ik eigenlijk nog nooit eerder had gereden."
Ondergedoken
Nadat de Nederlandse militairen uit krijgsgevangenschap waren ontslagen, probeerde ook Verhaar zijn leven met zijn vrouw weer op te pakken. In de eerste tijd onder de bezetting leek dit niet al te moeilijk. Zij vestigden zich in Hilversum en hij probeerde met allerlei handeltjes de kost te verdienen. Hiervoor moest hij door heel Nederland reizen en raakte hij bevriend met een echtpaar uit Zaandam. Dit echtpaar bood hem een schuiladres aan toen de Nederlandse militairen in 1943 opnieuw in krijgsgevangenschap moesten worden afgevoerd. Verhaar nam luidruchtig afscheid van zijn vrouw, opdat de buren het zouden horen en het leek alsof hij zich ging melden, en reisde af naar dit schuiladres.
Na verloop van tijd, toen het wat veiliger leek, keerde hij terug naar zijn vrouw in Hilversum en dook onder in hun eigen huis. Dit was niet al te veilig. Vooral niet omdat het huis van de buurman - die communist was - waarschijnlijk in de gaten werd gehouden. De eerste huiszoeking slaagden hij en zijn buurman er in uit handen van de Nederlandse politie te blijven door plat op de dakkapel te gaan liggen. De tweede keer zaten ze onder de grond. "Maar toen hield de buurman het niet meer uit en raakte in paniek", aldus Verhaar. "Hij is er toen uit gekropen en werd meegenomen, maar zijn vrouw is er achteraan gegaan en heeft hem weer meegekregen. Hoe dat is gegaan, weet ik nog steeds niet."
Gepakt en ontsnapt
Uiteindelijk heeft een andere buurman hem waarschijnlijk verraden en werd Verhaar toch gepakt. Hij werd overgeleverd aan de Feldgendarmerie en tijdens een verhoor van werkelijk van alles beschuldigd. "Dat ging op de manier van in de houding staan, niet bewegen en zo gauw je bewoog vielen er klappen. Uiteindelijk ben ik in een auto gestopt en naar Kamp Amersfoort afgevoerd. Daar bleef ik mijn status van krijgsgevangene claimen en dat lukte. Daardoor werd ik in een cel gestopt en hoefde ik geen dwangarbeid te verrichten." Na een tijd in die cel gezeten te hebben, werd hij naar Drakesteyn vervoerd. Daar moest hij wel dwangarbeid verrichten. "Bomen vellen", vertelt Verhaar, "maar omdat ik van die smalle schouders had, liet men mij waarschijnlijk de gevelde bomen tellen. Ik kreeg zelfs een fiets om me van de ene locatie naar de andere te begeven. Nou, en toen ben ik op een gegeven moment maar gewoon weggefietst."
Lang zou de herwonnen vrijheid niet duren, want spoedig werd Verhaar weer opgepakt. Opnieuw kwam hij in Kamp Amersfoort terecht. Daar kwam hij tussen de krijgsgevangen geallieerde militairen terecht. Als er daar voldoende van waren, werd een deel verder op transport gezet richting Duitsland. Verhaar bleef dan achter. Van Kamp Amersfoort werd hij naar Woerden gestuurd om dwangarbeid te verrichten. Hij moest in de keuken werken. Daar kwam hij onder een goedmoedige Duitse officier te staan, die nog in Canada had gewoond. De man nam hem zelfs mee naar de kroeg, waarbij hij hem op een borreltje trakteerde. 'Maar je moet niet vluchten, want dan moet ik op je schieten', had de man hem gezegd.
Raampje ontzet
Ook dit zou niet het eindstation voor Verhaar worden. Opnieuw kwam hij in Kamp Amersfoort terecht. Ditmaal voor de laatste keer. Van de cellen naar de luchtplaats en de wc's was er een raampje. Dat raampje werd met balken gestut om ontsnappingen te voorkomen. Elke keer als de gevangenen daar één voor één langskwamen, konden ze ongezien een trap tegen dat venster geven. Langzaam maar zeker werd het ontzet. Op een van die dagen was het Verhaars beurt. "Ik trapte en het raam ging open! De bewaker had niets in de gaten en ik waarschuwde de anderen. Niemand durfde", vertelt hij, "dus ging ik alleen."
Verhaar sprong uit het raam, werkte zich onder het prikkeldraad door en verstopte zich in de bosrijke omgeving. "Het was koud en ik had hulp nodig", vertelt hij. "Dus ik besloot bij een van de woningen in de omgeving aan te bellen." Dat bleek een betrouwbaar adres, maar even verderop woonde de kampcommandant. De Rode-Kruisverpleegster die er verbleef, hielp hem aan valse papieren en andere kleren. Hiermee kon hij het Sperrgebiet verlaten. Hij dook onder bij boeren in Den Ham.
Oproep voor Indië
Hier zou Verhaar het einde van de oorlog meemaken en kwam hij ook weer in contact met de illegaliteit. Bij de bevrijding werd hij ingedeeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten. "Ik moest één of ander gebouw bewaken. Maar ik moest eerst nog even oefenen, want ik had nog nooit een patroon afgevuurd", vertelt hij nu lachend over deze periode. En nog was het niet afgelopen. Opnieuw werd hij opgeroepen in verband met de uitzendingen naar Indië. Hij moest een opleiding in Bussum volgen voor de administratie compagnie. "Normaal staat er anderhalf jaar voor, maar ik moest het in een week doen." Naar Indië hoefde Verhaar niet meer. Tot en met september 1947 zou hij dienst doen bij de administratie compagnie van de Kaderschool der Luchtstrijdkrachten.
Terugkijkend wijst Verhaar vooral op de rol van zijn inmiddels overleden vrouw. "Het lijkt allemaal heel wat natuurlijk, maar op de achtergrond was het wel mijn vrouw die het hele gezin draaiende moest houden." In gezelschap van zijn zoon is de veteraan een aantal keren terug geweest naar de Grebbeberg. Hij zocht daar steeds het graf op van zijn maat, sergeant Schippers. "Ik had daar ook kunnen liggen", stelt hij vast.
Bron: CheckPoint - Maandblad voor veteranen - April 2006 - No. 3.
|