Memorandum van kapitein J.A.W. Bor
Memorandum van Kapitein J.A.W. Bor, Commandant 8ste Comp.Pag.,
over de oorlogsdagen van 10 t/m 13 Mei 1940
--------------------------------
De cursus Pag. te Waalsdorp, alwaar ik vanaf 29 April was gedetacheerd, werd op grond van verscherpte internationale toestand (geval Oost) op Woensdag 8 Mei afgebroken. Na aankomst in Rhenen nam ik mijn intrek, alwaar zich ook de C.P. van C.-I-8 R.I. bevond. Op Donderdag 9 Mei ben ik te 23.30 uur naar bed gegaan, toen te omstreeks 0.30 uur een ordonnans van C.-8 R.I. mij twee brieven kwam brengen, handelende over rekeningen. Op 10 Mei te 1.30 uur kwam wederom een ordonnans mij melden, dat graad van strijdvaardigheid 4 was ingetreden. Ik had dien dag op navraag gehoord, dat mijn c.p. in de stelling, waarover veel gesproken was tusschen C.-II-8 R.I.en C.-8 R.I., bepaald was bij C.-II-8 R.I. Ik heb mij onmiddellijk naar het kwartier van mijn onderdeel te Remmerden begeven, vanwaar de sectiën te ongeveer 3.30 uur naar hare opstellingen zijn af gemarcheerd. Op weg naar mijn commandopost vertoonden zich de eerste vliegtuigen die onmiddellijk door de 10de Batterij Luchtartillerie onder vuur werden genomen. Van de verder overkomende vliegtuigen heb ik persoonlijk één toestel brandend omlaag zien storten Z.O. van de Grebbeberg, waarbij twee parachutes in de lucht hingen.
Te ca. 4.00 uur ontving ik deels per telefoon langs andere onderdeelen, deels per motorordonnans bericht van mijne sectiën, dat de opstellingen waren ingenomen. De Vrijdag is verder zonder bijzonderheden verloopen. Ik gaf dien dag nog aanwijzingen voor het ingraven van een nood-munitiedepot voor II-8 R.I. en voor een noodopstelling voor een stuk Pag. in de Liniedijk, waaraan nog niet was gewerkt, en dat nu nog wachtte op een opzichter bij de werkzaamheden in dien dijk; ook voor het vervoer van levensmiddelen, munitie, nachtleger, enz. van het kwartier naar de stellingen. Ook de nacht van Vrijdag op Zaterdag verliep in betrekkelijke rust. Zaterdag voormiddag bij mijn bezoek aan de kazematten bij de Grebbesluis waar reeds de brug was opgeblazen, vielen in die omgeving reeds eenige artillerieprojectielen; ook het vervoer van munitie ontmoette dien dag eenig artillerievuur, terwijl van enkele opstellingen aan de Liniedijk het verschijnen van vijandelijke patrouilles en kleine afdeelingen in het voorterrein aan C.-II-8 R.I. werd gemeld. Een aangevraagd voorbereid eigen artillerievuur op een dezer laatste (bij Kruiponder) werd 20 min. na aanvraag uit de voorste lijn afgegeven en werd uit die lijn gemeld als "prachtig liggend". In de loop van den dag begon ook artillerievuur te vallen om onze commandopost en werd vaak hevig artillerievuur gemeld uit de onderdeelen in de hoofdweerstandstrook, o.a. bij 3-II-8 R.I. en bij 16 M.C. De eerste gesneuvelde, een soldaat van 19 R.I., die bij de Oostelijke kazemat aan de Grebbesluis dien nacht bij een opgezette flankstoot door een pistoolschot van eigen troepen was gedood, werd per trekker bij de c.p. aangebracht. Aan de aangebrachte scherven en een kop van een projectiel, de geslagen gaten enz. was te ontleenen dat de vijand schoot met artillerie van klein kaliber (naar schatting 6 cm.) In den nacht van Zaterdag op Zondag viel veelvuldig artillerievuur in de omgeving van de c.p. Tot hiertoe vermeld ik slechts de rustige activiteit van C.-II-8 R.I.(Majoor Jacometti), van de sergeanten De Haan en Wonink met hunne chauffeurs (8ste Comp.Pag.) en van de lijnpatrouilles van Vbd.A.-II-8 R.I. (herstellen en zoeken van storingen) in trouwe en flinke plichtsvervulling onder vaak hevig artillerievuur.
Zondag voormiddag te ca. 10.50 uur, toen C.-II-8 R.I. zich naar een der voorcompagnieën had begeven, kwam C.-8 R.I. (Lt.Kol. Hennink) met drie ordonnansen langs onze cp. en verzocht mij mede naar voren te gaan. Wij begaven ons naar de cp. van C.-I-8 R.I. (Majoor Landzaat) en liepen met hem langs de Heimersteinsche Laan. Ik was toen getuige van de mededeeling van C.-8 R.I. aan C.-I-8 R.I. van de ontstemming der hoogere chefs over ons Regiment. Of de woorden "Regiment van lafaards" op verantwoording komen van C. IVde Divisie of van C. IIde L.K. weet ik niet, beide werden genoemd eveneens de C.V. C.-8 R.I. was "persoonlijk verantwoordelijk gesteld". Deze, m.i. onrechtvaardige generaliseerende blamage maakte een diepen indruk, welke voor mij tevens een verklaring is voor de wijze van vallen der beide Bataljonscommandanten.
Het onderhoud werd onderbroken, toen wij onder artillerievuur kwamen. Een granaat sloeg ca. 50 meter voor ons op den weg in, twee volgende onmiddellijk zijwaarts in het terrein. Wij zochten dekking in een laagte langs de weg, waar wij (6 personen) gedurende ca. 25 minuten onder zeer hevig artillerievuur bleven; projectielen vielen in zeer enge concentratie voor, achter en naast ons; dat niemand getroffen werd was mij een verrassing. Wij gingen hierna verder door een loopgraaf langs den W.boschrand van het open veld op den Grebbeberg. Hier door kwamen wij aan de Grebbeweg bij het stuk Pag. in de stoplijn van I-8 R.I. C.-8 R.I. stelde C.-I-8 R.I. voor mij hier te laten en met hem mede achteruit te gaan. Aldus geschiedde, het doel van deze splitsing was kennelijk het verder gezamenlijk spreken der beide hoofdofficieren. Ik trof bij het stuk behalve de eigen bezetting ook aan die van de kazemat W. van de Grebbesluis en den s.m.i. sectiecommandant die naar hier waren teruggetrokken voor vijandelijke artillerievuur. Toen mij bleek dat kazemat en stuk in tact waren, hebben zij op mijn last deze kazemat weer betrokken. Hier op den Grebbeberg ontmoette ik voor de eerste maal het door den vijand gebruikte misleidingswapen verder "Geknal" genoemd. Dit geknal, met het effect van een pistoolschot, werd in enkelvoud en in serie afgegeven; het klonk voortdurend en rondom en had de uitwerking dat wij den indruk kregen van alle zijden beschoten te worden, zoowel van den grond als uit de boomen van vlakbij en veraf. Dit wapen, na verloop van tijd onderkend als volkomen onschadelijk, heeft langen tijd onze troepen, vooral in beboscht terrein sterk gedemoraliseerd; dit temeer omdat het in dit terrein voor een enkelen vijand mogelijk was zich verborgen te houden. Deze waren in kleeding zeer vernuftig gecamoufleerd en bewapend met mitrailleurkarabijn (met groote vuursnelheid) steelhandgranaten, automatisch pistool, rookgranaten en voerden zelfs af en toe een klein kaliber geschut (waarschijnlijk klein pag.) mede. Deze sluippatrouilles maakten slachtoffers onder hen die hunne dekking verlieten om te zien vanwaar zij beschoten werden, hun plaats was normaal niet te onderkennen door het geknal van alle zijden, ofschoon het scherpe schot wel van de overige te onderscheiden was. Waren zij een enkele maal ontdekt, dan wierpen zij een rookgranaat en verplaatsten zich daarachter. Deze granaat had weer dezelfde blauwe rookwolk als het vorengenoemde klein geschut.
Als gevolg van deze demoraliseerende strijdwijze zette bij eigen troepen een soort paniek in, met als gevolg een wilde schieterij. Waar in dit terrein meerdere loopgraven achter elkaar lagen, maakte dit vele slachtoffers door eigen vuur (ik constateerde gesneuvelden met schotwonden in het achterhoofd) wat echter weer den vijand werd toegeschreven.
In deze omstandigheden werd op dit punt de tegenaanval van ?-11 R.I. onder Majoor Van der Ploeg ingezet (zie hierna). Te 14.00 uur zag ik rook opstijgen uit de opstelling pag. Deze bleek te branden, ik vond er een granaatscherf en de bezetting gevlucht, naar mij later bleek met een zwaar- en een licht gewonde. In de omgeving naar de bezetting zoekende, vond ik den soldaat Ambrosius (8ste Comp.Pag.) die op eigen initiatief de leiding had genomen over eenige soldaten, en zich onder dicht vijandelijk vuur kruipend en schietend over en langs den weg naar het stuk begaf (het is wederom bezet). Ik heb den Majoor Van der Ploeg over de plaatselijke omstandigheden ingelicht en heb rechts van den straatweg het voorwaarts gaan van het Bataljon geleid; helaas niet kunnen verhinderen dat oprukkende mannen in dit eikenhakhout de gemaskeerde netten, over de loopgraven niet onderkenden, er doorheen vielen en verwarring stichtten in de zich daar bevindende, als voren omschreven, nerveuze bezetting. Of hierbij slachtoffers gevallen zijn is mij niet bekend. In de loopgraven van de compagnie Brittijn (3-I-8 R.I.) komende, vond ik deze grootendeels onbezet, slechts op de vleugels waren eenige manschappen, links onder s.m.i. Pas, rechts onder sergeant Van Meeteren. Toen ik bij de laatste aankwam, keerde de C.C. met enkele verspreidde menschen uit het voorliggende bosch terug van een mislukte, door C.-I-8 R.I. gelastte voorwaartse beweging. In de vallende duisternis zijn door de aankomenden van 11 R.I. nog eenige schoten afgegeven op deze terugkeerenden, doch een zeer hevig artillerievuur van den vijand maakte aan dit alles een einde. Dit vuur was met zwaarder kaliber; op weg terug naar de cp. van Groeps Commandant II-8 R.I. bezocht ik de hulppost gelegen tegenover Hotel Grebbeberg om te vragen, gewonden te laten halen, wat gestagneerd was. Deze post bleek lang onder artillerievuur gelegen te hebben, terwijl er zich een dokter bevond met enkele ziekendragers, die dien middag waren aangekomen en zonder eenige plaatselijke kennis waren. Te 23.00 uur op de cp. aankomende vernam ik dat C.-II-8 R.I. dien middag na bij C.-8 R.I. te zijn geweest, naar voren in bet vijandelijk vuur was gegaan en was gevallen. Als opvolger was de Kapitein Van den Berg (oudste c.c.) aangewezen. Een man van de bezetting was daar 's middags door een granaatscherf doodelijk getroffen (soldaat Westra van 11de comp.pag.)
Toen dien nacht het "geknal" in het dennenbosch om de cp. weer aanving heb ik met zekerheid geconstateerd, dat hierbij geen vuurverschijnselen waren en dat na een eenige malen herhaalde drievoudige knal gewoonlijk op de plaats waar deze gehoord werd, een artillerie-salvo volgde. (Is dit moreele wapen mogelijk tevens seinapparaat?) Na het aanbreken van den dag op Maandag(dien nacht gebeurde er overigens niets bijzonders en werd alleen nog munitie van de aanvullingsplaats gehaald en naar het Bataljons-Depot bij 3-II gebracht) werd het geknal hevig. Ik overtuigde mij dat hieraan geen spoor van eenig materiaal verbonden was (geen naald ging van de boomen); ik verzamelde al het personeel van de post en zette hen midden in de ontploffingen, eerst toen waren zij overtuigd. Korten tijd daarop mengden zich de schoten van scherpe wapens hierin en daartegen hebben wij den verderen voormiddag gestreden. Waar de cp. niet ter verdediging was ingericht, moest met allerlei materiaal (banken, veldkoffers, gamellen enz.) een standplaats voor schutters worden gemaakt en velen moesten op de borstwering plaats nemen. De wnd. B.C. Kapt. v.d. Berg gaf hierbij een voorbeeld van kalmen moed, evenals de soldaat Nederveen en de tamboer Pullen. Helaas was de bewapening van ons personeel overwegend met pistolen, terwijl de bestrijding der vijandelijke wapens minstens een karabijn vereischte. Toch slaagden wij er in de steeds omtrekkende, uiterst bekwaam sluipende patrouilles op afstand te houden, behalve twee maal, toen ondanks scherp opletten onzerzijds door den vijand een soort geschut werd gebruikt. Hiermede werden met een half uur tusschentijd twee schoten afgegeven, het eerste blijkbaar mis, het tweede met groote uitwerking, nl. een stuk uit de aarden borstwering waarbij twee daar geposteerde manschappen van 11de Comp.Pag. doodelijk werden getroffen en plm. 4 meter werden weggeslingerd.
Dien morgen werd nog in onze cp. opgenomen de res.kapitein Franssen van 11 R.I., die aan knie, heup en linkerhand was gewond en in de nabijheid van Majoor Landzaat had gestreden. Hij meldde ons diens heldendood. In den middag, omstreeks 15.00 uur toen alle verbindingen verbroken waren, heb ik mij naar de cp. van C.-8 R.I. begeven en hem voorgesteld, te trachten ons gezamenlijk in N.W.-richting bij onze troepen te voegen. Deze richting was, naar ik uit den stand van vijandelijke batterijen en zware mitrailleurs meende op te maken nog vrij. C.-8 R.I. wilde hier niet van hooren. Ongeveer 2 uur daarna toen ik een zeer zware afdeeling artillerie Z.W. van ons opgesteld, hoorde vuren, heb ik dit voorstel nog eens herhaald, eveneens zonder gevolg. Een eigen houwitser batterij die de eerste maal nog met twee stukken vuurde, was toen niet meer in actie. Deze stond W. van ons aan de Leevendaalsche weg. Te 16.00 uur maakten we een bombardement van vijandelijke vliegtuigen mede; de bommen vielen in de nabijheid van, doch niet op onze commandopost.
Te 17.00 uur hoorden we in het bosch om ons luid geschreeuw en schieten. Aanvankelijk meenende, met een ons in de morgenuren aangekondigde tegenaanval van eigen troepen te doen te hebben, gelastten we onze manschappen niet te vuren. Te zien was er nog niets. Na een paar minuten waren links van ons Duitschers te herkennen en hoorde ik Duitsche uitroepen. Het vuur werd daarop geopend, even daarna versplinterden ook schoten de boomen voor ons. Ik klom op de borstwering en zag op plm. 50 meter afstand verspreid in het bosch een vijandelijke afdeling naar schatting een compagnie sterk. Het schieten eindigde aan deze zijde en er werd geroepen "Komm Heraus". Oordeelende, dat verdere tegenstand in deze verhouding en positie geen zin had, heb ik de post verlaten en de rest van de bezetting gezegd mij te volgen. Het initiatief heb ik ook verder gehouden aangezien ik Duitsch verstond en sprak. Na bedongen te hebben dat de gewonde kapitein Franssen werd gehaald en getransporteerd, wat werd toegezegd en uitgevoerd, hebben wij onze wapens ter plaatse neergelegd en werden wij door het bosch en langs den straatweg naar Hotel De Wageningsche Berg geleid. Na eenig wachten werden we vanhier per autobus naar Arnhem (M.v.C. kazerne) vervoerd.
14/5 Marcherend naar Zevenaar
Per trein naar Bocholt
15/5 Per trein naar Soest
19/5 Per trein naar Weinsberg
8/6 Per trein naar Zevenaar
9/6 Per auto naar Arnhem
Arnhem, 20 Juni 1940.
(get.) J.A.W. Bor.
|