'Met verontwaardiging kom je niet verder'

Schendingen oorlogsrecht mei 1940

Door Jan Schoeman

In de vorige editie stond Checkpoint stil bij de presentatie van de studie 'Ik had mijn roode-kruis band afgedaan' op 18 maart jongstleden. Dit boek - regelmatig ook aangeduid als De Armband - handelt over de toepassing van het oorlogsrecht door Duitse en Nederlandse militairen tijdens de strijd van mei 1940. Belangrijkste conclusie: beide partijen streefden naar naleving van dit recht, wat niet wegneemt dat incidenteel aan beide kanten schendingen voorkwamen. De studie biedt vervolgens een verklaringsmodel waaruit duidelijk wordt onder welke omstandigheden schendingen voorkwamen en - niet onbelangrijk - zich ook vandaag de dag nog kunnen voordoen. Checkpoint sprak met de auteur van De Armband, prof.dr. Herman Amersfoort van het Instituut voor Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht.

"De Armband is een nadere uitwerking van een thema uit onze studie Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied uit maart 1990. Op dat boek kregen we uiteenlopende reacties, vooral op passages die handelden over de toepassing van het oorlogsrecht. Ook toen concludeerden we dat schendingen in beide kampen voorkwamen, maar op incidentele basis. Het oorlogsrecht vormde overigens maar een beperkt deel van het veel breder opgezette boek. De reacties vanuit de pers en de wetenschappelijke wereld waren overwegend positief. Ze beschouwden het als nieuwe interpretaties van bekende feiten en zo hadden we het boek ook bedoeld. Vanuit de hoek van de veteranen van mei '40 waren de reacties divers. Sommigen waren geschokt, omdat onze conclusies over de toepassing van het oorlogsrecht haaks stonden op hun eigen beleving. Toch hebben we vanuit de veteranenwereld ook complimenten gehad, met name omdat we lieten zien dat het mogelijk is over dit beladen onderwerp te schrijven op een manier en in een toonzetting die nu eens niet voortkwam uit verontwaardiging. Omdat we in onze beschrijving niet uitgingen van die traditionele Nederlands / Duitse beelden en tegenstellingen, verloor die strijd iets van zijn unieke karakter. Veel veteranen ervoeren dat als een opluchting".

De commotie na publicatie van Mei 1940 kwam voor Amersfoort niet als een verrassing. "We wisten dat we een boek hadden geschreven dat op onderdelen en in bepaalde kring op verzet zou stuiten, juist ook omdat we afstand namen van de op dat moment gangbare opvattingen over wat zich allemaal had afgespeeld. Overigens hebben we nooit van grote aantallen veteranen kritiek gehad. Het ging om enkelingen, van wie ik niet kan vaststellen hoe groot hun achterban was. Zowel in 1990 als nu benaderden we de schendingen met het doel te komen tot een verklaring hoe en waarom schendingen kunnen plaatsvinden. Dat doel is een andere insteek dan die van bijvoorbeeld de veteranen die zelf slachtoffer zijn geworden van zulke schendingen. Die emotie snap ik heel goed en het kan ook niet anders dan dat hun vertrekpunt in de discussie wordt gevormd door verontwaardiging en veroordeling. Ze moeten immers over hun eigen schaduw heen springen om tot een ander oordeel te komen en dat ligt niet onmiddellijk voor de hand. Ons vertrekpunt was anders: niet bagatelliseren of vergoelijken, maar tot een verklaring komen. Uit de voorbeelden die we in het meidagenboek publiceerden, kon je al zien dat die verklaring niet louter kan worden gevonden in het feit dat je spreekt over Duitsers of over SS'ers. Er speelden andere factoren een rol, zoals de aard van het gevecht dat, in het specifieke geval van de Grebbeberg, ook een gevecht is dat lang duurt en waarbij er veel op het spel staat. De betrokken militairen waren daarvan ook goed doordrongen. Ik wilde weten en verklaren, en heb alle bekende schendingen aan Duitse en Nederlandse zijde onbevooroordeeld bestudeerd. Daarbij stuitte ik op mechanismen als wraak, angst, woede, frustratie en verboden voordeel. Allemaal zaken die passen binnen patronen die we ook kennen uit andere conflicten en mede dat maakte ze voor mij tot acceptabele verklaringen."

Solide verklaringsmodel

"Wat betreft de Duitse schendingen wilde ik niet uitsluitend stilstaan bij juridische strafbaarheid of morele verwerpelijkheid - ik wilde verklaren. Inzake de Nederlandse schendingen hadden we ook in 1990 al kunnen besluiten er niet over te spreken, maar dat zou weinig professioneel zijn. We hadden de hele kwestie ook zeer uitvoerig kunnen uitmeten, maar dat wilden we ook niet. We kozen een tussenpositie, waarin we een aantal voorbeelden noemden waaruit een patroon spreekt, op basis waarvan in het laatste hoofdstuk algemene conclusies worden getrokken. Dat keerde zich echter tegen ons, want prompt kregen we het verwijt dat die conclusies op te weinig bewijsmateriaal waren gebaseerd. Dat hebben we ons aangetrokken, waarna er uitvoerig vervolgonderzoek kwam. De resultaten daarvan zouden veel te veel ruimte vergen binnen een tweede druk van Mei 1940." Dat was het begin van 'Ik had mijn roode-kruis band afgedaan'.

"Uitgangspunt daarbij was te komen tot een solide verklaringsmodel dat in meerdere situaties toepasbaar is en waar je als het goed is ook vandaag de dag nog iets aan hebt. Als je militairen wilt preparen op wat allemaal onder operationele omstandigheden kan gebeuren, dan ben je gebaat bij onderzoeksresultaten waarmee je de praktijk beter kunt begrijpen en die je aldus verder helpen. Je komt tot verklaringen en niet tot veroordeling. Met uitsluitend verontwaardiging en afkeuring komen we namelijk niet verder. Ik voel me wat dat aangaat gesteund door recent onderzoek door het internationale Rode Kruis naar schendingen van het oorlogsrecht: dat redeneert langs precies dezelfde lijnen, signaleert dezelfde mechanismen en komt op basis van heel veel praktijkvoorbeelden tot een vergelijkbaar verklaringsmodel", Aldus Amersfoort.

"Het gangbare beeld was dat een in militair opzicht slecht voorbereid Nederland zich dapper heeft verdedigd en onder andere door Duitse listen en bruutheden tot overgave kon worden gedwongen. De aanhangers van dat beeld zullen zich dan ook niet kunnen vinden in wat ik beschouw als een belangrijke en ook positieve conclusie in De Armband, namelijk dat over het algemeen het oorlogsrecht door Duitse en Nederlandse militairen werd gerespecteerd en dat schendingen uitzonderingen waren. Dat betekent dus dat zelfs in de chaos en ontreddering van het gevecht de militairen uit beide kampen vast bleven houden aan hetgeen ze eerder in theorie en praktijk was geleerd. En waar het toch fout dreigde te gaan, corrigeerden maten en meerderen veelvuldig de potentiële schender. Dat vind ik goed nieuws."

Incidentele schending

"Wat misschien opmerkelijk klinkt: uit het feit dat in het beschikbare bronnenmateriaal weliswaar een veelheid aan Duitse schendingen is te vinden, mag je toch niet de conclusie trekken dat ze structureel het oorlogsrecht schonden. Die bronnen hebben hun beperkingen. Ze zijn eenzijdig Nederlands en doorgaans pas later opgetekend, met alle risico van vertekening die daarbij hoort. Illustratief in dit verband is dat we beschikken over verklaringen van dezelfde ooggetuige uit zowel 1940 als ook van na de oorlog over één en dezelfde gebeurtenis die inhoudelijk met elkaar in tegenspraak zijn. Je moet er dus rekening mee houden dat aan die naoorlogse verklaringen allerhande andere motieven ten grondslag kunnen liggen. Ik stel daarmee niet de integriteit van zo'n getuige ter discussie, het is echter bekend dat vanwege allerlei oorzaken mensen zich na verloop van tijd door hun eigen geheugen laten beetnemen. En wat betreft die discussie of de Duitse schendingen nu structureel of incidenteel waren: uit die beperkte bronnen kennen we vooral Duitse schendingen. Als je die echter goed bekijkt, dan is dat in de eerste plaats een verzameling van op zichzelf staande gebeurtenissen, waarbij ik in een groot aantal gevallen de verklaring vind in de specifieke context en situatie van dat moment. Daarnaast is het zo dat de vraag of schendingen structureel, dan wel incidenteel zijn, feitelijk losstaat van de vraag over hoeveel schendingen je spreekt. Veel belangrijker dan die hoeveelheid is namelijk de vraag of er een vooropgezette gedachte of bewuste systematiek aan ten grondslag ligt, of dat kader schendingen tolereert, aanmoedigt of zelfs beloont, en dat is niet zo."

Amersfoort vervolgt: "Zo'n systematische oorzaak voor schendingen zou kunnen zijn het van bovenaf gestimuleerde gebruik van alcohol en drugs. Er is in Duitsland momenteel veel aandacht voor het gebruik van Pervitin en Isophan (twee middelen die in hun ontremmende werking vergelijkbaar zijn met speed, red.) en de invloed die dat heeft gehad op het gedrag van Duitse militairen. Nu is met name Pervitin frequent gebruikt door Duitse militairen in Frankrijk en tijdens de doorbraak in de Ardennen, maar ik heb geen bewijs gevonden dat dat daar op grote schaal tot schendingen heeft geleid. Ik heb daarnaast geen enkele aanwijzing dat Pervitin ook in Nederland is gebruikt."

Geen inhoudelijk debat

"In de kritiek naar aanleiding van het verschijnen van zowel Mei 1940 als De Armband zie ik geen nieuwe elementen die mij dwingen mijn conclusies te herzien of zelfs maar bij te stellen. Kijk, het is volstrekt helder welke bronnen ik gebruik en als iemand die anders interpreteert, dan is er sprake van een serieus debat. De uitkomsten daarvan kunnen een andere verklaring meer aannemelijk maken. Dat gebeurt echter niet, waardoor mijn hoofdconclusie over het incidentele karakter van de schendingen overeind blijft. Tot op heden hebben mijn critici namelijk op geen enkele wijze aangetoond dat de Duitsers zich vooraf hadden voorgenomen in de campagne tegen Nederland het oorlogsrecht stelselmatig te schenden. Dat kunnen ze op basis van het bekende bronnenmateriaal ook niet, terwijl zij geen nieuwe bronnen opvoeren. Op die manier krijg je dus geen inhoudelijk debat. Overigens was het wetenschappelijke debat al eerder stukgelopen, namelijk op het moment dat onze opponenten via de rechter probeerden ons tot andere conclusies te dwingen. Wie macht en dwang inroept, beëindigt wat mij betreft de discussie."

Volgens Amersfoort blijven schendingen van het oorlogsrecht fascineren. "Dat komt omdat ze ons inzicht verschaffen in de aard van het gevecht en in wat zo'n gevecht met militairen doet. Belangrijk daarbij zijn situaties waarin zich schendingen voordoen, want dat zijn de momenten waarop militairen niet meer doen wat ze is geleerd en waarop dus - bij wijze van spreken - de dijken breken. Persoonlijke bruutheid en gebrek aan beschaving kunnen daarbij een rol spelen, denk aan de Duitse bataljonscommandant Wäckerle die tijdens de gevechten op de Greb het oorlogsrecht duidelijk niet op zichzelf van toepassing verklaarde. Zo'n houding kun je echter niet automatisch van toepassing verklaren op alle Duitse militairen of alle SS'ers die daar vochten. Dijken braken daar namelijk vooral als gevolg van de aard en intensiteit van het gevecht en de omstandigheden waaronder dat zich voltrok. Zo was er op de Grebbeberg sprake van bebost en onoverzichtelijk terrein en dat werkt schendingen in de hand. Wat daar ook gold, was dat het voor heel veel militairen in beide kampen de vuurdoop was, waardoor men zich onzeker en angstig zal hebben gevoeld. Buitengewoon lastig blijft het daarbij precies aan te geven welke factor doorslaggevend is geweest bij een bepaalde schending - ik vraag me zelfs af of slachtoffers van schendingen dat zelf kunnen. Je kunt immers niet met terugwerkende kracht in de hoofden en harten van de schenders kijken. De slachtoffers van die schendingen kunnen dat ook niet. Je kunt uitsluitend de interactie in het gevecht bestuderen en op grond daarvan tot conclusies komen. In de weging van de diverse factoren blijf ik er echter van overtuigd dat je in ieder geval niet kunt volstaan met te zeggen 'Het waren nu eenmaal Duitsers' of 'Het waren nu eenmaal SS'ers.' Wanneer je zo'n stelling als uitgangspunt kiest en vervolgens ook in het debat handhaaft, terwijl je hem niet kunt bewijzen, dan ben je niet bezig met volwaardige militaire geschiedschrijving."

Bron: Checkpoint - maandblad voor veteranen, jaargang 6 / mei 2005 / nummer 4, pagina 14 - 16

181