Niet opgewassen tegen oorlog
De slag om de Grebbeberg in mei 1940 heeft heroïsche verhalen voortgebracht. De Nederlandse soldaten zouden hebben gevochten als leeuwen, maar waren kansloos door hun ondermaatse bewapening. De werkelijkheid was minder heldhaftig. Volgens krijgshistoricus Herman Amersfoort deden slechte bevelvoering en een laag moreel het Nederlandse leger de das om.
Door Peter Giesen
De oude beuk op de top van de Grebbeberg zit nog vol ijzer, als stille getuige van de bittere veldslag die hier in mei 1940 woedde. Iets verderop ligt de erebegraafplaats, waar de gesneuvelden liggen, in lange rijen witte graven. 'Blijf ick tot in den doet', staat bij de poort: meer dan vierhonderd Nederlandse soldaten vonden hier de dood.Bij de Grebbeberg horen heroïsche verhalen, over een klein land dat bij verrassing werd overvallen door een grote buur, over dappere Nederlandse soldaten die een hopeloze strijd voerden tegen een superieur bewapende vijand, tegen SS'ers die het oorlogsrecht aan hun laars lapten. Soldaten die in de steek waren gelaten door de politiek, die voortdurend op defensie beknibbeld had, waardoor het leger kansloos was tegen de hypermoderne vechtmachine van Der Führer.
Krijgshistorici laten weinig heel van dit beeld. Doorslaggevend was niet de militaire hardware, maar de software: het Nederlandse leger had niet meer gevochten sinds de Tiendaagse Veldtocht in België - in 1830. Net als andere Nederlanders waren ook de militairen gewend aan rust, orde en vrede. Ze werden overweldigd door het lawaai, de rook, het vuur, het bloed, kortom de chaos van het slagveld.
'Natuurlijk was het Duitse leger in sommige opzichten beter uitgerust dan het Nederlandse', zegt Herman Amersfoort, hoogleraar militaire geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse Defensie Academie in Breda. 'De Duitsers hadden goede radioverbindingen en pistoolmitrailleurs. Anderzijds was het Nederlandse geweer beter dan het Duitse. Maar als je zo de nadruk legt op het materieel, omzeil je vervelende vragen over de prestaties van het Nederlandse leger in mei 1940. Het leger was slecht geoefend. De bevelvoering was zwak, waardoor de gewone troepen gedemoraliseerd raakten.'
Deze visie werd in 2005 uitgewerkt in het boek Mei 1940, onder redactie van Amersfoort en militair historicus Piet Kamphuis. Hun conclusies werden hen niet door iedereen in dank afgenomen. in 2000 spande de veteraan W. Jagtenberg zelfs een kort geding aan, omdat hij vond dat de auteurs de wandaden van de SS-troepen bagatelliseerden door ze op één lijn te stellen met de schendingen van het oorlogsrecht door Nederlandse soldaten.
Kritiek is er ook bij de vrijwilligers en amateurhistorici van de stichting De Greb, een organisatie die onderzoek doet, rondleidingen geeft en de herinnering aan de veldslag levend wil houden. 'Te vaak treffen we meewarigheid aan als de acties op de Grebbeberg becommentarieerd worden. De Duitse oorlogsmachine heeft hier schade opgelopen, grote schade', zo valt te lezen op de website www.grebbeberg.nl. 'Op geen enkele andere plaats in de Westfeldzug zijn de Duitsers drie dagen opgehouden', zegt Hans Brons van de stichting.
'Het is ook wat je wilt benadrukken', zegt Bernier Cornielje, voorzitter van stichting De Greb. Hij staat in een loopgraaf, gereconstrueerd door vrijwilligers: een bijna manshoge greppel in zigzagvorm, met plateaus waarop in mei 1940 de schutters hun mitrailleurs leegschoten. Over een deel van de loopgraaf is een net gespannen, dat moest voorkomen dat er handgranaten in gegooid konden worden. 'Hier lagen mannen dagenlang onder Duits vuur. Al snel was er niets meer te eten. Er zijn soldaten naar Rhenen gegaan om voedsel te zoeken. En ze kwamen weer terug, onder beschieting van de Duitse artillerie, terwijl ze in de chaos gemakkelijk in Rhenen hadden kunnen blijven. Aan zulke soldaten willen wij recht doen.'
Amersfoort wijst de plaats aan waar de slag om de Grebbeberg begon. Een landweggetje net buiten Wageningen. In mei 1940 stonden iets verderop de weilanden onder water. Er werd nog gebouwd aan een gemaal om ook de hoger gelegen strook tussen Wageningen en Rhenen te inunderen, maar dat was niet op tijd klaar, omdat er op typisch Nederlandse wijze was gesteggeld over de kosten. Tussen Wageningen en Rhenen bevonden zich de voorposten. Hier hadden Nederlandse soldaten zich ingegraven. Ze hadden geen vrij schootsveld, doordat de overheid de schadevergoeding voor het kappen van bomen en het slopen van gebouwen te duur vond.
Goed geoefend waren de Nederlandse soldaten ook al niet, zegt Amersfoort. 'Ze waren eerder grondwerkers dan soldaten. De mobilisatie, vanaf september 1939, was vooral gebruikt om stellingen aan te leggen. Er was te weinig tijd om te oefenen. Bovendien werden de oefeningen niet zo serieus aangepakt. Volgens een Franse militair attaché gedroegen de soldaten zich alsof ze op schoolreisje waren.'
In het voorjaar van 1940 koesterden veel Nederlanders zich nog altijd in het behaaglijke zonnetje van de neutraliteit. In 1914 waren we de dans ontsprongen, dat zou nu ook wel weer gebeuren. De legerleiding was er overigens wel degelijk van overtuigd dat Duitsland zou aanvallen, zegt Amersfoort. In het openbaar bleven politici echter hun geloof in de neutraliteit belijden, ook omdat er geen alternatieven waren. 'Begin mei adverteerde Ouwehands Dierenpark nog met gezellige uitstapjes voor het Pinksterweekeinde van 11 tot 13 mei', zegt Hans Brons. 'De meeste veteranen die we hebben geïnterviewd, geloofden ook niet dat ze in actie zouden komen', aldus Cornielje.
Loopgraafkolder
In de ochtend van 11 mei vielen de Duitsers de voorposten aan. Vrijwel meteen vielen de verbindingen weg. De accu van de enige radio in de voorpostenstrook bleek leeg, veel vaste lijnen werden in de strijd vernield. In zijn hoofdkwartier in Doorn kreeg bevelhebber generaal-majoor Harberts onvolledige informatie, op basis waarvan hij onjuiste beslissingen nam. De voorposten werden een voor een opgerold door de Duitsers.Hoewel de Duitsers vonden dat de Nederlanders zich taai verzetten, weet Harberts de verliezen aan 'ergerlijke lafheid'. Volgens hem was de vijand zwak – hooguit een man of honderd – maar 'brutaal en doortastend'. Daarom gaf hij opdracht de voorpostenstrook met 'het blanke wapen' (de bajonet) te heroveren. In het gebied bevonden zich echter geen honderd, maar vijftienhonderd Duitsers. Bovendien kwamen de Nederlanders meteen onder vuur te liggen van de eigen troepen op de Grebbeberg, die niet van de tegenstoot op de hoogte waren gebracht. De tegenaanval mislukte dan ook jammerlijk.
Hier wreekte zich het feit dat het leger al meer dan honderd jaar niet meer in actie was gekomen. 'Een echt leger ontstaat pas op het slagveld. Dan zie je wie het hoofd koel houdt en wie niet. Harberts was een begaafd militair, maar een bureaucraat, geen man voor het slagveld', zegt Amersfoort. 'Het Duitse leger had in de 19de en 2oste eeuw veel vaker gevochten. Maar het beslissende voordeel ontstond tijdens de veldtocht in Polen. Toen zagen de Duitsers heel duidelijk wat er nog aan schortte. Die kennis werd in Nederland toegepast.'
Aan de voet van de berg raakte kapitein Collette bevangen door wat 'de loopgraafkolder' werd genoemd. Hij raakte zo gedeprimeerd dat hij niet meer tot bevelen in staat was. De eenvoudige ordonnans Toelen nam op eigen houtje het commando over en verbood de witte vlag te hijsen. 'Ik was katholiek en had niet het idee dat ik zou sneuvelen', verklaarde hij naderhand blijmoedig.
Ondanks zijn dappere optreden forceerden de Duitsers op 12 mei een doorbraak bij het zogeheten hoornwerk aan de voet van de berg, een aarden bastion uit de 17de eeuw, versterkt met enkele moderne betonnen kazematten. Vandaaruit trokken ze over de holle weg de berg op, ongehinderd door het Nederlandse geschut dat zo stond opgesteld dat er alleen van de berg af geschoten kon worden. Van opzij en van achteren rolden de Duitsers vervolgens een voor een de Nederlandse stellingen op.
De Nederlandse soldaten op de berg waren gespannen tot de toppen van hun zenuwen. Ze waren murw geslagen door het aanhoudende artillerievuur, doodsbang voor de Duitsers die in camouflagekleren en met geschminkte gezichten als duivels de berg opstormden. Tot overmaat van ramp schrokken ze ook van het gekrijs van de tropische vogels en apen die uit Ouwehands Dierenpark waren losgelaten. Menige soldaat verschoot 's nachts zijn munitie op het krijsende gedierte.
In de middag van 12 mei rukten de Duitsers op naar de stoplijn, de zwaar versterkte stellingen op de lijn waar de roggeakker naast de huidige begraafplaats overgaat in het bos. Hier plaatste majoor Jacometti, een oud-KNIL-militair, op eigen houtje een vermetele tegenaanval, waarmee hij het dalende moreel onder de troepen wilde opvijzelen. 'We zullen ze er wel even uitgooien en er met de blanke klewang op ingaan', riep hij. Vervolgens stormde hij met zijn manschappen de roggeakker op. Eerst werd hij onder vuur genomen door eigen troepen, die hij niet van zijn actie op de hoogte had gesteld. Daarna sneuvelde hij door Duitse kogels.
De actie van Jacometti lijkt symptomatisch voor de manier waarop de strijd aan Nederlandse zijde werd gevoerd. Het ontbrak niet aan verbluffende staaltjes van persoonlijke moed, wel aan coördinatie, communicatie en een goede inschatting van het strijdverloop. Jacometti dacht dat er slechts een handjevol Duitsers in het bos zaten. 'Hij heeft ook geen Militaire Willemsorde gekregen. Die krijg je voor moed, trouw en beleid. Van beleid was hier geen sprake', zegt Amersfoort.
Zacht eitje
Eén man was bij uitstek niet tegen de stress van het slagveld bestand: bevelhebber Harberts. Als hij zich op de berg liet zien, schold hij zijn officieren uit voor lafaards die zich door een stelletje ‘kwajongens’ lieten verjagen. Ook verspreidde hij onjuiste geruchten over Duitse soldaten in Nederlandse uniformen, waardoor de Nederlanders nog zenuwachtiger werden.
Harberts wilde een voorbeeld stellen. Er moest een militair wegens desertie ter dood worden veroordeeld. De sergeant Chris Meijer uit Dieren bood zichzelf op wel heel opzichtige wijze aan. Hij haakte zijn pantserafweerkanon achter een vrachtwagen, stapte zelf op zijn motorfiets en trok met zijn mannen naar het westen. Toen de colonne in Loenen aan de Vecht stopte om in een cafeetje koffie te drinken, werd hij gearresteerd.
Harberts maakte de krijgsraad meteen duidelijk dat Meijer dood moest, een ongeoorloofde inbreuk op de rechtsgang. Hij achtte dat noodzakelijk omdat veel officieren zijns inziens 'waren opgevoed in de mentaliteit van, laat ik het populair noemen, het zachte eitje'. Meijer werd geëxecuteerd in Doorn. Zijn dood was tragisch, omdat talloze anderen op een wat minder opvallende manier het krijgsgeweld waren ontvlucht. Bovendien kwam er van Harberts' bedoeling, het stellen van een voorbeeld, niets terecht, doordat het nieuws van Meijers dood het front nooit bereikte.
Naarmate duidelijker werd dat de berg niet te houden was, nam de paniek toe. In de avond van 12 mei stormden honderden soldaten 'in wilde vlucht' de berg af, in de richting van Rhenen. Op het spoorwegviaduct stond marechaussee-kapitein Gelderman, die opdracht had gekregen de soldaten tegen te houden, desnoods door zijn mitrailleur te gebruiken. Terwijl enkele marechaussees nog probeerden de soldaten tot een terugkeer naar het front te overreden, opende Gelderman het vuur. Tientallen militairen vonden hierbij de dood. Gelderman kreeg wel een Militaire Willemsorde.
In de middag van 13 mei was de strijd definitief verloren. De laatste doorvechtende troepen hoopten op steun van de Britse Royal Air Force. In plaats daarvan werden ze gebombardeerd door Duitse Stuka's. Gedesillusioneerd vluchtten ze naar het westen. In Elst werden ze opgewacht door bevelhebber Harberts, die ze opdroeg weer op te rukken naar de berg. Maar volgens een verklaring van kolonel Van Loon waren de soldaten 'in een dusdanige stemming dat, als ik hun de revolver op de borst had gezet om ze dood te schieten, zij het ook goed gevonden hadden. Ze waren doodop. '
Diezelfde dag namen de Duitsers Breda in, waardoor Franse troepen werden afgesneden van de Vesting Holland. 'Daarmee was de strijd beslist. De rest was eindspel. Opperbevelhebber Winkelman besefte dat ook: op 13 mei gaf hij opdracht de olievoorraden bij Pernis in brand te steken. De koningin en het kabinet vluchtten naar Londen', zegt Amersfoort.
De snelle nederlaag was een traumatische ervaring voor Nederland. 'Er waren voor drie maanden munitie en andere krijgsbenodigdheden in voorraad. Een nederlaag in vijf dagen had niemand verwacht.' Een beter presterend Nederlands leger had de strijd nog een tijdje kunnen rekken. Maar tegen de Duitsers waren ze uiteindelijk niet opgewassen.
Lou de Jongs stelling dat de strijd in mei 1940 al eerder was verloren - door bezuinigingen op de krijgsmacht - vindt Amersfoort te makkelijk. 'Na de Eerste Wereldoorlog concludeerde de legerleiding dat de oorlog zo grootschalig was geworden dat een klein land als Nederland niet meer op eigen kracht kon vechten. Er was echter geen alternatief voor de neutraliteit. Nederland zat ingeklemd tussen Frankrijk en Duitsland; beide landen zouden niet toestaan dat Nederland een bondgenootschap met de ander zou sluiten. In zo'n situatie was het moeilijk te bepalen hoeveel je aan defensie moest uitgeven: ook al verhoogde je de uitgaven, je verloor toch van de grotere landen.'
Bron: Volkskrant - De week van de Geschiedenis van vrijdag 3 oktober 2008, pagina’s 6 t/m 8
266