Oerlikon 2 tl. No. 1
Inleiding
Het Oerlikon snelvuurkanon kwam vooreerst concreet in het vizier bij de Nederlandse Krijgsmacht toen op 18 mei 1927 de minister van Oorlog machtiging verstrekte voor proefnemingen van het 20 mm. Maschinenkanone Modell S van de Zwitserse wapenfabrikant. Het wapen werd van 13 tot 20 juni 1927 getest als anti tankwapen (tp. = tegen pantsering) en als luchtdoelmitrailleur (tl. = tegen luchtdoelen). Het beproefde wapen had een gewicht van 59 kilogram, een affuit van 110 kilogram, de vuursnelheid bedroeg 100 schoten per minuut, het opzetmagazijn bevatte 15 patronen en de raderaffuit kon met een paar handelingen aangepast worden tot een luchtdoelaffuit.
Het oordeel van de Directeur van de Normaal Schietschool was lovend; vooral de uitgekiende werking van de vuurmond zelf, hoewel hij nog wel enkele verbeterpunten zag. Met name de affuit baarde hem zorgen, die zou het wapen te instabiel maken. De affuit was in feite een soort ijzeren ring die op de grond lag met daarop een bevestiging voor het wapen zelf. Een dergelijk constructie verdiende geen aanbeveling.
Geschiedenis
De Oerlikon 20 mm. vuurmond was een doorontwikkelde versie van het snelvuurkanon van het Duitse bedrijf Stahlwerke Becker AG. Het wapen werd waarschijnlijk ontwikkeld door de gebroeders Coenders, echter Reinhold Becker verwierf het patent in september 1913. In 1915 verzocht de Duitse autoriteit aan de industrie om aanbiedingen voor een lichtgewicht vliegtuig boordkanon FlzK (Flugzeugkanone) mitrailleur van maximaal 70 kg met een maximaal kaliber van 3,7 cm. Het Becker kanon voldeed met een kaliber van 19 mm. en een kaal gewicht van 30 kg. ruim aan de gestelde eisen. De enige concurrent was Rheinmetall, het lukte echter niet om haar ontwerp van Ehrhardt storingsvrij te laten vuren. Becker kreeg de opdracht ondanks de terughoudendheid bij de autoriteiten. Omdat Stahlwerke Becker AG op dat moment weinig ervaring met wapens had, verleende Spandau assistentie bij de verdere ontwikkeling.
In november 1916 zag het type 2 het daglicht (zie foto rechts), waarmee de initiële problemen met de munitietoevoer waren verholpen. Het kanon kon 300 schoten per minuut afvuren en het 19 mm. projectiel zelf was voorzien van een gevoelige schokbuis. In 1917 startte Becker met de productie van het kanon als boordwapen voor vliegtuigen. Tegelijkertijd ontwikkelde het bedrijf in samenwerking met Spandau en MAN-Nürnberg een versie tegen tanks.In geringe aantallen, minder dan 400 stuks, werd het Becker kanon tegen het einde van WOI ook daadwerkelijk gefabriceerd en gebruikt als boordkanon. Stahlwerke Becker AG was sinds 1908 gevestigd in Willich vlakbij Krefeld. Het patent (het uitsluitend recht voor het maken en verkopen van een uitvinding) stond in 1919 op naam van Emil Becker, Stahlwerke Becker AG.
Emil Becker was destijds tevens (mede) eigenaar van het Zwitserse bedrijf Maschinenbau AG Seebach (Semag). Na het einde van WOI mocht Stahlwerke Becker AG geen wapens meer produceren, daarom bracht Becker het patent in 1919 onder bij zijn andere firma in Seebach.
Becker was weliswaar eigenaar maar geen directeur van Semag, dat was ingenieur Fritz Hirt. Deze leidde de onderneming in 1923 naar het faillissement, mogelijk met het doel om Emil Becker buiten spel te zetten. Lopende het faillissement kon Fritz Hirt de rechten en tekeningen van het 20 mm. snelvuurkanon overdragen aan de Magdeburger Werkzeugmaschinenfabrik AG. Die firma met Hans Lauf en Emil Georg Bührle als beleidsbepalers kreeg zo de rechten van het Becker kanon in handen.
In 1906 ontstond de Schweizerischen Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon (SWO). In 1923 ging de onderneming via een aandelenruil over in handen van de Magdeburger Werkzeugmaschinenfabrik en zou toen verder gaan onder de naam Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon (WO). Intussen (1924) nam Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon AG Semag over, Semag hield toen op te bestaan.
Zo werd Emil Georg Bührle met Lauf de belangrijke schakel tussen de twee ondernemingen, weliswaar had hij toen nog niet alle aandelen in handen maar hij was wel de beleidsbepalende figuur bij de beide firma's. Met Lauf en Bührle aan het roer sloot Magdeburger Werkzeugmaschinenfabrik AG in 1924 een lucratief contract met de Duitse Heeresleitung waarbij die zou bijdragen in de doorontwikkeling van het Becker kanon. In ruil daarvoor zouden Lauf en Bührle het verbeterde wapen ter beschikking stellen aan de Duitse krijgsmacht. Conform afspraak paste Lauf en Bührle het ontwerp aan zodat het ook gebruikt kon worden als infanteriegeschut. Tevens werd de diameter van het projectiel aangepast tot 20 mm.
Emil Georg Bührle werd in 1924 directeur bij Oerlikon en in 1936 uiteindelijk enig aandeelhouder van de firma. Bührle was na WOI enkele jaren beroepsofficier in het Duitse leger. Weliswaar in 1936 genaturaliseerd tot Zwitser bleef hij trouw aan het Duitse leger. Je zou kunnen zeggen dat hij een vertrouwenspersoon van het Duitse leger was. Dat werd het meest duidelijk toen hij in 1930 de volledige tekeningen van het verbeterde Becker kanon in Berlijn aan het Duitse leger presenteerde "voor het geval dat....".
Rond 1930 ving tevens het korte samenwerkingsverband tussen Emil Georg Bührle en Alfredo Scotti aan hetgeen resulteerde in een order van de Italiaanse luchtmacht en verdere verbeteringen aan het 20 mm. wapen.
Oerlikon was niet kieskeurig bij haar verkopen, ze leverden aan Franco's tegenstanders in Spanje, Italië's tegenstanders in Abessinië [Ethiopië] , Tschechoslowakije, Griekenland, China, Turkije, Frankrijk, Engeland en Zwitserland. De 20 mm. Oerlikon verwierf haar faam met name in de Spaanse burgeroorlog.
Werking
De munitie van de 2 tl. was zgn. schokbuismunitie, dat wil zeggen dat het tot ontploffing kwam bij aanraking met een doel. Om enige schade toe te brengen aan een toestel was het dus van belang dit daadwerkelijk te treffen. Werd het doel gemist, dan vond op maximale dracht zelfdetonatie plaats.
Met een vuursnelheid van 180 schoten per minuut, een gewicht van het projectiel van 134 gram en lichtspoormunitie zou het wapen met recht de Nederlandse benaming 'luchtdoelmitrailleur' krijgen. Hoewel de explosieve kracht van het projectiel niet erg indrukwekkend was, werd wel degelijk zodanige schade toegebracht dat verder vliegen vaak onmogelijk maakte. Vanwege de lichte constructie kon de bediening het wapen snel richten. Vuur uitbrengen kon eigenlijk op twee manieren; ten eerste door te richten met het kringvizier, ten tweede door vuur uit te brengen en met behulp van de lichtsporen de richting zodanig te corrigeren totdat het doelwit werd geraakt.
Om effectief vuur uit te brengen met 2 tl. wapens gaf men vaak door middel van snelopvolgende korte vuurstoten een perimetervuur af. Meestal in combinatie met een of meerdere andere stukken 2 tl. werd een verticaal vlak bevuurd dat kort voor de vijandelijke toestellen lag. De overkomende vliegtuigen moesten hier doorheen en de kans dat deze hierbij geraakt werden - bij een vlieghoogte lager dan 1.000 - 1.500 meter - was relatief groot.
Vervolg in Nederland
Hoewel het oordeel van de Nederlandse krijgsmacht in 1927 dus positief was, kwam er geen vervolg op de eerste beproevingen, althans niet voor 1935 toen de Commissie Luchtverdediging Zuiderzeewerken de opdracht verkreeg om de aanbiedingen van licht luchtdoelgeschut uit het voorstel van de minister van 1934 te beproeven. In 1931 had Oerlikon de verbeterde 20 mm. vuurmond type JLaS ontwikkeld met een lichte transporteerbare universeel affuit, dat voor beproeving in aanmerking kwam. De conclusie was overduidelijk: "De uitwerking van het projectiel van 20 mm. wordt onvoldoende geacht om een zodanige verwoestende werking op de niet-vitale delen van een vliegtuig uit te oefenen, dat dit bij treffen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid buiten gevecht zal worden gesteld."
In 1938 kwam de Oerlikon dan opnieuw in het vizier als vervanger van de Spandau luchtdoelmitrailleurs ter bestrijding van aanvallen op lagere hoogte. De conclusie was hierbij, zeker in vergelijking met de Spandau, erg gunstig, dus gaf minister van Defensie op 9 december 1938 het Staatsbedrijf der Artillerie Inrichtingen (AI) opdracht met Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon AG een overeenkomst aan te gaan voor honderd stuks luchtdoelgeschut.
Bestelling en levering
Van Oerlikon 20 mm. type JLaS, genaamd kanon van 2 tl. No. 1, bestelde de AI op 25 januari 1939 175 stuks, alsmede 15.000 "Platzpatronen P.P.", 500.000 "Patronen mit Leuchtspurgeschoss U.L." en 450.000 "Patronen mit Hochbrisanzleuchtspurgranate mit doppelzunder H.Z.". In april 1939 volgde een tweede bestelling van nog eens 125 stuks type JLaS. De eerste levering volgde op 14 april 1939; 30 stuks JLaS, 250.000 brisantgranaatpatronen, 50.000 oefenbrisantgranaatpatronen en 15.000 losse patronen. Tot het moment dat de levering werd gestaakt vanwege het uitvoerverbod in Zwitserland, dat op haar beurt weer het gevolg was van de mobilisatie van de Zwitserse strijdkrachten, waren in totaal 100 stukken kanon van 2 tl. No. 1 geleverd.
Begin 1940 kon de levering door Oerlikon weer op gang worden gebracht. Intussen was de firma Scotti-Isotta Fraschini benaderd die redelijk snel een beperkt aantal 2 tl. vuurmonden kon leveren. In januari en februari 1940 leverde Oerlikon 20 stukken per maand en in maart en april 1940 15 stuks per maand, waardoor uiteindelijk het totaal aantal van 170 kanonnen van 2 tl. No. 1 (serienummers 2056 t/m 2225) werd geleverd.
Eind maart 1940 bestelde de AI nog eens 150 stuks en 450.000 granaten, maar zoals we thans weten was dat aantal èn te weinig èn te laat. Het 2 tl. geschut vond zijn weg naar de 9 compagnieën Luchtdoel Mitrailleurs van het Veldleger en bij het Vrijwillige Landstorm Korps Luchtafweerdienst (VLSK LAD). Het vervangingsprogramma van de Luchtdoelmitrailleurs was op 10 mei 1940 nog niet afgerond, waardoor elke compagnie een verschillend aantal 2 tl. vuurmonden had. Bij het VLSK LAD kreeg de 2 tl. een plaats in en rond de grote steden, bij belangrijke fabrieken en andere strategische plaatsen aldaar. Deze vuurmonden werden betaald uit particuliere fondsen en mede daarom ingezet bij belangrijke industrieën. In het legermuseum kunt u kanon 2 tl. No. 1 nummer 2224 bij de collectie Mei 1940 zelf aanschouwen.
Kenmerken
Fabriek: | Werkzeugmaschinenfabrik Oerlikon AG (CH) | |
Kaliber: | 20 mm. | |
Affuit: | driepoot. | |
Tractie: | 1 assig, wielen. | |
Lengte kanonloop: | 70 kalibers. | |
Sluitstuk: | volautomatisch. | |
Vuursnelheid: | 180 schoten per minuut. | |
Aanvangssnelheid: | 830 m/sec. | |
Soorten munitie: | brisantgranaat met lichtspoor van 0,125 kg (patroon 0,32 kg.); schokbuis met zelfvernietiger. |
|
Vuurgeleiding: | kringvizier met oogkorrel. | |
Gewicht: | rijdend: | ongeveer 363 kg. |
in stelling: | 291 kg. | |
Maximale dracht/bereik: | horizontaal: | 1.800 m. |
verticaal: | 1.800 m. | |
praktisch plafond: | 1.800 m. | |
Schootsveld: | zijdelings: | 360 graden. |
verticaal: | -10 - +90 graden. | |
Ingevoerd bij Nederlandse leger: | 1939 | |
Aantal beschikbare stukken in mei 1940: | 170 stuks |