Oorlogsherinneringen 1939-1940
Fragment uit het dagboek opgeschreven door Izak van Dam
behorende tot de 2e sectie van 3-III-8 R.I.
OORLOG!!!
We kregen bericht van onze Compagniescommandant, dat we in oorlog waren met Duitschland. Alle hoop, die wij nog hadden, verdween bij dit bericht. Angst kenden we nog niet maar ons gezicht kreeg vanzelf een andere uitdrukking. Toen we de eerste kogels hoorden fluiten bemerkten we plotseling een bijzondere activiteit om zelfbehoud. De granaatscherven vielen overal om ons neer en we zagen de lichtspoormunitie de vliegtuigen volgen. Ook het luchtafweergeschut weerde zich goed en wij zagen de grijze wolkjes van de ontploffende granaten, die het de vliegers lastig maakten, maar steeds weer verschenen er donkere wolken, die, als ze naderbij kwamen, vliegtuigen bleken te zijn. Het duurde niet lang of we zagen de eerste brandend neerstorten. Soms maakten zich witte vlekjes los van de machines, dit bleken bij nader onderzoek parachutisten te zijn. Vol spanning volgden wij een en ander en we verwachtten elk ogenblik een bombardement van onze stellingen. Verschillende vliegtuigen scheerden rakelings over ons heen en wij openden direct het vuur met onze machinegeweren en de gewone geweren. We hadden de munitie gerust kunnen sparen, want rondom ons stonden fruitbomen, zoodat de machines reeds verdwenen waren, eer wij ze zuiver onder schot hadden.
Met takken en gras hadden we de stelling e.d. zo goed mogelijk gecamoufleerd. Uit de lucht was hij bijna niet te ontdekken. We zaten nu rustig in en op de stelling en bespraken onze kansen tegen onze machtige nabuur. Af en toe namen we eens een kijkje in de stelling van onze buren. In opdracht van onze Compagniescommandant waren ook wij begonnen met het omhakken van bomen, die ons het uitzicht benamen, en hier en daar werd de prikkeldraadversperring versterkt.
Wij hadden ons nu in volledig oorlogstenue gestoken, gasmasker, geweer en helm hadden we steeds bij ons, om, als het nodig was, ons te verdedigen, wat niet overbodig was, aangezien de radio nog steeds melding maakte van parachutisten. Wij hebben er geen last van gehad, maar waakzaamheid was geboden. De burgerbevolking zat niet werkeloos toe te zien, want het was wel te raden, dat zij geévacueerd werd. Om half elf kregen zij dan ook order om zich gereed te maken om zonodig direct te vertrekken. Hoewel men er op voorbereid was, was het toch een harde slag, toen ze moesten vertrekken om in de schepen, die in de Rijn lagen, te worden ingescheept. Diegenen die tientallen jaren op hun boerderijtje hadden gewerkt en geploeterd, moesten dit nu verlaten om het misschien nooit terug te zien. Vooral de familie Krechting, van wie wij in de 8 maanden mobilisatie zoveel goeds hadden ondervonden, werd door ons een handje geholpen en ons gemoed schoot vol, toen wij van hun vertrek vernamen. Wij spraken hen nog zoveel mogelijk moed in maar onze woorden stemden niet overeen met onze gedachten.Om twaalf uur kwamen de laatste burgers voorbij onze stellingen en eenzaam, maar vol vertrouwen in de toekomst bleven wij achter. Wij hoorden door de radio dat Engeland, Frankrijk en België onze bondgenoten waren. Hoewel de meesten liever neutraal waren gebleven, hoopten, we toch gezamenlijk de vijand te kunnen weerstaan. De legerberichten waren zeer schaars en nog minder betrouwbaar. Zo waren b.v. de Engelsen op weg naar de Grebbelinie, de Fransen slaags in de Peel en de Duitsers al in Arnhem. En wij, die nog niet de minste ervaring hadden op het gebied van oorlog, geloofden maar al te graag de gunstige berichten. Ik was op dat moment ordonnans en moest verbinding houden tusschen de Compagniescommandant en de Sectiecommandant.


Bij de stellingen waren nog overal burgers bezig met ze te versterken, en het gereed maken der waterlinie. Het laatste is echter niet gelukt. Om vijf uur kregen we ons avondeten en dat bestond uit capucijners met spek, dat onze lievelingskost wel niet was, maar nu namen we het niet zo nauw.


Weldra kreeg de eerste sectie, die het verst naar voren lag, contact met de Duitschers. Vanuit een boomgaard voor die stelling kwamen de Duitsche stormtroepen. Zij werden evenwel warm ontvangen en schenen weinig lust te hebben om die avond een nieuwe strijd aan te binden. Na eenige vergeefse pogingen om de stellingen te veroveren, trokken zij zich dan ook terug. Behalve onze patrouilles, die het voorterrein in gingen, ondervonden we deze nacht geen hinder van de vijand. Onderwijl was het helemaal donker geworden en degene, die niet op post moesten, kregen verlof om te gaan slapen, waarvan gretig gebruik gemaakt werd, want de vorige nacht was er weinig van slapen gekomen. Het was opvallend hoe rustig de meeste jongens sliepen, terwijl de vijand gereed stond ieder ogenblik aan te vallen. Ik ben die nacht ordonnans geweest en zal de gebeurtenissen van die nacht niet gauw vergeten. Ik had een fiets uit een nabijgelegen boerderij genomen en peddelde daarmee heen en weer van de commandopost naar de sectiecommandant. De afstand bedroeg ongeveer een K.M. maar de weg was vooral door de duisternis moeilijk te vinden. Ik moest eerst door een wei, dan over een sloot en een heg en vervolgens door bouwland en boomgaarden om de commandopost te bereiken. Natuurlijk was ik wel gewapend, maar op de fiets had ik het geweer als een karabijn over de schouder hangen. Ik voelde mij dan ook niet erg veilig, want de mogelijkheid bestond dat Duitsche patrouilles tot onze stellingen zouden doordringen en mij overvallen konden.


Het wachtwoord werd ons op de commandopost wel steeds meegedeeld, maar hoe licht kan men het vergeten of hoe makkelijk kan door een vergissing of verzuim het nieuwe wachtwoord nog niet bekend zijn. Het is dan ook gebeurd, dat soldaten die het wachtwoord niet snel genoeg wisten, door zenuwachtige schildwachten doodgeschoten werden. In de tijd, dat ik geen berichten had over te brengen, stond ik op wacht voor de commandopost, en zag gedurig vliegtuigen over de stellingen vliegen. Van tijd tot tijd wierpen ze lichtfakkels aan parachutes bevestigd uit, en verlichtten de hele omtrek.
Tegen middernacht begon de artillerie te schieten vanaf Rhenen en Achterberg op Wageningen, waar de Duitschers naar alle waarschijnlijkheid gelegerd waren, werd onder vuur genomen. Dit veroorzaakte een hevig lawaai, en als er dan een korte pauze intrad leek het zoo doodstil, dat elk gerucht verdacht voorkwam. Aan de commandopost beleefde ik nog een aardig voorval. Een schildwacht, die aan de andere zijde op post stond, kwam angstig naar mij toe. "Ik geloof dat een Duitser aan de uitgang ligt", vertelde hij, en was niet tevreden voor ik met hem meeging. Voor alle zekerheid waarschuwde ik een sergeant en met zijn drieën gingen we op verkenning. Eerst liepen we stevig door, doch hoe dichter bij de uitgang hoe langzamer onze pas werd. Daar zagen wij iets liggen en fluisterend spraken we af om er met zijn drieën bovenop te springen. Met tweeën tegelijk belandden we op de Duitscher, nummer drie had het hazepad genomen. Om beide tot de ontdekking te komen dat het een pak dekens op een kruiwagen was. Beschaamd gingen we terug naar onze post, waar vooral de weglooper hartelijk uitgelachen werd. In ieder geval hadden we geleerd ons niet door een kleinigheid meer bang te laten maken.




Vooral de toren van de Hervormde Kerk te Wageningen leverde een angstwekkend gezicht op. Na de voltreffer was deze toren in enkele seconden één lichtfakkel. Het ordonnanswerk was nu zoo goed als gestaakt. Het was onmogelijk nog berichten over te brengen want het vuur was verschrikkelijk en kwam van voor en van achter. Hierdoor was de sectiecommandant op zichzelf aangewezen, hetgeen geen geringe verantwoording was. Wij besloten dan ook om onze stelling zoo goed mogelijk te verdedigen en verder maar af te wachten wat er zou gebeuren.


In deze boomgaard waren nog enkele koeien achter gebleven en wij zagen deze steeds van het achterste gedeelte naar voren lopen zonder dat we daarvan de reden begrepen. Totdat we eindelijk ontdekten, dat de vijand koeien gebruikten als levende schilden om zoodoende gedekt te zijn tegen onze kogels. Er werden verscheidene boerderijen in brand gestoken en door de rook zagen wij niet veel van wat er voor ons gebeurde. De kogels floten niettemin voortdurend over onze hoofden heen en wij wisten niet meer van welke zijde ze kwamen. Langzamerhand werden we bezorgd omdat we van achteren werden beschoten. Samen met korporaal Dederen, begaf ik mij achter de stelling, dit was de eerste sluippatrouille, die wij samen in oorlogstijd verrichtten, en we spraken dan ook af elkaar onder geen voorwaarde te verlaten. Wij waren enkel gewapend met een geweer en gasmaker om zoo weinig mogelijk hinder van onze uitrusting te hebben terwijl we de broekzakken vol patronen deden. Al kruipend bereikten we eindelijk een schuilnest, maar hoe we ook uitkeken we ontdekten niets van de vijand en moesten onverrichter zake naar onze stelling terugkeren.


De verbinding met onze Compagniescommandant was en bleef verbroken zoodat we niet wisten hoe de anderen er voor stonden. Pas later, toen we al gevangen waren, hoorden we van de andere soldaten dat deze stellingen, na heftige tegenstand, omstreeks 2 à 3 uur genomen waren. Wij waren dus zonder dat we het wisten alleen met de sectie zware mitrailleurs die achter ons lag. De linker groep, die het dichtst bij de straat lag, werd nu aanhoudend door de vijandelijke mortieren beschoten. Het was hen onmogelijk om te schieten daar de granaatsplinters onafgebroken door de loopgraven sprongen. Daarom werd door de sectiecommandant besloten, dat deze groep naar de achterste stelling zou terugtrekken. Een ordonnans zou de daarin gelegen manschappen verwittigen, zoodat zij niet op de terugtrekkenden zouden schieten. Met ware doodsverachting volbracht de ordonnans zijn werk, want zoowel vriend als vijand vuurde op hem. Gebruik makend van iedere dekking bereikte hij toch ongedeerd zijn doel en wij waren allen vol lof voor deze moedige soldaat, die zoo schitterend zijn taak volbracht. De onder vuur liggende manschappen konden zich echter niet op de aangewezen stelling terugtrekken, en zij besloten zoo lang mogelijk stand te houden. Een voltreffer vernielde echter het mitrailleursnest van hun stelling, waardoor verder standhouden nutteloos was. Hun commandant besloot toen naar onze stelling terug te gaan, en ongeveer twee uur 's middags belandden zij daar.




Zij opende nu het vuur met pantserafweergeschut en verscheidene granaten ontploften boven ons. Een gedeelte der bemanning versterkte de zijkant van de stelling, die niet voldoende dekking voor de kogels bood, met zandzakken. Doordat de linkergroep zich bij ons bevond, hadden we de beschikking over twee mitrailleurs en één werd nu over de versterkte borstwering gelegd. Zo lukte het ons om de vijand nog geruime tijd op een afstand te houden. Onderwijl was de boerderij van Krechting door de vijand in brand gestoken en de rook maakte onze stelling onzichtbaar, voor de Duitsers maar ook voor ons, zoodat wij vreesden hen elk ogenblik voor ons te zien opdagen. We onderhielden daarom een levendig vuur en zagen plots de Duitschers weer uit de rook te voorschijn komen. Vlak hierop weigerde de mitrailleur. Nog zag ik het gezicht van de korporaal Dederen voor me toen hij met één slag de mitrailleur onbruikbaar maakte. We stonden nu vrijwel machteloos tegenover een vijand die ons geregeld met handgranaten bestookte, maar toch nog niet tot de bestorming dorst over te gaan. Het was weinig moeite geweest ons over te geven, doch daar voelden we niets voor. Daarom besloten we, zoo het maar even mogelijk was op de Grebbelinie terug te trekken of anders via de Rijn naar de Betuwe.


Ik werd door hen niet opgemerkt en was ik in het bezit geweest van een machinegeweer dan was de oplossing nogal eenvoudig geweest. Nu echter bleef de vijand maar door vuren op de onzen, die nog steeds weigerden zich over te geven. Vanaf deze plaats zag ik wel dat als het zoo doorging allen zouden sneuvelen en zonder verder door te denken sprong ik op en met mijn handen omhoog liep ik op de vijand in. Ik dacht nog dat mijn laatste uur geslagen was, want toen ik opstond werd door een van de Duitschers het geweer op mij gericht. Maar een luitenant sloeg het weer neer. Het vuren werd nu direct gestaakt en de officier beval mij naar mijn kameraden te gaan met de order zich over te geven. Maar er was niet veel meer over te geven, want van onze 23 mannen waren er 11 gesneuveld en 4 gewond zodat er maar acht overbleven.
![]() ![]() Onze sergeant J.Th.E. Driessen (1939-1940) |
![]() ![]() Inspectie door de korporaal Van Dederen (1939-1940) |
![]() ![]() Korporaal Van Dederen in de stelling (1939-1940) |
Gevangen 11 Mei 1940.
Ik verzocht de laatstgenoemden op te staan en de handen op te steken waaraan dan ook werd voldaan. Hetgeen wij toen zagen zullen wij wel nooit meer vergeten. Hier en daar lagen er een paar in hun doodstrijd, in een schuurtje vonden we er twee welke elkaar in de dood omklemden. Wij meenden dat wij hele kerels waren. Maar de bloedende lijken van je vrienden die daar om je heen liggen, terwijl je machteloos staat, dat doet iets in je ontwaken dat met geen pen te beschrijven is. De verwrongen gezichten der gesneuvelden en het gekerm der gewonden maakten ons razend. Wij hadden echter geen wapens meer en moesten ons in het onvermijdelijk schikken. Ik heb de Duitsche soldaten van verschillende zijden leren kennen, maar zoals wij door deze stoottroepen werden behandeld is niet te beschrijven. Wel ware er uitzonderingen onder, maar het grootste gedeelte was geen mens meer. In een greppel lag de soldaat Rutten welk zwaar gewond was en later ook aan de verwondingen is overleden. Deze werd door een Duitscher geschopt en zo gedwongen op te staan. Toen dit in verband met de verwondingen niet lukte liet hij hem liggen met de woorden. "Verdoemde zwijnhond", hetgeen de Duitschers schijnbaar een mooie scheldnaam vonden voor de Hollanders. Want ieder ogenblik werden deze woorden door hen gebezigd.


De soldaten hadden blijkbaar niet gezien dat er krijgsgevangen tussen de Duitschers waren. Wij werden nu met de handen omhoog tegen de muur van het huis geplaatst en dachten dat we werden doodgeschoten. De Duitschers hielden er echter een andere mening op na. Nadat we enige tijd zo hadden gestaan, werden er vier van ons gedwongen met de pistolen in de rug een stuk geschut te trekken, wat veel met onze pag. (pantserafweergeschut) overeen kwam. Na een paar honderd meter te zijn opgerukt werd het stuk in de stelling gebracht tegen de laatste voorposten van de Grebbe. De projectielen ontploften boven de stelling, zoodat de Hollanders steeds moesten dekken. De Duitsche infanterie kroop en sloop er nu op af om tot de bestorming over te gaan. Het bleek echter dat het de Hollanders op het laatste ogenblik gelukt was over de Rijn te trekken want de Duitschers keerden zonder gevangenen terug.


Wij antwoordden, dat het onze plicht was het Vaderland tegen iedere indringer te verdedigen. Hij trok de schouders op en verzekerde, dat de Duitschers met enkele dagen toch aan de Noordzee waren. Daarna gelaste hij aan de Duitsche soldaten dat wanneer er andere krijgsgevangen waren gemaakt wij buiten de vuurlinie moesten worden gebracht. Er zijn echter die dag geen krijgsgevangen meer gemaakt en dus werden wij niet afgelost. Ondertusschen was alles voor een grote aanval op de Grebbelinie klaar gemaakt. Wij werden weer met pistolen bedreigd en gedwongen het geschut verder te voeren. De Duitschers liepen gedekt door de sloten langs de straatweg, wij echter bevonden ons ongedekt op de weg in het eigen vuur. Steeds vlogen ons de kogels om de oren en ketste voor en achter ons op de straatstenen. Als door een wonder werd er niemand van ons zwaar gewond, een echter had een schot door de spierbal wat echter niet hinderlijk was.


Omdat verschillende boerderijen door de Duitschers in brand gestoken waren, was er niet veel dekking meer voor het vuur van de Grebbe. Vlak bij de linie stond een nog niet vernielde boerderij, waar een poosje gerust werd. We kregen verlof om tegen de muur te gaan staan, zoodat we voor het ergste vuur onbereikbaar waren. Na een minuut of tien werd er een hevig mitrailleurvuur van alle zijden op ons geopend waarna de Duitschers in de boerderij trokken. Ook wij mochten naar binnen en daar het tamelijk koud was geworden kregen we ieder een burgerjas. Op de juiste maat werd natuurlijk niet gelet. Maar we waren ermee geholpen. In de voorraadkamer hadden de Duitschers een voorraad weckflessen ontdekt met vlees en vruchten. De inhoud werd duchtig aangesproken en wij kregen elk een deel. Hier waren ze heel vriendelijk tegen ons, we kregen elke een doosje sigaretten, en ze stelden allerlei vragen over Holland, de Regeering, enz. Ook de ex-keizer scheen hen nog belang in te boezemen, maar Hitler dat was toch hun man. Ook legden ze een noodverband aan bij een der onzen die aan de arm gewond was.


We zochten zo gauw mogelijk dekking in een sloot maar nauwelijks lagen we er of er kwamen vier pantserwagens aanrijden. Bij de grenspaal van de provincies Gelderland en Utrecht was door de Genie een stuk van de weg opgeblazen, en nu moesten wij onder het vuur van onze troepen het gat met puin en aarde vullen. Dit duurde blijkbaar te lang want na een poosje kregen we bevel om er een brug over heen te slaan. Met zware balken en planken was dit binnen tien minuten gebeurd. Het vuren hield echter niet op en als door een wonder zijn we gespaard gebleven. Hoewel er verscheidene Duitschers geraakt werden.
De pantserwagens reden nu onder luid hoerageroep over de brug heen en de Duitschers meenden zeker dat daarmee de Grebbelinie was genomen. Ze vergisten zich echter deerlijk, want na eenige minuten kwamen de pantserwagens nog harder dan ze gegaan waren weer terug. Een der wagens was door het vuur vanaf de Grebbe vernield en moest achterblijven. De stemming was er niet beter op geworden, onder de Duitschers dan wel te verstaan, en bovendien begon het al donker te worden.


In de jas die ik opraapte zaten nog een zestal doosjes sigaretten, een boffertje. De volgende drie kwartier liepen we met de handen in de hoogte tot we de plaats van bestemming bereikt hadden. De voorstad van Wageningen was één vlammenzee, muren, verbrande auto's en vele andere voorwerpen versperden de straten en tusschen de brandende huizen door liepen wij. De jas over onze hoofden voor de vonkregen. Het zal ongeveer tien uur geweest zijn toen we aan de Wageningse Berg aankwamen. We werden opnieuw gefouilleerd op wapens en daarna in een leegstaande villa tegenover het hotel ondergebracht. We waren daar met twintig man. Eerst werd ons nog brood en water verstrekt, maar veel honger hadden we niet zoodat we ons maar op de harde planken neerstrekten. Na deze twee dagen van spanning waren wij zoo uitgeput dat wij ondanks het kanongebulder direct insliepen. Ik werd niet wakker voor 's morgens 6 uur toen we door de Duitschers gewekt werden.
Nawoord - de slachtoffers.
Op 11 Mei 1940 zijn in de boomgaard bij de woning van de familie Van Eck aan het Huppelpad (zijstraat van de Nudeweg) te Wageningen de volgende militairen gesneuveld: (allen begraven op het Militair Ereveld op de Grebbeberg)
![]() |
![]() |
|||
Soldaat T.G. Bloemers geboren te Wisch - 18.07.1916 |
Sergeant J.Th.E. Driessen geboren te Ravenstein - 20.09.1916 |
![]() |
![]() |
|||
Soldaat G.C. Esmeijer geboren te Lienden - 16.06.1918 |
Soldaat J.C. Pouwels geboren te Wijchen - 20.02.1913 |
![]() |
![]() |
|||
Soldaat C.G. Rutten geboren te Wijchen - 15.06.1913 |
Soldaat J.H. Rutten geboren te Groesbeek - 12.03.1913 |
![]() |
![]() |
|||
Soldaat J.J. Thijssen geboren te Nederasselt - 10.01.1913 |
Soldaat G.J. de Valk geboren te Heumen - 05.04.1913 |
![]() |
![]() |
|||
Korporaal P. de Vries geboren te Tiel - 16.12.1906 |
Soldaat G.J. Wichers geboren te Didam - 17.07.1913 |
In 1951, na het verstrijken van de huurtijd, heeft de Oorlogsgravenstichting (OGS) het graf in Arnhem in beheer en onderhoud genomen. Op 01-09-1970 zijn de stoffelijke resten van sergeant Van Driessen rechtstreeks vanuit Arnhem overgebracht naar het Militair Ereveld Grebbeberg.
Deze militairen waren allen ingedeeld bij de 3de Compagnie van het 3de Bataljon van het 8ste Regiment Infanterie.
Bron: dagboek van Izak van Dam
|