Reactie: Oorlogsrechtschendingen mei 1940
Een reactie op het artikel in Trouw van vrijdag 18 maart 2005
Door Jaap A. Kip
In het interview met prof. dr. H. Amersfoort in de krant van vrijdag 18 maart wordt naar aanleiding van een onlangs door hem afgerond onderzoek uitgebreid op de in mei 1940 gepleegde oorlogsrecht-schendingen ingegaan. Schendingen van zowel Duitse als Nederlandse kant. Op zijn in dit artikel geuite beweringen valt veel af te dingen.
Met betrekking tot de situatie op de Grebbeberg voert Amersfoort het voorbeeld van kapitein Hakkert aan, die door de Duitsers onder schot werd gehouden ten einde zijn nog in gevecht verkerende secties ertoe te bewegen zich over te geven. Amersfoort dicht de Duitsers hier praktisch de rol van nobele strijders toe door te redeneren dat het kennelijk de bedoeling was om een bloedbad te voorkomen. Hij gaat hier wel erg gemakkelijk voorbij aan het feit dat het de Duitsers zelf waren die onuitgenodigd de oorlog, op zichzelf al één groot bloedbad, waren begonnen. Dat Amersfoort in dit verband ook nog eens de term 'humaniteit' in de mond neemt, zal door velen die de oorlog ter plekke hebben meegemaakt, als schokkend zijn ervaren.
Met de door Amersfoort aangevoerde redenering zou ook het veelvuldig gebruik van Nederlandse krijgsgevangenen als schild kunnen worden goedgepraat. Immers, ook bij deze schendingen kan worden beweerd dat de Duitsers deze methode gebruikten om de Nederlanders te bewegen de strijd eerder te staken en als bijkomend voordeel slachtoffers te sparen.
Over de strijd op de Grebbeberg vallen overigens wel meer en veel ernstiger voorbeelden van schendingen te vertellen. Zo hebben twee Nederlandse militairen verklaard dat zij, toen zij na hun overgave naar achteren werden afgevoerd (in het vak direct grenzend aan dat van Hakkert) enkele tientallen van achteren neergeschoten Nederlandse militairen hebben zien liggen, allen met schotwonden in het achterhoofd.
Opvallend is dat Amersfoort dergelijke voorbeelden van Duitse schendingen verzwijgt, maar wel met enkele lichtere voorbeelden komt, waarbij hij zich nagenoeg bovenmate inspant om het gedrag van de Duitsers te verklaren en wel zodanig dat hij doet voorkomen, alsof de Duitsers geen enkele keuze hadden, alsof de schendingen onvermijdbaar waren. Die mening wordt bovendien bevestigd in de formulering van zijn conclusie dat beide partijen zich zoveel mogelijk aan het oorlogsrecht hebben gehouden. Ook deze woordkeuze wijst op de door Amersfoort gebezigde theorie dat schendingen kennelijk alleen voorkwamen in situaties dat er geen andere opties aanwezig waren. Van Duitse schendingen die niet in dit door Amersfoort opgeroepen beeld passen en die door hem dan ook gemakshalve niet worden genoemd, zoals gevallen waarbij de Duitsers zich in Nederlandse uniformen hebben gestoken, zijn meerdere voorbeelden bekend, waaronder op de Grebbeberg.
Deze maand verschijnt bij uitgeverij Aspekt het door mij geschreven boek De Tegenstoot, voor een groot deel gewijd aan de strijd op de Grebbeberg en in belangrijke mate gebaseerd op de bij het Instituut voor Militaire Geschiedenis berustende gevechtsverslagen, het instituut waarvan Amersfoort plaatsvervangend directeur is. In talloze van deze gevechtsverslagen wordt melding gemaakt van het voor zich uitdrijven van Nederlandse krijgsgevangenen teneinde nog vurende Nederlandse stellingen te dwingen zich over te geven. In een aantal gevallen is zelfs sprake van het vuren op of het gooien van handgranaten naar Nederlanders, nadat zij zich hadden overgegeven. Vele Nederlanders zijn hiervan het slachtoffer geworden.
Lang niet alle van deze schendingen zijn te verklaren uit de hitte van het gevecht, zoals Amersfoort dat zo graag omschrijft, in veel gevallen was sprake van doelbewust handelen. Op zijn minst kan dan ook de conclusie worden getrokken dat de lange aaneenschakeling van oorlogsrechtschendingen op de Grebbeberg, binnen een vrij kort tijdsbestek en op een betrekkelijk klein gebied, onweerlegbaar de trekken van een systematisch karakter vertoont. Een formulering overigens waarvoor Amersfoort zich in een met mij gevoerd onderhoud over dit onderwerp, nu bijna twee jaar geleden, sterk de indruk wekte ontvankelijk te zijn.
Het zou in het voordeel van Amersfoort hebben gepleit wanneer hij de oorlogsrechtschendingen met meer verve zou hebben veroordeeld en wanneer hij minder energie zou hebben gestoken in het zoeken naar verklaringen ter verdediging, en dat ook nog op welhaast opzichtige wijze. Dat hij bovendien met voorbeelden van (Duitse) schendingen was gekomen, die veel minder makkelijk of helemaal niet te verdedigen zijn.
Het is in het algemeen onvoorstelbaar dat aan hen, bij wie alles erop is gericht om de ander tot voorwerp van ondergeschiktheid te maken, correct gedrag kan worden toegeschreven. Het is een gotspe om te veronderstellen dat het in het specifieke geval van de Duitsers, mei 1940, wel mogelijk zou zijn.
Bron: Trouw - Podium van vrijdag 1 april 2005
190