Persoonlijk relaas van soldaat Gerrit Ossenkoppele - 19e Compagnie Pag.
Gerrit Ossenkoppele was tijdens de meidagen van 1940 als 21-jarige soldaat ingedeeld bij het pantserafweergeschut (Pag.) van het 19e Regiment Infanterie. Zijn stelling lag op de Grebbeberg, een eind (noordelijk) achter Ouwehand's dierenpark, het kanon gericht op de Cuneraweg. Hieronder volgt een fragment van zijn relaas dat begint op zaterdag 11 mei 1940 omsteeks 11.00 uur....het granaatvuur werd heviger en van eten halen kwam niets. Tegen 11 uur keken we raar op toen op de Cuneraweg sergeant Meijer met zijn stuk weer kwam aanrijden richting Achterberg. Ze wenkten ons en reden toen verder. We begrepen er niets van. Was er een order binnengekomen dat we ons ergens anders moesten opstellen? Ook Broeks had geen verklaring en vroeg zich af wat we moesten doen. We raadpleegden elkaar en kwamen tot het besluit Meijer achterna te rijden en hem te vragen want er moest gebeuren. Misschien is dit onze redding geweest, maar daarover straks meer. Het was al na de middag toen wij vertrokken, maar hoe we ook zochten: geen Meijer. We zijn zelfs naar ons kwartier gereden en nog verder voorbij Elst, maar zonder resultaat. Ten einde raad besloten we terug te keren naar onze stelling, maar dit werd een vreselijke tocht.
Boven de Grebbeberg vloog namelijk een Duitse verkenner, die berichten moest doorgeven aan de artillerie, en toen hij ons had opgemerkt, kregen wij het hevig te verantwoorden. Links en rechts regende het granaten en het was een wonder dat we geen voltreffer kregen. De auto werd wel beschadigd door rondvliegende scherven, maar niemand van ons raakte gewond.
Onderweg hadden we afgesproken dat we, als de auto weer op zijn plaats stond, eerst het kanon naar de stelling zouden brengen (over een afstand van ruim 100 meter), dan terug gaan en de munitie ophalen en de geweren. Alleen Broeks en ik hadden revolvers. Toen de auto weer op zijn plaats stond, werd deze vlug afgekoppeld en over een smal pad bereikten we onze stelling weer. Die was nog onbeschadigd. Inmiddels was het Duitse artillerievuur nog heviger geworden en dus besloten we nog even te wachten met het ophalen van de munitie.We waren daarna nog maar een eindje gevorderd toen we plotseling een hevige knal hoorden. Aarde en hemel leken te vergaan. Toen we dichterbij kwamen, bleek de auto een voltreffer te hebben gekregen en met munitie en al in de lucht gevlogen. Daar zaten we nu met een leeg kanon en geen geweren. Tijdens die oorlogsdagen stonden we onder bevel van een kapitein van het achtste regiment, zijn naam heb ik vergeten. De ordonnans werd gestuurd om dit te melden en de kapitein verzocht ons te blijven zitten. Hij zou moeite doen om nieuwe munitie voor ons te krijgen.
Zo brak Pinksterzondag aan, maar daarvan was weinig te merken. Integendeel, we kregen in de gaten dat de Duitsers oprukten en dat het artillerievuur nog heviger werd. Ondanks nieuwe smeekbeden was er nog geen nieuwe munitie gekomen en dan bekruipt je een naar gevoel omdat je niets kunt terug doen. In de middag maakte ik iets vreselijks mee. Eerst lag ik met Ravens in een schuilkist, waarin je ook slapen kon, toen we daar een voltreffer op kregen. Gelukkig was het geen zware granaat, maar al het zand was van de schuilplaats verdwenen. Het hout was te zien en vliegensvlug hebben we er dus weer zand op geworpen, zelfs nog hoger dan eerst. Even later zag ik door het schietgat een klein hondje komen aanrennen, waarschijnlijk van één van de boerderijen vandaan. Hij kwam naar binnen en nestelde zich tegen mij aan. Je kon zien dat hij vreselijk bang was: hij jankte zachtjes. Ik probeerde hem af te schuiven naar de anderen maar daar wilde hij niets van weten. Hij bleef bij mij.
Toen zei één van de soldaten: "als ik toch moet sneuvelen, wil ik niet bij een dode hond liggen" en dus werd besloten het dier verder de loopgraaf in te jagen. Dit mislukte telkens weer. De hond wilde bij ons blijven. Toen bood ik mij aan om de hond een heel eind verder de loopgraaf in te brengen tot het punt waar een mitrailleur stond. Hopelijk bleef het dier daar.Nauwelijks had ik een twintigtal meters afgelegd of er kwam een granaat aansuizen en naar het geluid te oordelen zou die vlak bij mij neerkomen. Ik had het hondje onder mijn arm genomen en liet me in de loopgraaf vallen toen de granaat ontplofte. Ik lag helemaal onder het zand en was eerst geheel versuft, stond daarna op, schudde al het zand van mij af en constateerde dat ik niet gewond was. Dat had ik er dus goed afgebracht maar waar was de hond gebleven? Ik zag hem nergens meer, was hij verder de loopgraaf ingelopen? Plots zag ik echter tussen het zand de staart van het beestje. Ik trok er aan en schrok toen hevig: hij had een granaatscherf in zijn buik en was dood. Toen ik terug kwam in de stelling en het de anderen vertelde, konden die het eerst niet geloven. Ze gingen kijken en toen hebben wij het hondje in de loopgraaf begraven.
Een andere keer had ik weer mazzel. Ik stond in de loopgraaf in een hoek waar een dikke den stond. Weer komt er een granaat aan en ik dacht bij mezelf WEGWEZEN. Ik was nog geen 20 meter verder of de den werd onder aan de stam geraakt en viel over de loopgraaf heen. Ondanks herhaalde pogingen munitie te krijgen, kwam die niet.
Eindelijk kwam onze ordonnans met het bericht dat wij ons bij onze eigen compagnie moesten voegen. Dit betekende dus de loopgraaf opnieuw verlaten en met het kanon naar de Cuneraweg gaan over een bouwland, dat nog steeds onder artillerievuur lag. Wij spraken af in één stuk door te rennen en bij een eikenbos aan de Cuneraweg te stoppen. Het zal een afstand van ongeveer 300 meter zijn geweest en we vertrokken vlak voordat de schemering inviel. Gelukkig was het artillerievuur minder geworden en in één ruk "vlogen" wij er over heen.Maar halverwege werden we onder vuur genomen en de kogels vlogen over ons heen doch niemand werd geraakt. het bleek toen dat de Duitsers 500 meter vóór ons zaten. In het eikenbos aangekomen, gingen we achter een boom liggen wachten tot het donker geworden zou zijn. Toen pas durfden we verder te gaan.
In Achterberg aangekomen, zagen wij overal lichtkogels de lucht in gaan. Die werden door de Duitsers afgeschoten om te laten zien hoe ver ze waren gevorderd. Verder Achterberg in lopend, werden we plotseling overvallen door een hollandse patrouille. Zij verkeerde in de veronderstelling dat wij Duitsers waren die zich als Nederlanders hadden verkleed en wij werden gevangen genomen. Op de vraag van hun commandant wat het wachtwoord was, moesten wij het antwoord schuldig blijven. Wij zeiden dat we uit de voorste linie kwamen en dat het wachtwoord daar niet bekend gemaakt was.
Gelukkig passeerde daar toen een korporaal, die altijd dienst deed bij een keukenwagen. Deze herkende een paar van onze jongens en vroeg zich verbaasd af waarom wij gevangen genomen waren. "Dat zijn mensen van de P.A.G., die ken ik wel, dat zijn geen Duitsers" zei hij tegen de man, die ons gevangen had genomen en toen mochten wij verder gaan. En wie liepen wij een eind verder tegen het lijf? Wel, niemand anders dan onze eigen kapitein Labots! Deze ontroerde zichtbaar en veegde de tranen van zijn gezicht zo blij was hij. Hij had ons eigenlijk al afgeschreven.Hij was naar voren gegaan en had door zijn veldkijker gezien dat onze stelling telkens werd geraakt. Toen we vertelden hoe het ons gegaan was en dat de auto de lucht in gevlogen was, vond ook hij dat wij geluk gehad hebben. Van hem hoorden wij dat sergeant Meijer was gevangen genomen omdat hij was gedeserteerd. Wat er verder met hem zou gebeuren, wist hij niet. Pas lang na de oorlog hoorde ik dat Meijer was gefusilleerd. De jongens, die bij hem waren geweest, zag ik later terug en zij waren zeer bedrukt.
Van slapen kwam die nacht niet veel want wij waren terechtgekomen bij de regimentspost van de overste. De gehele 2e pinksterdag hingen we wat rond en we kwamen weer onder granaatvuur te liggen. In de middag passeerde ons een heel regiment soldaten, die een tegen-aanval moesten doen. Het was al een oudere lichting, de meesten waren zeer vermoeid, want ze hadden er al een flinke mars op zitten. Van die tegenaanval kwam niet veel terecht omdat de Duitsers juist aanvielen met nieuw-ingezette troepen van de S-S en deze braken als spoedig door onze stellingen heen. Dit had tot gevolg dat wij moesten terugtrekken naar Elst en daar nieuwe opstellingen gaan maken. Nauwelijks waren wij begonnen of het alarmerende bericht kwam dat de Grebbe-linie was doorbroken.
De terugtocht werd een chaos. We kwamen terecht in het dorp Cothen, moesten na een korte nachtrust echter weer vertrekken naar fort Honswijk. In dat oude fort wemelde het van de militairen. Ik kreeg het daar enorm benauwd. Onophoudelijk vlogen daar Duitse vliegtuigen overheen en ik was bang dat er geen spaan van ons heel zou blijven als daar zou worden gebombardeerd. Maar gelukkig bleek mijn vrees ongegrond.Die middag kreeg ik voor het eerst sinds 10 mei weer warm eten in de vorm van bruine bonen in spekvet. Gegeten dat ik heb! En daarna gauw geprobeerd om wat te slapen want in al die tijd had ik geen oog dicht kunnen doen en ik was zeer vermoeid. Misschien had ik twee uren geslapen toen de P.A.G. moest aantreden. Er werden vrijwilligers gevraagd voor twee stukken, die de wegen naar het front moesten bewaken...
Markante Edenaar Gerrit Ossenkoppele overleden
Ede, woensdag 24 december 2008 - Op 89-jarige leeftijd is zaterdag Gerrit Ossenkoppele overleden. Ossenkoppele was een zeer bekende persoonlijkheid in het Edese (sport)-leven. Hij werd onderscheiden tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Daarnaast was hij ereburger van de gemeente Ede. Ossenkoppele was vooral bekend als de 'volger' van DTS'35 en natuurlijk als de Edese weerman. De laatste jaren was de gang naar het voetbalveld voor Ossenkoppele, bekend om zijn ongezouten maar altijd op feiten gestaafde mening, niet meer zo gemakkelijk. Hij woonde in verzorgingshuis Vilente De Klinkenberg. Een zware longontsteking werd Ossenkoppele uiteindelijk fataal. Ossenkoppele werkte als boswachter op landgoed Kernhem. Hij zette zich bijzonder in voor de gemeente Ede. Hij wist vrijwel alles van zijn geliefde woonplaats. In de straatnamencommissie waarin Gerrit Ossenkoppele zitting had werden zijn voorstellen vaak gevolgd.Vrijwel altijd straatnamen die op de een of andere manier gerelateerd waren aan het Edese verleden. Zelfs op Vilente De Klinkenberg was Ossenkoppele nog actief als weerman. Een waterpotje hier een waterpotje daar. Jaarlijks verscheen er een door hem vervaardigd jaarweeroverzicht in de plaatselijke media. Ossenkoppele was de eerste plaatselijke verslaggever die een club volgde. In ondere andere deze krant (De Edese Post) werden zijn verslagen geplaatst. Gerrit Ossenkoppele hechtte eraan het wedstrijdverslag zo secuur mogelijk weer te geven. Menigmaal gaf hij aan de tegenwoordige verslagen waarin het randgebeuren overheerst te verfoeien. Ossenkoppele was ook niet te beroerd trainers een advies te geven. Hij kon hierover uren vertellen. Ik heb het altijd al in die speler zien zitten was een gevleugelde uitdrukking. "Als men maar naar mij wil luisteren"!. Schaken kon Ossenkoppele als de beste. Hij was heel lang lid van de Edese Schaakvereniging (ESV). Het Edes schaakkampioenschap werd vaak door hem behaald. Het is omdat Ossenkoppele zowel maatschappelijk, kerkelijk als op sportgebied zeer actief was vrijwel onmogelijk volledig te zijn. Er zou een volledige pagina aan hem gewijd moeten kunnen worden.Met het overlijden van Gerrit Ossenkoppele gaat een markante Edenaar heen. Zijn vertrouwde plekje op Sportpark Inschoten blijft voortaan leeg. Het zal anders zijn dan voorheen. Gerrit Ossenkoppele is vandaag (woensdag 24 december) op de Algemene Begraafplaats aan de Asakkerweg in Ede begraven.Ossenkoppele verleende ook zijn medewerking aan de door Stichting De Greb in september 2001 uitgebrachte documentaire getiteld "De Slag om de Grebbeberg". Hierin doet hij uitgebreid verslag van zijn ervaringen tijdens de oorlogsdagen in mei 1940.
Bron: fragment uit persoonlijk relaas van Gerrit A. Ossenkoppele
(overleden te Ede op 20 december 2008)