Rapport van onderzoek naar reserve-kapitein J.N. Hakkert
HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF COMMISSIE VAN ONDERZOEK ------------------- |
No. 00
Onderwerp: Res.Kapt.Inf. J.N. Hakkert.
Bijlagen: vier.
's-Gravenhage,
Julianakazerne, kamer 365,
Wassenaarseweg,
Tel. 774480, toestel 99.
Aan de Chef van de Generale Staf te 's-Gravenhage.
Met verwijzing naar de slotzin van ons bericht d.d. 26 Februari 1948 no. 00 692 op Uw kantbrief No. G 6, 1051 J.D.P. en met terugzending van de verklaring omtrent Reserve Kapitein J.N. Hakkert, met twee processen-verbaal van verhoor en een schets, bericht de Commissie U.E. het volgende:Deze aangelegenheid is onderzocht door de C.B.O.B.G. en is het onderwerp geweest van een uitvoerige gedachtenwisseling tussen die Commissie en eerst ondergetekende, nadat Kapitein Hakkert zich schriftelijk en mondeling had verdedigd.
Daaruit en uit ons onderzoek is gebleken het volgende:
De op grond van vroegere verklaringen postgevatte mening, dat Kapitein Hakkert weinig leiding heeft gegeven bij het terugkruipen, na een mislukte tegenstoot uit het voorterrein in de achterliggende loopgraven, nadat Majoor Jacometti was gesneuveld, is niet bevestigd. Evenmin is kunnen worden bevestigd een uit gevechtsberichten getrokken conclusie, dat Kapitein Hakkert bij het ordenen in de loopgraven, gedurende de nacht een passieve rol heeft gespeeld.
Kapitein Hakkert heeft niet overtuigend kunnen aantonen, waarvoor hij in de avond van 12 Mei 1940 te 19.30 uur het bevel van zijn Regiments-commandant ontvangen hebbende, om naar zijn eigen compagnie terug te keren, niet heeft uitgevoerd.
Echter kan de Commissie niet aantonen, dat zulks wel mogelijk was, daar wel is gebleken, dat achter het betrokken stoplijngedeelte op tal van plaatsen werd gevuurd en dat er grote risico's aan dat verlaten met enige groepen waren verbonden.
Daartegenover stond, dat hij zich bevond in een vreemd loopgraafgedeelte, waar een compagnie van II-19 R.I. na een mislukte tegenstoot aanwezig was onder de Compagnies-Commandant, terwijl zijn (Hakkert's) compagnie elders zonder commandant was en hij die compagnie op last van zijn Bataljons-commandant, Majoor Jacometti, had verlaten, met medeneming van zijn commandogroep en enige groepen tirailleurs, zodat hij niet mocht schromen, grote risico's te nemen, om weer bij zijn eigen compagnie te komen.
De volgende middag was hij nog ter plaatse, toen de aldaar aanwezige Kapitein Alewijk van 19 R.I. gewond raakte en buiten staat het bevel te voeren. Kapitein Hakkert nam nu het bevel over en hij hield stand tot de munitie op was. Daarop (13.00 uur) vertrok hij met zijn eigen personeel naar zijn compagnie, zonder zich te overtuigen, of er nog een verantwoordelijk commandant ter plaatse bleef met genoegzaam personeel, om het stoplijngedeelte bezet te houden. Uit onze onderzoekingen is gebleken, dat het personeel van 1-II-19 R.I. (dat voor een tegenaanval ter plaatse was gekomen, die eveneens de vorige avond was mislukt) in de loop van de morgen geleidelijk is verdwenen en dat ook de oorspronkelijke bezetting van 8 R.I. goeddeels was verdwenen, terwijl de Compagnies-commandant van 8 R.I., die feitelijk het vak, waartoe dit loopgravenplan behoorde, commandeerde, reeds in de vroege morgen gewond was geraakt en in een kelder bij de commandopost van Majoor Landzaat zat.
Juist nu het er dus op aan kwam, ging Kapitein Hakkert weg.
Het staat vast, dat de Duitsers sedert de morgen van 13 Mei een hevige aanval op de stoplijn hadden ingezet en dat aanvankelijk het gehele stoplijngedeelte, waar Kapitein Hakkert zich bevond, zich flink heeft geweerd. Het is dus zeer goed mogelijk, dat Kapitein Hakkert, in gevecht gewikkeld, niet meer los kon komen, totdat munitiegebrek daartoe dwong. Op dat ogenblik waren de Duitsers op verschillende punten door de stoplijn heen.
Na tenslotte te ca. 13.00 uur van vorenbedoelde loopgraaf te zijn vertrokken, heeft Kapitein Hakkert zijn eigen, meer Noordelijk gelegen commandopost ongehinderd bereikt.
Aldaar bevonden zich toen de oudste Luitenant van zijn compagnie, de Bataljons-commandant (Reserve Kapitein Bückert), Luitenant-adjudant en een Kapitein van I-24 R.I., welk Bataljon de vorige avond gedeeltelijk door een Duitse stoot uit elkaar was geslagen, gedeeltelijk was verdwaald of teruggevloeid in de duisternis in het zwaar begroeide terrein, terwijl de Bataljons-commandant, toevalligerwijze in de commandopost van Commandant 8 R.I. terecht gekomen, aldaar in de morgen door C.-8 R.I. was weggezonden om zijn Bataljon te zoeken. De commandopost van Kapitein Hakkert was voor zoveel mensen te klein en de stukjes loopgraaf, die toegang gaven, te diep en niet voorzien van plaatsen, om het omliggende terrein te bevuren. De oudste Luitenant vertrok naar zijn sectie, doch keerde spoedig gewond terug. Spoedig daarop werd de commandopost omsingeld en volgens Kapitein Hakkert was de situatie zo, dat verdediging niet goed meer mogelijk was, zodat tot overgave werd besloten. In zijn gevechtsbericht wees Kapitein Hakkert er destijds op, dat Reserve Kapitein Bückert de oudste was, welke mededeling in dit geval ons inziens niet terzake dienende is, daar het de commandopost van Kapitein Hakkert was. Kapitein Hakkert werd daarop door de S.S.-ers onder bedreiging met zijn leven gedwongen, het vuur van één zijner sectiën op korte afstand daarvandaan, te doen staken, waaraan hij heeft voldaan.
Aangetekend zij, dat Reserve Kapitein Bückert terzake van zijn houding in 1941 in eerste instantie is veroordeeld, doch in hoger beroep is vrijgesproken.
De beoordeling van dit geval is niet zo eenvoudig, omdat van doorslaggevende betekenis was de situatie ter plaatse van de stoplijn, waar zowel 1-II-19 R.I. onder Kapitein Van Alewijk, als de groepen van de Compagnie Hakkert onder diens bevel in een vreemd loopgraafgedeelte terecht waren gekomen, beiden na een mislukte tegenstoot. Ter plaatse was toen aanwezig een gedeelte van een compagnie van III-8 R.I., waarvan de commandant een eind verderop in zijn commandopost zat, aldaar ten tijde van een Duitse stoot op zijn rechtervleugel (22.00 uur) een deel van zijn compagnie in paniek binnengestroomd kreeg en te maken kreeg met delen van III-11 R.I., die nog aanwezig waren na een mislukte versterking van de stoplijn. Van activiteit van deze kapitein is verder niets te bespeuren.
Verder had alles plaats in de duisternis in bebost terrein met Duitsers er tegenover en overal in het terrein een geknal en geknetter, zowel veroorzaakt door geschut van eigen in het terrein aanwezige verdwaalde soldaten, als van de door de Duitsers gebruikte z.g. "Pfeiffpatrone", die onschadelijk waren, doch de indruk wekten van in de rug der troepen doorgedrongen vijand.
Onder deze omstandigheden kan onze Commissie begrijpen, dat Kapitein Hakkert in de duisternis geen kans heeft gezien, om met zijn troep naar zijn eigen vak terug te keren en zulks te meer, daar de loopgraven waren overdekt met gaas, zeer nauw, vol met mensen en zeer moeilijk te verlaten waren.
Daar de Duitsers in de morgen van 13 Mei de aanval hebben ingezet met veel op korte afstand opgestelde granaatwerpers, terwijl de eigen artillerie niet vóór de stoplijn steunde en de in de omgeving opgestelde mortieren waren uitgeschakeld, kan de Commissie zich eveneens indenken, dat een toestand ontstond, waarbij Kapitein Hakkert ook toen ter plaatse werd gebonden.
Geleidelijk is er toen uit het vrij uitgebreide complex wel personeel verdwenen en ten slotte raakte Kapitein Alewijk gewond en moest ook deze weg.
Indien de beschrijving van Kapitein Hakkert juist is, ontstond daarna munitiegebrek, zodat indien het uiterste was afgewacht, het handgemeen had moeten volgen, waarbij de Duitsers door hun handgranaten de baas zouden zijn geworden, gezien de daartoe geheel ongeschikte loopgravenaanleg en bovendien het feit, dat onze soldaat voor het handgemeen nog niet rijp was. Het is overigens merkwaardig, dat Kapitein Hakkert uit deze toestand wel is weg kunnen komen.
Tenslotte is het niet goed mogelijk, om thans uit te maken, of bij de verdediging van de commandopost tot het uiterste mogelijke is overgegaan. Er waren hier 4 officieren bij elkaar, waarvan één gewond. De oudste van deze officieren is bereide vrijgesproken.
De Commissie heeft overwogen, dat het hier niet een Kapitein betreft, die bij het eerste gerucht is weggelopen of zijn post heeft verlaten, doch die volgens hem verstrekte bevelen in een moeilijke en vreemde situatie is gekomen, waarin hij achteraf gezien, weliswaar niet geheel juist schijnt te hebben gehandeld, doch waarvan de omstandigheden met geen mogelijkheid meer op haar juiste waarde zijn te schatten.
De Commissie meent dan ook niet tot verwijzing te moeten adviseren en evenmin ontslag in overweging te moeten geven.
De Commissie merkt nog op, dat Kapitein Hakkert van 17 November 1945 tot in 1947 een functie heeft gehad bij 620 K. Det. Mil. Gov. in Duitsland en daarbij de tijdelijke rang van reserve Majoor heeft bekleed.
De Commissie van Onderzoek,
V.E. Nierstrasz,
Gen. Maj. tit. b.d.
F.A.J. de Klerck,
Luit. Kol. der Art. b.d.
|