Rapport van reserve-kapitein J. Helder
R A P P O R T
===========
Op 10 Mei 1940, nadat I-29 R.I. zijn legeringsplaats Megen had verlaten, kreeg ik in den loop van den voormiddag bevel om, zoodra het bataljon de pontonbrug over de Maas bij Litooijen was gepasseerd, mij met mijn compagnie (3-I-29 R.I.) ter beschikking te stellen van Commandant III-29 R.I. Van dezen Commandant kreeg ik in den loop van den namiddag bevel mij te begeven naar Maasbommel en daar de naderingswegen (waaronder de rivier de Maas) af te sluiten.
Op 11 Mei 1940 te 5.30 uur, ontving ik van Commandant III-29 R.I. bevel af te marcheeren naar Wijk bij Duurstede (marschroute Wamel-Tiel-Buren-Zoelmond). Deze zware marsch werd door de geheele compagnie uitstekend volbracht. Te 18.00 uur arriveerden wij te Wijk bij Duurstede, waar ik het overige deel van I-29 R.I. aantrof en ik met mijn compagnie weer onder commando van I-29 R.I. werd gesteld.
Te Wijk bij Duurstede werd gelegerd tot Zondag 12 Mei omstreeks 15.15 uur, toen het bevel van mijn Bataljonscommandant kwam: gereed maken voor afmarsch. Te plm. 15.00 uur werd afgemarcheerd naar Leersum, welke afstand deels te voet, deels op vrachtauto's van het korps Motordienst werd afgelegd.
Nabij Leersum op den grooten verkeersweg (Utrecht-Rhenen) werd op den avond van den 12en Mei het gehele bataljon op voertuigen gezet en tijdens de duisternis werden wij gebracht via Elst tot nabij Achterberg, waar we in bedekt (bosch) terrein de motorrijtuigen verlieten en in een boschperceel werden neergezet.
In den vroegen morgen werd door den Bataljonscommandant den Compagniescommandanten de opdracht medegedeeld. Ons bataljon werd een vak aangewezen voor een tegenaanval, waarin 2-I linker voorcompagnie, 1-I rechter voorcompagnie en 3-I als bataljonsreserve 500 Meter middenachter de voorcompagnies zou volgen. Een kompasstand werd opgegeven (ik meen 26.50). De juiste indeeling compie zware mitrailleurs herinner ik mij niet meer. Plaats Bataljonscommandant bij de Bataljonsreserve.
Te omstreeks 5 uur van den 13en Mei verliet het bataljon het bedekte terrein om den tegenaanval te gaan uitvoeren. Door bedekt terrein werd in nagenoeg gesloten formatie tot aan het viaduct bij Achterberg in de spoorlijn Utrecht-Rhenen gemarcheerd. Onmiddellijk vóór het viaduct werd haltgehouden. Te plm. 7 uur werd de aangegeven gevechtsformatie ingenomen, de aanval was begonnen. Wederzijdsche artillerie vuurde voortdurend.
Met mijn compagnie nam ik een formatie in: 2 vóórsecties en 2 secties als compagniesreserve. De secties losten zich allen op in 2 groepen vóór en 1 groep middenachter. Aldus werd voorwaarts gegaan verband houdende met de voorcompagnies. Aanvankelijk was het tempo van voorwaarts gaan vlot, doch al spoedig remde dit tempo bij de voorcompagnies en daardoor ook bij mijn compagnie. Vóór en boven mijn compagnie ontplofte voortdurend lichte granaten.
Mijn 1e sectie (rechter voorsectie), Sectiecommandant reserve 1e Luitenant STRADMEIJER, hield de voorwaartsche beweging het langst vol en kwam al spoeig tusschen de voorsecties der voorcompagnies. De 3e sectie (linker voorsectie) Sectiecommandant reserve 1e Luitenant MIJNDES, kwam na eenigen tijd ook tusschen de secties van de voorcompagnies.
Van den vijand werd regelmatig vuur ontvangen, dan hier en dan daar. De lichte mitrailleurs en geweren van ons beantwoordden dat vuur even regelmatig in de richting vanwaar het vuur werd ontvangen. De voorwaartsche beweging van ons bataljon, voorzoover door mij was na te gaan, stond intusschen geheel stil. Zelf bewoog ik mij steeds van de eene sectie naar de andere te voet of per rijwiel. Ik hield contact met mijn geheele compagnie. De compagnie was volkomen ordelijk en rustig. Bij de voorste secties werd het vijandelijk vuur fel beantwoord.
In den loop van dien ochtend, het juiste tijdstip weet ik niet meer, passeerde de Compagniescommandant 1-I (Kapitein TERMATEN) mijn compagnie en maakte de opmerking: "Jij zit hier goed Helder", doelende op de plaats welke mijn compagnie in het bataljon innam.
Gedurende den geheelen morgen had ik regelmatig contact met den Commandanten der zware mitrailleurs (reserve Kapitein STEVENS). Op mijn aanwijzingen richtte hij zwaar mitrailleurvuur op vijandelijke nesten.
Te plm. 12 uur middag, er was nog steeds geen voorwaartsche beweging, wisselden kapitein STEVENS en ik nog eens van gedachten en waren het er beiden over eens, dat er voorwaarts gegaan moest worden. Met de toezegging, dat hij mij goed zou steunen, besloot ik met mijn compagnie voorwaarts te gaan en gaf daartoe mondeling bevelen. Mij bij de voorste groepen van mij compagnie bevindende, trokken we sprongsgewijze voorwaarts, waarbij ik steeds luidkeels achterwaarts riep: "volgen", daarbij het teeken "voorwaarts" gevende.
Rechts in het voorterrein zag ik Nederlandsche militairen terugrennen; van welk onderdeel dezen waren weet ik niet. Steeds het teeken "voorwaarts" gevende en roepende, trachtte ik de voorwaartsche beweging van mijn compagnie in zijn geheel door te zetten. Op deze wijze won ik plm. 100 Meter terrein en belandde met mijn menschen in een ter plaatse aanwezige zeer deugdelijke loopgraaf, waarvoor een draadversperring. Op deze plaats constateerde ik hinder van vuur, dat van achter kwam. Een ordonnance gaf ik opdracht deze hinder te gaan melden; deze is niet teruggekomen, zeer waarschijnlijk gesneuveld.
In de door mij bereikte loopgraaf trof ik een sergeant en enkele manschappen van een ander regiment (ik herinner mij niet welk). Een van hen verzekerde mij, dat hun regimentscommandopost plm. 300 Meter rechts in een boschrand was aangebracht. Vuur van achter bleef hinderen en waar mijn menschen in de loopgraaf goede dekking hadden, besloot ikzelf met een kleine patrouille (korporaal WIESSEL, dpl. HONDEMA en een dpl. van het voor mij vreemde regiment) te trachten genoemde regimentscommandopost te bereiken, teneinde de van achteren hinderende vuren verlegd te krijgen. Een eindweegs genoemde boschrand genaderd, werden wij echter door den vijand zoo zwaar onder vuur genomen, dat verder gaan uitgesloten was. Op datzelfde moment wierpen vijandelijke vliegtuigen een aantal bommen in onze onmiddellijke nabijheid. Toen ik met mijn patrouille in de loopgraaf terugkeerde, bleek de bomaanval geen slachtoffers te hebben gemaakt. Het was toen omstreeks 13.30 uur.
De toestand was toen zoo: Van mijn compagnie was slechts plm. 1/3 gedeelte tot genoemde loopgraaf doorgedrongen. De rest heeft deze lijn niet bereikt. Geen verbinding met de rest van het bataljon. Hinder vuur van achter. Vuur van den vijand voor mij. Ik kreeg den indruk geisoleerd te zijn. Ik zag toen plm. 250 Meter links van mij een groep Nederlandsche militairen en besloot, gezien ook, dat ik voor mij prikkeldraad had, de loopgraaf te verlaten en mij aan te sluiten bij de militairen, die ik links gezien had. Ik moest daarvoor over een open weiland en zoodra ik mij met mijn menschen verspreid op dat weiland bevond, werden we zwaar onder vuur genomen en vielen er verscheidene gewonden. Ik overzag de toestand goed. Op ieder die zich maar even bewoog werd gevuurd. Plotseling zag ik, dat enkele van mijn voorste menschen op gingen staan en met omhoog gehouden zakdoek in de richting van den vijand liepen. Naderhand bleek, dat deze de Nederlandsche militairen, die ik links op het terrein had waargenomen, hoorde roepen: "Jongens, geef je over, wij zijn ook gevangen genomen."
Tevoren heb ik geen oogenblik gedacht, dat dit gevangenen zouden zijn. Ik neem nu aan, dat deze krijgsgevangenen opzettelijk door den vijand daar zoodanig zijn opgesteld om mij te bewegen naar die richting te komen. Eenmaal in die hinderlaag terecht gekomen, kon ik voor noch achteruit en toen de voorste menschen zich overgaven en ik dit aantal steeds grooter zag worden, heb ik op de vraag van degenen, die in mijn onmiddellijke nabijheid lagen, of ze zich ook over mochten geven, inziende het nuttelooze van verder verzet, toegestemd en mij met hen overgegeven. Ik neem aan, dat het toen plm. 14.00 uur is geweest. Tot dit moment had ik nog geen enkele vijand in persoon waargenomen. Het voor hen bedekte terrein (boerenerven met boomen) en hun camouflage, hadden hun verborgen gehouden. Pas toen ik de erven, grenzend aan het weiland, naderde, zag ik den vijand in persoon.
Over het gedeelte van mijn compagnie wat niet de lijn bereikt heeft en teruggetrokken is, heeft de reserve 1e Luitenant O.A. STRADMEIJER van mijn compagnie het commando gevoerd.
Apeldoorn, 16 April 1942.
De Reserve Kapitein,
Voormalig Commandant 3-I-29 R.I.,
(get.) J. Helder.
|