Relaas van korporaal Wiesell, dienstplichtig korporaal bij Staf-29 R.I.
We leven augustus 1939, als de algemene mobilisatie wordt uitgeroepen. We zijn net aan een vakantie begonnen als na twee dagen er een marechaussee bij het huisje aan het strand in Wijk aan Zee komt, en de vraag gesteld wordt of ik die of die ben. Zo ja, dan is direct opkomen verplicht, op een leeftijd van 30 jaar. De volgende morgen ga ik mij melden bij het opkomstpunt in Gouda en wordt ingedeeld bij de Staf van het 29e Regiment Infanterie en krijg een opdracht om me te melden bij een dierenarts, om assistentie te verlenen bij het vorderen van paarden uit de omgeving van Gouda. Deze taak duurt 10 dagen tot er niets meer te vorderen valt. Nu word ik met de troep naar Batenburg vervoerd.
Batenburg aan de Maas, 500 inwoners, krijgt een invasie van 3000 militairen die gehuisvest moeten worden. In elk huis of gebouw en stallen wordt inkwartiering verlangd. We komen met 10 anderen in een paardenstal terecht, het tocht er als de hel en na enige tijd wordt verder gezocht naar een beter onderkomen. We vertrekken dan ook snel naar de overkant van de Maas naar Megen, 1800 inwoners, dat een iets betere huisvesting kan garanderen. Ons wordt bij een olieventer een woning toe gewezen en we krijgen de zolder van het huis als slaapplaats.
Nog niet al te best, maar we maken er het beste van. Onze taak wordt een Compagnies-loopgraaf te maken bij Erp aan de Maas. In het begin is het daar wel uit te houden, maar later als de vorst invalt, moeten we met pikhouwelen proberen een goede verdediging in een keiharde bevroren grond te maken. Er wordt flink wat kou geleden in die periode, totdat in januari 1940 er een gespannen toestand ontstaat omdat men op een inval moet rekenen, dus steeds alarm. Verloven worden ingetrokken en we wachten af. Bij het naderen van de maanden april en mei, wordt de paraatheid nog verder opgevoerd.
En op 10 mei is het dan zover: tientallen vliegmachines en de meest wilde geruchten komen ons overvallen. We krijgen opdracht om de stelling te verlaten en door het Maas- en Waalgebied naar richting Oijen en Lithoijen te gaan, daar was een pontonbrug over de Maas. Hier overheen gaan was nou niet bepaald een lolletje, steeds vliegtuigen laag overvliegend, en maar met de geweren aan boord schieten op alles wat bewoog. Enfin, we zijn er in looppas overheen gekomen, ten koste toch nog van wat slachtoffers. We vertrokken uit Megen zonder eten, onderweg zou de keukenwagen komen, die kwam later met stampot andijvie die al 3 dagen onderweg was. Het stonk de pot uit. Dan maar de koeien gemolken, die stonden te loeien met uiers vol melk want er woonde niemand in dat gebied.
Nu hadden we het geluk dat in onze groep twee boeren uit Landsmeer aanwezig waren, voor de rest waren het Rotterdammers en Amsterdammers. Die boeren dus onder de koeien en uit onze helmen die warme melk opgedronken. Nou, we hebben het geweten, een lege maag en die warme vette melk. Een heel bataljon langs de kant met darmklachten. Dan maar een paar kleine winkeltjes geplunderd, wat chocola en koekjes was ons maal. Waar we naar toe moesten was ons onbekend. Uiteindelijk kwamen we doodmoe in Wijk bij Duurstede aan, totaal op. Daar probeerden we wat op rust te komen, maar dit was echter van erg korte duur. We kregen een school toegewezen en probeerden maar wat te slapen. Vervolgens een oproep: per bataljon naar een smid om het koperen embleem op onze helm er af te slaan, want dat was levensgevaarlijk. Diverse soldaten hadden dat met hun dood moeten bekopen: de kogel vrat zich in het koper en doorboorde dan het voorhoofd en de persoon was op slag dood. De ondervinding was de beste leerschool. We zouden met trailers verder worden gebracht, waar naartoe was onbekend. Eerste Pinksterdag: weer lopen, van rust was geen sprake.
We hadden het doel haast bereikt, toen in het diepe donker enige wagens ons achterop kwamen. Enige paarden voor de kanonnen waren op die weg in prikkeldraad op hol geslagen en moesten worden afgemaakt. Een consternatie, niet te beschrijven. Omdat we dachten dat de vijand reeds op die weg was gekomen, was de verwarring ten top gestegen.
Enfin, de laatste kilometers reden we dan (naar later bleek) naar de Grebbelinie. 's Nachts opgesteld in de bossen. Daar moesten we met de bajonet op het geweer de bossen uitkammen, op zoek naar de vijand die er niet was. Op die morgen om 5 uur stond onze artillerie daar opgesteld en begon te schieten richting Wageningen. De troepen lagen in een mum van tijd op de grond en er werd van alle zijden geschoten waardoor nog meer consternatie ontstond. Wisten wij veel hoe de vork in de steel zat. Een paar bataljons werden over de Cuneraweg bij Achterberg naar boven op de Berg gestuurd, om het 8e Regiment, dat reeds vanaf vrijdag daar zonder rust aan het vechten was, te gaan ondersteunen. We hadden een compagnies-loopgraaf goed bewapend ingericht en nu maar proberen om de bedreigde punten te helpen verdedigen.
Tweede Pinksterdag 's morgens hadden de Duitsers Stuka's ingezet om die loopgraaf te kunnen bombarderen, want ze kwamen er niet langs. Na een twintig minuten durend bombardement was de loopgraaf onhoudbaar geworden en moesten we die verbinding opgeven. Aan het eind van die loopgraaf kregen we ook vuur van achteren, een man of veertig kwamen de loopgraaf uit en probeerden te weten te komen waar dat vuur vandaan kwam. De vijand zat reeds in de bomen achter ons. Enigen kregen de volle laag en ook ik werd door schoten met een mitrailleur geraakt. Drie schoten door de onderbenen, een schot in de schouder en één tegen mijn helm, maar die ketste gelukkig af. Onze kapitein stak na overleg de witte vlag naar boven en we werden krijgsgevangen gemaakt. Alles wat lopen kon moest zich overgeven. De lichtgewonden werden ook meegenomen en de zwaar gewonden zouden worden opgehaald. 's Maandagsmiddags om 5 uur kwam een SS soldaat met het schuim op z'n mond bij me en commandeerde "Hände hoch!". "Das kan ich nicht, ich habe ein schulterschoss". "Schweinhunde, haben sie waffen?". "Nein, ich habe nichts, aber haben sie wasser?". Ik werd gefouilleerd op de grond en hij beloofde water te brengen. Drie dagen heb ik daar gelegen, onder het bloed en de kippenveren en maïsmeel want er was een zak met meel door een granaat getroffen en ik kreeg alles over mij heen. Het was woensdag geworden. 's Nachts veel mist, overdag veel zon, maar als ik mij bewoog spoot het bloed aan alle kanten uit mijn benen.
Het ene been was vlak boven de voet door een dubbel schot geraakt en bij het andere was het scheenbeen gespleten en stak dit van voren en van achteren door mijn huid heen. Teneinde raad heb ik met kleine latjes geprobeerd mijn benen te spalken, daardoor werd het bloedverlies beperkt. Echter, geen water was een verschrikking totdat ik 's avonds kruipend over de grond, wat met veel pijn en bloedverlies gepaard ging, naar een boerderij ("De Gelpert") vlakbij gekropen om in godsnaam wat water te zien te krijgen. In de boerderij was niemand. Ik lag voor de pomp in de keuken, maar de kracht om de zwengel naar beneden te krijgen was er niet. Daardoor meende ik als er niet snel hulp kwam, dan was het met mij afgelopen.
Ik heb een deur in de keuken opengedaan en ben toen daar een trapje afgevallen en kwam in water terecht en daar stonden diverse inmaakpotten en flessen op een plank. Met stokjes, liggend in het water, heb ik een fles appelsap van een plank weten af te krijgen. De hals daar vanaf slaan was een hele toer, daarna die fles half leeggedronken. Ik werd zo dronken als een kanarie. Ik lag daar half bewusteloos te zingen en heb nog de kracht kunnen vinden om via het kleine trapje tree voor tree weer boven te komen. Mijn dorst was gelest en de dronkenschap was een hele belevenis.
Een buurvrouw (Mevrouw Rauw) van de boerderij daarnaast (aan de Cuneraweg) kwam van de evacuatie terug en kwam donderdagmorgen eens naar het huis kijken. Er was daar een granaat ingeslagen, en ze was nieuwsgierig om de schade te zien en in de keuken vond ze mij. Ze is direct haar man gaan halen en met behulp van een deur uit het huis heeft men mij naar haar huis gebracht. Toen ik uit de bewusteloosheid bij kwam, werd ik gevoerd met beschuit en een slok cognac. Haar zoon is op de Cuneraweg gaan staan om te proberen hulp te krijgen. Na twee uur kwam een Duitse en een Hollandse dokter met twee "Sanitäters" binnen. Ze hebben mij zo goed mogelijk gewassen. Er kwam een vrachtwagen met een hoop hooi voorrijden en ik werd naar Renkum toe gebracht, daar was een noodhospitaal ingericht in het vakantiehuis van de Amsterdamse Bank. Noodverbanden werden aangebracht, kreeg een morfine-injectie en werd in een bed gelegd. Vrijdagmorgen kwam een ziekenauto die mij naar een Kriegslazaret bracht in Arnhem. Direct op de operatietafel, een kapje op en alle leed was op dat moment vergeten. Toen ik bij kwam, lag ik in een bed met 2 gipsbenen, mijn hoofd in het verband en op mijn schouder een grote dot watten met pleisters vastgezet.
We lagen met vijf Hollanders en de rest allemaal SS troepen van de Leibstandarte Adolf Hitler. Zes weken lag ik daar tussen die fanatici in, heb me vaak geërgerd aan hun gebral. Wat een tuig, ze waren voor geen reden vatbaar. Je lag je de hele dag te ergeren. Snotneuzen waren het (ik was de oudste van de zaal en was 31 jaar), er was geen praten bij met die lui. Na weken moesten we daar vandaan en werden we naar het Militair Hospitaal op de Heuvel in Arnhem gebracht. De Duitsers hadden echter eerst alles wat ze konden gebruiken er vandaan gesleept. Tot September ben ik daar geweest, ben daar nog vier keer geopereerd en bij de vijfde was een betere operatiezaal voor mij nodig. Ik ben op transport gesteld naar Utrecht naar het oude Militair Hospitaal op de Springweg. Het was nodig dat ik nog 6 keer op de operatiekamer moest verschijnen, totdat ik in februari 1944 voorgoed naar huis kon met een invaliditeit van 40%. Later bij nakeuring werd dat 60%.
Tijdens mijn verlof uit het hospitaal was ik bij de Raad van Verzet (R.V.V.) toegetreden en heb als militair, militaire strijdgroepen helpen oprichten. Want het zat bij mij nog steeds erg diep, na al die narigheid. Later heb ik op het Stadhuis in Amstelveen moeten komen om het Verzets-herdenkingskruis in ontvangst te mogen nemen. Dat is mijn verhaal in grove trekken.
Een dienstplichtig korporaal van de Zandhazen.
De Heer Wiesell.
|