Schrijven aan de familie van de gesneuvelde soldaat G. Migchelbrink

van sergeant-majoor-instructeur B.L.A. Blom, commandant 3e sectie 1-III-8 R.I.


Den Haag, 17 Mei 1946

Hoog Geachte familie Migchelbrink,

Ik wil beginnen, door mij bekend te maken, als de onmiddellijke commandant van Uwe gesneuvelde zoon en thans geridderd, G. Migchelbrink.

Ondergeteekende is namelijk de sergeant-majoor-instructeur B.L.A. Blom, tijdens de gevechten in de voorposten [tussen] Wageningen en de Grebbeberg op 10 en 11 Mei 1940 commandant van de 3e Sectie 1-III-8 R.I. Ik heb kort na mijn terugkomst uit krijgsgevangenschap in 1940, U in 't kort een en ander bericht, doch nimmer antwoord hierop ontvangen. Mogelijk heeft dat schrijven U nooit bereikt. Thans wil ik nog eens probeeren met U in contact te komen. Ik ben namelijk 14 Mei j.l. bij de eerste groote plechtige herdenking geweest, op het Grebbekerkhof, en kreeg daar ten aanhoore, met vele honderden aanwezige oud-strijders, dat Uwe gesneuvelde zoon, begiftigd is, met het hoogste Eereteeken, waarmede een krijgsman kan worden onderscheiden, namelijk als Ridder 4e Klasse der Militaire Willemsorde. En nu deze hooge onderscheiding moge voor U allen een kleine voldoening, voor het onnoemelijk zware offer gebracht, dit moge U allen sterken.

Bij de uitreiking van de hooge onderscheiding voor hem, is er weer heel wat in mij omgegaan. Uw zoon is met mij en zijn kameraden uit de sectie ten strijde getrokken, en wij hebben ons gegeven, voorwat het Vaderland van ons verlangde. Helaas heeft Uw zoon en zijn medestrijder Riggeling, (die naast hem rust op het kerkhof), niet mogen overleven. Ik kan U verklaren, dat hij een kranig en heldhaftig soldaat is geweest. Een opdracht van mij, die U nu wel bekend zal zijn, redde mij uit een zeer moeilijke positie, hij aanvaarde die opdracht vrijwillig, en volbracht die taak met heldhaftige correctheid. Hij sneuvelde op het moment, toen wij totaal door den vijand waren ingesloten, en de ons opgedragen taak hadden vervuld. Wij waren toen in Gods hand overgeleverd, die over leven en dood beschikt, en Uw zoon en Riggeling na een zware en vermoeiende strijd, door die Duitsche barbaren werden neergelegd. Dit was ook een smartelijk verlies voor mij en zijn kameraden. Helaas geachte en diepgetroffen Familie, het heeft zoo moeten zijn. Ook wij, zijn kameraden, zullen hen nimmer vergeten, en jaarlijks zullen wij hen gaan herdenken, bij hun laatste rustplaats op de Grebbe.

Mijnheer Migchelbrink, ik heb nog moeite gedaan, om U te bereiken en te spreken op het kerkhof, doch door de overweldigende drukte, kon ik U niet meer terugvinden. Ik had nog graag enkele woorden persoonlijk met U willen wisselen. Wij, zijn kameraden, hebben een oogenblik vertoeft bij zijn laatste rustplaats, en hem in stilte nogmaals herdacht.

Thans geachte Familie, heb ik een beleefd verzoek, zou het niet mogelijk zijn, van hem een foto te mogen ontvangen. Ik zou daar zeer mede ingenomen zijn.

Tevens hoop ik van U te morgen vernemen, of U in 't bezit bent gekomen van dit schrijven, met nogmaals met oprechte deelneming bij het verscheiden van Uw zoon.

Met vriendelijke groeten van zijn oud-commandant,

B. Blom.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Den Haag, 18 Juli 1946

Zeer Geachte familie Migchelbrink,

Door omstandigheden was het mij niet mogelijk, U eerder een en ander te doen toekomen. Na eerst een klad te hebben gemaakt, zou een kennis van mij het op een machine overtikken. Dit heeft hij dan gedaan, hoewel niet zoo mooi, maar het is toch niet te lezen. Hij heeft van verschillende machines gebruik moeten maken, zooals U zelf wel kunt zien. Ja, dat zijn de tijdsomstandigheden, alles oud spul. Maar enfin, ik hoop dat het goed is.

Tweede Pinksterdag ben ik niet in Rhenen geweest, door ziekte omstandigheden. Doch volgende jaar hoop ik [een] Uwen te mogen ontmoeten.

Deze week kreeg ik een schrijven van Kolonel Hennink, waarin hij nog mededeelde, U gesproken te hebben op 14 Mei j.l.

Hierbij dan nog ingesloten een foto en schets. De foto geeft aan de ingang van onze loopgraaf, hoewel deze ongeveer 6 à 7 maanden na Mei 1940 is opgenomen. De ingang is gedeeltelijk weg gegraven, om een der boomen vrij te maken, zooals U wel kunt zien op de foto. Laat U mij eens weten, of het door mij gestuurde in Uw bezit is gekomen. Bovendien zou ik er zeer veel prijs op stellen, een foto van Uw zoon te mogen ontvangen. Van Riggeling heb ik er ook een. En ongevraagd sluit ik hierbij in een foto van mezelf, in oud uniform.

Verblijf ik in afwachting, met vriendelijke groeten,

B. Blom.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Zeer Geachte Familie Migchelbrink,

Klik hier voor een uitvergroting
Dienstplichtig soldaat Gerard Migchelbrink - 3e sectie 1-III-8 R.I.
Hierbij doe ik U toekomen, de door U gevraagde bijzonderheden die betrekking hebben op wijlen Uw zoon en broeder (onder mijn commando) op de dagen 10 en 11 Mei, totdat wij hem helaas achter moesten laten. Ik zal probeeren dit zoo duidelijk mogelijk weer te geven.

Vanaf de opkomst in 1939, is hij bij mij in de sectie geweest. Ik heb hem leeren kennen als een rustige bedaarde jongen, die zijn plichten als soldaat wel degelijk goed kende, zich als zodanig gedroeg en handelde.

Zoals ook U bekend, werden wij van 9 op 10 Mei 's nachts gealarmeerd (dit was echter al meer voorgevallen) dus toen wij dan van Wageningen afmarcheerde, konden wij ook niet inzien, dat het toen werkelijkheid zou worden. Op het ogenblik dan, dat wij bij onze steunpunten waren aangekomen, kwamen de eerste Duitsche vliegtuigen over ons heen. Kort nadien kwamen de eerste berichten bij ons binnen, dat wij in oorlog waren met Duitschland.

Zooals hierboven reeds vermeld, voerde ik het commando over de 3e sectie van 1-III-8 R.I. en onze steunpunten waren gelegen in de Boomgaard 'Boomlust' en rechts van de Wageningsche afweg. Een foto en een kleine schets van het door ons bezette terrein is bijgevoegd. De foto geeft de ingang van het door ons bezette steunpunt en de plaats waar wijlen Uw zoon en Riggeling sneuvelde. Mijn sectie was verdeeld over drie steunpunten, elk bezet door één groep. De eerste groep lag langs de straatweg, de tweede groep links van de afweg en de derde groep rechts van de afweg. Ik voegde mij bij de 2e groep, die het dichtst gelegen was bij de commandopost van den compagnie-commandant.

De eerste dag verliep voor ons vrij rustig en ook des 's nachts was er nog weinig te beleven. Alleen wat patrouillegang en enkele posten die ter beveiliging waren uitgezet. Nu was het erg opvallend dat al mijn mannen zich vrij rustig gedroegen en van zenuwachtigheid was bij geen van allen iets waar te nemen.

Klik hier voor een uitvergroting
Schets van de opstelling van de 3e sectie 1-III-8 R.I. in de voorpostenstrook (1946)
Wij hadden alleen te maken met overvliegende vijandelijke vliegtuigen en dan meestal nog op groote hoogte. In den nacht van 10 op 11 Mei waren berichten binnen gekomen van de uitgezonden patrouilles, dat de Duitschers Renkum waren binnen gevallen. Daar bleef het bij tot het aanbreken van de dag. Doch toen brak de hel los, dat begon met het wederzijdsch artillerievuur. Wij hoorden dan duidelijk het geluid van die overkomende projectielen. Ook toen bleven mijn mannen rustig. Want terwijl de granaten over ons heen suisden, gingen de meeste (die nog kans hadden gezien een dutje te doen) zich nog waschen en wat opknappen.

Steeds werd nu de omgeving onveiliger en gevaarlijker, doordat vermoedelijk inschietprojectielen in onze omgeving ontploften. Toen kregen we de eerste kruitdampen in de neus, waarvan enkelen reeds dachten dat dit gas zou zijn. Ik stelde ze echter spoedig gerust, toen ik hun daar een en ander over mededeelde. U kunt zich indenken, dat er toen wel eenige spanning kwam, daar wij geen van allen ooit een en ander hadden meegemaakt. Deze momenten waren voor ons de zogenaamde vuurdoop. Wij wenden daaraan vrij spoedig.

Kort nadien, volgden andere tonelen waaraan we onze aandacht moesten geven. Ik kom dan aan op het tijdstip, waarop we de volle laag kregen. Dit was, toen de opstellingen vóór, links en rechts van ons de volle laag kregen. sommigen moesten wijken, anderen verlieten (soms onnoodig) uit eigen beweging de stelling.

De meeste van mijn mannen waren geweldig actief, waaronder ook Migchelbrink. De opstelling waarin wij ons bevonden, gaf niet altijd dat uitzicht dat noodzakelijk was om de steeds dichter naderende vijand op de korrel te nemen. Dan gingen ze uit eigen beweging boven de borstwering uit liggen vuren, daar de zoogenaamde schietsleuven in het steunpunt aangebracht daar niet zooveel gelegenheid toe gaven. Ik heb ze daar meerdere malen moeten afhalen, omdat ze zich teveel moesten blootstellen en bovendien waren ze dan meer kwetsbaar om door de vijand getroffen te worden.

Toen kwam het oogenblik dat Migchelbrink individueel in actie kwam. De post geplaatst aan de uitgang van het steunpunt, meldde op een gegeven oogenblik dat er een witte vlag geplaatst was op een der steunpunten (zie schets). Dit was een opstelling van een sectie zware mitrailleurs, die gelegen was aan den rechterkant van de Afweg, ongeveer 50 meter bij onze opstelling vandaan. Nu is het plaatsen van een witte vlag of iets dergelijks, het teken 'ik geef mij over' of 'we staken de strijd'. De in de omgeving gelegen opstellingen zouden dan ook het vuur moeten staken, in verband daarmede. Dit zijn bepalingen vastgelegd bij conventies. Ik kon hier echter niet mee accoord gaan.

Klik hier voor een uitvergroting
De stelling van de 2e groep 3e sectie 1-III-8 R.I. (1940) » meer
Hierbij een kleine toelichting waarom ik daar niet mee accoord kon gaan. Ik ben vanaf mijn 18e levensjaar in militaire actieve dienst en in 1940 had ik toen reeds ruim 35 dienstjaren. Ik heb dus in al dien tijd heel wat lichtingen in opleiding gehad. Hun op te leiden voor oorlogssoldaat, hun tot voorbeeld te dienen in vredestijd maar toch zeker in oorlogstijd, 'Getrouw aan Koningin en Vaderland', dat zag ik uit overtuiging als mijn taak.

Onze taak nu was standhouden tot de laatste man en de laatste patroon. Ik realiseerde mij ook dat ik de verantwoording droeg over een aantal jonge menschen. Ik heb daar rekening mee gehouden en naar eer en geweten gehandeld, gewaakt over hun als dit mogelijk was en hun niet noodeloos aan gevaren blootgesteld waar dit niet nodig was. Ik moet hier openlijk mijn voldoening neer schrijven over de schitterende samenwerking met de meeste van hun. Ze waren me trouw en gehoorzaam, ja ik was trotsch op hun. Dat vergemakkelijkte dan ook mijn commando.

Ik ga nu weer vervolgen. Dus toen men mij berichtte, dat die vlag daar geplaatst was, nam ik direct mijn maatregelen, want ik wenschte dat ding daar weg. Dat was nu niet zo eenvoudig want we lagen nog steeds onder zwaar artillerie- en mitrailleurvuur. Om kort te gaan, het gevaar dreigde aan alle kanten en toch moest die vlag daar verdwijnen. We waren niet van plan het gevecht te staken, bovendien was daartoe niet de minste reden. Ik heb toen eerst geprobeerd de verdedigers van het steunpunt met de witte vlag toe te roepen doch door het donderend geraas van het vijandelijke en eigen vuur bleek dat niet mogelijk. Ik heb toen even het plan gehad er zelf heen te gaan, doch ik begreep dat daar andere gevaren aan verbondenwaren, n.l. dat dan tijdens mijn afwezigheid, een gedeelte van de bezetting het steunpunt grootendeels uit angst zou hebben verlaten. En dat mocht ik niet riskeren, want dan zouden er vast veel meer slachtoffers zijn gevallen. Nu moet ik overigens naar voren brengen dat Migchelbrink de stelling niet verlaten zou hebben. Later heeft hij die kans gehad maar niet benut. Hij bleef met anderen zeer actief en kalm. na eenig overleg, besloot ik om een vrijwilliger te vragen. Ik deed zulks en als eerste meldde zich Migchelbrink. Hij nam dus op zich naar dat steunpunt te gaan. Alvorens daartoe over te gaan wees ik hem op de gevaren, die aan die opdracht verbonden waren.

Klik hier voor een uitvergroting
Prachtig schootsveld vanuit de stelling van de 2e groep 3e sectie 1-III-8 R.I. (1940) » meer
Ik gaf hem daarop de noodige aanwijzingen, waarop hij het steunpunt verliet. Ik heb hem toen zoolang dit mogelijk was, door aanwijzingen geleid totdat ik hem uit het oog verloor aan de andere zijde van de Afweg. Toen is hij door enkele greppels die daar gegraven waren naar genoemd steunpunt gegaan. Na ongeveer 15 minuten zagen we de bewuste vlag verdwijnen. Dit was voor ons het teeken dat hij daar gekomen was. Wij zaten begrijpelijk in groote spanning want nu moest hij weer die zelfde weg terug. Het heeft zeker wel 25 minuten geduurd voor aleer hij weer bij ons terug was, hoewel de afstand maar 50 meter was. Op een gegeven moment dan kwam hij met die vlag (dit bleek een witte handdoek te zijn die bevestigd was geweest aan een bajonet) opgevouwen in zijn mond onze stelling binnenstormen. Ik merkte dat hij geweldig nijdig was en daar was reden toe. Op dat oogenblik vroegen we hem niets, doch door zijn behouden terugkomst vielen we hem om de hals van blijdschap en feliciteerden hem.

Toen hij wat op verhaal gekomen was, deelde hij mij mede dat het bewuste steunpunt, waar die vlag gestaan had, in zijn geheel verdwenen was. Ook mijn rechtergroep moet toen verdwenen zijn. Die hebben uit angst en zonder eenig plichtsbesef eigendunkelijk hunne opstelling verlaten. Hij was hierover, zeer begrijpelijk, verontwaardigd. Bovendien was het verlaten daarvan toen nog niet eens nodig, want er was toen voor onze opstellingen nog weinig activiteit.

Kort nadat hij terug was van zijn uitgevoerde opdracht, kwam de vijand in front snel oprukken en hadden we onze handen vol om hen van het lijf te houden. We lieten ze steeds zoo dicht mogelijk naderen en dan gaven we ze de volle laag. Heel wat Duitschers hebben ze in het zand doen bijten. Ze kregen geen kans in front ons te naderen. Later kwamen ze in onze flank vanaf de straatweg en dat zou onze strop worden want van die zijde konden we ons niet verdedigen.

Klik hier voor een uitvergroting
Sergeant-majoor-instructeur B.L.A. Blom, commandant 3e sectie 1-III-8 R.I. » meer
De post geplaatst aan de uitgang meldde dat er een vijandelijk machinegeweer was opgesteld bij het linker steunpunt van mijn sectie, gelegen langs de straatweg Wageningen-Rhenen. Ik ging mij ervan overtuigen, gebruik makende van mijn kijker. En inderdaad was het steunpunt bezet en vuurde in onze richting. Nu was het niet zo gemakkelijk voor ons om die bezetting onder vuur te nemen. Men moest zich dan gedeeltelijk bloot geven. Migchelbrink was weer de man die dit opknapte. Na een inkeeping te hebben gemaakt in de rugweer, leidden we de vijand af door het steken van een helm, geplaatst op de monding van een geweer, buiten het steunpunt. Dit had als resultaat dat Migchelbrink kans kreeg de bediening van dat wapen op de korrel te nemen en na elk schot meldde hij mij (woordelijk): "majoor, die staat niet meer op". Bij waarneming zag ik dan dat een andere zich achter het wapen plaatste, die hij dan weer buiten gevecht stelde, totdat ze verdwenen.

Doch de vijand kon vanaf de grond weinig uitrichten. Toen maakten ze gebruik van de boomen in onze omgeving en schoten van daaruit in onze stelling. Aangezien de boomen al vrij dicht met bladeren waren, konden we niet waarnemen uit welke richting die schoten kwamen. Het werd dus in de loopgraaf (deze was 2,50 meter boven de begaande grond) zeer gevaarlijk en moesten wij gebruik maken van de schuilnissen en de zijweren die daarin waren aangebracht. Ik nam toen maatregelen om een en ander te weren. Ik had reeds tijdig de aanwezige scherpe eihandgranaten no. 3 gereed laten maken en daar ik de eenige was, die met deze handgranaten geoefend had, wierp ik ze persoonlijk in die richting waarvan ik dacht dat er op ons gevuurd werd. Het bleek invloed te hebben, want inderdaad hield het vuren op. Dit was echter maar een kort uitstel, want na een kleine pauze gingen zij tot de aanval over met het werpen van handgranaten. Dat kon dan het einde zijn. Toch hadden we veel geluk, want deze kwamen steeds terecht op het aangebrachte z.g. kippengaas, dienende ter camouflage. Ze wipten dan door de veering van het gaas telkens over de loopgraaf heen en kwamen dan voor de borstwering neer waar ze dan ontploften. Nu waren er openingen in het gaas waardoor wij konden werpen. Zouden er dus een of meer van die handgranaten door die openingen in de loopgraaf terecht zijn gekomen (en dit was hun opzet) dan waren we ten dode opgeschreven. En niet alleen door de scherven maar de mogelijkheid bestond dat de loopgraaf in zou storten en die kans was groot zoals bij andere steunpunten, die al even primitief waren gebouwd, is gebleken.

Ik kwam tot de overtuiging dat we geheel ingesloten waren door den vijand en dat we weinig of niet meer konden uitrichten met de middelen die mij nog restte. Waren we in het bezit geweest van scherpe eihandgranaten no. 1, ja dan hadden we mogelijk nog iets kunnen bereiken. De vijand had stelling genomen achter ons steunpunt en daar konden we hun niet meer bereiken. Zelfs vliegtuigen werkten daar aan mede. Doch door de maskeering van de fruitboomen, konden ze ons vermoedelijk niet zien. Hoewel mijn mannen zeer actief bleven, bleek het mij den strijd niet langer te kunnen voortzetten, om reden dat ik niets van de achter mijn steunpunt verzamelde vijand te weten kon komen.

Ik droeg de verantwoordelijkheid over een aantal jonge menschen en moest nu snel beslissen. Ik kon niets meer winnen maar heel veel verliezen. Dus nam ik het besluit me overwonnen te geven en de weerstand te staken. Er was toen nog niet een van mijn mannen getroffen, het was ongeveer 18.00 uur op 11-5-40.

Klik hier voor een uitvergroting
Ingang van de loopgraaf van de 2e groep - 3e sectie 1-III-8 R.I. (1940) » meer
Ik nam een geweer waarop een bajonet zat en stak daaraan een wit hoofdkussen gevuld met stroo en stak dit boven de borstwering uit. Op dat moment sprongen de Duitschers zwaar bewapend de loopgraaf in en kwamen met geweldige gillen "handen hoog" enz. door de ingang binnen stormen. We moesten toen één voor één door die gang het steunpunt verlaten. De allereerste waren Migchelbrink, Riggeling (die naast Uw zoon rust op het kerkhof) daarna Albers en zoo verder, ik ging zelf als laatste. Toen ik buiten het steunpunt kwam zag ik dat er twee mannen waren neergelegd. Ik wist toen nog niet wie dat waren omdat ze voorover lagen. Doch even nadien wist ik dat het Migchelbrink en Riggeling waren.

Van de 12 man waren er toen nog 10 over. De bezetting van het steunpunt bestond uit 1 sergeant, 1 korporaal en 11 soldaten plus ik zelf. Een van mijn ordonnansen, de soldaat Mulder, was omstreeks 15.00 uur door mij uitgezonden met een bericht naar de Compagnies-Commandant, doch was niet meer teruggekeerd (dit bleek niet meer mogelijk te zijn geweest).

Toen ging alles in een snel tempo. Toen ik buiten het steunpunt kwam, kreeg ik een overzicht van den toestand. Ik schatte hun aantal op ruim 60 à 70 man. We kregen opdracht onze uitrusting af te leggen en toen we daaraan voldaan hadden werden we op een ander gedeelte van het terrein op een hoop gejaagd. Dit ging gepaard met schelden, slaan en stompen. Het plan was kennelijk ons dood te schieten. Dat waren voor ons benauwde oogenblikken en mijn jongens gingen dan ook erbarmelijk te keer. Met drie machinegeweren stonden ze voor ons.

Doch wonder boven wonder, op het zelfde ogenblik dat ze ons nog op elkaar dreven kwam er een Duitsch officier vanuit het voorterrein aanstormen die gezien had wat er gaande was en die gelastte dat ze onmiddellijk daarmede zouden ophouden. En zo geschiedde het. Zoo waren we dan voor het oogenblik aan een groot gevaar ontsnapt.

Ze behandelden ons alsof we beesten waren. Nu moet ik even teruggaan. Bij het verlaten van het steunpunt was ook de soldaat Albers door een pistoolschot in den buik getroffen. Dit was mij eerst later opgevallen doordat hij steeds met zijn handen op zijn buik liep en later door uitputting is neergevallen. Hij is uiteindelijk overgebracht naar het Militair Hospitaal in Arnhem. Albers is later geheel hersteld naar huis vertrokken.

Wij moesten toen in het terrein aan de overzijde van de Wageningsche Afweg, achter de boerderij van Schut, in verspreide formatie voor hun uit met steeds de handen in de hoogte, in de richting van de Grebbeberg gaan. Na nog heel wat te hebben mede gemaakt, werden we dan onder strenge geleide overgebracht naar de Wageningsche Berg. We hadden toen 7 kwartier met de handen in de hoogte geloopen. Aldaar werden we ondergebracht in een leeg staande villa. We troffen daar vele andere krijgsgevangenen aan waaronder ook onze Compagnies-Commandant de kapitein Gouda.

Hier bleek n.l. dat wij de laatste groep waren vanuit de Voorposten en wij hadden dus het langst weerstand geboden. Alle steunpunten en commandoposten waren dus al veel eerder gevallen. Toen we dan na eenigen tijd wat op verhaal waren gekomen (want we waren geweldig vermoeid en afgetopt) konden we onze gedachten wat ordenen.

Ja, toen is er heel wat in ons omgegaan, te weten dat we drie mannen hadden moeten achterlaten en hoe! Dit is voor mij met geen pen te beschrijven. O, zoo droevig dat hunne jonge levens zoo vroeg reeds werden afgesneden. Ook ik kan en zal hun nimmer vergeten.

Klik hier voor een uitvergroting
Uitreiking van de Militaire Willemsorde der 4e Klasse aan de familie van Gerard Migchelbrink (14 mei 1946) » meer
Ik heb Migchelbrink, naar aanleiding van een verzoek dat tot mij gericht was, door tusschenkomst van de Kapitein Gouda, voorgedragen voor een onderscheiding op grond van de door hem verrichte krijgshandelingen. Dit geval heeft men dan van hoogerhand hoog aangeslagen en men heeft besloten om hem de hoogste onderscheiding die de krijgsmacht kent, te verlenen. Dat is de onderscheiding voor 'Moed, Beleid en Trouw', de Militaire Willemsorde der 4e Klasse. Hij heeft zich dan ook geheel gegeven voor Vorstin en Vaderland.

Tenslotte kan ik U gerust stellen dat hij niet heeft geleden en plotseling is gedood door een pistoolschot. Waarom ze op de eerste mannen geschoten hebben, is ook voor mij een raadsel gebleven. Het kan wraak zijn omdat we hun te lang weerstand hebben geboden. Maar ja God beschikte over hun levens en zijn wil geschiedde.

Geachte Familie Migchelbrink, ik hoop dat deze mededeelingen U eenige verzachting mogen brengen en niet opnieuw weer oude wonden hebben geopend, want dat zou mij ten zeerste spijten. Wij zijn strijdmakkers zullen hem nooit vergeten.

Hiermede wil ik besluiten.

's-Gravenhage, 25 Juli 1946
De sergeant-majoor-instructeur,

B. Blom.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 8.29 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 7.59 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 3
(PDF, 3.73 MB)