Schrijven van dienstplichtig soldaat J. van Hall
Afschrift.
Van Hall.
Herwen, 13 Nov. 1940
Daar ik bij de Verbindings Afdeeling was, kwamen wij met 3 soldaten in de commandopost van Kapitein Collette, voor aan de Greb. Toen de oorlog op 10 Mei over Holland losbrak, moesten wij 's nachts om 2.00 uur onze posten bezetten, om te controleeren of alle telefoonlijnen nog in orde waren. Alles was nog goed. Maar op 12 Mei begon de vijand met artillerie te schieten. Onophoudelijk kwamen de granaten op onze commandopost (cp.). Daar deze niet tegen voltreffers van granaten bestand was, werd er besloten om het maar te verlaten. De telefoondraden waren stuk, maken viel niet meer aan te denken, nieuwe uitleggen naar een andere cp. hadden wij niet bij ons. Toen zijn wij met zijn drieën naar het paviljoen gegaan om onze luitenant te raadplegen "Ga maar even rusten, als er morgen vroeg niet zo'n zwaar artillerievuur is, dan moeten jullie het morgenvroeg vlug repareren." kregen wij ten antwoord. De berichten met de kapitein die een nadere cp. betrokken had, moest door ordonnansen onderhouden worden. Maar hoe geheel anders kwam het uit, dan wij verwacht hadden. 's Nachts kwamen onze troepen al voor van de Grebbe en gingen al naar achteren. De vijand was de Grebbe overgestoken. Daar wij ten hoogste met 15 man aanwezig waren, moesten wij maar wachten op de dingen die komen zouden. De nacht verliep voor ons rustig. Den volgenden morgen kwam Majoor Landzaat en zijn officieren ook in het paviljoen. Wij moesten het paviljoen maar verdedigen. Om 10.00 uur begon de vijand op te rukken in de richting Rhenen. Daar de vijand in de nabijheid van het paviljoen door de bosschen kwam trekken konden wij hem goed met ons vuur bestrijken. Later kwamen er nog soldaten bij ons met 2 lichte mitrailleurs, die de vijand nog ontsnapt waren en op ons schieten waren afgekomen. De Majoor nam zelf de bediening van een mitrailleur op zich. Wij waren boven op een zolderkamer aan de voorzijde van het paviljoen met 5 man aan het schieten. In het geheele gebouw waren posten uitgezet om de vijand in het oog te houden. Al spoedig kwam de vijand. De mitrailleurs van ons begonnen te vuren, wij waren boven met de geweren aan het schieten.De Majoor en nog andere soldaten waren onder om de vijand op een afstand te houden. Als wij de vijand niet goed konden zien, dan werd het vuren gestaakt, daar er niet veel patronen in het paviljoen aanwezig waren. Dan was voor ons de tijd aangebroken om een sigaret te rooken. Maar al spoedig had de vijand gezien, waar al die schoten vandaan kwamen. Daar ze ons niet met de mitrailleur er uit konden krijgen, begon het geschut te schieten. Daar was 't paviljoen niet tegen bestand en het vloog in brand. Toen zijn wij maar naar onder gevlucht de kelder in, waar ook reeds de Majoor aanwezig was. Ga maar vluchten, de patronen zijn bijna op, verdedigen kunnen wij ons niet meer en bedankt voor jullie moedig gedrag, sprak de Majoor tot ons. Toen zijn wij met een groepje soldaten de kelder uitgegaan en door de verbindings-loopgraaf naar het hotel van Oord gevlucht, waar eerst het Bataljonsbureau gevestigd was, maar later met den oorlog naar achteren gegaan is. Bij het Hotel hebben wij ons overgegeven, vluchten konden wij niet meer daar wij heelemaal ingesloten waren. Wij moesten tot Wageningen loopen en vandaar af per auto naar Arnhem. De volgende morgen werden wij op transport naar Bocholt gesteld, waar wij veertien dagen in het kamp hebben doorgebracht.
Toen ging het verder Duitschland in naar Brandenburg, waar wij weer 15 Juni naar Holland konden vertrekken en op 19 Juni in Hengelo aankwamen. Den zelfden avond kon ik weer naar huis gaan. Wat de sergeanten Rombout en Dekker betreft daar kan ik niets over schrijven. Daar ieder op zijn post moest blijven, weet ik niet wie er allemaal in het paviljoen aanwezig waren. Het kan best mogelijk zijn dat deze sergeanten er bij geweest zijn, maar hier kan ik geen verklaring van afleggen.
Hiermede aan Uw verzoek voldaan te hebben teeken ik met
Hoogachting,
(get.) J. van Hall.
|