Schrijven van kolonel A.M.M. van Loon
Kolonel b.d.
A.M.M. van Loon
OVERVEEN, 30 September 1950
Aan: Luitenant Kolonel b.d. F.A.J. de Klerck
te 's G R A V E N H A G E
Onderwerp:
Inlichtingen
Bij ons onderhoud, nu al weer geruimen tijd geleden, handelende over verschillende gebeurtenissen enz. in de oorlogsdagen 1940 op de Grebbeberg, werden door U o.a. enkele onderwerpen aangeroerd waarop ik toen op dat ogenblik slechts kon antwoorden: Ik begrijp niet dat zoiets wordt beweerd of wel: Dat is niet mogelijk!
Ik moest mij toen hiertoe bepalen omdat U slechts volstond met de toevoeging: Wij weten meer.
Naar deze onderwerpen heb ik daarom een uitvoerig onderzoek ingesteld. Daardoor kan ik nu U het onderstaande mededelen.
1e. Uw mededeling dat MEN thans beweert dat ik op 12 Mei 1940 te Doorn brood met spiegeleieren en koffie zou hebben genuttigd.
Hiermede vang ik aan omdat uit deze bewering tot mijn spijt blijkt dat mijn verklaring over dit onderwerp afgelegd op 28 Januari c.q. 3 Februari 1948 voor de Commissie van onderzoek, waarbij U het secretariaat vervulde en welke verklaring toch door de Chef G.S. werd aanvaard door - roddelaars - blijkbaar nog niet als voldoende wordt beoordeeld.
Bovendien vang ik hiermede aan omdat het mij grieft dat MEN nog steeds durft veronderstellen dat ik mij te goed zou hebben zitten doen aan LUNCH en c.q. nu weer aan KOFFIE MET BROOD EN SPIEGELEIEREN op een tijdstip, dat alleen spoed geboden was en waarvoor dus toen allerminst aanleiding was.
Ik heb daarom oontact gezocht met de militaire chauffeur, die mij 12 Mei naar Werkhoven gereden heeft. Zijn adres mij eindelijk bekend zijnde heb ik hem verzocht mij zo uitvoerig mogelijk te willen beschrijven o.a. onze tocht die dag. Hij schrijft woordelijk (taal en stijlfouten neem ik daarbij zonder meer over.)
"Ik herinnert mij nog als de dag van gisteren dat U op Plantage Willem III bij Elst kwam en daar een groep militairen aantrof en die door U ter plaatse zijn toegesproken er was een officier bij, en die U mededeelde dat er voortdurend soldaten terugkwamen met ongeveer alles achterlatend, want hij zijde nog een half uur geleden zijn er al weer een twintig teruggekomen de een miste dit en de andere miste dat en zeide ik weet niet waar het heen moet, want ik kan ze aan geen andere wapenen of uitrusting helpen, want ik heb het ook niet en weet niet hoe gauw ik er aan moet komen. U heeft toen een lijstje opgemaakt van hetgeen ontbrak en is met mij naar Werkhoven gereden om het ontbrekende te halen. In Doorn heb ik van U wat te eten en te drinken gekregen, dit was brood met kaas en koffie, wat door U is betaald, dit eten heeft hoogstens 10 of 15 minuten geduurd. U dronk naar ik meen zelf een kop koffie en ging toen naar buiten en zei tegen mij als je klaar bent gaan wij direct verder want wij moeten zo gauw mogelijk terug zijn."
Hiermede hoop ik nu voldoende U te hebben overtuigd dat NOCH VAN LUNCHEN TE LEERSUM NOCH VAN BROOD MET SPIEGELEIEREN ETEN TE DOORN sprake is geweest.
2e Uwe mededeling over het wapperen van de vlag op mijn auto in de gevechtsdagen 1940.
Ook hieromtrent vroeg ik de chauffeur mij te willen berichten. Hij schrijft mij hierover:
"......toen U bij de wagen kwam en mij mededeelde, we zitten in de oorlog en wij gaan naar de Grebbe. Toen ik aan U vroeg Kolonel moet de vlag uit, toen U mij antwoorde nee nu wij in oorlog zijn rijden wij met het oog op de vliegtuigen zonder vlag."
U ziet hieruit dat ik reeds vóór het feitelijke begin der vijandelijkheden order heb gegeven geen vlag te laten zien. Ik herhaal dus dat elke bewering dat men mijn auto met ontplooide vlag heeft zien rijden in die dagen NONSENS is.
3e Uwe mededeling dat de vier mitrailleurs, welke in overleg met wijlen Majoor Landzaat voor bestrijking van het acces Grebbesluis en ingang holle weg waren aangewezen niet in hun nieuwe stelling zijn gebracht.
Ik verzocht inlichtingen aan daar ter plaatse opgesteld geweest zijnde of wel daar vertoefd hebbende militairen.
Onder hen is ook een reserve kapitein, die met verschillende andere militairen positief hebben verklaard dat de nieuwe opstelling der mitrailleurs wel degelijk is ingenomen en wel geruime tijd vóór het begin van de vijandelijkheden.
4e Uwe mededeling dat de Duitsers toch het eerst nabij de Grebbesluis de stelling zijn binnengedrongen en niet bij Heimerstein.
Ook naar deze bewering stelde ik ondanks het gestelde voorkomende in mijn rapporten en latere berichten nogmaals een onderzoek in.
Het gelukte mij o.a. in contact te komen met een compagniecommandant, een reserve kapitein, wiens opstelling in de gevechtsdagen was in voorste lijn tussen de weg Wageningen-Rhenen en de Heimersteinselaan.
Met hem in het terrein zijnde op de Grebbeberg bevestigde hij geheel de in Mei 1940 hierover op mijn commandopost binnengekomen berichten. Pertinent verzekerde hij mij dat de Duitsers het eerst bij Heimerstein de stelling zijn binnengevallen.
Mede in dit verband heb ik ook getracht nadere gegevens te verkrijgen over de staat van afwerking van de versperring langs de oostzijde van de Grift (vervaardiging opgedragen aan personeel van 4 M.C.) op 10 Mei 1940.
Veel positiefs vernam ik daarover niet. Men is van het Zuiden uit begonnen nabij de noordrand van de werkjes voor de Grebbesluis. Slechts een zeer klein gedeelte zou gereed gekomen zijn. Ter hoogte van Heimerstein was men nog niet gekomen. Men zou daar zelfs nog niet de nodige palen in de grond hebben geslagen.
5e Ten slotte Uwe mededeling dat de samenwerking van de onderdelen van mijn Staf, n.l. Artillerie en andere delen, in de gevechtsdagen te wensen heeft overgelaten.
Ik vond hierin aanleiding aan alle nog bereikbare officieren (ook die der Artillerie) van mijn toenmalige Staf een gelijkluidend schrijven te richten, waarin ik hun verzocht mij RONDUIT hun oordeel over die samenwerking te doen weten.
Zonder uitzondering verklaren allen dat bedoelde samenwerking uitstekend was. Enkelen uitten in scherpe bewoordingen hun boosheid over deze VERDACHTMAKING zoals zij het noemden.
Een der bedoelde officieren, vermoedende dat dit wellicht als een gebrek aan samenwerking opgevat zal zijn, bracht nog eens mijn houding naar voren, aangenomen tegenover een tweetal sectiehoofden in de voormiddag van 13 Mei n.l. mijn weigering om de commandopost toen te ontruimen.
Ik haal dit slechts volledigheidshalve hier aan; ik oordeel het toch onmogelijk dat dit onder samenwerking is te brengen. Dit was een beslissing van mij als Divisiecommandant, waarbij elke mij ondergeschikte zich onvoorwaardelijk had neer te leggen.
Wat echter hoofdzaak is, is n.l. dat NIEMAND iets ten nadele van bedoelde samenwerking naar voren heeft gebracht.
En hiermede besluit ik deze toelichtingen c.q. rechtzettingen. Ik stelde deze brief hoofdzakelijk samen ter behandeling van het voorkomende onder ten 1e, ten 2e en ten 5e. Het aldaar besprokene raakt mijn persoonlijk optreden in de oorlogsdagen Mei 1940. Het door U in Uw mededelingen aangeroerde behelst critiek, die - zoals ik vertrouw te hebben aangetoond - ongegrond en dus onrechtvaardig is.
Ik voeg er nog aan toe dat ik nu voor de laatste maal mij moeite heb gegeven en kosten heb gemaakt om, blijkbaar losweg geuite beweringen recht te zetten.
Wat mij in de toekomst ook verder ter ore moge komen over de gebeurtenissen en handelingen in de oorlogsdagen op of om de Grebbeberg; ik zal er niet meer op ingaan.
De Kolonel b.d.
A.M.M. van Loon.
|