Schrijven van reserve-eerste luitenant G. Kuyper
Afschrift
Reserve 1e Luitenant G. Kuyper.
1-II-19 R.I.
Onderwerp: Krijgsgeschiedenis.
19 September 1941
Uw verzoek om inlichtingen d.d. 17 September 1941, genummerd Afd. 1 c, nr. 1927, bevestigde mij de indruk, dat het hoogst gevaarlijk moet zijn, uit het materiaal dat in de tegenwoordige omstandigheden toevloeit, vast conclusies te trekken omtrent onze krijgsgeschiedenis Mei 1940.
De slechten verschaffen, teneinde hun eigen paadje schoon te vegen, een aantal hoogst onbetrouwbare en vermoedelijk ook onontwarbare gegevens, de goeden zullen voor een groot deel, vóór ze alle belangrijke ervaringen mededelen, meer geconsolideerde toestanden afwachten. Eerstgenoemden gevoelen zich in talloze gevallen gebaat met een ongunstige afschildering van wat aan goeds werd verricht, laatstgenoemden zullen allicht niet alle tekortkomingen openleggen, die ze bij anderen hebben ontdekt.
Ik kan mij niet voorstellen, dat mij op losse gronden - of misschien om mij uit mijn tent te lokken - na alles wat is geschied, een onrechtvaardige brief als de hierboven aangegevenen wordt toegezonden. Is dit dan ook niet het geval, dan moeten de door U bedoelde gegevens wel falikant onjuist zijn, en dit zonder noodzaak, daar mijn ervaringen en handelingen bij mijn meerderen, door U zeker ondervraagd, tot en met de Commandant der IVe Divisie (IIe Legerkorps) wel bekend zijn en ik na de terugtocht in de onmiddellijke nabijheid verkeerde van Van Apeldoorn van II-19 R.I. en van de Commandant 19 R.I., de Luitenant-Kolonel S.H. Smits.
Vergeeft U het mij, wanneer mijn ontsteltenis over het gehalte van het verkregen materiaal mij de indruk, waarin ik versterkt werd, in de brede deed weergeven. Dit kan misschien zijn nut hebben en het geschiedde niet uit bedilzucht: als historicus en Nederlander is mij Uw streven naar een "juiste geschiedschrijving" zeer dierbaar.
Voor die geschiedschrijving kan ik U echter niet veel belangrijk materiaal verschaffen, daar tengevolge van een bijzondere opdracht door mij en mijn Sectie, naar verhouding althans, weinig werd doorleefd.
Ten bewijze diene het volgende overzicht van het doorleefde:
10 Mei. Vrijdagmorgen vroeg, nadat de sectie gereed is gemaakt en van rijwielen voorzien, opdracht van Commandant 1-II-19 R.I. ontvangen (ingevolge bataljonsorder en op last van de Divisiecommandant) mij met mijn sectie bij Commandant IVe Divisie te melden. Aldaar aangekomen tot taak gekregen: bewaking der prikkeldraadversperringen om commandopost IVe Divisie, bewaking der toegangswegen tot de commandopost, patrouillegang in het omliggende terrein.
In deze functie beleefde ik niets dat vermeldenswaard is, tot op Maandag 13 Mei.
13 Mei. Maandagmorgen, bij thuiskomst van patrouillegang, de Luitenant-Adjudant van II-19 R.I., reserve 1e Luitenant F. van Capelle, gesproken, die mij vertelde, dat de compagnie stand hield op de Grebbeberg. Dit moet omstreeks te elf uur zijn geweest (de tijden zitten niet vast in mijn hoofd, doch het was in ieder geval vóór twaalven). Onmiddellijk daarna mijn driemanspost bij ingang commandopost gecontroleerd, waarna ik mij naar groepsschuilplaats nr. 2 begaf. Voordat ik daar aankwam, na een korte artilleriebeschieting, naar mijn driemanspost teruggeroepen, waarvan één man zwaar en twee lichtgewond bleken. Toen ik met de zwaargewonde bezig was, passeerde snel een militaire auto met de Commandant IVe Divisie. Uit die auto werd mij gelast: "Terug naar Elst". Daar ik hiervan niet veel begreep, onderzocht ik, met uitzondering van de keuken, de gehele commandopost en vond deze verlaten. Daarop trok ik mij met mijn sectie uit de commandopost terug en begaf ik mij naar Elst, waar ik mij tenslotte aansloot bij een compagnie van III-20 R.I., onder reserve Kapitein Van der Kooy, om mede te helpen aan dekking terugtocht der vluchtende Grebbetroepen (Reserve Kapitein Van der Kooy vermeldt dit in Mavors XXXIV. 9. blz. 556).
Op bericht, dat 19 R.I. zich bij Amerongen moest verzamelen, verliet ik na bespreking met de reserve Kapitein Van der Kooy, mijn opstelling, teneinde mij naar Amerongen te begeven. Aldaar nam ik als opvolger Compagniescommandant het commando van 1-II-19 R.I. op mij, daar de Compagniescommandant, reserve Kapitein D.C. Alewijk, vermist werd.
Met het verzamelde deel van 1-II-19 R.I. begaf ik mij in opdracht van Commandant II-19 R.I. per rijwiel naar Cothen en vandaar op nader bevel naar fort Honswijk, alwaar ik mij in de vroege morgen aan de ingang bij Overste Smits meldde.
14 Mei. Des avonds, toen het begon te schemeren, nadat Overste Smits mij overtuigd had, dat het Nederlandse leger capituleerde, de compagnie, die ik gevechtsklaar en voor een haastig vertrek gereed gemaakt had, bevolen zich over te geven.
Na de overgave als krijgsgevangene naar Duitsland overgebracht (Alexisdorf, Bathorn, Weinsberg).
Dit zijn in het kort de ervaringen van mij, de commandant der 1e sectie van 1-II-19 R.I. Aan de aanval op 12 Mei heeft deze sectie derhalve niet deelgenomen en van een afdwaling en een in aanraking komen met 3-II-8 R.I. kan dus geen sprake zijn. Ik weet niet of dit met een der andere secties van 1-II-19 R.I. kan gebeurd zijn. De 2e en 3e sectie onzer compagnie verzamelde ik grotendeels op de terugtocht en in fort Honswijk. Hier bevonden zich ook haar respectievelijke Sectiecommandanten, Vaandrig Van der Neer en Reserve 1e Luitenant Wijnands. Van de 4e sectie (commandant A.O.O.I. W. van Krimpen, gesneuveld op de Grebbeberg) verzamelde ik slechts enkele mensen, doch ik weet niet meer hoeveel, daar ik mijn militaire aantekeningen vóór de overgave heb weggedaan.
Hiermede meen ik mijn plicht tot medewerking aan de juiste beschrijving van de geschiedenis van Mei 1940 voldaan te hebben. Volgaarne geef ik echter ook verder de mogelijke inlichtingen.
Daar vereenzelviging met iemand, die met het onderdeel, door hem gecommandeerd, bij een aanval afdwaalt en verder in nevelen verdwijnt - een figuur, die helaas wel meermalen zal zijn voorgekomen - mijns inziens een blaam is, zowel voor mij persoonlijk als voor mijn onderdeel, verzoek ik mededeling, dat het verkregen materiaal, ook ten dezen, opnieuw is geschift en dat de conclusies er uit zijn gerectificeerd.
De Reserve 1e Luitenant,
w.g. G. Kuyper
1-II-19 R.I.
AAN het Hoofdregelingsbureau Landmacht,
Afdeling 1 c.
|