Schrijven van reserve-eerste luitenant J.B. Schlüter

J.B. SCHLUTER (Vbd.A.-I-8 R.I.)
Tulpstraat 129 A
Rijswijk (Z.H.)
---------------------------

Rijswijk, 20 October 1940

  Zooals ik U reeds mededeelde, kreeg de Kapitein BRITTIJN eerst opdracht een tegenstoot uit te voeren, toen de Kapitein van ALEWIJK met zijn mannen reeds bezig was.
  De Majoor ontmoette den Kapitein van ALEWIJK, naar ik meen, ongeveer bij zijn commandopost (de schuilkelder van dhr. Ouwehand).
  Deze tegenstoot werd gedaan links en rechts van de Heimersteinsche-laan; voor zover na te gaan, in het vak van 1-8 R.I.
  Ik kreeg toen den indruk, dat de Majoor deze tegenstoot over de geheele breedte van zijn vak wilde hebben en daarom den Kapitein BRITTIJN daartoe eveneens bevel gaf.
  De tegenstoot van Kapitein v. ALEWIJK was om circa 15.00 bezig; die van den Kapitein BRITTIJN ving alzoo later aan.
  Enige tijd later is ook de Majoor SNOEK met een Bataljon (?) gekomen.
  Voor zover ik mij weet te herinneren is op verzoek van dezen majoor door Majoor LANDZAAT het bericht uitgegeven om tusschen 19.45 en 21.15 niet te vuren.
  Aan het bezetten van een gedeelte van den stoplijn kregen we telefonisch bericht door.
  Deze telefoonpost bij den C.-2-III-8 R.I. zat vlak bij de Heimersteinse-laan; ik was op dat moment bij de centrales en gaf het bericht door naar den commandopost.
  Hier lag Majoor Landzaat juist even te rusten en men kon niet zoo direct instructies geven. Op den commandopost waren behalve de Majoor Landzaat, aanwezig kapitein DALES en Luitenant DE JONG, benevens sergeant v.d.BOOM, vermoedelijk twee onderofficieren van Kapitein DALES, verder eenige ordonnansen.
  Wat voor instructie later gegeven is, weet ik niet.
  Ik heb namelijk de bij het paviljoen verzamelde menschen verdeeld in groepen om rondom het paviljoentje op post te gaan staan.
  Dit ging bij verschillende met grooten tegenzin, want velen vielen haast om van de slaap, terwijl zij op dat moment de noodzakelijkheid niet inzagen. Bij iedere groep werd een onderofficier ingedeeld, terwijl aflossing om het uur geschiedde.
  Dit eerste is ook geschied; na deze ben ik zelf even gaan liggen en blijkbaar in slaap gevallen, in den kelder bij de centrales.
  Ik werd namelijk wakker door een hevig vuur; meende, dat dit eigen vuur was, liet ik de centralist den commandopost bellen en vragen wat er gaande was.
  We kregen toen in den kelder sterk den indruk dat het paviljoen onder vuur genomen werd, we hoorden namelijk rinkelen en liet dit weer melden.
  Een afdoend antwoord werd niet gegeven. Daarop ben ik de trap opgegaan en heb voorzichtig om den hoek gekeken.
  In het paviljoen zag ik toen den Kapitein Dales op een stoel met een geweer zitten. Toen ik verder kwam, bemerkte ik diverse menschen hier, waarbij ook de Majoor Landzaat.
  Om ons heen werd gevuurd, waarbij wij den indruk kregen, dat vanuit boomen op het paviljoen werd gevuurd.
  Dit vuren geschiedde niet alleen frontaal, alzoo van de zijde van den stoplijn, maar ook van links en rechts en achter.
  Met een paar menschen ben ik daarop via den loopgraaf tusschen het paviljoen en het hotel naar het hotel gegaan.
  Tusschen de keuken van dit hotel en de garage was namelijk den vorigen middag met zandzakken een wal opgeworpen.
  Hierachter vatten deze menschen post; toen we hier waren, kwamen uit de kelder van het hotel menschen te voorschijn.
  Het bleken soldaten en onderofficieren te zijn, die hier 's nachts ingekropen waren.
  Met deze menschen ben ik vervolgens het hotel uitgegaan; we hebben hier de ruiten van diverse kamers kapot geslagen, waarna ik de menschen hun plaatsen gewezen heb.
  Vanuit het hotel was toen vuur af te geven aan weerszijden van het paviljoen, d.w.z. Grebbeweg en Heimersteinse-laan, terwijl eveneens den uitgang van het bosch links van den Heimersteinse-laan bij het hotel onder vuur te nemen was.
  Dit werd gedaan, omdat ook van die zijde af en toe schieten werd gehoord.
  Ik heb deze menschen, waarbij onderofficieren instructies gegeven en heb toen met den sergeant SPIERING een gewonde soldaat van de Reg.patr. uit de vbd. loopgraaf gehaald.
  Deze was daar 's nachts, toen hij, naar hij verklaarde, dekking moest zoeken ingetuimeld en bleek toen een been te hebben gebroken. De sergeant Spiering heeft het been gespalkt en samen hebben we hem naar het hotel gedragen door den loopgraaf en met behulp van enkele andere soldaten eruit geheschen en in het hotel neergelegd.
  Hier lag nog een gewonde artillerist, die naar hij zeide; den heelen nacht op den dood had liggen wachten.
  We hebben de gewonden wat suikerklontjes en wat te drinken gegeven, hetgeen ze merkbaar goed deed.
  Vervolgens ben ik weer naar het paviljoen gegaan en Majoor Landzaat mededeeling gedaan van de opstelling in het hotel.
  Op het verzoek van Majoor Landzaat ben ik vervolgens naar boven gegaan om te zien hoe hier de menschen zaten en of er nog iets te veranderen was.
  Hier waren op de kamers aan de voor- en achterzijde en voor het raam boven aan de trap menschen geposteerd, naar ik meen ca. 8.
  De menschen boven vóór, waren wat het zicht en schootsveld betreft gehandicapt door het dak van de ronde uitbouw van het paviljoen, hetwelk zich voor hen uitstrekte.
  Vervolgens ben ik naar de centrales gegaan en gekeken wat hier te doen was.
  Op de commandopost was juist Kapitein HÖPINK aangekomen, die instructies vroeg, namens Majoor Landzaat werd medegedeeld, dat hij naar het paviljoen moest komen.
  Alle lijnen werden geprobeerd, nergens werd meer antwoord gegeven: toen medegedeeld aan den sergeant v.d. Boom, die nog op de Bataljons Commandopost was, dat de centrales verlaten werden, omdat er toch geen verbindingen meer waren.
  De centralisten ROOS, GROOT-WASSINK en SPIES met den serg. v. BELLEKOM hebben zich toen bij de bezetting van het paviljoen gevoegd.
  Inmiddels had de Majoor er een lichte mitrailleur bij gekregen: hij gaf mij opdracht te zien of deze boven was te benutten.
  Het leek mij niet, gezien het uitzicht en schootsveld, waarop de mitrailleur weer naar beneden ging.
  De Kapitein FRANSSEN bevond zich naar ik meen, thans ook beneden. Deze was vroeg in den ochtend bij ons gekomen en leek zeer vermoeid. Hij is, daar er in het paviljoen niet veel drinkbaars meer was, met mij meegeweest naar het hotel Grebbeberg, waar wij in den wijnkelder nog limonade vonden waarvan hij gretig dronk.
  In het paviljoen had, behalve de centraal.tfn.groep van 1-8 R.I. ook eenige tijd een tfn.post van de artillerie gezeten met div. menschen.
  Toen de bewoners van het paviljoen evacueerden deelden zij mede, dat wij alles konden gebruiken, wat er nog was.
  De alcoholhoudende drank hebben wij, op last van Majoor Landzaat vernietigd, de rest werd door bovengenoemde menschen en af en toe binnenkomende genuttigd.
  Ter versterking was in het paviljoen thans ook gekomen de sergeant SCHIPPERS van 3-I-8 R.I.
  Deze sergeant was een der gasonderofficieren bij ons Bataljon en belast met het materialendepot bij de commandopost. Hij is in het paviljoen gesneuveld.
  Ik heb Majoor Landzaat vervolgens medegedeeld, dat ik weer eens in het hotel ging kijken, hoe het met de menschen daar stond en dat ik wilde trachten de hulpverbandplaats te bereiken, teneinde geneeskundige hulp voor de gewonden in het paviljoen en de commandopost te verkrijgen en de omgeving eens te bekijken.
  We hadden namelijk het vermoeden dat er achter de houten barak recht tegenover het paviljoen iets zat; vanuit het hotel hadden we hierop enige malen gevuurd en vuur terug gekregen.
  Met de serg. SPIERING hierna op stap gegaan.
  Bij den ingang van het bosch lag een doode Duitsche soldaat en een gewonde Nederlandse; een soldaat uit het hotel heeft deze toen te drinken gegeven.
  In de hulpverbandplaats troffen we de doktoren ONDERWATER en v.d.BELD, de laatste thans werkzaam in het Militair Hospitaal in Den Haag.
  Twee hospitaalsoldaten waren onderweg: zij, de doktoren zegden ons spoedig hulp toe.
  Gekomen zijn deze niet meer, want nauwelijks waren we vertrokken of de hulpverbandpost werd gevangen genomen.
  Toen we weer bij het hotel kwamen zagen we de Duitschers te voorschijn komen en begon het feest.
  We hebben hierop eenigen tijd gevuurd, doch het leek mij, daar alle verbindingen verbroken waren, gewenscht, over dezen toestand de Regiments Commandant (R.C.) in kennis te stellen.
  De sergeant Spiering en den soldaat Minnen van de Vbd.A. heb ik meegenomen. Door het bosch achter de commandopost (cp.) zijn we naar de cp. van de R.C. gegaan en heb de situatie medegedeeld en mij ter beschikking gesteld met de menschen.
  Het verder verloop kent U.
  Op pag. 368 spreekt U van een sloot langs den weg, waardoor de vijand naderbij kwam.
  Ik ken hier geen sloot, meer aannemelijk komt het mij voor dat de vijand onder de versperring is doorgekomen o.a. via de telefoonsleuf, die vlak bij het paviljoen uitkomt.
  Dit vermoeden is gebaseerd op het door mij geconstateerde, dat de vijand op meerdere plaatsen de telefoonsleuven benut heeft om ons onder vuur te nemen.
  Kijkt U b.v. eens links van den Grebbeweg even voorbij het kerkhof. Daar ziet U onder andere, dat er schuttersopstellingen in de sleuf zijn gemaakt.

Toestand sleuf voor de oorlog: 

 
Idem na den oorlog: 

   Op andere plaatsen heb ik dit eveneens gezien, namelijk in het bosch tegenover het kerkhof.
  Zoo bood de telefoon-sleuf niet alleen een prachtige vingerwijzing aan de vijand, waar zij ons kon vinden, maar tevens een prachtige naderingsgang.

(get.) J.B. SCHLUTER.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.43 MB)