Schrijven van reserve-eerste luitenant J. Vrijs
AFSCHRIFT.
Reserve 1e Luitenant J. Vrijs,
Voormalig 8e Compagnie Mortieren.
Beilen, 14 April 1949.
In antwoord op de door U gestelde vragen deel ik U het volgende mede:
1e Mijn Sectie lag in stelling langs de Westzijde van de Achterbergse Straatweg, ongeveer 300 meter Zuid-Zuid-West van de Spoorwegovergang (zie kaart). De stelling was op 10 Mei gereed en gecamoufleerd.
Opmerking: Kort vóór de vijandelijke inval besloot Commandant II-8 R.I. een andere opstellingsplaats aan te wijzen, waartoe verkenningen werden verricht. De keuze zou vermoedelijk gevallen zijn op een front plm. 400 meter naar voren (zie kaart).
2e Enkele vuren waren voorbereid vóór de stoplijn. Gegevens hierover heb ik niet meer. Ik meen, dat o.a. vuur voorbereid was op het terrein bij de kruising van Cuneraweg en Levendaalseweg (zie kaart).
Voorts op een kunstweg plm. 800 meter Noord of Noord-Noord-West van laatstgenoemd kruispunt (kan op Uw kaart niet worden aangegeven).
3e Verbinding met Commandant II-8 R.I. had ik alleen met ordonnansen (zolang dit mogelijk was). Een telefoonverbinding was mij toegezegd. Commandant II-8 R.I. heeft echter door materiaalgebrek geen kans gezien mij deze te verschaffen. Voor het afgeven van de vuren waren seinen met een lichtpistool afgesproken. Ik heb echter geen signalen waargenomen, noch op andere wijze van Commandant II-8 R.I. opdracht tot het afgeven van enig vuur ontvangen.
4e De commandanten van de beide Secties, ingedeeld bij I-8 R.I. waren:
1e Luitenant W. Schoonderbeek en sergeant J. Speijers.
De secties waren gelegen in het begroeide terrein achter (West van) het voetbalveld; de Sectie Schoonderbeek Noordelijk, de Sectie Speijers Zuidelijk.
De commandopost van Kapitein Van Dijk bevond zich in de onmiddellijke nabijheid van deze secties.
5e De naam van de onderofficier van M.C.-II-8 R.I. uit de stoplijn, die in mijn stelling arriveerde, is mij ontgaan. Het wil mij voorkomen, dat hij op de middag van 12 Mei aankwam en tegen de avond verdween in de richting viaduct, doch met zekerheid kan ik dit niet meer zeggen.
6e Ik had geen telefonische verbinding met Kapitein Van Dijk, doch alleen met ordonnansen (zolang dit mogelijk was).
7e Met de beide op 13 Mei te 8.00 uur buiten gevecht gestelde officieren bedoelde ik de kapitein J.H.P. van Dijk en de 1e Luitenant W. Schoonderbeek.
8e Ik kreeg geen opdracht mortiervuur uit te brengen op de door U bedoelde doelen.
Toen ik bemerkte, dat de Luitenant Suilen hinder ondervond van vijandelijk mitrailleurvuur, waarbij de vijand enkele huizen Oost van de Spoorlijn als dekking gebruikte, heb ik bijstand met mortiervuur aangeboden (zie kaart) welke aanvaard werd. Wanneer dit precies was zou ik niet kunnen zeggen. Ik herinner mij duidelijk het moment, waarop de batterij achter ons met enkele laaggerichte schoten op de boschrand aan de Westzijde van de Grebbeberg haar vuur beëindigde, doch de volgorde der gebeurtenissen herinner ik mij niet meer. In elk geval was het vóór de aanval der duikbommenwerpers.
9e Mijn terugtochtsweg zou ik niet nauwkeurig kunnen aangeven. Ik besloot in ongeveer West-Noord-Westelijke richting te trekken, om zo de kunstweg Veenendaal-Elst te bereiken. Mijn veronderstelling was, dat de Divisiecommandant in de lijn Veenendaal-Elst een nieuwe verdedigingslinie zou trachten in te richten. Het terugnemen van de artillerie en het uitblijven van steun aan de laatste weerstandskernen bij Rhenen wettigden naar mijn mening die veronderstelling.
Zij bleek nochtans niet juist te zijn. Ook verder West-Noord-Westwaarts trekkende kreeg ik geen contact met eigen troepen. De kunstweg Rhenen-Amerongen vermeed ik in verband met luchtgevaar en een mogelijke snelle doorbraak langs die weg door vijandelijke gemotoriseerde eenheden. Na een vermoeiende mars met een troep, die de algehele uitputting nabij was, bereikte ik in de schemering Leersum waar ik van een officier der Koninklijke Marechaussee aanwijzingen kreeg inzake een bevolen terugtocht naar Vreeswijk. Te Cothen arriveerde ik middernacht; de weg vandaar naar Vreeswijk werd per rijwiel afgelegd.
Op het eerst gedeelte van de terugtochtsweg trof ik successievelijk diverse groepjes militairen of individuele militairen aan, die zich doelloos in de bossen ophielden, de meesten in uitgeputte toestand, enkele licht gewond.
Ik verzamelde hen en nam hen mee. Officieren heb ik niet ontmoet. De mortieren zijn niet mee teruggenomen, de fysieke toestand van de manschappen maakte dit onmogelijk.
10e Ik heb inderdaad contact gehad met Luitenant Suilen (zie 8e). Diens sectie lag echter niet vóór mijn stelling, zoals U veronderstelt, doch rechts naast de mijne, een andere sectie lag links achter de mijne (zie aanduiding loopgraaf divisie reserve op de kaart).
Met Suilen heb ik voorts op 13 Mei nog contact gehad door een bijzonder voorval. Op een gegeven moment vervoegde zich nl. een hoofdofficier in mijn stelling, die allerlei inlichtingen vroeg en die tot taak had de weerstand te reorganiseren naar hij zeide. Het leek mij dienstig hem ook met Suilen in contact te brengen en ik ben toen persoonlijk met hem naar Suilen gegaan. Suilen was juist bezig een vijandelijke aanval vanuit de Westelijke bosrand der Grebbeberg met mitrailleurs te bestrijden. Hij leidde het vuur persoonlijk en was daardoor niet direct in de gelegenheid de hoofdofficier te woord te staan.
Ik kon mijn sectie op dit moment bezwaarlijk langer alleen laten en ben teruggegaan. De hoofdofficier (overste of majoor?) heb ik niet weergezien.
11e Naam en adres van Sergeant Speijers luiden - voor zover mij bekend - : J.G.D.W. Speijers, Amersfoort 129, Nu Milligen post Garderen.
.....................
.....................
De reserve 1e Luitenant,
J. Vrijs.
|