Schrijven van reserve-kapitein T. Dales
Afschrift.
Reserve Kapitein Dales.
d.d. 5 Januari 1941.
De laatste phase in het paviljoen - daarom gaat het hier - verliep als volgt.De laatste aanval der Duitschers was door ons hevig vuur afgeslagen. Er volgde een pauze. Plotseling vlogen enkele projectielen, afkomstig uit een klein stuk geschut, boven onze hoofden, dwars door de muren heen, waarin flinke gaten werden geslagen. De schoten kwamen uit de richting van de Heimersteinschelaan. Ik verzocht Majoor Landzaat de lichte mitrailleur achter het paviljoen in die richting te laten schieten. Hij antwoordde daarop: "Neen, dat kan niet, die moet voor blijven".
(Inderdaad konden we van dien kant aanvallen blijven verwachten bovendien zou het waarschijnlijk weinig gebaat hebben, want zien konden we niets, door het struikgewas). Ik stond even te denken, wat er dan wel gedaan kon worden, doch zag geen uitweg. Toen kwam er een serg. van St.-I-8 R.I. naar me toe (volgens mij moet het serg. v.d. Boom zijn geweest) en zei: "Kapitein kunnen we niet vanuit de kelder, door de loopgraaf een uitval doen." Ik antwoordde hem: "Daar hebben we immers geen manschappen voor", waarop hij zei: "Jawel komt U maar eens mee, in den kelder zijn er nog genoeg". Ik ben daarop met hem mee gegaan. (Ik wil uitdrukkelijk vaststellen, dat er op het oogenblik, dat ik naar beneden ging, vanuit het paviljoen geen enkele Duitscher te zien was, waarop gevuurd kon worden.)
Op het moment dat ik in den kelder kwam, vond ik daar naar schatting een achttal soldaten, waarvan een, genaamd van Hasselt van mijn eigen compagnie, gewond lag. Een ander soldaat, v.d. Heiden (ook van mijn onderdeel) kwam huilend naar mij toe en vroeg of we ons niet over konden geven, want we waren aan alle kanten ingesloten. Ik ben daarop niet ingegaan. De rest van de soldaten maakte op mij den indruk geen moreel meer te hebben. Onmiddellijk daarna hoorden wij boven een groot lawaai. Iedereen wilder er toen graag uit. Uit de loopgraaf kijkend zag ik artillerieprojectielen springen tusschen paviljoen en het Grebbehotel (van Oort). Daarbij vertoonden zich witte wolken op den grond waarvan ik dacht, dat het gas was. (Hieronder daarover nog iets).
Ik heb toen nog gezegd, eerst de gasmaskers opzetten, maar de drang om er uit te komen, was zoo groot geworden, dat de meesten daaraan geen gevolg gaven en uit de kelder vluchtten.
Dit alles speelde zich in een ommezien af. Dat er van een tegenaanval niets terecht zou komen was mij geheel duidelijk. Ik wil eerlijk bekennen, dat ik op dat moment, toen er verschillende soldaten uit de kelder gingen een tweestrijd gevoerd heb: meegaan of terugkeren naar boven. Er daalde toen nog een soldaat (ik meen een van 3-III-8 R.I.) de trappen af, die tot me zei: "De Majoor heeft gezegd dat we ons over moeten geven". Ik wilde dit niet gelooven, maar hij bleef volhouden. Toen heb ik gezegd: "Da ga ik eerst naar den Majoor". Boven aan de trap gekomen kon ik de deur niet meer openen, doch slechts gedeeltelijk op zij duwen; blijkbaar waren er steenen achter gevallen. Met mijn hoofd om de deur bleef ik staan luisteren, doch hoorde niets meer in het paviljoen. Na nog een poosje geluisterd te hebben, of er wellicht gewonden steunden, ben ik weer naar beneden gegaan. Ik was toen, openhartig bekend, kapot en heb mij in den kelder neer laten vallen, mij afvragend, waar zijn de Majoor en de anderen gebleven? Liggen zij onder het puin, zijn ze eruit? Zooals reeds gezegd speelde een en ander zich bliksemsnel af. De tijd dat ik in den kelder geweest ben, schat ik op 2 à 3 min. Ik heb naderhand van den kapitein Höpink vernomen, dat hij mij naar beneden heeft zien gaan.
Hij zei ook, dat direct daarna het paviljoen begon in te storten en hij toen met de woorden: "Majoor, we moeten eruit" weggerend is. In krijgsgevangenschap te Weinsberg zei hij nog, dat ook de Majoor er levend uit was gekomen.
Dat de Majoor gesneuveld is, alleen zal niemand meer betreuren dan ik. Toen ik echter naar beneden ging, kon niemand vermoeden dat onmiddellijk daarna vrijwel het paviljoen zou instorten.
In den kelder ben ik geruimen tijd nog gebleven.
De Duitschers rukten op langs het paviljoen, af en toe hoorde ik nog geraas, wat op mij indruk maakte, dat er nog een handgranaat in de puinhoopen gegooid werd voor eventuele Hollanders die daar nog mochten zijn. Toen het stil werd, ben ik nog eens boven aan de trap gaan luisteren of ik soms nog iemand hoorde, doch het bleef stil.
In de hoop, bij duisternis naar achteren te kunnen ontkomen, ben ik weer in de kelder geweest, totdat er Duitschers over den kunstweg kwamen - er waren compagnieskarren bij - die halt hielden. Ze scharrelden om het paviljoen heen en aan een ervan, die in de kelder keek, heb ik mij overgegeven.
Dit moet laat in den middag zijn geweest.
Tot zoover het gevecht in het paviljoen.
Thans nog iets over het gas bovenvermeld. Terwijl ik in den kelder lag, heb ik nog twee keer mijn gasmasker opgezet, omdat ik een reuk waarnam, die mij sterk herinnerde aan het gas uit de gaskameroefeningen. Beide partijen beweren, dat er geen gasprojectielen gebruikt zijn. Waar dat gas dan vandaan is gekomen is mij een raadsel, tenzij het juist is, zooals een artillerie-officier mij verklaarde bij het springen van gewone projectielen een gasontwikkeling plaats heeft.
de res. kapitein,
get. Dales.
|