Schrijven van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn
afschrift
REGELINGSBUREAU
VELDLEGER.
nr. 688 G
ONDERWERP:
Krijgsgeschiedenis.
------------
's-Gravenhage, 4 September 1940.
G E H E I M.
= = = = = = = =
Bij het samenstellen van een nauwkeurig verslag van de krijgsverrichtingen op 10/14 Mei is mij het volgende gebleken:
- Commandant IVe Divisie heeft op 12 Mei bevolen, dat II-19 R.I. den spoorlijn bij Rhenen moest bezetten van den Rijn tot pl. 25.
Volgens Uw berichten is ook het gedeelte van pl. 25 naar het Noordwesten loopende, bezet, dus front Noordoost. - Commandant IVe Divisie heeft op 12 Mei bevolen, dat II-11 R.I. zou bezetten de lijn van kp. 25 naar ACHTERBERG, dus naar het Noordoosten loopende met front Zuidoost.
- Uit een bericht van Commandant I-46 R.I. blijkt, dat een compagnie van 46 R.I. (Kapitein Ruijters) heeft bezet het naar het Noordwesten loopende deel en daar aantrof een compagnie van II-11 R.I. (2e compagnie), welke compagnie naar het Zuidoosten front moest maken met den Noordvleugel bij kp. 25.
Bovendien zat daar een compagnie van II-19 R.I. - Uit de berichten van Commandant 4 R.H. blijkt, dat het daarbij ingedeelde 2-3 R.H. (Ritmeester van der Voort van Zijp) eveneens front Noordoost maakte, Commandant 4 R.H. had hem dit bevolen, daar hij van U had vernomen, dat Uw stelling naar het Noordwesten omboog.
- Commandant 2-3 R.H. krijgt opdracht van Commandant 4 R.H. om het stellinggedeelte van II-11 R.I. over te nemen.
Hij neemt - als gevolg van 4 het stellinggedeelte van pl. 25 naar het Noordwesten loopende, over, althans, stelt zich op de hoogte en vindt een verwarde toestand. - Uit berichten van Commandant II-11 R.I. blijkt, dat het hapert bij de aansluiting met II-19 R.I.
Het sub 1 t/m 5 vermelde maakt dit verklaarbaar.
Het vorenstaande is uit geschiedkundig oogpunt van het grootste belang, omdat hier wellicht een misverstand met ernstige gevolgen in het spel is.
De gegeven bevelen strekten om een afgrendeling te verzekeren aan de spoorlijn tot pl. 25, vandaar naar ACHTERBERG, aldus aansluitende aan III-19 R.I., dat opdracht had ontvangen, front Zuid te maken aldus:
Ik zal het op prijs stellen, van U te vernemen, of U met deze aansluiting aan II-11 R.I. op de hoogte was en hoe dan het ombuigen naar het Noordwesten te verklaren is.
Voorts is het noodzakelijk te weten, of U, bij de overgave van het Bevel aan Commandant 4 R.H. van een en ander duidelijk mededeeling heeft gedaan. Commandant 4 R.H. meldt namelijk, dat bij de overgave geen duidelijke aanwijzingen zijn verstrekt en geen kaart met aanduiding der onderdeelen.- Commandant IVe Divisie heeft op 12 Mei bevolen, dat II-19 R.I. den spoorlijn bij Rhenen moest bezetten van den Rijn tot pl. 25.
- Een tweede punt van groot belang is, of er in de nacht van 12/13 Mei pogingen zijn aangewend, om tot een logische verdeeling en bevelvoering van het stellingdeel RIJN - pl. 25 te komen.
Immers: II-19 R.I., I-46 R.I. en 4 R.H. stonden alle drie verdeeld over het geheele front en alle onderdeelen stonden door elkaar. - Ten slotte vermeldt Commandant I-46 R.I., dat hij te 14.30 uur den luitenant-adjudant van de Commandant Divisiereserve aantrof, die hem mededeelt, dat de stellingen waren verlaten en dat reeds te 13.30 uur daartoe Bevel was gegeven.
Met dien Commandant Divisiereserve moet Commandant I-46 R.I. U bedoelen, daar de eigenlijke Commandant Divisiereserve (Commandant 24 R.I.) een kapitein-adjudant had.
Aangezien uit vele berichten blijkt, dat er bevelen voor terugtrekken gegeven schijnen te zijn, waarmede de algemeene aftocht zou worden verklaard, ontvang ik op dit punt gaarne nadere toelichting.
Uit vele berichten blijkt, dat de vijand aan de Oostzijde van de spoorbaan niet sterk was en toch is de aftocht (vlucht) begonnen.
Heeft een hoogere commandant bevel voor terugtrekken gegeven?
Het in Uw bezit zijnde origineele bericht van Majoor Landzaat behoort bij de gevechtsberichten te worden overgelegd. Ik verzoek U dit aan mij te willen toezenden. Juist de authentieke berichten verschaffen de juiste gegevens omtrent tijdstippen van handeling, die dikwijls een sleutel voor veel, dat niet kan worden opgehelderd, vormen.
Desgewenscht kan ik U daarvan een fotocopy doen toekomen.
De Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf,
Hoofd van het Regelingsbureau Veldleger,
(get.) V.E. Nierstrasz.
Aan
Res.Majoor J.B. VAN APELDOORN
--------------
afdruk aan voormalig Commandant 4 R.H.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Geheim.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
Almelo, 6 September 1940
Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 4 September '40 nr. 688 G, heb ik de eer U te berichten, dat ik binnenkort hierop zal antwoorden.
Afgezien van dit antwoord moge ik U - naar aanleiding van het in de 1e alinea onder III vermelde - beleefd verzoeken van den voormaligen Commandant I-46 R.I. een schriftelijke verklaring te eisschen, dat door den reserve-majoor J.B. van Apeldoorn, voormalig Commandant II-19 R.I. op 13 Mei 1940 te 13.30 uur het bevel zou zijn gegeven de stellingen te verlaten.
Ik zou het bijzonder op prijs stellen deze schriftelijke verklaring in mijn bezit te hebben, aangezien ik nooit eenig mondeling of schriftelijk bevel tot het verlaten der stellingen heb gegeven.
De reserve-majoor,
voormalig Commandant II-19 R.I.
(get.) J.B. van Apeldoorn.
Aan
Den Heer Luitenant-Kolonel,
Hoofd van het Regelingsbureau
Veldleger.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
Almelo, 11 September '40.
Geheim
In antwoord op uw schrijven d.d. 4 September '40 nr. 688 G heb ik de eer U het navolgende te berichten:
- 1
Op 12 Mei heeft de Commandant IVe Divisie mij bevolen mijn stelling te bezetten, dat wil zeggen de door ons gereedgemaakte stelling. De stelling liep van den Rijn tot pl.m. 200 meter Zuid van de Jeugdherberg te Achterberg en boog dus in de nabijheid van pl. 25 naar het Noordwesten om.
Tot hoever de stelling bezet moest worden, kan ik mij niet meer herinneren. Wel kan ik U mededeelen, dat, daar mijn 1e Compagnie, die het Zuidelijk vak der stelling (van den Rijn tot pl.m. 1 km. naar het Noorden) had voorbereid en die op 12 Mei werd aangewezen om I-8 R.I. te versterken, waardoor dit deel der stelling openviel, de 3e Compagnie, die oorspronkelijk voor het Noordelijk deel der stelling was aangewezen, door mij werd gelast het vak der 1e Compagnie te bezetten.
Het middenvak der stelling was bezet door mijn 2e Compagnie, die dit deel der stelling ook voorbereid had. De Noordelijke vleugel dezer compagnie lag op pl.m. 200 meter ten Noordwesten van pl. 25 aan den spoorweg.
Mij was niet bekend, dat een stelling geformeerd zou worden, van paal 25 in Noordoostelijke richting, evenmin als mij bekend was, dat rondom den spoorwegovergang bij pl. 25 een mijnenveld was gelegd. Ook was mij niet bekend, dat, zooals U meldt, Commandant 24 R.I. commandant der Divisiereserve was geworden.
Practisch kwam het er dus op neer, dat door mijn twee overgebleven tirailleurcompagnieën (ieder verminderd met 1 sectie) de stelling bezet was van den Rijn tot een punt pl.m. 200 meter ten Noordwesten van paal 25.
Van het bevel van Commandant IVe Divisie, dat II-11 R.I. de lijn zou bezetten van pl. 25 naar Achterberg, aansluitend bij III-19 R.I. was ik niet op de hoogte.
Ik ontving alleen de telefonische mededeeling, dat ik versterking voor mijn stelling zou ontvangen van 2 Bataljons, namelijk I-46 R.I. en II-11 R.I.
3
Van den Commandant van mijn 2e Compagnie vernam ik op een bepaald oogenblik, dat de stelling zóó dicht bezet werd, dat de verschillende onderdeelen bijna geen opstellingsplaats konden vinden. Dit was niet te verwonderen, daar de stelling gebouwd was voor de opstelling van 2,5 tirailleurcompagnieën. Nu kwamen daar in de duisternis nieuwe onderdeelen aan in hun volkomen onbekende stellingen, waardoor het begrijpelijk is, dat daar in den aanvang eenige verwarring ontstond. Bovendien fungeerde mijn stelling als opname-stelling, daar speciaal bij paal 25 aan den spoorweg voortdurend onderdeelen en manschappen aankwamen, die uit den Grebbeberg terugtrokken. Dit alles maakte de bevelvoering en het overzicht niet gemakkelijker.
4
Inderdaad heb ik aan Commandant 4 R.H. medegedeeld, dat mijn stelling naar het Noordwesten omboog. Dit was ook juist. Zooals ik reeds heb vermeld, was het mij niet bekend, dat II-11 R.I. in Noordoostelijke richting stelling had genomen.
5/6
Ik verkeerde derhalve in de meening, dat II-11 R.I. het Noordelijk deel der stelling, loopend in Noordwestelijke richting had bezet. Vermoedelijk heeft Commandant 4 R.H. ook niet geweten, dat II-11 R.I. in Noordoostelijke richting stelling had genomen, anders zou deze commandant mij dat toch zeker hebben medegedeeld.
Bij de overgave van mijn commando aan Commandant 4 R.H. heb ik dezen commandant volledig op de hoogte gesteld van de toen bestaande situatie. Het spreekt vanzelf, dat er geen kaarten waren met de daarop vermelde onderdeelen, daar I-46 R.I. en II-11 R.I. juist waren gearriveerd, mijn 1e Compagnie naar voren was en mijn 3e Compagnie naar het Zuiden was verplaatst.
Ik had toen noch tijd noch gelegenheid om rustig kaartjes te gaan teekenen. Bovendien had ik alle tactische gegevens reeds vernietigd om te voorkomen, dat deze eventueel in handen van den vijand zouden vallen.
Commandant 4 R.H. heeft mij verder ook geen vragen gesteld over details. Indien hij dit gedaan had, zou ik hem natuurlijk met alle genoegen ingelicht hebben.
Bovendien dient in aanmerking te worden genomen, dat ik, evenals zooveel anderen, zeer vermoeid was, daar ik in 3 nachten achtereen niet had geslapen. - Mijn voornemen was, de geheele stelling bij paal 25 te verdeelen in een Noord- en een Zuidvak, het Zuidvak te plaatsen onder bevel van Commandant I-46 R.I. en het Noordvak onder bevel van Commandant II-11 R.I.
Toen ik tot de uitvoering wilde overgaan, kreeg ik telefonischen order van de IVe Divisie, mijn commando over de stelling over te dragen aan Commandant 4 R.H. (De Chef van den Staf der IVe Divisie deelde mij dit mee). Eenige malen is mij toen door de Divisie gevraagd, of den Commandant 4 R.H. reeds bij mij aangekomen was.
Te pl.m. 4.00 uur is Commandant 4 R.H. in mijn commandopost gekomen en ik heb hem toen het bevel over de stelling overgedragen.
Voor zoover mij bekend, zijn verder geen pogingen aangewend om tot een logische verdeeling van den stelling te komen. Misschien heeft Commandant 4 R.H. dit toch wel gedaan, maar het niet noodig geoordeeld mij hiervan in kennis te stellen. Na de bevelsovergave heb ik mij wederom beschouwd als Commandant II-19 R.I., zonder meer. - Nooit is door mij eenig schriftelijk of mondeling bevel, aan wien dan ook, gegeven om de stellingen te verlaten. Ik heb er zelfs niet over gedacht. Ten pl.m. 14.30 uur kwam mijn luitenant-adjudant van een verkenning in het voorterrein bij mij in de nabijheid der commandopost mij mededeelen, dat overal de troepen op den terugtocht waren. Ik zelf nam dit ook met ontsteltenis waar. Bij mijn commandopost heb ik daarna enkele kleinere troepjes soldaten opgevangen en ben daarmede, zooals mijn verslag ook aangeeft, teruggetrokken tot in den boschrand, Zuid van Vijverberg, pl.m. 500 meter West van den Koerheuvel. Daar heb ik getracht terugtrekkende troepenafdeelingen op te vangen om daarmede een nieuwe stelling te vormen in den boschrand. Hierbij waren aanwezig de reserve 1e Luitenants Kruissink ... [tenminste één regel ontbreekt in de copie, redactie] ter plaatse bij zijn batterij aanwezig was, nam mijn maatregelen waar en riep mij blijkbaar in zijn enthousiasme toe: "Goed zoo, majoor!".
Trouwens, indien ik een bevel voor den terugtocht had gegeven, zou ik dit toch alleen aan mijn eigen onderdeelen hebben moeten geven, dus aan de 2e en 3e Compagnie en aan de Mitrailleurcompagnie (M.C.) van II-19 R.I. Commandant der stelling was toen Commandant 4 R.H., zoodat Commandant I-46 R.I. alleen van dezen commandant bevelen had te volgen.
Het heeft mij buitengewoon pijnlijk getroffen, dat mijn naam in dit verband is genoemd, te meer, waar ik juist getracht heb achterwaarts een stelling te formeeren om terugtrekkende onderdeelen op te vangen. Maar er viel helaas niet veel meer op te vangen, daar verreweg het grootste deel der troepen toen reeds deze geïmproviseerde stelling voorbij was in de richting Elst.
Van een hoogeren commandant heb ik ook nooit eenig bevel voor het verlaten der stellingen ontvangen.
Herhaaldelijk heb ik mij zelf ook afgevraagd, waaraan het terugtrekken der onderdeelen moet worden toegeschreven. Naar mijn meening zijn als oorzaken te noemen:- De groote vermoeidheid der troepen.
- De tallooze en meest dwaze geruchten over allerlei vreeselijke dingen, die nooit bestaan hebben.
- Het voortdurend waarnemen van vluchtende onderdeelen of manschappen uit den Grebbeberg. In of langs mijn stelling kwamen voortdurend manschappen van het 8e, 11e en 24e R.I. terecht, die vluchtten van uit het terrein Oost van den spoorlijn.
- De geruchten, volgens de welke de flank-aanval der 4 Bataljons van uit Achterberg ten slotte zou mislukt zijn.
- Maar als verreweg de voornaamste oorzaak beschouw ik niet de aanval der Stuka's, maar het uitblijven van iedere toegezegde Engelsche hulp. Het was aan den troep bekend gemaakt, dat wij in den morgen van 13 Mei gesteund zouden worden door Engelsche vliegtuigen, deze mededeeling is mij persoonlijk namens den Commandant Veldleger (C.V.) door Kapitein Fiévez door de telephoon verstrekt.
Toen nu de overweldigende aanval der Stuka's inzette en elke hulp in de lucht uitbleef, werd het moreel der troepen gebroken. Immers, de Stuka's konden nu absoluut ongehinderd de stelling, die in open terrein lag, onder vuur nemen.
Ten slotte moge ik U mededeelen, dat ik hierbij insluit het aan mij gerichte verzoek van wijlen Majoor Landzaat in zake artillerievuur.
De reserve-majoor,
voormalig Commandant II-19 R.I.
(get.) J.B. van Apeldoorn.
Aan
Den Heer Luitenant-Kolonel,
van den Generalen Staf
Hoofd van het Regelingsbureau Veldleger.
|