Schrijven van soldaat behorende tot commandogroep 3-I-10 R.I.
Uden, 26 Januari 1941.
Hoogedelgestrenge Heer,
In verband met Uw schrijven van 23 dezer ben ik gaarne bereid U hierover het een en ander in te lichten.
Het was dan 13 Mei om ongeveer 12 uur dat wij vanuit Veenendaal in Prattenburg zijn aangekomen onder leiding van Kapitein Sluis.
Wij hadden toen opdracht zoolang mogelijk stand te houden en hadden daarvoor stelling genomen rechts van de Cuneraweg een honderd meter voorbij het bergbad. Wij waren toen met 10 jongens en stonden onder leiding van Sergeant Versluis, commandant commandogroep.
Ik heb toen Kapitein Sluis voor het laatste gezien 's-avonds, ik denk ongeveer om 8 uur, 13 Mei dus. Kapitein Sluis is toen voor het laatste bij ons geweest omdat wij toen veel last hadden van eigen vuur omdat er achter ons een compagnie zat die het vuur verkeerd uitbracht, tenminste volgens mij. Wij hadden daar tenminste veel last van. Welke compagnie dit echter geweest is, weet ik echter niet.
En omdat Kapitein Sluis een 60 à 70 meter rechts van ons zat hebben wij hem proberen te bereiken om te waarschuwen dat wij eigen vuur kregen. Een paar jongens hebben dit geprobeerd om kruipende de Kapitein te bereiken, dit waren Goldhoorn [of Goldkorn], Van den Brink en ook ik zelf heb getracht de Kapitein te bereiken. Doch dat was niet mogelijk, wij moesten hiervoor een stukje vlak terrein oversteken. Ik heb dit kruipende geprobeerd doch moest ook weer terug keren.
Wij hebben enkele keren geroepen, maar ook dat gaf niets, doch na even gewacht te hebben is de Kapitein gekomen. Wij zagen hem aankomen en waarschuwden hem dat het gevaarlijk was om rechtop te lopen. Hij was echter niet het minste bang voor het vuur en bleef gewoon doorlopen. Hij is toen bij ons gekomen en gevraagd waar het vuur vandaan kwam. Hij heeft toen gezegd ervoor te zorgen dat dit op zou houden en is toen weer gegaan en nadien hebben wij hem niet meer gezien. Ook is mij niets bekend waar of Kapitein Sluis gesneuveld is en wie dit gezien heeft. Wel weet ik dat hij die dagen zich moedig en dapper gedragen heeft.
We hebben daar toen gezeten tot in den morgen van 14 Mei, ongeveer 5 uur. Toen kregen we echter zoo geweldig vijandelijk vuur, dat het niet mogelijk was om ons langer te verdedigen. Ik en ook de andere jongens zijn toen uit onze opstelling gesprongen om weg te komen. Ik was toen bij Van Ommeren en Nelis. Doch wij hadden nog geen 20 meter gelopen of Nelis werd geschoten en viel.
Wij hebben nog getracht bij hem te komen, doch dit was niet mogelijk. Ook Van Ommeren is toen van mij afgegaan, waar die toen gebleven is weet ik ook niet. Ik heb hem niet meer gezien. Ik ben toen alleen verder gegaan, zoo goed en zoo kwaad als ik kon en heb toen de Cuneraweg zien te bereiken waar ik toen onze tamboer Moll aantrof. En terwijl de vijand over de Cuneraweg kwam hebben wij hen achter een huisje op een afstand van ongeveer 50 a 60 meter onder vuur genomen toen. Ook daar konden wij het niet langer houden en waren tenslotte genoodzaakt ons over te geven of weer verder terug te gaan. Dit laatste hebben wij toen gedaan maar ik het haast niet begrijp hoe het mogelijk was, daar de vijand met grote getale vlak achter ons was. Toch wisten wij beiden de boschrand te bereiken waar toen Sergeant Versluis ook bij ons kwam. Zoo hebben wij een tijd lang kruipend en achter ieder boschje of heuveltje getracht ons zoo goed en zoo kwaad als het ging te verdedigen. Toen echter tenslotte het vuur zoo hevig werd dat wij het onmogelijk meer konden houden en we steeds meer teruggedrongen werden is ook Moll gevallen, ik denk ongeveer 10 passen van mij vandaan. Ik heb toen naar hem toe gekropen en gevraagd of hij gewond was. Ik geloof van wel dat ik geraakt ben, heeft hij toen gezegd. Doch ik kon het niet zien en terwijl ik hem overeind hielp is hij weer met me mee gelopen.
(rapport onvolledig)
|