Schrijven van tweede luitenant C.J. Gude
den Haag, 30 Juli 1940.
Hooggeachte majoor van der Wiel,
Naar aanleiding van een gesprek, dat ik met den kolonel Lucardie mocht hebben, verzoek ik U mij alsnog voor een eervolle vermelding te willen voordragen. Aangezien ik hoop mijn ingenieursstudie te kunnen beëindigen en vermoedelijk nooit weer in het leger zal terugkeeren heb ik aan een vermelding op mijn beoordeelingslijst niets, terwijl ik voor mij zelf overtuigd ben een eervolle vermelding waard te zijn.
U zult zich herinneren, dat de kapitein Caspers in de oorlogsdagen niets waard was en dat ik dus geheel alleen voor de taak van de Batterij-Commandant stond en mij daarvan gekweten heb door vrijwel onafgebroken op de waarnemingspost te zijn en vandaar uit vele vuren heb geleid, die blijkbaar zeer goede resultaten hebben gehad. Vanuit de waarnemingspost in de verwisselstelling heb ik totaal 6 vuren zelf geleid en vanuit de waarnemingspost in de normaalstelling op Zondag 1 vuur en op Maandag 3 vuren. Daarna heeft zich nog het volgende afgespeeld:
Nadat door onze telefonisten en ordonnans Uw commandopost verlaten was aangetroffen en de door U uitgezonden ordonnans onze Batterij niet bereikt heeft en wij dus zonder orders zaten, heeft kapitein Caspers met de wachtmeester Smith contact gezocht met den kapitein Ballot van III-8 R.A., die alleen nog maar verbinding had met zijn Afdeelings-Commandant en op een gegeven moment de order kreeg de vuurmonden onbruikbaar te maken en op de Commandopost van den Afdeelings-Commandant terug te trekken; hierop is de kapitein Caspers in de Batterijstelling verschenen en wilde ook onmiddellijk vertrekken, was al zijn zinnen kwijt en sprak over onnoodig bloedvergieten en onzinnig opofferen voor het Vaderland. Aangezien wij geen orders daartoe ontvangen hadden hebben Versteegh en ik er ons heftig tegen verzet en heb ik uiteindelijk de knoop doorgehakt door met mijn personeel naar de waarnemingspost te gaan en ons daar weer in te richten, terwijl Versteegh op mijn verzoek de vuurmond, die voor rechtstreeksche beveiliging op de weg was opgesteld, weer in de Batterij liet brengen en het personeel op zijn posten riep. Vanuit de waarnemingspost heb ik op eigen gezag vuur 124 laten afgeven, daar in het voorterrein geen vijand te zien was. Onmiddellijk hierop kregen wij antwoord van de vijandelijke Batterij, die ons hevig beschoot en waardoor alle telefoonverbindingen verbraken. Nu niet wetende wat er in de Batterij gebeurde ben ik naar de Batterij teruggekeerd en heb orders gegeven vuur 113, dat ik nog omrekende naar 300 meter voor de Grebbesluis, af te geven, waarbij de tweede vuurmond door een ontijdige springer uitviel. Direct hierop is de Batterij door 7 vijandelijke bommenwerpers aangevallen, die hun bommenlast uitwierpen en met hun mitrailleurs schoten. Drie bommen zijn op de autoweg terecht gekomen, een tusschen de stelling van III-8 R.A. en I-16 R.A. links van en ons één is gevallen op een afstand van ca. 50 meter van ons rechter stuk Toen er nog geen orders waren om terug te trekken hebben wij zelf daartoe het initiatief genomen en aangezien wij geen vervoermiddelen voor onze twee overgebleven vuurmonden hadden hebben wij die moeten achterlaten nadat ze door Versteegh en mij persoonlijk waren vernield. Onze Batterij heeft om kwart voor twee de stelling verlaten en is dus de Batterij, die het laatst van alle Batterijen gevuurd heeft en het laatst van alle Batterijen zijn stelling verlaten heeft, zelfs later dan de kapitein Bakker, die een stelling had ver achter de onze en bereikbaar voor ordonnansen. Ik weet zeker, dat dit door mijn toedoen is bereikt. Ook hiermee voelde ik mij nog niet verslagen, hetgeen U wel bemerkt heeft toen ik uw orders uitvoerde de waarnemingspost in Elst bezette en toen ik met Versteegh besloot te paard met de troep mede te gaan bij de terugtocht.
Naar aanleiding van dit gebeurde ben ik voor mij zelf overtuigd een eervolle vermelding verdiend te hebben en sta er dus op er ook voor in aanmerking te komen. De meest juiste weg hiertoe is, dat U als zijnde mijn Afdeelings Commandant, opnieuw een voordracht indient, waarom ik nogmaals bij U er op aan dring dit voor mij te willen doen.
Ook zou ik graag zien, dat U nog wat deed aan de eervolle vermeldingen, die de kapitein Caspers voor het personeel van 2-I-8 R.A. heeft voorgedragen, waarvan wachtmeesters Smith en Plieger en de telefonisten v. Ark, v.d. Bogt, Nijhof, Ermers, Kanters, en Smit in de eerste plaats in aanmerking komen.
In de hoop, dat U mij deze dienst nog zou willen bewijzen, teeken ik met mijn oprechte complimenten aan Uw vrouw en kinderen,
Met de meeste hoogachting,
Uw luitenant,
(get.) C.J. Gude.
|