Bij de Grebbe
Toen ik in Rhenen aankwam en aan een voorbijganger vroeg waar ik heen moest om de oorlogsgraven te zien, antwoordde hij: "Dan moet u den berg op." Ik ben den Grebbeberg opgegaan en sta nu bij de oorlogsgraven. Oorlogsgraven....
Wij kenden ze niet. Wij hadden er wel eens foto's van gezien uit andere landen, maar dit alles lag zoo ver van ons af. Het was zoo onwerkelijk voor ons.De "eeuwige vlam," die in andere landen brandt bij het graf van den onbekenden soldaat, was ons vreemd en haar symboliek konden wij moeilijk verstaan.
Thans kennen wij onze oorlogsgraven, donker en diep. Ik sta hier bij de Grebbe en zie de lange rijen, waar onze mannen en jongens begraven zijn. Op elk graf staat een bordje, in den vorm van een kruis, waarop de naam van den gesneuvelde staat vermeld. Soms staat er een geweer, een bajonet of een helm bij....
Er zijn ook graven van Duitsche soldaten.
Bij het graf van een Duitsch officier zie ik tusschen de bloemen een paar kleine foto's. Wellicht heeft hij deze bij zich gedragen als een herinnering aan thuis. Ik buk om te zien wat er op staat. Op de eene foto staat een huis en op de andere een jonge vrouw....
Ik zie een bont gezelschap van menschen, die deze graven komen bezoeken. Stil wandelen ze langs de rijen en lezen de namen. Er zijn veel bloemen. Twee mannen zijn bezig om ze te verzorgen. Dichtbij me staat een meisje, en schreit. Ginder staat een man te turen bij een graf. Hij is bewogen maar beheerscht.
Ik lees de namen. Het zijn echte Hollandsche namen. Hier liggen onze mannen, onze jongens.
Tusschen de bloemen ontdek ik een naamkaartje, waarop wat geschreven staat. Ik lees enkele lieve woorden van een verloofde....
Even verder zie ik een ander kaartje, en ik lees: "Een laatste groet voor mijn lieve jongen. Tot weersziens in den Hemel. Je moeder."
De zon speelt door de boomen en vlecht lichte plekken over de graven. Ja, er is nog licht. Ik was het bijna vergeten. Deze plaats herinnert er ons wel zeer smartelijk aan, dat we op een donkere en zondige wereld leven. Dit kleine kaartje is een lichte plek op een donker graf. Het spreekt van een hoop, die alle leed verzacht. Het wijst ons heen naar een nieuwen hemel en een nieuwe aarde - ja óók naar een nieuwe aarde - waar geen oorlogsgraven meer zullen zijn.
Voor den ingang van het kerkhof stopt een auto. Twee Nederlandsche officieren en een soldaat stappen uit. De soldaat draagt een plant met witte bloemen. Ze loopen langs de graven. Wellicht zoeken zij naar een bekenden naam. Nu hebben ze blijkbaar de rustplaats van hun kameraad gevonden, want ze blijven staan, en wanneer de soldaat de bloemen geplant heeft, dan brengt het drietal, stram, in de houding, den militairen groet. Het is een plechtigheid, die op de bezoekers een diepen indruk maakt.
Ik ga er heen om te zien wie er begraven ligt. Maar er staat geen naam op dit graf. Ik vind alléén deze simpele maar diep ontroerende woorden: "onbekende soldaat." In dezen onbekende hebben zij al hun gevallen kameraden willen eeren.
Er zijn verschillende graven, waarop ik dit opschrift lees. Ook bij de Duitschers. Wellicht staan hun namen op de lijst der vermisten, en wellicht wordt er nog gehoopt en uitgezien.... en gewacht....
"Onbekende soldaat."
Vlak bij me zie ik een korenveld. De wind ruischt door de rijpende halmen. Zij hooren het niet meer. Straks komt de oogst, maar zij zullen het oogsten niet meer zien.
Het koren wordt gemaaid als het uitgeleefd is; als het heelemaal rijp is om te worden binnengehaald. Maar deze mannen zijn plotseling weggerukt uit het leven, terwijl ze nog jong en krachtig waren. Dat is de oogst van den oorlog. Dat is de menschelijke kant. Alleen het geloof kan het ons anders doen zien. Alleen het geloof kan ons stil maken. Wie in Jezus ontsliep, behoorde tot den oogst van God en is thuisgebracht in Gods veilige schuur. Zij hebben een nieuwen naam ontvangen, ook al liggen ze hier begraven als een "onbekende soldaat."
Nog even wandel ik langs de rijen. Ik zie menschen komen en gaan. Stille handen leggen bloemen neer. Ik zie een meisje, dat gehurkt bij een graf zit en schreiend den helm van een gevallene streelt, en onwillekeurig moet ik denken aan de woorden van den man, die mij den weg wees. Hij zei: U moet den berg op. Inderdaad, wij moeten den berg op.
Moria ligt op een hoogte. Op deze hoogte is het eenzaam. Voor velen zal de weg naar de Grebbe een steile en smartelijke tocht zijn; een tocht die alleen aan Gods hand kan worden volbracht.
Bron: boek Storm en Stilte (pag. 37 t/m 40),
auteur C. Redert, uitgegeven door La Rivière
& Voorhoeve - Zwolle, 1940
|
« Algemeen