Uitspraak kort geding

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 's-GRAVENHAGE - Sector Civiel Recht - President

Vonnis in kort geding van 22 december 2000, gewezen in de zaak met rolnummer KG 00/1411 van:

1.  [eiser1], wonende te Wageningen;
2.  [eiser2], wonende te Wijnandsrade,
3.  [eiser3], wonende Rotterdam,
4.  [eiser4], wonende te Middelburg,
5.  [eiser5], wonende Enschede,
6.  [eiser6], wonende te Wolfheze,
7.  [eiser7], wonende te Harderwijk,
8.  de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
9.  "Vakbond voor Defensiepersoneel VBM/NOV", gevestigd te 's-Gravenhage,
10.  [eiser10], wonende te Vlissingen,
11.  [eiser11], wonende te Alkmaar,
12.  [eiser12], wonende te Veenendaal,
13.  [eiser13], wonende te Wageningen,
14.  [eiser14], wonende te Zutphen,
15.  de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging 8RI - 1940, zetelend te Arnhem,
16.  [eiser16], wonende te Wageningen,
17.  [eiser17], wonende te Hengelo,
18.  [eiser18], wonende te Huissen,
19.  [eiser19], wonende te Arnhem,
20.  [eiser20], wonende te Rotterdam,
21.  [eiser21], wonende te Oeffelt,
22.  [eiser22], wonende te Bennekom,
23.  [eiser23], wonende te Wageningen,
24.  [eiser24], wonende te Wageningen,
25.  [eiser25], wonende te Boxmeer,
26.  [eiser26], wonende te Arnhem,
27.  [eiser27], wonende te Doorwerth,
28.  [eiser28], wonende te Varsseveld,
29.  Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (VOMI), gevestigd te Arnhem,
eisers,
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam,

tegen:

1.  de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
2.  [gedaagde2],
3.  [gedaagde3],
beiden als historicus verbonden aan de sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht (SMG), zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagden,
procureur mr. H.J.M. Boukema.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 december 2000 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

Een groot aantal eisers heeft deelgenomen aan de gevechten die op en rond de Grebbeberg in mei 1940 hebben plaatsgevonden. Sommige eisers zijn nabestaanden van oud-strijders die in de mei-dagen van 1940 op de Grebbeberg zijn gesneuveld.
Eiser sub 1 heeft tezamen met een aantal andere eisers studie gedaan naar de gebeurtenissen op de Grebbeberg en elders in Nederland.
Gedaagden sub 2 en 3 zijn werkzaam op de sectie Militaire Geschiedenis van gedaagde sub 1. Zij werken onafhankelijk aan onderzoek naar bepaalde aspecten van de krijgsgeschiedenis.
In 1990 is op verzoek van gedaagde sub 1 en onder eindredactie van gedaagden sub 2 en 3 het boek "Mei 1940, De Strijd op Nederlands Grondgebied" (hierna te noemen: "Mei 1940") tot stand gebracht.
Eiser sub 1 heeft als reactie op dit boek eind maart 1995 het boek/de brochure "Geschiedvervalsing over de meidagen van 1940" het licht doen zien.
Gedaagden zijn voornemens om na 1 juli 2001 een nieuwe druk van het boek "Mei 1940" uit te brengen.
Bij brief van 13 oktober 2000 heeft de advocaat van eisers gedaagde sub 1 verzocht tot rectificatie van bepaalde passages van het boek over te gaan.
Bij brief van 7 november 2000 heeft gedaagde sub 1 de advocaat van eisers medegedeeld dat de herdruk van het boek niet vóór 1 juli 2001 zal verschijnen. Voorts heeft gedaagde sub 1 medegedeeld dat al op 12 juli 1990 is toegezegd dat in een eventuele nieuwe oplage de tekst aangaande de overtreding van het oorlogsrecht door de in het boek genoemde militair G. Migchelbrink zou worden aangepast. Gedaagde sub 3 heeft voorts medegedeeld dat gedaagde sub 3 bij brief van 5 juni 1991 heeft toegezegd in een nieuwe tekst betreffende overtredingen van het oorlogsrecht duidelijker dan in de huidige tekst tot uitdrukking te laten komen dat er behalve overeenkomsten ook verschillen bestaan tussen gedragingen aan Nederlandse en Duitse zijde.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

Eisers vorderen - zakelijk weergegeven - gedaagden te veroordelen:

primair: binnen een week na dit vonnis over te gaan tot integrale verwijdering uit het boek "Mei 1940", althans en in ieder geval in de uit te brengen herziene (tweede) druk, van alle passages die in het door eisers aan de dagvaarding gehechte overzicht zijn gewraakt, met vermelding in de tweede druk dat deze passages als zijnde geschiedkundig c.q. feitelijk onjuist niet langer gestand worden gedaan;

subsidiair: binnen een week na dit vonnis over te gaan tot integrale verwijdering uit het boek "Mei 1940", althans in ieder geval in de uit te brengen herziene (tweede) druk, van de passages onder meer op blz. 24, 49, 218, 219 en 301 waarin wordt gesteld c.q. gesuggereerd:
a.  dat zijdens de Duitse militairen in kwestie geen sprake is geweest van een systematische en/of vooropgezette schending van het oorlogsrecht;
b.  dat de betreffende Nederlandse militairen, waaronder eisers, zich in gelijke mate c.q. in enige mate aan schending van het oorlogsrecht zouden hebben schuldig gemaakt dan wel wordt gesteld dat ter zake "overeenkomsten" tussen de handelwijze van de Nederlandse en Duitse militairen hebben bestaan, met vermelding in de tweede druk dat deze passages als zijnde geschiedkundig c.q. feitelijk onjuist niet langer gestand worden gedaan;
alles op straffe van een dwangsom,
alsmede gedaagde sub 2 en 3 te veroordelen tot het binnen een week na dit vonnis in de Staatscourant alsmede een landelijk dagblad doen plaatsen van een rectificatie c.q. openbare bekendmaking waaruit blijkt dat de door eisers gewraakte passages in het boek "Mei 1940" feitelijk c.q. historisch onjuist zijn en dat daarvan door gedaagden afstand wordt genomen, op straffe van een dwangsom.

Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan.
In het boek "Mei 1940" wordt ten onrechte gesteld c.q. gesuggereerd dat van een systematische en/of vooropgezette schending van het oorlogsrecht door de Wehrmacht of de Waffen SS geen sprake zou zijn geweest alsmede dat de Nederlandse militairen en de Duitse militairen zich in de loop van de strijd in gelijke mate aan schending van het oorlogsrecht zouden hebben schuldig gemaakt. Gedaagden zijn in gebreke gebleven met het leveren van enig begin van bewijs voor de juistheid van deze aantijgingen. Eisers hebben voor wat betreft de inhoud van hun bezwaren tegen deze aantijgingen bijval gekregen van een groot aantal vooraanstaande personen. Ook hebben gedaagden zich bij de totstandkoming van de publikatie niet bediend van een directe (ooggetuige)bron. Gedaagden handelen jegens eiseres onrechtmatig. Zij maken zich schuldig aan een ernstige aantasting van de eer en goede naam van eiser sub 1, die in 1940 als krijgsgevangene oorlogsinvalide is geworden, en van de overige eisers en talloze belanghebbenden, zoals de nabestaanden van de omgekomen Nederlandse militairen. Gedaagde sub 1 heeft voorts een bijzondere zorgplicht jegens haar oud-militairen, waaronder eisers alsook de Nederlandse samenleving en te meer nu de publikatie in opdracht van gedaagde sub 1 is vervaardigd in hoedanigheid van werkgever en deze publikatie de pretentie heeft van een objectief en wetenschappelijk werk dat als zodanig aan de Nederlandse samenleving wordt gepresenteerd en dat een historisch overdragende functie zal toekomen. Eisers hebben een spoedeisend belang, nu de proefdrukken van het boek enige maanden voor het verschijnen van de herdruk beschikbaar moeten zijn. Gelet op de hoge leeftijd van een aantal eisers is voorts een spoedeisend belang aanwezig, nu de uitkomst van een bodemprocedure nog geruime tijd zal duren.

Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Alle vorderingen van eisers die zijn gebaseerd op de tekst van het boek "Mei 1940" zoals deze thans luidt en die ten doel hebben de door eisers gepretendeerde onjuistheid van bepaalde onderdelen van die tekst aan de kaak te stellen zullen worden afgewezen. Dit reeds omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, nu het boek "Mei 1940" reeds tien jaar geleden is uitgekomen en inmiddels al ruim zeven jaar is uitverkocht.

3.2. Voor wat betreft de gevorderde integrale verwijdering van alle door eisers gewraakte passages uit de uit te brengen herziene (tweede) druk van het boek "Mei 1940" die volgens gedaagden niet eerder dan na 1 juli 2001 zal verschijnen wordt het volgende overwogen. Hoezeer de tekst van deze herdruk ook zal voortbouwen op de huidige tekst van het boek, door gedaagden is uitdrukkelijk aan eisers toegezegd dat bij het redigeren van de nieuwe tekst rekening zal worden gehouden met de door eisers geuite kritiek op de betreffende passages in de eerste druk. De tekst van de herdruk zal ook nog worden voorgelegd aan andere deskundigen, onder wie de historici prof. dr. J.C.H. Blom, prof dr. J.Th.M. Bank en prof. dr. C. Fasseur. Ten aanzien van de meest omstreden passages in het boek over de soldaat G. Migchelbrink hebben gedaagden toegezegd de tekst te zullen aanpassen en de op verzoek van de nabestaanden van Migchelbrink geraadpleegde mondelinge bronnen die een ander licht op het gebeuren kunnen werpen, in de herdruk te zullen verwerken. Er is dan ook geen grond om nu al op een herdruk waarvan de tekst nog niet vaststaat vooruit te lopen.
Daarbij komt dat gedaagden terecht hebben betoogd dat eisers in de huidige tekst van "Mei 1940" meer lezen dan er staat. In ieder geval noopt lezing van de gewraakte passages niet tot de conclusie dat - voorzover er sprake is geweest van schending van het oorlogsrecht - de Nederlandse en Duitse militairen in gelijke mate het oorlogsrecht hebben geschonden.

3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat er geen plaats is voor enige rectificatie als door eisers gevorderd, nog daargelaten dat onder omstandigheden wel kan worden bevolen bekend te maken dat een publicatie als onjuist is aangemerkt, maar nimmer aan gedaagden zou kunnen worden bevolen afstand te nemen van die publikatie.

3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen zullen worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De President:

Wijst de vorderingen af.

Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op fl. 1.950,--, waarvan fl. 400,-- aan griffierecht.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. van Delden en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.

CJ

Bron: Uitspraak kort geding (Landelijk Jurisprudentie Nummer (LJN): AA9145) op vrijdag 22 december 2000

193