Verhoor van luitenant-generaal b.d. J.J.G. Baron van Voorst tot Voorst


ZITTING VAN WOENSDAG 26 MEI 1948

Sub-Commissie II
    Tegenwoordig de heren Ruijs de Beerenbrouck, voorzitter, Algera en Korthals, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier.
    Punt van het Enquêtebesluit: a.
    Verhoor van

JAN JOSEPH GODFRIED BARON VAN VOORST TOT VOORST,

oud 67 jaar, wonende te 's-Gravenhage, luitenant-generaal b.d., oud-commandant veldleger.

    Hij legt de eed af als getuige en tevens als deskundige.

  13080.  De Voorzitter: Ik zou even willen terugkomen op een aangelegenheid, die in de zitting van 24 Februari jl. is behandeld, en wel de kwestie van het geven van de bevelen voor de terugtocht in 1939. Er is namelijk bij de commissie nog geen absolute zekerheid over deze kwestie, omdat de generaals van Andel en Fruyt van Hertog hier hebben medegedeeld, dat hun daarvan eigenlijk niets bekend is.
    Weet u nog met wie die correspondentie heeft plaats gehad?
A.  Met generaal Fruyt van Hertog. Ik heb persoonlijk telefonisch bij hem aangedrongen op bespoediging van de toezending van de gegevens, die ik nodig had, ten einde definitief te kunnen doen bewerken de terugtochtbevelen voor het veldleger en de legerkorpscommandanten; als ik mij goed herinner zelfs meer dan eens.
  13081.  De Voorzitter. Persoonlijk bij generaal Fruyt van Hertog, dat was in November?
A.  Ja, dat is in November 1939 geweest. Luitenant-generaal van Andel heb ik er niet over gesproken, want ik had rechtstreeks te maken met generaal-majoor Fruyt van Hertog. De commandant van het oostfront van de vesting Holland moest mij de gegevens verschaffen. De officiële correspondentie ging aanvankelijk langs generaal van Andel, maar ik weet positief, dat ik heb gesproken met generaal Fruyt van Hertog.
    Te voren had ik een officier van mijn hoofdkwartier naar het stafkwartier van generaal-majoor Fruyt van Hertog gezonden om daar te bespreken wat ik nodig had aan gegevens, kaarten met verdedigingswerken, enz.
  13082.  De Voorzitter: Het is niet mogelijk, dat het met de chef van zijn staf is geweest, overste Herman?
A.  Neen, deze officier was toen nog kapitein; ik had te maken met de verantwoordelijke commandant.
  13083.  De Voorzitter: Het is merkwaardig! Generaal Fruyt van Hertog ontkent het vlakweg. Het is nu bijna negen jaar geleden.
A.  Het kan zijn; ik kan er niets aan doen; het is zoals ik het heb gezegd.
    Ik heb onmiddellijk na het bezoek van Minister Dijxhoorn oen brief voor generaal Reynders laten opmaken. Deze brief, gedateerd 2 Januari 1940, no. 1157 P/1939 persoonlijk, is in afschrift in mijn bezit. Ik sprak hier reeds bij mijn vorig verhoor over. Daarin staat, dat "ik eerst kort geleden in het bezit was gekomen van de bezetting van het oostfront der vesting Holland", en verder dat: "mij eerst voor kort van C. Oostfront de mededeling had bereikt, dat de legering van het veldleger, na terugtocht op de vesting Holland, zoals ik die had aangegeven in mijn operatieve aanwijzingen van 1 November 1939, sectie 1, no. 5b geh. persoonlijk, niet mogelijk was." Daaruit volgt niet alleen, dat ik de commandant van het oostfront in deze aangelegenheid had betrokken, maar dat ik van 1 November tot midden of eind December heb moeten wachten op de gevraagde gegevens nopens de legering.
    Ten slotte staat in mijn brief van 2 Januari 1940, dat "ik ook eerst sedert kort in het bezit was van de voorlopige uitwerking van mijn operatieve aanwijzingen door de legerkorpscommandanten en de gehouden besprekingen met commandant oostfront."
    U ziet hieruit, Mijnheer de Voorzitter, dat mijnerzijds het mogelijke is gedaan en dat aan alle er bij betrokken commandanten door mij opdrachten zijn verstrekt ten behoeve van het voorbereiden van de terugtocht en dat het wachten was op de uitwerking hunnerzijds, waarvoor vooral wat betreft de legerkorpscommandanten, wier staven overdruk werk hadden, tijd nodig was.
    Overigens heeft het niet opstellen tot in details van de terugtochtbevelen niet veel invloed gehad. Die gehele kwestie van de bevelen voor de terugtocht is gebruikt voor een er buiten staand doel, dat u bekend is. Toen de terugtocht inderdaad moest plaats vinden, waren de verhoudingen zo veranderd, dat ik het gelukkig vond, dat er geen terugtochtbevelen waren. Het zou een chaos hebben gegeven, als zij waren opgemaakt en opgevolgd, omdat de opstelling geheel anders was. Dit zou óók het geval zijn geweest, als generaal Reynders opperbevelhebber was gebleven. Ik heb hier de bevelen, die toen gegeven zijn (zij komen misschien straks ter sprake) voor de terugtocht naar de vesting Holland. Zoals u weet, is de terugtocht, gezien in het licht van de tijdsomstandigheden, goed verlopen: En dat met een leger, waarvan één divisie was gedésoeuvreerd en tal van onderdelen van het zuiden tot over de Rijn waren verplaatst.
  13084.  De Voorzitter: Dat is de IVde divisie; dat deel is het minst goed verlopen.
A.  De IVde divisie heeft de scheidingslijnen nader vastgesteld. De scheidingslijnen tussen 8 R.I. en 19 R.I. werden naar het westen verlengd.
    Ik heb hier de bevelen voor de terugtocht, de eerste aanwijzingen, waarop de staven zich konden bezinnen. De legerkorpscommandanten hebben deze kunnen uitwerken. Na December zijn die bevelen alle ingetrokken in verband met het feit, dat men er in beginsel niet over dacht om terug te gaan.
  13085.  De Voorzitter: Dat is bekend, maar het was ons niet helder, waarom het in de daaraan voorafgaande periode, tussen Oktober en December, zo lang geduurd heeft. Door u is verklaard, dat er contact was en anderzijds wordt dat contact ontkend. Dat is het merkwaardige.
A.  Hoe kàn men dat contact ontkennen, wanneer de commandant veldleger moet werken op gegevens nopens indeling en samenstelling van o.m. de reeds aanwezige troepen, de versterkingen en weerstandslijnen, de verbindingen, de legeringsmogelijkheden, enz. in het gebied, waarin hij moet terugtrekken? Daarvoor moet hij toch gegevens hebben? Wordt dat zelfs ontkend?
  13086.  De Voorzitter: Generaal Fruyt van Hertog suggereerde de mogelijkheid, dat het over anderen gelopen had, b.v. over generaal van Andel.
A.  Positief over generaal Fruyt van Hertog zelf, dat heb ik zo juist aangetoond. Wat nu luitenant-generaal van Andel betreft, herinner ik mij, dat aan de generaal slechts is gevraagd of hij goed vond, dat ik rechtstreeks met de commandant van het oostfront voeling opnam en een en ander liet bespreken en voorbereiden. Dit werd door hem goedgevonden.

    De Voorzitter: Generaal Fruyt van Hertog stelt het anders. Wij kunnen hiervan, geloof ik, wel afstappen.
A.  Verdere aantekeningen hiervan, heb ik niet. Trouwens, ik geloof, dat wel volstaan kan worden met hetgeen ik uit de stukken van die tijd naar voren bracht; betere "aide mémoire" is er wel niet.
  13087.  De Voorzitter: Ik kom nu tot de twee voornaamste punten, waarover wij u vandaag wilden horen en welke in uw oproepingsbrief zijn vermeld. In de eerste plaats de houding van de troep en de officieren gedurende de oorlogsdagen in. Mei 1940 in het algemeen. De bedoeling is dus: in het gehele land. Wij willen natuurlijk ook gaarne vernemen, hoe die houding was speciaal in het gebied, waar u het commando voerde, maar wij willen u vooral als deskundige horen over de houding in het gehele land. Zoudt u daarover een exposé kunnen geven?
A.  Ik vind dit een zaak van zeer groot belang. Het is mij een voorrecht mij daarover te mogen uiten voor deze commissie. In verband met de vraag die ik van de heer Donker, voorzitter der Enquêtecommissie, gekregen heb en eveneens betrekking had op de houding en de stemming van de troep in het algemeen, heb ik een memorandum samengesteld. Ik zal enkele gedeelten hieruit naar voren brengen. Bij een spel van vraag en antwoord komt men tot losse opmerkingen, die soms te ver gaan of te kort zijn.
    De oorlog van 1914-1918 heeft nog meer dan welke oorlog aangetoond, dat slechts aan dat leger de eindoverwinning toevalt, waarin, naast moed en onverschrokkenheid onder de grootste gevaren, vooral de wil aanwezig is om tot het uiterste, maar dan ook werkelijk tot uitputtens toe, vol te houden. Een weermacht, waarin op de verbetenheid en de onverzettelijkheid van een ieder tot de laagste in rang en tot zelfs de op een verloren gewaande post strijdende eenvoudige soldaat kan worden gerekend.
    Hoe zou echter in een nieuwe oorlog deze mentaliteit zijn bij volken, die weliswaar ten slotte zegevierend, maar vermoeid en verzwakt uit de oorlog waren gekomen, tegenover verdere strijd met een land, dat het verlies van deze oorlog duur had moeten bekopen, maar waarvan de strijdlust en het moreel, mede als gevolg van al dan niet rechtmatig ondervonden behandeling, tot een tot nu toe in de geschiedenis ongekende hoogte en zelfs tot een doodsverachtend fanatisme bij velen waren opgezweept? Wanneer deze angst voor een nieuwe oorlog, welke vooraanstaande Staatslieden er zelfs toe bracht de Duitse leider concessie op concessie te doen, kenmerkend was bij hun volken, hoe zou dan wel de geest en de mentaliteit zijn van de Nederlandse soldaat, voortgekomen uit een volk, hetwelk sedert mensenheugenis geen strijd van betekenis, waarin de gehele natie was gemengd, had medegemaakt?
    Maar vooral bij die goedmoedige Nederlandse dienstplichtige, die van huis uit reeds opzag tegen zijn diensttijd, hetzij eerste oefening of herhalingsoefening, en veelal zonder begrip voor de hoge belangen, welke met de uiterste inspanning tijdens de korte oefeningsperioden waren gemoeid, zich weinig daaraan gelegen liet. Kwam hij na heel wat vergeten te hebben een enkele keer - en hoevelen waren dan nog vrijgesteld - voor herhalingsoefeningen onder de wapenen, dan was dit in een encadrering van veelal uitstekend willende, doch eveneens door gebrek aan oefening allerminst ervaren reserve-officieren en vooral ook van grotendeels onbekwame dienstplichtige onderofficieren.
    De stamkaders aan beroepsofficieren en beroepsonderofficieren, die nog in de mobilisatiejaren 1914-1918 de vaste, de hardere kern konden vormen, waren nadien tot tweemaal toe onbarmhartig uitgedund; aanvulling met jonge krachten was op onverantwoordelijke wijze tot zeer kort vóór de nieuwe oorlog geheel achterwege gelaten. Meer dan ooit was het leger tot een speelbal in de Nederlandse politiek geworden, totdat eindelijk enkele Staatkundige partijen inzagen, en daarbij de, R. K. Staatspartij wel het eerst - doch wel heel laat -, dat het uit moest zijn met de wedstrijd om het halve minimum aan bewapening en weerbaarheid.
    Wenst men voorbeelden?
    Ik geef die niet om, als het ware, een klachtenboek in te vullen of een zonderegister op te halen. Men zal wel willen begrijpen, dat hogere motieven mij leiden. Het ging om de belangen van het leger en daarmede van onze landsverdediging.
    De commissie vraagt mij naar "de houding en de stemming van het leger" in 1940. Kan men in gemoede aannemen, dat het geruk en gepluk en gemodder uit de vooroorlogse periode zonder invloed is geweest op de houding van de officieren, beroeps- zowel als reserve-officieren, en op de goede beproefde onderofficieren? Nog slechts 14 dagen vóór het uitbreken van de oorlog zond de Regering de lichting 1925 met groot verlof. Daardoor ontstond op verschillende essentiële punten een nieuw tekort aan geoefende manschappen en dienstplichtig kader. Het terugroepen er van was te laat. Waarom, op wiens aandrijven heeft de Regering deze lichting op een allerkritiekste ogenblik weggezonden?
    Maar nu de periode 1918-1937.
    De vrijzinnig-democratische partij verkreeg reeds dadelijk, dat de munitie voor onze tijdens de oorlog aangekochte veldhouwitsers van de begroting werd geschrapt, evenals de militaire attachés te Parijs, Londen en Berlijn.
    De oud-opperbevelhebber generaal Snijders, die in het openbaar opkwam tegen de afbraak van de weermacht, werd in een vergadering, belegd door deze partij en de Kon. Vereniging Ons Leger, in de Dierentuinzaal verguisd.
    Het optreden van een lid dezer partij in de Eerste Kamer strekte, onafgebroken tot algehele ontwapening. Aan de Ministers Lambooy en Deckers veroorzaakte dit heel wat hoofdbrekens.
    Een ander lid dezer partij had geen rust, alvorens het beroepsofficierskorps werd uitgebrand.
    De S.D.A.P. leverde onafgebroken strijd tegen........."
  13088.  De Voorzitter: Mag ik u even interrumperen? Het is alles zeer interessant, maar wij krijgen het een en ander waarschijnlijk toch in druk, althans wanneer u, zoals ik aanneem, aan het verzoek van de voorzitter der commissie voldoet. De commissie kan dan zien hoe zij dit als bijlage kan verwerken. Ik geloof echter, dat het onvruchtbaar is, hier thans in details in te gaan op de voorgeschiedenis van de oorlog. Onze commissie moet veel meer een onderzoek doen naar de vraag: wat kon men, gezien het voorradige materiaal en de sterkte van de troepen, op dat moment redelijkerwijze verwachten. Deze feiten zijn voor een groot deel bekend. Ze in details behandelen, lijkt mij niet erg vruchtbaar en voor ons onderzoek niet van betekenis.
A.  Ik geloof van wel. Ik heb juist van te voren gezegd, dat ik het niet doe om een klachtenboek in te vullen of een zonderegister op te halen. Ik heb naar voren gebracht, dat het rukken, plukken en modderen aan ons leger vóór het uitbreken van de oorlog, althans zeker vóór het jaar 1938, niet heeft nagelaten een funeste invloed uit te oefenen op de geestestoestand van de officieren (beroeps- zowel als reserve-officieren) en de onderofficieren en zijn weerslag heeft gehad op de weermacht. Men kan niet zeggen: er breekt oorlog uit en hoe is de stemming? Als u wilt weten de motieven, die de stemming hebben gevormd, moet ik het aanhalen.
  13089.  De Voorzitter: Dan verzoek ik u, het zo kort mogelijk te doen. Het feit is bekend, dat er in de vooroorlogse jaren een zeker défaitisme was in bepaalde groepen van de bevolking.
A.  Het gehele leger heeft de weerslag daarvan gevoeld. Het heeft niet alleen de stemming van de officieren en de onderofficieren beinvloed. Het leger is een speelbal in de politiek geworden. Het is niet alleen de kwestie, dat men in zekere groepen van de bevolking niet veel waardering voor de officieren en onderofficieren had, dat de volksstemming ten behoeve van de politiek in dit opzicht werd beinvloed en zelfs uitgebreid. En de gevolgen waren, dat men wat nodig is om te vechten voor een groot gedeelte miste: een tekort aan bewapening en aan legersterkte, te oude manschappen, te kleine lichtingen, te korte oefening, enz., enz. en dat wens ik naar voren te brengen.
  13090.  De Voorzitter: Ik kan mij voorstellen, dat u enigszins nader in bijzonderheden wilt mededelen, wat er te kort was. Of het te wijten is aan deze of aan die partij, is iets anders. U begrijpt de tendenz van mijn opmerking? U kunt er misschien enigermate rekening mede houden.
A.  Ik moet waarmaken, dat het leger een speelbal tussen de partijen was. Ik noem even enige voorbeelden erbij om aan te tonen, dat het leger een speelbal was.
  13091.  De Voorzitter: Men zou dan ook kunnen opmerken, dat een aantal partijen - m.i. met min of meer gegronde argumenten, ofschoon ik zelf een andere mening was toegedaan en in een andere richting propaganda heb gevoerd - konden zeggen, dat met het bestaande stelsel van de Volkenbond dit niet nodig was en men het Volkenbondsapparaat had om dergelijke ongelukken te voorkomen. Dat is aanvechtbaar, maar ik wil alleen zeggen: wanneer wij ons daarin begeven, dan kunnen wij er van alles bij halen. Ik geloof, dat wij kunnen volstaan met het constateren van het feit, dat iedereen wel toegeeft, dat de stemming niet al te gelukkig was en dat dit misschien voor de houding van de troep in de Meidagen gevolgen heeft gehad.
A.  Allright! Als u het allemaal weet, zal ik er hier niet verder op ingaan; de memorie dien ik dus schriftelijk in. Thans zal ik volstaan met te zeggen, dat het leger was een speelbal om de volksgunst in de politiek. Voor wat uw opmerking betreffende het Volkenbondsapparaat betreft, merk ik op, dat andere landen niet zich zelf aan het ontwapenen waren zoals Nederland en dat b.v. België ondanks de Volkenbondgaranties een viermaal grotere vredeslegersterkte had dan ons land en een dubbele oefeningstijd. Als u geen verdere toelichting nodig hebt over de funeste invloed van de politiek, geef ik die thans niet. Ik zou het niet fair vinden, alleen de vrijzinnig-democratische partij te behandelen en geen van de andere partijen, die in mijn memorandum volgen. Ik dacht, dat ik nu moest aantonen, waarom het leger een speelbal van de politiek was, nu ik dat heb gezegd. U begrijpt, dat het een oud-commandant van het veldleger, die ook hoofd van afdeling II B van het Departement van Defensie was geweest, hoog zat, wat er was gebeurd vóór de oorlog en dat hij met het apparaat moest vechten en de Minister alleen verantwoordelijk was in de Kamer. U voelt, dat nu de gelegenheid er is om het tegenover de Enquêtecommissie kort en ernstig naar voren te brengen, ik die gelegenheid heb aangegrepen. Het is alleen, wat ik er ter motivering aan wilde toevoegen.
  13092.  De Voorzitter: De commissie neemt u niet kwalijk, dat u het naar voren brengt, maar ik geloof, dat het mijn plicht is objectief leiding te geven. Ik constateer, dat de commissie moet nagaan, los van de vraag door wiens schuld het leger in die toestand gekomen was - men zou daarvoor ook de Ministers, die er zich bij hebben neergelegd en de generaals, die er aan meegedaan hebben, aansprakelijk kunnen stellen, maar dat is voor de commissie niet vruchtbaar - wat in de Meidagen, gegeven hetgeen wij aan landsverdediging hadden - om dat als totaalbegrip te nemen -, daarmede bereikt is en hoe de houding van de troep en de officieren toen was.
A.  De stemming en de mentaliteit van het leger dat zich minderwaardig voelde tegenover het aanvallende Duitse leger, zijn uit die omstandigheden geresulteerd.

    De Voorzitter: Die grondgedachte kennen wij natuurlijk.
A.  Daarover zou een boekdeel kunnen worden geschreven. Men ga de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer maar na! Met diepe bezorgdheid werd deze toestand, die zich onvoorwaardelijk moest wreken ook op de houding van de troep te velde, door de verantwoordelijke legerautoriteiten, door enkele - lang niet alle - regerende Staatslieden, maar geleidelijk aan door steeds meer personen van allerlei stand en positie en niet het minst door goedwillende en geestdriftige jongeren, aangevoeld.
    Nu kom ik tot de elementen.
    Was er dus een wanverhouding ontstaan tussen beroeps- en reserve-officieren en tussen aantallen beroeps- en dienstplichtige onderofficieren, ook in het totaal aan kader bestonden grote gapingen. Zo was er volgens een opgave van 23 Januari 1940 bij het veldleger een tekort aan de organieke kadersterkte, welke toch al zeer pover was, van 390 officieren en 1000 onderofficieren.
    In dit verband mag ik nog even naar voren brengen, dat in ons leger voor bepaalde functies, die van groot belang waren, toenmaals geen reserves aanwezig waren. Een compagniescommandant had geen reservecompagniescommandant; een bataljonscommandant geen reservebataljonscommandant. De staven waren zeer nooddruftig samengesteld, hetgeen met het oog op de zware eisen, die aan de officieren tijdens de onafgebroken gevechten werden gesteld, en ook aan de staven, noodlottig moest werken.
  13093.  De Voorzitter: Een voorbeeld daarvan was de staf, die de commandant van het IIde legerkorps te zijner beschikking had. Die staf was, naar hij verzekerd heeft, veel te dun bezet. Is u het daarmede eens?
A.  Ja, en niet alleen die staf, ook de staf van de divisie, om van de staf van het veldleger niet te spreken.
  13094.  De Voorzitter: En met name juist de staven van de onderdelen, die op de Grebbeberg de zaak moesten opvangen.
A.  De chef van de staf der IVde divisie was zo vermoeid, dat toen de tegenwoordige Minister van Oorlog als vertegenwoordiger van de commandant van het veldleger bij hem kwam, hij de functie tijdelijk heeft overgenomen, opdat die chef van staf enige uren rust zou kunnen nemen.
    Bewapening, encadrering, sterkte, geoefendheid in alle rangen schoten verre te kort.
    Dat ons leger veel te zwak was, gelet op de mogelijkheden, welke onze snel toegenomen bevolking en onze geldmiddelen boden, blijkt wel hieruit:
    dat de totale sterkte van ons leger in 1940 ongeveer 300 000 man bedroeg, terwijl de Britse strijdkrachten in totaal een sterkte hebben bereikt van 8 713 000 man, en
    dat het Duitse Rijk voor de "Wehrhaftmachung" van 1933-1939 heeft uitgegeven; omgerekend tot de koers van vóór de oorlog, 54 miljard gulden en Engeland misschien (althans volgens Hitler) 15 miljard gulden.
    Het voorstel van de oud-minister Verschuur in een rede te Eindhoven om 1500 miljoen (1,5 miljard) gulden voor het opvoeren van onze bewapening beschikbaar te stellen zou dus toenmaals onze krachten zeker niet te boven zijn gegaan. Dit voor wat de sterkte en de materiële voorzieningen in het algemeen betreft.
    Maar "de" grote onbekende vervulde mij met de meeste zorg, nl. hoe zou de geest van de troep zijn, de wil om alles - tot het leven toe - over te hebben voor het vervullen van de hoogste Nederlandse plicht, de verdediging van de vaderlandse bodem.
    Er was in ons leger wel gehoorzaamheid, heel veel werd er niet gestraft en vooral de wijze van behandeling van overtredingen en strafzaken, de praktijk van het militaire tuchtrecht stond op een hoog peil van billijkheid en rechtvaardigheid. De beoordeling van de officieren in zake hun bevorderingsmogelijkheid was met zovele waarborgen omringd, dat een scherpe, althans werkelijk doeltreffende beoordeling van minder bekwamen of ongeschikten weinig voorkwam, terwijl de beoordelingselementen ten aanzien van de reserveofficieren, waarbij immers slechts sporadisch kon blijken wat zij in de mars voerden, geen houvast boden.
    Aldus ontstond door geven en nemen meer en meer een gemoedelijke tucht, waarbij de gezagsdragers gaven en de ondergeschikten namen. Deze gemoedelijke tucht moest zich evenwel te velde wreken; het bindend cement tussen soldaat en aanvoerder en tussen soldaten onderling was er door aangetast, was verwaterd.
    Wij hadden een leger in een democratisch gemenebest, dus natuurlijk zonder de "unbedingter Preussischer Gehorsam". Maar een democratisch leger behoeft ook onvoorwaardelijke tucht, zij het niet mechanisch, ruw en zelfs mensonterend' opgelegd.
    Evenwel moet de soldaat in en door de tucht gekneed zijn, wil zelfs hij, die de "gave van moed" mist, bestand blijven tegen het op hem in de strijd inwerkend geweld en dus een "strijder" blijven.
    Zolang echter de mentaliteit van ons volk, dat eeuwen te land vrijwel buiten het strijdgewoel der grote naties had gestaan, en zelfs vóór en tijdens de Napoleontische overheersing van niet veel innerlijke kracht had blijk gegeven of had kunnen geven, zolang deze mentaliteit, welke te veel op het persoonlijke eigenbelang was gericht en weinig zelfdiscipline ten bate van het algemeen belang kende, niet van de kern uit veranderde, zou de daaruit gevormde weermacht er steeds de weerslag van dragen, van moeten ondervinden.
    Hard echter is er gewerkt de laatste jaren en vooral ook in de mobilisatietijd om tot verbetering van het moreel van de troep te komen. Vele commandanten van het veldleger, die meer nog dan de chefs van de generale staf vertrouwd waren met het persoonlijke element in het leger en in hoogste instantie verantwoordelijk waren voor de houding van de troep, hebben naar uiterst vermogen getracht tegen onwil, traagheid, achteloosheid, gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel en gemis van inzicht op te werken.
    Men sprak in de laatste jaren vóór de oorlog wel van het "achterhalen van achterstand", maar daar ging het in feite niet om, waar alles als het ware tot in de kern moest worden vernieuwd en in de eerste plaats de volksmentaliteit een andere moest worden. Vierdaagse marsen, legerdagen en legertentoonstellingen waren daarvoor niet voldoende, men bereikte er slechts een klein volksgedeelte mede, terwijl er dikwijls een soort van zelfvoldaanheid over wat men dan wel reeds had bereikt uit sprak. Voor verbetering was toenmaals geen kruid gewassen. Hiertoe moest eerst als het ware het zuurdesem van gemis van vrijheid, ontbering en onduldbare dwang, moest eerst de hardheid van de bezetting gedurende lange jaren op alle lagen van ons volk inwerken.
    En zelfs bij het achterhalen van de achterstand spande men soms het paard achter de wagen. Zo is het zelfs voorgekomen - en ik haal slechts een voorbeeld uit vele aan -, dat een Minister van defensie zich verzette tegen het uitbreiden van de beroepsonderofficieren met z.g. capitulanten, zolang de grotere lichtingssterkte nog niet een feit was geworden, alsof het niet zonneklaar is, dat een zoveel grotere lichtingssterkte moet worden opgevangen door een te voren volkomen op de hoogte van zijn taak gebrachte sterkere kern, o.m. aan onderofficierskader. En toen deze sterkere kern er eindelijk was, moest hij grotendeels worden gebruikt voor encadrering van de nieuw gevormde grensbataljons, zodat de opleiding van de soldaat opnieuw in het gedrang kwam."
    Daaruit zal u blijken, dat de encadrering van de grensbataljons beter was dan van degenen, die aan de Grebbe hebben gevochten. De verhouding van het aantal officieren en onderofficieren tot de soldaten was ook beter. Bovendien waren de grensbataljons langer onder de wapenen op hun oorlogsstandplaats en werden zij eerder aangevuld met bataljons van de oudere lichtingen.
    Ook de aanvulling van de beroepsofficieren, welke feitelijk bestond uit het verbeteren van de opleiding van een zeer gering aantal jonge reserve-officieren, geschiedde onder toepassing van het stelsel van het bekende halve minimum.
    Het verjongen van het leger, te velde zo bitter nodig, ook tot het verhogen van het moreel en om te voorkomen, dat tot 36-jarige huisvaders van 5 en meer kinderen het gelag hadden te betalen en 22-, 23-jarigen thuisbleven, is veel te laat geschied. De lichting 1938 was de eerste lichting van 32 000 man (in plaats van 19 500 man), terwijl men zelfs 43 000 goedgekeurden had kunnen inlijven.
    De Duitsers spraken dan ook van onze hooggenummerde infanterieregimenten als van troepen "dritter Welle", de andere werden ook nog slechts als "zweiter Welle" beschouwd, dus werd een krachtige golfslag er b.v. bij de aanval niet van verwacht.
    Die hooggenummerde infanterieregimenten hebben voor een groot gedeelte moeten deelnemen aan de verdediging van de Grebbeberg en tegenaanvallen moeten doen.
    Overigens bestonden de laaggenummerde regimenten en de grensbataljons ook uit manschappen van oudere lichtingen en waren ook deze regimenten en bataljons al evenmin homogeen samengesteld uit bepaalde indelingsdistricten. Dat zulks de inwerking en de leiding van de compagnies- en bataljonscommandanten bijzonder bemoeilijkte, is duidelijk. Neemt men een willekeurig grensbataljon, b.v. 15 G. B., dan blijkt uit de stand van 1 Mei 1940, dat toen waren ingedeeld lager kader en manschappen van alle lichtingen van 1923 tot en met 1939, dus 21- tot 37-jarigen, terwijl zich bij de bataljons samentroffen dienstplichtigen, oorspronkelijk afkomstig van: 1, 2, 8, 10, 11, 13, 14, 15, 17, 18 en 22 R. I., derhalve 11 regimenten infanterie!
    Het enige nu, wat gedaan kon worden, was te trachten althans de geest van vastberadenheid, zowel van de beroepsofficieren als vooral van het zoveel sterkere korps reserve-officieren, op te voeren. Veel middelen om hiertoe te geraken, anders dan bij wijze van voordracht of geschrift; stonden de hoogste legerautoriteiten niet ter beschikking. Ik heb getracht aldus alle reserve-officieren te bereiken, ook die, niet behorende tot het veldleger, door het houden en aan allen doen toekomen van een voordracht "De reserve-officier in de huidige tijd", uitgesproken in December 1937 bij het 20-jarig bestaan van de Algemene Vereniging van Nederlandse Reserve-officieren."

    (Getuige legt een exemplaar van deze voordracht over.)

    "Hierop is verder voortgebouwd, toen zulks tijdens de mobilisatie, zoals wel was verwacht, gebiedend noodzakelijk bleek. Uit de punten, welke ik aan het slot van mijn 29 Oktober 1939 aan alle officieren (ook die niet tot het veldleger behoorden) toegezonden boekje "Officiersplichten te velde" de officieren voorhield, zij slechts het volgende overgenomen:

    "Ik verwacht:

    1. dat gij uw mannen duidelijk inprent, waarom wij bereid zijn te strijden;

    2. dat gij onze soldaten moreel voorbereidt op de moeilijke taak, die hun in de strijd wacht;

    3. dat gij door uw persoonlijk en geestdriftig voorbeeld uw mannen helpt de hun opgelegde plichten getrouw te vervullen."

    Dit geschrift (deze folder), welke ik hierbij overleg, werd gevolgd door verscheidene aanschrijvingen, door de chefs persoonlijk met hun officieren te behandelen, o.m. van 15 Januari 1940, no. 56 P. Persoonlijk, over "gehoorzamen", van 11 Maart 1940 over "paraat zijn", nl. het scherpslijpen van het oorlogsinstrument, het scheppen van "hechte verbanden", nu de komende maanden (zoals ik toen schreef) wellicht beslissend zullen zijn voor de toekomst van ons land.
    Desondanks bleef het ergerlijk, hoe bij oefeningen dikwijls niet de minste drang om deze goed tot haar recht te doen komen bleek en er zelfs onderdelen waren, waar b.v. midden onder een aanval bij een zoetelaar fruit werd gekocht. En dat in mobilisatietijd met een te verwachten oorlog.
    Maar men hoopte (dit was in het algemeen de stemming van de troep; daarom haal ik het aan) er, evenals in 1914-1918, buiten te blijven, derhalve wilden velen zich - mede in een zeker gevoel van bezorgdheid of angst - niet met de gedachten aan een komende oorlog vertrouwd maken. Daarom stelde ik een folder samen, welke - zoals u uit het hierbij aangeboden exemplaar ziet - als het ware een ieder aanschouwelijk moest maken (April 1940) "paraat te zijn, paraat te blijven", omdat wij niet buiten de oorlog zouden blijven.
    Hij is in 100.000 exemplaren gedrukt, maar het heeft te lang geduurd; toen de oorlog uitbrak, was hij niet uitgereikt; hij was bestemd voor iedere soldaat.
  13095.  De Voorzitter: Is hij niet uitgereikt?
A.  Niet uitgereikt, omdat hij niet tijdig klaargekomen is. De exemplaren zijn allemaal vernietigd, op enkele na. Hij was bedoeld om allen te laten gevoelen: zo is de toestand, wij blijven niet buiten de oorlog.
  13096.  De Voorzitter: Het is jammer, dat hij niet tijdig gereedgekomen is. Ik wil constateren, dat in ieder geval van de zijde van de hogere legerautoriteiten, met name van uw kant, veel is gedaan om de stemming wel op het vereiste peil te brengen.
A.  Ik dank u voor uw vriendelijke woorden; het was niet meer dan mijn plicht. Ik kan er aan toevoegen, dat ik bij de bezoeken, welke ik als commandant van het veldleger bracht aan de troep - en dat deed ik dagelijks - steeds gewerkt heb op het moreel van de mensen. Als ik zag, dat er minder hard gewerkt werd - om geen ander woord te gebruiken - ging ik naar de mensen toe en zei: "Wat maak je daar nu? Dat noem je een borstwering". "Ja, generaal". "Waarvoor dient een borstwering? Om je borst te weren tegen de kogels, als er op een gegeven ogenblik oorlog komt: Je werkt dus voor je eigen leven. Verlummel je tijd dus niet, maar werk."
    Dat heb ik honderden malen gezegd. Er is een bezoek geweest van leden van de Legercommissie, die ook getroffen waren door het feit, dat er geen geestdrift was bij de mensen. Die was niet altijd bij te brengen.
  13097.  De Voorzitter: Men was veel te goedmoedig. In een verslag van een bezoek, dat generaal Winkelman bracht aan troepen aan de grens, staat ook, dat de generaal verschillende malen bemerkte, dat men het veel te goedmoedig opnam. Men meende, dat er geen gevaar was.
A.  Zij zeiden: Er komt toch geen oorlog. Dat zei zelfs een hoofdofficier in tegenwoordigheid van burgeraannemers. U begrijpt, dat ik toen even uit mijn slof ben geschoten!
    Mijne Heren, wij kunnen er om lachen, maar het is zeer te betreuren.
    Er waren onderdelen, waarbij uitrustingsstukken werden verkwanseld; bij andere zonden uit Duitsland afkomstige dienstplichtigen in 1940 een telegram aan Hitler op diens verjaardag.
    Dat telegram heeft Hitler nooit bereikt. Het is onderschept op het telegraafkantoor in Amsterdam. Er werd mededeling van gedaan aan de opperbevelhebber en deze heeft doorzending verboden. Die mensen zijn later met groot verlof naar Duitsland gestuurd.
    Compagniescommandanten oefenden niet zelf hun troep, maar lieten dit over aan de jongste officieren of zelfs aan onderofficieren. Ik zeg niet, dat alle compagniescommandanten dit deden, maar er waren er.
    Het "uitbranden" van en het later niet tijdig meer aanvullen van het korps beroepsofficieren, het niet op peil, het niet jong houden van de beroepsonderofficieren in de periode 1918-1937 heeft zijn uitwerking niet gemist.
    Hoewel de geest van de troep, indien men als zodanig wil zien het zonder morren gemobiliseerd zijn en het niet herhaaldelijk komen tot gezamenlijk verzet, zoals in de periode 1914-1918 - ik herinner aan de beruchte Harskamp-affaire; een compagnie van het bataljon, waarbij ik als kapitein diende, heb ik te Leiden uit elkaar moeten drijven, omdat de mensen dienst weigerden - hoewel dus de geest beter was dan toenmaals, waren krijgstucht, geoefendheid en samenhang veel geringer."
    De encadrering was in de periode 1914-1918 zoveel beter, doordat het aantal beroepsofficieren groter was. Voorts bestond er een langere oefentijd. Het leger was toen niet zo aangetast als in de periode 1918-1936 is gebeurd. Bovendien was reeds tijdens de mobilisatieperiode 1939-1940 een sterk minderwaardigheidscomplex aanwezig als gevolg van een sterk aangevoelde inferioriteit op wapentechnisch gebied tegenover het buitenland en zulks geheel anders dan in 1914. Over deze wanverhouding in bewapeningsopzicht behoeft niet veel te worden gezegd. Een wanverhouding in bewapeningsopzicht van het Nederlandse leger tegenover een tegenstander, welke ook; anders in 1940 dan in 1941.
    In 1914 stond de Nederlandse artillerie, ook schiettechnisch, met zijn kanon van 7 veld, evenals het Franse leger, boven de Duitse met overeenkomstige vuurmonden bewapende artillerie. In 1940 echter vormde nog hetzelfde kanon met zijn thans veel te beperkte dracht de kern, de zwakke kern, van de artilleriebewapening en slechts het kanon van 10 veld kon in beperkte mate zich meten met de Duitse nieuwe veldkanonnen.
    Terwijl in 1940 dezelfde zware mitrailleur als in 1914, zij het tot een zwaarder kaliber uitgeboord en voorzien van betere affuit, aanwezig was, bleek - en dit beïnvloedde sterk het moreel - aan de Grebbe vooral onze dikwijls haperende lichte mitrailleur in vuursnelheid verre de mindere te zijn van de knetterende Duitse lichte mitrailleur".
  13098.  De Voorzitter: U zegt: onze dikwijls haperende lichte mitrailleur. Dit is ons opgevallen in tal van verslagen en gevechtsberichten. Dit wist men toch blijkbaar van te voren ook wel. Kon daaraan niets worden gedaan?
A.  Dat is geschied. Ik heb de Minister van Oorlog voorgesteld een nieuwe lichte mitrailleur aan te schaffen, en wel de Bren. Er waren echter andere zaken ter bewapening van het leger, die urgenter werden geoordeeld dan het voorzien met lichte mitrailleurs. Ik wil hieraan toevoegen, dat onze lichte mitrailleur niet zo slecht was, maar men moest hem met zorg behandelen. De troep moest er goed mee kunnen omgaan en als het ware geblinddoekt de slot- en andere onderdelen uit elkaar kunnen halen. Ik herinner mij een geval, dat tijdens een tegenstoot op de brug over het Maas-Waalkanaal bij Malden, die weer in onze handen is gekomen, nadat zij door de Duitsers was overrompeld, een lichte mitrailleur in een sloot is geraakt. De brave man, die er mede moest schieten, kwam op een afstand van 30 m van de Duitsers te zitten en de mitrailleur weigerde. Die man heeft onverdroten doorgezet, schot voor schot. Hij moest de spanning verhogen en dat wist hij. Wanneer nu een dienstplichtige onder de indruk van het levensgevaar zich niet volkomen beheerst en niet weet, dat hij de spanning moet vergroten om de sluiting te doen werken, dan krijgt hij haperingen, de patroon blijft, steken en de zaak is uit. Men moer hebben een eenvoudig wapen, waarmede de individuele soldaat gemakkelijk kan omgaan. De nieuwe Duitse en Engelse mitrailleurs beantwoordden aan deze eis, maar de voorstellen kwamen niet voor inwilliging in aanmerking. Hierbij komt dan nog, dat, wanneer men zo'n wapen invoert, alle oude lichtingen - en des te meer lichtingen er zijn, des te moeilijker wordt het - met het nieuwe wapen vertrouwd moeten raken. De derde herhalingsoefening had men inmiddels echter ook al afgeschaft.
  13099.  De Voorzitter: Daar staat tegenover, dat men acht maanden respijt heeft gehad. Kon men in die tijd niet tot een hogere gevechtswaarde komen?
A.  De ene compagniescommandant is hierin wel, de andere niet geslaagd. Hierop kom ik echter nog terug.
  13100.  De Voorzitter: Wij hebben ons afgevraagd, of in dat tijdperk - gezien de grote tekorten - niet te veel verloven zijn gegeven?
A.  De verloven heeft men gegeven naar het voorbeeld van de jaren 1914-1918, maar er waren veel te veel uitzonderingsverloven, zoals landbouwverlof, studieverlof, enz.
  13101.  De Voorzitter: En periodieke verloven!
A.  Ja, dat was één dag op de tien dagen. Maar dit was niet zo erg. Men kon toch voldoende oefenen. Hiertegenover moet ik echter weer stellen, dat het werk aan de verdedigingswerken veel tijd in beslag nam, omdat de troep het zelf moest doen. Er werd geen geld voor burgerarbeiders beschikbaar gesteld, vooral in het begin niet.
  13102.  De Voorzitter: Men zou de vraag kunnen stellen, wal belangrijker is: een prima geoefende troep in een iets minder ver klaar zijnde stelling, of de stellingen meer gereed, maar de troep niet zo goed geoefend. Die tegenstelling heb ik ook in de stukken bemerkt.
A.  Die tegenstelling is een beetje Nederlands. Beide moeten goed zijn. Ik heb gezegd: twee dagen oefenen en vier dagen werken in de stellingen. In die twee dagen oefenen kon men genoeg doen. Het was beter geweest - zoals ik de vorige keer heb gezegd - wanneer de troep alleen de eerste veertien dagen aan de stellingen had gewerkt en, ten einde sneller en meer effectief te kunnen werken, burgerwerkkrachten aan de stellingen had ingezet, zoals overal elders is geschied; ik wijs u op de "Organisation Todt", die ook met aannemers werkte bij het maken van de Westwall, de Atlantikwall en andere fronten.
    Natuurlijk heeft het werken aan stellingen ook zijn nut. Er moest een gemiddeld-evenredige tussen beide worden gevonden. In de koude winter 1939-1940, toen niet kon worden gewerkt door de harde grond, was er alle gelegenheid om te oefenen. Er is een aanschrijving van mij uitgegaan over het oefenen in de tactiek van z.g. "kleine oorlog"; het leggen van hinderlagen, marcheren, opblazen van bruggen, overvallen, kleine aanvallen en dergelijke. Maar het moest gebeuren onder leiding van de reserve-officieren en die moesten zelf een leerschool volgen en dat kon niet, omdat er niet genoeg officieren waren; zij konden niet aan de troep worden onttrokken; de compagnieën moesten gecommandeerd blijven.
    Stuk voor stuk was dan ook de Duitse bewapening, welke immers eerst sedert 1933 nieuw was opgezet en waarbij derhalve van de nieuwste uitvindingen kon worden gebruik gemaakt, beter dan de Nederlandse, behoudens het pantserafweerkanon. Ik moge hiervoor verwijzen naar mijn, in het voorjaar van 1936 verschenen, waarschuwende brochure over: "De Duitse herbewapening", welke een samenvattend beeld geeft van hetgeen Hitler reeds in drie jaar van zijn totalitair systeem had bereikt. In de vier daaropvolgende jaren zijn verschillende verdere wapens, in het bijzonder het semi-stratosfeervliegtuig, de mitrailleur, de zeer zware artillerie en het gebruik van valschermen tot ontwikkeling gekomen.
    En nu spreek ik nog niet eens van pantserwagens en vechtwagens (tanks).
    De tegenaanval op de Grebbeberg was feitelijk als elke aanval - evenals thans in onze overzeese gebiedsdelen - over open en moeilijk terrein reeds toen onmogelijk zonder de steun van vechtwagens of ten minste - noodgedwongen - van pantserwagens.
    Het beïnvloedt ook het moreel van de troep, wanneer men geen tanks heeft en geen pantserwagens en de andere partij komt met zwermen vliegtuigen en wij hebben ze niet en wanneer in volle vrede de Duitsers op 8000 à 10 000 m hoogte overdag opnamen maken van de in aanbouw zijnde stellingen en wij er niets tegen kunnen doen, laat staan "protesteren".
    In het z.g. Urgentieprogramma had de chef van de generale staf bij brief van 4 februari 1937 opgenomen onder de "eerste urgentie" het aanschaffen van 60 tanks. Herhaaldelijk en met nadruk heeft de commandant veldleger de aankoop van tenminste tweehonderd vechtwagens bepleit. Maar in een desbetreffende vergadering heeft de Minister van Defensie beslist, dat geen vechtwagens zouden worden aangeschaft; hij grondde zich daarbij op het advies van het medeaanwezige hoofd van de afdeling generale staf van zijn Departement, dat volgens de Franse generale staf (mening van de Ecole supérieure de guerre) de burgeroorlog in Spanje had uitgewezen o.m., dat de vechtwagens niet bestand waren tegen het moderne pantserafweergeschut.
    U hebt gezien, wat er van de pantserwagens en vooral van de vechtwagens is geworden: die hebben de oorlog op het land beslist. Veel later - tijdens de mobilisatie - werden op het urgentieplan 110 lichte en 36 middelbare tanks, zomede 100 pantserwagens uitgetrokken, maar hiervan waren in 1940 in totaal slechts 26 pantserwagens beschikbaar, waarvan in Mei 1940 geen enkele meer bij de legerkorpsen aan de Grebbelinie was ingedeeld, omdat zij waren bestemd voor bescherming van de vliegvelden. Hoewel Waalhaven desondanks verloren ging, is inderdaad het uiteindelijke succes op Ypenburg mede te danken geweest aan het flinke optreden van de pantserwagens aldaar.
    Ook de vliegtuigen ontbraken bij het aangevallen IIde legerkorps. De weinige, welke organiek waren ingedeeld, werden bij de aanval op Ypenburg buiten gevecht gesteld.
    Ook hier is vóór de oorlog misgetast. Op 29 September 1937 besliste de Minister van Oorlog, dat zouden worden aangeschaft 36 G-I (te verbeteren tot G-II), 36 D-XXI en 16 à 18 T-5. Dit laatste type was een z.g. vliegend fort voor vuur naar alle zijden en bewapend met een licht kanon. De commandant van het veldleger heeft zich ten sterkste tegen de aankoop van deze dure en veel te langzame, derhalve tegenover snelle jagers vrijwel machteloze vliegtuigen - waarvan de inspecteur der militaire luchtvaart er zelfs als eerste urgentie 36 wilde aanschaffen - verzet. Voor hetzelfde geld zouden veel sneller en veel meer van de verbeterde zeer snelle Fokkers G-1 kunnen worden gekocht. Maar het mocht niet baten. In 1940 waren slechts in totaal 128, bijna alle niet moderne vliegtuigen beschikbaar.
    Ook de verhouding aan wapens heeft invloed op het moreel van de troep. Speciaal voor wat de hoeveelheid wapens betreft, waarover per onderdeel werd beschikt, waren de Duitsers ons echter verre de baas.
    Ik zeg dat daarom, omdat opgemerkt is, dat de Duitsers op de Grebbeberg tegenover een meerderheid van Nederlandse troepen stonden. De Duitsers waren echter veel beter bewapend.
    Zo telde reeds in Maart 1939 (gegevens, ontleend aan de z.g. " Sponeck-papieren", buitgemaakt op het vliegveld Ockenburg), een in opbouw zijnde divisie van 2 regimenten infanterie en 1 regiment artillerie van 6 batterijen reeds 24 kannonen, 30 pantserafweerkanonnen, 60 zware en 175 lichte mitrailleurs, 16 zeer zware (2 cm) luchtdoelmitrailleurs, 8 lichte infanteriekanonnen, 54 lichte en 36 zware granaatwerpers, 112 pantserbuksen, 375 machinepistolen en 4271 karabijnen. De Nederlandse divisie beschikte in 1940 noch over zeer zware luchtdoelmitrailleurs, noch over infanteriekanonnen, lichte granaatwerpers, pantserbuksen en machinepistolen.
  13103.  De heer Algera: Waren die ook niet besteld?
A.  Pantserbuksen waren besteld, maar niet in voldoende mate aanwezig. Zij zijn, voor zover mij bekend, alleen gebruikt bij de verdediging van Maastricht. Twee mensen met een pantserbuks hebben twee Duitse pantserwagens, die bij de spoorwegovergang ten zuiden van het station Maastricht optraden, buiten gevecht gesteld. Daarna zijn zij onder overweldigend vuur gekomen en moesten zij teruggaan. Ook nabij de spoorbrug over de Maas, te Maastricht, onderscheidde zich een sergeant, die met een pantserbuks naderende Duitse auto's aan de overzijde in brand schoot. Dat zijn, voor zover mij bekend, de enige punten, waar pantserwagens [bedoeld werd waarschijnlijk "pantserbuksen"] hebben kunnen optreden. Overigens zijn pantserwagens van de Duitsers zeer zeker buiten gevecht gesteld door pantserafweerkanonnen. Een vaandrig in Dordrecht, die daarvoor ook gedecoreerd is heeft er twee buiten gevecht gesteld. Terwijl de rest links en rechts achter de huizen vluchtte, is hij achter het kanon gebleven en heeft het bediend. Hij heeft eerst de dekking, die van tegels was opgeworpen, op 1 m afstand doorschoten. Toen had hij uitzicht op de pantserwagens en heeft hij deze buiten gevecht gesteld. Zo zijn op meer punten pantserwagens door ons pantserafweerkanon buiten gevecht gesteld. Dat pantserafweerkanon was uitstekend. Het had een kaliber van 4,7 cm. Het Duitse kaliber was 3,7 cm. Het onze was van Oostenrijks fabrikaat.
  13104.  De heer Algera: Ik bedoel: waren er door de Regering niet veel bestellingen geplaatst, die niet uitgevoerd werden, waarop althans geen aflevering is gevolgd?
A.  Wij hadden bestellingen, o.a. in Duitsland, maar aflevering heeft niet plaats gehad.
  13105.  De Voorzitter: Dus een gedeelte is niet tijdig binnengekomen.
A.  Inderdaad, evenals in de periode 1914-1918. De houwitser 15 1.17 was een voortreffelijk Duits kanon, maar er was onvoldoende munitie. Wij hadden zelf vliegtuigenfabrieken, zoals Koolhoven. Men vond die militaire vliegtuigen, om welke reden weet ik niet, niet goed genoeg. Die Koolhoven vliegtuigen zijn enige jaren vóór de oorlog naar Frankrijk gegaan. Toch moet ik in dit verband wel memoreren de activiteit van oud-Minister van Dijk. Hij heeft op alle mogelijke manieren geprobeerd luchtdoelgeschut te krijgen.
    Poolse generaals hebben geklaagd, dat zij het luchtdoelgeschut misten, dat naar Holland was gegaan, omdat Polen deviezen nodig had. Het ging er om, dat het allemaal te laat was. Had men die bestellingen in 1931 of 1933 gedaan, dan was het iets anders geweest.
  13106.  De Voorzitter: Men kan ook aanvoeren, dat de mogelijkheden, die de Volkenbond bood, pas in 1935 door het Abessynse conflict zijn weggevallen. Toen pas is gebleken, dat het een kaartenhuis was.
A.  De Volkenbond is een kapstok, waaraan men veel kan ophangen. Ik zou u willen aanraden er niet te veel aan op te hangen. Onze lichting is teruggebracht tot 19 500. Minister Pop had zelfs voorgesteld 13 000 man. Dit wetsontwerp is gevallen. Minister Pop is gevallen. Er is toen een compromis geweest - mgr. Nolens heeft dit beschreven - tussen de Regeringspartijen. De lichting zou 19 500 man worden. Maar tegelijkertijd had België een minstens tweemaal sterkere lichting, en dat niettegenstaande de Volkenbond.
  13107.  De Voorzitter: Ik heb het slechts objectiviteithalve naar voren willen brengen, het was niet mijn argument. Ik stond op een ander standpunt, maar men kon dit standpunt ook verdedigen. Achteraf is gebleken, dat het geen hout sneed.
A.  Zelfs prof. van Embden kon zijn standpunt verdedigen. Zijn hoofdargument was tegenover generaal Snijders, dat door de gasoorlog alles zou worden uitgeroeid. Er is tijdens de oorlog geen gasmasker gebruikt.
  13108.  De Voorzitter: Dat kon men niet weten. Van 1914 tot 1918 is dit wapen wel gebruikt.
A.  Men wist, dat het gas gevaarlijk was. Het was de Duitsers bekend, dat de Amerikaanse chemische industrie op zo'n hoog peil stond, dat, wanneer zij met de gasoorlog zouden beginnen, zij van Amerika of van Engeland met behulp van de Amerikaanse industrie vreselijke represailles zouden ondervinden. Inderdaad is door velen gehoopt, ook aan het Departement van defensie, dat de Volkenbond, eventueel met een Volkenbondsweermacht, iets zou uithalen. Maar in 1933 moesten de ogen opengaan, toen Hitler met zijn obstructie in Genève begon. Hij begon toen aan de herbewapening in een tempo, alsof hij in volle oorlog was. Dat tempo is razend geweest. Men heeft er geen voorstelling van hoeveel miljarden er wel uitgegeven werden. Alle fabrieken werden omgezet in bewapeningsfabrieken. En wij hebben in 1940 nog een lichting naar huis gestuurd.
  13109.  De Voorzitter: Wanneer is dat geweest?
A.  Veertien dagen vóór het uitbreken van de oorlog, in April 1940. De lichting van 1925 moest naar huis.
  13110.  De Voorzitter: Omdat er een nieuwe lichting was opgekomen?
A.  Ja, maar die was niet genoeg geoefend. Die lichting kon de tekorten, die ontstonden, doordat de ouderen weggingen, niet aanvullen.
  13111.  De Voorzitter: Op wiens verantwoordelijkheid is dat gebeurd?
A.  Dat weet ik niet. Die oude lichting had men niet weg mogen laten gaan. Men had de jonge lichting moeten laten aanvullen. De troep had een aanzienlijk te kort. Er waren duizend onderofficieren te kort en toch stuurde men er nog weg.
  13112.  De Voorzitter: Is de reden geweest de tekst van de Dienstplichtwet of de financiën?
A.  Dat weet ik niet. Ik geloof, dat de Dienstplichtwet dit niet voorschrijft, en al was dat zo, een kleine wetswijziging had er onmiddellijk in kunnen voorzien. Ik heb mij juist afgevraagd: wie heeft er de verantwoordelijkheid voor? Als ik mijn intieme gedachte mag geven, lag het alleen op politiek gebied. Men zei: laat de oudere mensen naar huis gaan! Wij hebben een jonge lichting, dus vooruit, de oudere lichting weg.
    Het kon niet zo worden geregeld, dat men bij de onderdelen, waar men de oudere mensen weghaalde, dadelijk nieuwe mensen kon krijgen, die evengoed geoefend waren.
    Vat men de weerslag van al deze invloeden en feiten samen, dan blijkt, hoezeer ook onder de geschetste ongunstige omstandigheden tal van schakeringen naar voren traden.
    Evenals in 1914-1918 bleken de goede compagniescommandanten heel wat van hun onderdeel te kunnen maken. Ook nu bleek, dat de invloed van de bataljonscommandant niet genoegzaam tot de troep kan doordringen, wanneer hij geen goede kapiteins heeft. Hij staat reeds te ver af van de individuele soldaat en diens persoonlijke belangen, zodat eenzelfde bataljon zowel goede als minder goede, zelfs slecht gedisciplineerde en onvoldoende geoefende compagnieën kan aanwijzen. Men beschouwe intussen niet de "stemming" van de troep als een toetssteen voor haar bruikbaarheid te velde. De z.g. goede kapitein, die alles door de vingers ziet, niet de hand houdt aan de voorgeschreven verlofregelingen, maar deze te ruim geeft, heeft een goede stemming in zijn compagnie, welke hem echter ondanks die goede stemming onder 's vijands vuur uit de hand loopt. De strenge, doch rechtvaardige chef, waartegen in vredes- en mobilisatietijd dikwijls wordt gemopperd en die te velde voor geen gevaar teruggaat, blijkt dan de algemene sympathie te hebben.
    Zoals uit tal van getuigenverklaringen voor de commissie voor de toekenning van militaire onderscheidingen is gebleken, slaat de stemming dan plotseling ten goede om en gaat deze over in een blijvend hooggestemd moreel.
    Elke compagnie heeft in de oorlog de waarde gehad, welke de commandant er te voren aan heeft weten te geven. Ik moge ter staving van dit oordeel verwijzen naar hetgeen ik over de strijd om de Grebbeberg naar voren breng ("Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen", sub 1, "de Grebbeberg").
    Daarom is de beoordeling, welke de Duitse soldaat werd medegegeven over de morele waarde van de Nederlandse weermacht, te algemeen en eenzijdig. De Duitsers hebben dit zelf op verschillende plaatsen te hunnen nadele ondervonden.
    Dit oordeel (zie 22 Div. Abt. Ia Nr. 149/40 gkdos, Anlage 2) luidde: "der Kampf gegen die niederländische Wehrmacht ist ein Kampf gegen einen moralisch und waffentechnisch unterlegenen Gegner".
  13113.  De Voorzitter: Het laatste is allerwegen geweest.
A.  Niet in dezelfde verhouding als bij ons! Wij kunnen beter zeggen: onze strijd tegen de Duitsers was een strijd tegen een moreel en wapentechnisch ons verre de baas zijnde tegenpartij.
    Echter treft het op welke wijze men met deze dan in dubbel opzicht als minderwaardig beschouwde tegenstander denkt af te rekenen, nl. "Nur (cursivering van mij) durch rücksichtsloses Draufgehen und äuszerste Kiihnheit in jeder Gefechtslage ist der Kampf gegen die niederländische Wehrmacht zu einem beschleunigten Ende zu bringen." "
    En in een daaropvolgend stuk wordt weer herhaald (zie 22 Div. Abt. Ia No. 150/40 gkdos van 7 Mei 1940, Anlage l): "Allen Führern und Unterführern ist immer wieder die moralische und technische Unterlegenheit des Gegners vor Augen zu führen, und die sich daraus ergebende Notwendigkeit rücksichtslosen Draufgehens einzuhämmern."
    De zeer dappere houding van onderscheidene korpsen en wapens is trouwens ten sterkste afhankelijk gebleken van daarin hoog gehouden militaire traditie en korpseer.
    In het bijzonder kwam dit naar voren bij de kleinere wapens. Hoewel zulks niet ten volle kan worden onderschreven ten aanzien van het optreden in de strijd om de Grebbeberg en bij Mill, geldt dit toch in het algemeen voor de cavalerie en de huzarenmotorrijders.
  13114.  De Voorzitter: Op de Grebbeberg was dat optreden minder gunstig.
A.  Daarom zei ik ook: "Hoewel zulks niet ten volle kan worden onderschreven ten aanzien van het optreden in de strijd om de Grebbeberg...... ; laat ik mij zacht uitdrukken. De sterkere kern aan beroepskader, de langere eerste oefeningstijd van dit wapen en het merendeels bereden zijn, hebben hier ook hun goede invloed ongetwijfeld doen gelden.
    Als voorbeeld kan ik aanhalen het optreden van cavalerie (wielrijders) ten zuiden van Keizersveer, waar een eskadron onder res. ritmeester van Lanschot in gevecht is geweest met een uit de Langstraat debóucherende Duitse pantserdivisie. Het eskadron is goed opgetreden, heeft wanorde bij de vijand gesticht, heeft mensen buiten gevecht gesteld, heeft strijd geleverd met Duitse pantserwagens en heeft op bekwame wijze het gevecht weer afgebroken. Verder kan worden gewezen op het optreden van een eskadron bij Achterveld, west van Barneveld. Zo zijn er nog enkele voorbeelden.
  13115.  De Voorzitter: Dat eskadron bij Achterveld is, als ik mij goed herinner, voor het grootste deel in de pan gehakt.
A.  Het is gedecimeerd. Het stond voor een overmacht en was ingesloten.
  13116.  De Voorzitter: Maar het heeft zich goed gehouden?
A.  Ja. Verschillende officieren en onderofficieren zijn gesneuveld.
    De commandant reserve ritmeester de Vries heeft zich zeer goed gehouden, evenals de commandant van een eskadron, ingezet noordelijk van de viaduct bij Rhenen.
  13117.  De Voorzitter: Als u gevallen weet, waarin bepaalde personen zich loffelijk gedragen hebben, kunt u hen gerust met name noemen. Het standpunt van de commissie is: in geval van loffelijke gedragingen kunnen de namen genoemd worden. Niet, wanneer van gedragingen het omgekeerde moet worden getuigd. Dan zouden wij al die mensen zelf ook nog moeten horen. Wanneer het gevallen van lafheid betreft, horen wij dus liever geen namen.
A.  Ik zal straks vermelden, wat aan onderscheidingen is uitgereikt, voor zover het betreft de strijd om de Grebbeberg.
    Ik zei dus, dat de sterkere kern aan beroepskader, de langere eerste oefeningstijd van de cavalerie en het merendeels bereden zijn hier hun invloed ook hebben doen gelden. Onderdelen, gevormd door de genietroepen (een verlichtingsafdeling, een pontonafdeling, een veergroep, depottroepen), hebben uitgemunt bij de strijd tegen valschermtroepen in Dordrecht, bij de Moerdijk en in Zuid-Holland, terwijl ook individueel kleine detachementen van de genie, belast met het verrichten van vernielingen, deze herhaaldelijk dapper onder vijandelijk vuur hebben verricht. Terwijl bij de andere wapens gedurende jaren geen aanvulling van beroepsofficieren plaats vond, kon de genie, waarbij het aantal beroepsofficieren naar verhouding hoger is geweest dan bij andere wapens, ook een beperkte aanvulling vrijwel onafgebroken handhaven. Ik herinner mij, dat in een bepaalde periode onder Minister Deckers jaarlijks acht cadetten voor de genie werden aangenomen en geen enkele voor de andere wapens. Ook bij dit kleine wapen was het hooghouden ener goede militaire traditie een erezaak.
    Hetzelfde was het geval bij het korps Mariniers, grotendeels samengesteld uit beroepsofficieren - ten dele afkomstig uit de infanterie -, beroepsonderofficieren en zelfs beroepskorporaals en soldaten, met langdurige diensttijd. Bovendien was hierbij de oorlogservaring, in de dienst overzee opgedaan, niet zonder betekenis.
    Over het regiment Grenadiers - en men kan hier gelijktijdig zeker het regiment Jagers noemen - gaven de Duitsers kort voor het uitbreken van de oorlog de navolgende beoordeling (zie 22 Division Abt. Ia Nr. 150/40 gkdos van 7 Mei 1940): "Es wird darauf hingewiesen, dasz das in 's-Gravenhage liegende Gren(adier) Regt das beste Regt ist der niederländischen Armee".
    Ogenschijnlijk wilden zij het derhalve door actie der vijfde colonne aan de stad binden.
    Maar vooral dient vermeld te worden het korps Politietroepen, grotendeels geëncadreerd door officieren en onderofficieren afkomstig van de infanterie en aangevuld met uitgelezen vrijwilligers. De tucht, de schietvaardigheid, de geoefendheid voor het gevecht en de korpsgeest stonden op een hoog peil. Onderofficieren en korporaals, die ingedeeld waren voor de bediening van de kanonnen der rivierkazematten, voor brugbewaking en als springploeg, hebben - behoudens enkele uitzonderingen - zich dapper en uitermate plichtsgetrouw doen kennen.
    De beroepsofficieren van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch leger, gedetacheerd bij de troepen in Nederland, bleken in het bijzonder doordrongen te zijn van de tradities van moed, beleid en trouw, zoals deze leven bij de dragers van onderscheidingen in de Militaire Willemsorde, verworven bij acties in de overzeese gebiedsdelen.
    Ten slotte heeft zich zeer in het bijzonder als geheel de Luchtmacht onderscheiden. Wel kan daarbij gesproken worden van "waffentechnische Unterlegenheit", wat een groot aantal der sterk verouderde Nederlandse vliegtuigen tegenover de moderne Duitse betreft, maar wat het moreel betreft, zou eerder van een "moralische Unterlegenheit" op dit gebied van de Duitsers kunnen worden gesproken en dat ondanks de veelal grote plaatselijke overmacht van de Duitsers in de lucht.
    Overigens wachte men zich er voor wat de houding (en de z.g. stemming) van de troep betreft, te veel te generaliseren.
    Nagenoeg bij alle regimenten, zowel infanterie als artillerie, welke aan de strijd hebben deelgenomen, en zelfs in het bijzonder bij die, bewapend met absoluut verouderd geschut als 8 staal en de twee en zestig jaren oude 15 1. 24, en ook bij grensbataljons zijn kazematbezettingen, mitrailleurbedieningen, groepen, secties en compagnieën, stuksbedieningen en batterijen geweest, welke zich uitstekend hebben gehouden. Ook de onderdelen van de luchtdoelartillerie hebben zich in het algemeen zeer goed gehouden. Dit blijkt uit het grote aantal Duitse vliegtuigen, hetwelk vooral in de eerste twee oorlogsdagen werd neergeschoten.
    Men vergete ten slotte niet, dat juist daar, waar de infanterie en de artillerie het meest in actie zijn geweest, nl. de Grebbeberg, de strijd verreweg het zwaarste was. Ik moge daarvoor verwijzen naar hetgeen ik in "Indrukken nopens persoonlijke verrichtingen op de gevechtsterreinen" onder "Grebbeberg" aanteken.
    Ten slotte dient men ter beoordeling van de houding van onze soldaten er terdege rekening mede te houden, dat de Duitsers op allerlei wijzen hebben getracht, misleidend op te treden, krijgsgevangenen op uiterst lafhartige wijze als dekking hebben misbruikt, ingesloten en zich daarna gevangen gevende militairen hebben neergeschoten, enz. Ik geef u een kort overzicht hiervan.
    1. Het misbruiken van het Nederlandse uniform is tot dusverre reeds komen vast te staan uit niet minder dan 37 getuigenverklaringen voor de Commissie Militaire Onderscheidingen. Dit is vastgesteld bij Arnhem, Borgharen, Grebbeberg, Heumen. Meerssenhoven, - Obbicht, Roosteren, Roermond en Stein.
    2. Het misbruiken van speciale kleding (spoorwegarbeiders) is gebleken uit 5 getuigenverklaringen; van willekeurige burgerkleding uit een groot aantal andere verklaringen (te veel om op te noemen).
    3. Het misbruiken van krijgsgevangenen (als dekking tegen ons vuur, al dan niet met ontkleed bovenlijf) is vastgesteld uit niet minder dan 51 getuigenverklaringen, waarvan 32 over zodanig optreden bij de strijd om de Grebbeberg. Dit heeft plaats gevonden bij Dordrecht, Ockenburg, Loosduinen, Grebbeberg, Hatert, Moerdijk, Sambeek, Wessem, Willemsdorp en Ypenburg.
    4. Het plaatsen van witte vlaggen door de Duitsers op veroverde steunpunten in de Grebbelinie, ten einde de indruk naar achteren te wekken van overgave door eigen troepen en aldus wantrouwen en wankelmoedigheid in de hand te werken.
    5. Het afmaken van weerloze krijgsgevangenen is vastgesteld uit 8 getuigenverklaringen (Boxmeer, Grebbeberg, Katwijk aan de Maas, en Ockenburg).
    6. Het misbruiken van de oranjevlag, geplaatst op auto's, en van oranjedoeken over de motorkap er van is in ontelbare gevallen gerapporteerd.
    7. Het beïnvloeden van de bevolking (in Utrecht) door bedreiging met bombardement is geschied door het afwerpen van stukken van de volgende inhoud, waarvan een exemplaar in mijn bezit is:
        "Aan de Commandant te Utrecht. De Nederlandsche Verdedigingsstelling aan de Grebbe is ingenomen! In de meerderheid zijnde Duitsche strijdkrachten zijn paraat, van het Oosten, Zuidwesten en Zuiden onder gelijktijdigen inzet van sterkste Pantseren Luchtstrijdkrachten (Bommenwerpers en Stuka's) de stad Utrecht in te vallen. Hierdoor vorder ik den Commandant te Utrecht op, den doellosen strijd op te geven en de stad over te geven om de stad zelf en de inwoners het lot van Warschau te besparen. Ik vorder U op, Uwe onvoorwaardelijke overgave te seinen (Frequenz 1102 kHz, Roepteeken: hol). Anders zou ik tot mijn spijt gedwongen zijn de stad Utrecht als Vesting te beschouwen en den aanval onder inzet van alle militaire middelen te beginnen. De verantwoording voor alle daaruit voortkomende gevolgen liggen uitsluitend bij U. De Duitsche Opperbevelhebber. 14 Mei 1940."

    Hoewel niet behorende tot verboden oorlogsmiddelen, zij nog vermeld, dat de Duitsers getracht hebben de weerstand van onze soldaten te beïnvloeden door het afwerpen van oranje pamfletten (waarvan een exemplaar in mijn bezit is) met de volgende inhoud:
        "Nederlanders! Soldaten! Uw bevrijding is gekomen! Helpt ons uw misleiders te verdrijven! Zij hebben u verkocht en verraden aan de kapitalistische Lords, die de halve wereld gewelddadig neerhouden en uitzuigen, aan de "rooineks", die onder de vader van Chamberlain het vrije Nederlandsche Zuidafrika op beestachtige wijze onderwierpen aan de rooversstaat Engeland, die Nederlands rijkste koloniën wegkaapte, toen zijn tegenwoordige bondgenoot Frankrijk Nederland als aanspoeling der Fransche rivieren ingelijfd had. Wij Duitschers zijn de eenigen, die u nog kunnen bevrijden. Strijdt niet langer tegen ons en sluit u onze rechtvaardige zaak aan!"

    De zitting wordt voor enige tijd geschorst, daarna hervat en het verhoor voortgezet.
  13118.  De Voorzitter: Ik meen, dat u in grote lijnen met uw uiteenzetting omtrent de houding van de troep in het algemeen gereed was gekomen.
A.  Ik zou alleen nog enkele mededelingen willen doen over het aantal onderscheidingen, dat gevallen is. Dat de strijd om de Grebbeberg, voor wat de persoonlijke bewijzen van moed, beleid en trouw betreft, een ereplaats inneemt, spreekt ten duidelijkste uit het grote aantal militaire onderscheidingen, waartoe de Commissie Militaire Onderscheidingen alleen voor het optreden in de Grebbestrijd gemeend heeft ondanks strenge beoordelingsmaatstaven te kunnen komen, nl. 6 Ridderkruizen Militaire Willemsorde ....
  13119.  De Voorzitter: Kunt u die 6 namen even noemen?
A.  Er is er één door het Kapittel der M.W.O niet overgenomen. Alsdan komt de Bronzen Leeuw in de plaats van de Militaire Willemsorde. Als ik de namen van enkelen noem, doe ik vele anderen te kort; nochtans noem ik hier de 5, die uiteindelijk de M.W.O. ontvingen voor hun optreden bij de Grebbestrijd: kapitein Gelderman, luitenant-kolonel Hennink, majoor Landzaat (posthuum), soldaat Migchelbrink (posthuum), soldaat Toelen. Ik deel u in mijn kwaliteit van Voorzitter der Commissie Militaire Onderscheidingen. voorts mede, tot welke onderscheidingen de commissie voor de Grebbeberg is gekomen, nl. 6 Ridderkruisen in de Militaire Willemsorde, 27 onderscheidingen met de Bronzen Leeuw, 134 onderscheidingen met het Bronzen Kruis, 2 onderscheidingen met het Kruis van Verdienste, in totaal derhalve 169 militaire onderscheidingen werkelijk op het slagveld verdiend.
    Er waren honderden voordrachten.
  13120.  De Voorzitter: Hoeveel troepen hebben naar uw schatting deelgenomen aan deze strijd? Eén divisie?
A.  Ik heb hier een sterkteopgave van het IIde legerkorps. De IVde divisie was in totaal sterk 11.000 man. Er zijn echter nog andere onderdelen bijgekomen. En ook weer niet alle onderdelen van die IVde divisie hebben gevochten op de Grebbeberg. Het 19de regiment infanterie b.v. heeft daar lang niet in zijn geheel gevochten. Voorts heeft een deel van het 11de regiment infanterie in Rotterdam gevochten. Er zijn, zoals u weet, allerlei onderdelen ingezet. Ik kan u niet zo' maar dadelijk precies zeggen hoeveel mensen daar gevochten hebben. Dit kan natuurlijk wel worden uitgezocht.
  13121.  De Voorzitter: Vindt u de houding van het Nederlandse leger, in aanmerking genomen de omstandigheden, zoals bewapening, enz., redelijk of goed? Welke is in grote lijnen uw appreciatie?
A.  Aan enkele korpsen kan een 7, een 8 of zelfs een 9 worden gegeven. Gezien alle omstandigheden en gezien de moeilijkheden, waarvoor zij stonden, zou ik zeggen, dat de houding van vrij redelijk tot goed is geweest.
  13122.  De Voorzitter: Is er een onderscheid te maken tussen het beroeps- en reservekader? Tot nu toe hebben andere getuigen gezegd, dat er, praktisch genomen, geen verschil was.
A.  Er was verschil.
  13123.  De Voorzitter: In welke zin dan?
A.  Van het achtste regiment heeft de regimentscommandant luitenant-kolonel Hennink de Militaire Willemsorde gekregen, majoor Landzaat de Militaire Willemsorde posthuum, majoor Jacometti de Bronzen Leeuw posthuum. Dit neemt niet weg, dat niet alle beroepsofficieren in alle opzichten hun plicht hebben gedaan.
  13124.  De Voorzitter: Zijn daar voorbeelden van?
A.  Ja. Er is een commandant aangetroffen een heel eind van zijn commandopost af. Het was een beroepsofficier. Er is ook een beroepsofficier, commandant van een afdeling artillerie, die terug is gegaan zonder dat hij gezorgd heeft, dat de bevelen werden doorgegeven aan al zijn batterijen. Hij liet aldus al zijn reserve-officieren in de steek. Ik zal later nog meer voorbeelden kunnen geven. Het hangt voornamelijk af van de persoon, maar in het algemeen moet men aannemen, dat een beroepsofficier, wat betreft de uitoefening van zijn métier, meer zelfvertrouwen heeft dan een reserve-officier. Overigens zijn er zeer veel reserve-officieren, die zich uitmuntend hebben gehouden.
  13125.  De Voorzitter: Er is wel eens de klacht naar voren gebracht, dat de beroepsofficieren meer op de achtergrond bleven, maar dit is misschien mogelijk bij artillerie in de stellingen.
A.  Ik geloof, dat het anders moet worden gezegd. Wanneer men de staven wil vormen van deskundigen, dan moet men die zoeken onder de beroepsofficieren. Alleen zij hebben de Hogere Krijgsschool kunnen volgen; zij hebben ook van de academie uit een grondiger studie doorgemaakt. De voornaamste, plaatsen van de staven van het veldleger kan men moeilijk aanvullen met reserve-officieren. Men moet in elke staf een kern trachten te vormen van beroepsofficieren, die het stafwerk verstaan. Dit betekent allerminst, dat de heren zich op de achtergrond hebben gehouden.
  13126.  De Voorzitter: Krachtens hun functie hadden zij een taak achter het front!
A.  Het is inderdaad juist, dat daardoor naar verhouding een groter aantal, vooral subalterne, reserve-officieren op de meest blootgestelde posten kwamen te staan. En velen hebben dit met ere gedaan. Zo is er geweest een reserve-kapitein van het 22ste R.I., commandant van het werk aan de Engelaar, in de buurt van Renswoude. Hij is naderhand doodgeschoten. Het was een vooruitgeschoven werk bij een schutsluis, ingericht tijdens de oorlog. Er werd gezegd, dat zijn werk in handen van de vijand was. Hij is door zijn chef opgebeld en heeft geantwoord: ik heb het werk en houd het. Deze man is postuum gedecoreerd, hoewel hij naderhand met de bezetting in handen van de Duitsers is gevallen. De Duitsers toch zijn daar gestuit op een golfbreker, leden er zware verliezen, zoals zij overal in de voorposten hadden moeten ondervinden. Ieder mitrailleurnest kan, goed verdedigd, een golfbreker vormen. Als er enkele uitvallen, rekent de vijand er op, dat hij zich kan inwerken, dat hij kan doorbreken en dan kan een tegenstoot niet meer met veel kans op succes plaats vinden.
    Een andere officier (dat is verteld door de Duitse majoor van Einem) was in de Hoeve Spikhorst ten noorden van Veenendaal. Hij is er, vermoedelijk op patrouille zijnde, ingesloten door de Duitsers. Ik heb de boerderij gezien: ze is tot de grond toe afgebrand. Von Einem heeft verklaard, in tegenwoordigheid van andere Duitse officieren, aan de commandant van het 22ste R.I. en de toenmalige chef staf van de IIde divisie, dat deze reserve-officier ten slotte alleen weerstand heeft geboden in de boerderij. De Duitsers hadden zich om hem heen ingegraven tot in het water op een afstand van 20 à 30 meter. Hij heeft standgehouden op de bovenste verdieping; terwijl hij met zijn pistool schoot, wierpen de Duitsers handgranaten. Het huis vloog in brand en hij is, rechtop standhoudende, in de vlammen omgekomen. Ik heb zijn naam helaas nog niet kunnen vinden. Wij hebben alles omgespit (ik was er zelf bij), maar wij hebben niets gevonden; vermoedelijk was het een reserve-officier. Zo zijn er meer geweest.
    Er zijn reserve-officieren geweest, die overstuur hun post hebben verlaten en door hun chefs zijn teruggeroepen; maar er is ook een beroeps-hoofdofficier geweest, die zijn post heeft verlaten en is teruggestuurd. Een reserve-luitenant der grenadiers verdiende voor zijn uitstekende houding bij de overrompeling door de Duitsers van het vliegveld Ypenburg de Militaire Willemsorde. Dus zowel het een als het ander kwam bij beide categorieën voor.
  13127.  De Voorzitter: Men kan niet generaliseren.
A.  Men kan niet te veel generaliseren. Aan het Maas-Waalkanaal hebben zich een beroepskapitein en een reserve-kapitein uitstekend gehouden, een reserve-kapitein sneuvelde, een derde reserve-kapitein verliet zijn post, daardoor ook kwam er een gat in de verdediging en moest de stelling worden prijsgegeven; hetzelfde geschiedde in de Grebbelinie. Bij de herovering van de Haagse Schouw verdient een reserve-majoor, en bij de herovering van het vliegveld Valkenburg een beroepsmajoor de Militaire Willemsorde. Door het sterk uitdunnen der beroepsofficieren en het opvoeren van het aantal reserve-officieren was vooral in de kapiteinsrangen de verhouding geheel anders dan in 1914-1918.
  13128.  De Voorzitter: In het "Beknopt overzicht van de krijgsverrichtingen van de Koninklijke Landmacht" staat toch wel, dat de reserve-officieren in het algemeen een goede opleiding hadden gehad. Ik lees op blz. 2:
        "De reserve-officieren hadden over het algemeen aan de scholen voor reserve-officieren een goede vorming en opleiding doorlopen, doch waren nadien, op grond van het bepaalde in de wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, in hoofdzaak voor hun verdere vorming aangewezen op theoretische cursussen, omdat als regel geen voldoende troepen onder de wapenen waren voor hun overigens zeer noodzakelijke praktische scholing."
A.  Daar hebt u het! De eerste opleiding was in het algemeen goed. Het waren heel jonge officieren. Maar de verdere opleiding tot tweede luitenant, eerste luitenant en kapitein was onvoldoende. In iedere drie jaar kwamen zij tweemaal zes dagen op voor een cursus aan de groene tafel en eenmaal drie weken voor oefening met de troep en dan was de troep nog zeer mager.
  13129.  De Voorzitter: Er was te weinig gelegenheid voor oefening in groter verband?
A.  Ook dat. Er waren geen voldoende manoeuvregebieden, zodat iedere reserve-officier als het ware goed voor een nabootsing van de oorlog kon worden geplaatst. Wel is herhaaldelijk door opvolgende Ministers van Oorlog toegezegd wettelijk de gelegenheid tot het betreden van daarvoor geschikte terreinen mogelijk te maken, maar ondanks de aandrang van de onderscheiden commandanten van het veldleger is er niets van gekomen. U zou versteld staan, als u wist hoeveel tegenwerking in dit opzicht van sommige grondeigenaren bij het voorbereiden van oefeningen en manoeuvres werd ondervonden.
  13130.  De Voorzitter: U sprak ook van onderofficieren.
A.  Er zijn dienstplichtige onderofficieren geweest die goed waren, maar een groot gedeelte van hen had niet voldoende opleiding gehad: acht maanden en daarna onvoldoende herhalingsoefeningen. De beroepsonderofficieren hebben zich over het algemeen zeer goed gehouden. Bij de strijd in Dordrecht verwierven twee oudere onderofficieren de pontonniers sergeant-majoor Van Vlierden en adjudant-onderofficier Koster de Militaire Willemsorde. Talrijk zijn de beroepsonderofficieren, vooral der politietroepen, die reeds begiftigd zijn met de Bronzen Leeuw. Ook vele jonge sergeanten-capitulant hebben zich onderscheiden door flink optreden.
  13131.  De Voorzitter: Ik wil nog even terugkomen op de gevechten op de Grebbeberg. De houding van de manschappen zelf is hier en daar toch erg onbevredigend geweest, o.a. de voorpostenlijn is direct teruggegaan zonder noemenswaardig gevecht.
A.  Neen, dat is overdreven. De strijd heeft verscheidene uren geduurd, begon bij het aanbreken van de dag en eerst in de late namiddag was, alle weerstand gebroken. Een onderdeel onder een beroepsonderofficier, sergeant-majoor Blom, heeft zich uitstekend gehouden en gevochten tot het einde toe, dat was 's avonds halfzes (17.30 uur). Hij moest zich overgeven, omdat de Duitsers vat op hem kregen, doordat een nevensteunpunt door een reserve-vaandrig ontijdig was overgegeven. De soldaat Migchelbrink ging er heen en haalde onder 's vijands vuur de witte vlag neer, waarmede hij terugkwam tussen de tanden. Omdat het steunpunt van deze sergeant-majoor hardnekkig weerstand heeft geboden, werden de eerste Nederlandse soldaten, die er na de overgave uitkwamen, door de Duitsers neergeschoten, hieronder behoorde Migchelbrink.
  13132.  De Voorzitter: Er is ons hier medegedeeld door een deskundige, die een speciale studie gemaakt heeft van de gevechten bij de Grebbeberg, dat de voorpostenlijn toch eigenlijk veel te vroeg teruggegaan is.
A.  Dat is zij ook. Ik ontken echter, dat zij nagenoeg geen weerstand zouden hebben geboden. De voorposten hebben weerstand geboden tot de namiddag van de 11de Mei.
  13133.  De Voorzitter: Op blz. 90, 2de alinea, van het "Beknopt Overzicht" staat:
        "In den zeer vroegen morgen van Zaterdag 11 Mei begon een artilleriebeschieting op de voorpostenstrook, ten gevolge waarvan spoedig vele verbindingen onbruikbaar werden, die slechts ten dele konden worden hersteld. Aan de verdedigingswerken werd echter geen grote schade toegebracht, terwijl evenmin ernstige verliezen werden geleden."

    En even verder staat, dat een sectie "zonder tegenstand te bieden, op de frontlijn bij Kruiponder terugtrok".
A.  De voorposten zijn opgerold van het noorden uit. In het noorden was een reserve-officier van het 19de regiment infanterie, die hier met zijn sectie was ingezet en die vrijwel zonder slag of stoot zijn steunpunten heeft laten overmeesteren.
    Ik heb hier een kaart, die een reconstructie van de opstelling te zien geeft; de schaal van deze kaart is 1: 10 000. De reconstructie is geschied aan de hand van behouden stukken, schetsen, terreinverkenningen en getuigenverklaringen. Telkens is als het ware, zoals bij een legpuzzle, een stukje ingelegd. U ziet in het noorden van de voorpostenlijn een sectie van de 3de compagnie van het IIde bataljon van het 19de regiment infanterie, met 3 mitrailleurs, waarvan 2 naar het noorden schieten en 1 in oostelijke richting. Daar is het oprollen begonnen. Door het wegvallen van die steunpunten in het noorden was er een schakel uit de ketting weg. De Duitsers zijn van daar, derhalve van het noorden uit, aan het oprollen gegaan. Zij hebben de volgende steunpunten in de rug aangevallen en omsingeld en zo is langzamerhand en geleidelijk - het heeft de gehele dag geduurd - steunpunt na steunpunt gevallen. Daarbij is ook de commandopost van de bataljonscommandant gevallen. Op de kaart ziet u onder de grote weg naar Wageningen, onder het woord "Nude", een vlag getekend. Dat was de commandopost van C III-8 R.I. Deze reservemajoor heeft zich overgegeven na bedreiging met artillerievuur. Dit is onderzocht en er is verder geen gevolg aan gegeven. Verder weerstand bieden zou vermoedelijk nutteloos bloedvergieten hebben betekend. Hij was ingesloten. Hij was op spreekafstand van de Duitsers, die riepen: Geef u over, of u krijgt artillerievuur op uw commandopost. Artillerievuur is wel gevallen op de commandopost van majoor Landzaat en van luitenant-kolonel Hennink; eerstbedoelde post is daardoor uitgebrand, waarbij majoor Landzaat sneuvelde, terwijl de Duitsers de commandopost van overste Hennink niet hebben weten te overmeesteren.
  13134.  De Voorzitter: Waren daar, zo ver in het voorterrein, zoveel versterkingen aangelegd?
A.  Overal waar u dit teken ziet: (een dichte stip met daar doorheen een zwarte lijn), stonden lichte mitrailleurs. Deze lichte mitrailleurs waren geplaatst in een rondgaande borstwering; zij waren dus vóór en achter gedekt in een gesloten steun punt.
    Daar kon men door een korte zigzagswijze lopende gang binnenkomen. Een groepscommandant met zes, zeven, acht of negen man en een lichte mitrailleur vormde de bezetting. In het steunpunt, dat ik hier wijs, is, als gezegd, zeer goed opgetreden, terwijl vlak daarnaast een steunpunt was bezet door een reserve-vaandrig, die zich ontijdig overgaf en daardoor de flank blootgaf. Het waren losse steunpunten; er was geen aaneengesloten loopgraaf.
    Wanneer u een vergelijking zou willen trekken tussen de houding van beroeps- en reserve-officieren, zou het wellicht het beste zijn te wachten, totdat de Commissie Militaire Onderscheidingen met haar taak gereed is om dan na te gaan hoeveel onderscheidingen aan elke groep zijn gegeven en hoeveel van elke groep werkelijk in het vuur zijn geweest.
    De voortgezette opleiding van de reserve-officieren was fout. De enige goede opleiding bestond in het democratische Noorwegen, want daar gingen de reserve-officieren gedurende ten minste drie jaren over naar het korps beroepsofficieren. Dit gold voor allen, of zij nu dokter dan wel advocaat of fabrikant dan wel ambtenaar waren. Dit systeem voldeed zeer goed. De reserve-officieren werden gehard. Zij kregen een goed inzicht ook in de opleiding van en het omgaan met hun soldaten, want zij kregen de gehele opleiding door te maken.
  13135.  De Voorzitter: Ik geloof, dat wij thans van dit onderwerp kunnen afstappen. Ik zou alleen nog willen spreken over de houding van de soldaten zelf. Deze houding was natuurlijk ten zeerste afhankelijk van de leiding van officieren en onderofficieren, maar er is toch een grote tegenstelling. In het westen van het land hebben de troepen tegen de parachutisten - misschien ook omdat zij er middenin zaten - over het algemeen uitstekend gevochten, terwijl bij de troepen in het oosten, die onder artillerievuur lagen, een paniek is uitgebroken. Bovendien waren zij in de gelegenheid weg te komen. Wat is uw mening hieromtrent?
A.  Mijnheer de Voorzitter! Men moet de zaak van alle kanten bekijken. Te zeer is de buitenstaander geneigd te zeggen: degene, die succes heeft, krijgt gelijk. Men heeft de Duitsers in Zuid-Holland inderdaad verslagen, behoudens dan in Overschie. Het insluiten van de troepen van generaal von Sponeck is niet gelukt. Van Sponeck heeft om hulp gevraagd en daarop is de aanval op Rotterdam gevolgd. De Duitse parachutisten waren, in vergelijking met de Nederlandse soldaten, bijna gelijk in infanteriebewapening. Zij hadden geen artillerie, terwijl het de Duitsers, nadat de parachutisten waren afgeworpen, verboden was met vliegtuigen bommen te werpen, omdat men niet wist waar de parachutisten precies zaten. In de gehele zone, waar parachutisten waren afgeworpen, mochten na een bepaald uur geen Stuka's optreden. Dit zijn juist de twee elementen, die velen Nederlanders het moreel op en bij de Grebbeberg hebben doen verliezen: het artillerievuur en de Stuka-aanvallen. Bij de gevechten met de parachutisten ondervond de Nederlander geen artillerievuur. Wij hadden plaatselijk meer mitrailleurs, mortieren en zelfs artillerie. Ik wijs op de herovering van de vliegvelden Ockenburg, Ypenburg en Valkenburg, waarbij onze veldartillerie een belangrijke rol heeft gespeeld.
    Maar op de Grebbeberg heeft de Duitse artillerie vrijwel ononderbroken gevuurd met alle kalibers tot minstens 22 cm toe, werden Stuka's ingezet en was de Duitse bevelvoering volkomen op de hoogte van de inrichting der Nederlandse verdedigingsstellingen, behoudens grotendeels van die der gedekt opgestelde artillerie. Bovendien traden de parachutisten noodgedwongen veelal met kleine groepen op. De volgende golven konden niet meer neerkomen op de vliegvelden. De Nederlandse ondercommandanten kregen aldus bericht b.v.: bij deze bruggen of molens, in die en die polders, zitten parachutisten. Zij zonden dan kleine detachementen uit, die, veelal omsingelend, tegen de Duitsers konden optreden. Dat gelukte op verschillende punten, hoewel wij ook verliezen leden. Wij konden tegenover lichte mitrailleurs veelal zware mitrailleurs stellen, overigens lichte mitrailleurs en geweren.
    Daarbij is ook gebleken, dat er afdelingen zijn geweest, o.a. een pontonafdeling, die vrij veel schietoefeningen hebben kunnen houden, omdat er korte landstormschietbanen waren en blijkbaar voldoende munitie beschikbaar kwam. Deze pontonniers schoten, evenals vele andere Nederlandse soldaten, die hun zenuwen meester bleven, opvallend beter dan de Duitsers; de Duitsers kregen veel "Kopfschüsse", zoals zij hier, zowel als elders, herhaaldelijk hebben gezegd.
    De Duitsers waren in ons polderterrein bovendien als de heidenen zo bang voor water; zij marcheerden over de bruggetjes en gingen niet door de sloten. De Nederlandse pontonniers en andere onderdelen hadden er lak aan; zij liepen door de sloten en dekten zich aldus. De Duitsers dachten, dat zij verdronken, als zij in de polder in de bagger kwamen.
    Men moet alles dus betrekkelijk zien. De verhoudingen in het westen des lands waren geheel anders dan aan de grenzen en aan de Grebbe.
    Hetzelfde geldt b.v. voor de Afsluitdijk (Kornwerderzand). Daar zijn de zwaargebetonneerde stellingen niet genomen; de vijandelijke artillerie en de bommenwerpers der Duitse luchtmacht konden daartegen niet veel uitrichten.
    Er is ook personeel van de Afsluitdijk-verdediging voorgedragen voor militaire onderscheidingen. Wat ik nu zeg, is niet bedoeld om de verdediging, die met ere is gevoerd, aan kritiek te onderwerpen, het gaat alleen om de verhouding tot het optreden elders. Er was aanvankelijk nogal ophef gemaakt van het optreden bij het Kornwerderzand, zodat de Commissie Militaire Onderscheidingen een voorstel tot het verlenen van het ridderkruis M.W.O., zomede 3 bronzen leeuwen en 4 bronzen kruisen had te behandelen. Van deze 8 voorgestelde militaire onderscheidingen is het slechts gekomen tot 1 bronzen kruis. Onze troep heeft daar dan ook heel wat anders moeten doorstaan dan aan de Grebbelinie. Rekent u maar de verliezen aan gesneuvelden en gewonden; deze verhoudingen zijn niet te vergelijken.
    Op blz. 74 van het Beknopt Overzicht van de Krijgsverrichtingen der Koninklijke Landmacht staat over de Afsluitdijk:
        "Op het tijdstip, dat de Duitsers zich klaarmaakten voor een nieuwe grote aanval, noodzaakte ten slotte de capitulatie de dappere, niet overwonnen bezetting de wapenen neer te leggen.

    Dat moge gelden voor de bezetting; zij is niet overwonnen en was dapper, maar deze dapperheid is niet zo fel getoetst als dapperheid aan de Grebbelinie. En daar gaat het in feite om; zo is alles betrekkelijk en moet men zeer voorzichtig zijn met het verder trekken van conclusies.
  13136.  De Voorzitter: Anderzijds is ook een feit, dat aan de Grebbelinie, na grote dapperheid plaatselijk, vooral op de 2de Pinksterdag een paniekstemming is ontstaan.
A.  De terugtocht is daar plaatselijk althans een déroute, een volslagen wanorde geweest.
  13137.  De Voorzitter: In het rapport van de kapitein van de generale staf Fiévez, dat als bijlage aan uw dagboek, dat u ons hebt gezonden, is toegevoegd, lees ik:
        "Het eskadron kan het evenwel hier niet langer houden, het wordt verwoed aangevallen door eigen troepen, die van de Grebbe teruggevloeid zijn en door willen."
A.  Kapitein Fiévez was door mij gestuurd om poolshoogte te nemen en verbinding op te nemen met de ondercommandanten; Dat kon ik zelf niet doen. Ik moest voortdurend in voeling blijven o.m. met alle legerkorpscommandanten en de opperbevelhebber. Dit voor wat zijn taak betreft. Kapitein Fiévez heeft toen op de commandopost van de commandant der IVde divisie, west van Rhenen, blijkbaar een eskadronscommandant, die in het gevecht was geweest, gesproken.
  13138.  De Voorzitter: In bijlage III bij het dagboek van het hoofdkwartier van het veldleger, bevattende een verslag betreffende de vervulling van de hem door de commandant veldleger verstrekte opdracht in verband met de bevolen tegenaanval bij Rhenen, spreekt kapitein Fiévez over dat eskadron huzaren en daarbij wordt ook genoemd de rol van kapitein Gelderman, die tot het uiterste heeft standgehouden.
A.  Hij niet alleen. Uit de verhoren is gebleken, dat verschillende mensen - zelfs een vrij groot aantal - daar tot het uiterste hebben standgehouden, al dan niet onder bevel van kapitein Gelderman. Toen kapitein Gelderman weg was gegaan om versterking te verkrijgen en hij niet terugkeerde, hielden zij nog stand.
  13139.  De Voorzitter: Was dat bestrijding van de vlucht van eigen troepen?
A.  Neen, standhouden tot het laatste tegen Duitse aanvallen. De Duitsers zijn niet over het viaduct kunnen komen. Ten slotte is het opgeblazen. Kapitein Gelderman heeft marechaussees ingezet tegen vluchtende, soms opgejaagde troepen. Daarbij is een marechaussee gesneuveld. Helaas vooral kwam het voor, dat de Duitsers krijgsgevangenen voor zich uitdreven om zich daarachter te dekken. Het is bij de voorposten zelfs voorgekomen, dat, als de Duitsers over een dammetje moesten, Nederlanders met gespreide benen er op moesten staan en dan kropen zij tussen de benen van de Nederlanders door. Daaromtrent zijn verklaringen afgelegd door mensen, die het zelf hebben meegemaakt.
  13140.  De Voorzitter: In die bijlage staat o.a., dat kapitein Fiévez destijds aan de commandant van 3-4 R.H. gevraagd heeft, hoe hij wist, dat de hem aanvallende troepen eigen troepen waren. Het antwoord luidde: "dat het er zoveel waren, dat het onmogelijk vijand kon zijn". Kapitein Fiévez voegde daaraan in zijn verslag toe:
        "Ik wees hem op de aanvechtbaarheid dezer conclusie en gelastte hem nogmaals geen muis over de spoorbaan te laten."
A.  Ten aanzien van de commandant van dit eskadron was het aanvankelijk niet geheel zoals het daar gezegd wordt. Hij moest een deel van de stoplijn, dus een lijn op de Grebbeberg zelf, oost van het viaduct bezetten. Hij heeft toen vuur gekregen van eigen troepen, die er achter waren, en toen zijn enige van zijn pelotons teruggenomen.
  13141.  De Voorzitter: Ik geloof, dat wij na dit exposé wel kunnen afstappen van het eerste punt, dat wij met u wilden bespreken, de houding van de troep en de officieren. Ik wil dan nu overgaan tot de gevechten op de Grebbeberg zelf. Daarover hebben wij ook al overste de Klerck gehoord, die er een speciale studie van gemaakt heeft, maar misschien is het wel goed een aantal punten ook met u te bespreken. De kwestie van de voorposten kunnen wij laten rusten: Die hebben wij straks al behandeld.
    Er zou een tegenstoot worden gedaan door II - 19 R.I. in de nacht van 11 op 12 Mei. Kunt u mededelen, waarom dit niet is doorgegaan? Ik meen, dat in het "Beknopt overzicht' staat, dat het door een samenloop van omstandigheden niet is doorgegaan.
A.  De tegenstoot in de nacht van 11 op 12 Mei, tot het hernemen der voorposten door II - 19 R.I. is niet uitgevoerd doordat enige voorbereidingen niet waren tot stand gekomen (brugmateriaal), doordat de onderneming moeilijk was, door vertraging ten gevolge van het beschieten door eigen troepen, nadat men de stoplijn was gepasseerd.
    Men moest voorbij de stoplijn. Toen men hier voorbijkwam, werd men in de rug geschoten door de eigen troepen. De troepen, die daar zaten, hoorden lawaai op de weg. Er waren er, die zenuwachtig waren en die begonnen te schieten. Het schieten op eigen troepen is in alle oorlogen iets, dat voor onervaren troepen niet is te verhelpen. Vooral echter is de tegenstoot niet uitgevoerd geworden als gevolg van gebrek aan voortvarendheid van de bataljonscommandant.
  13142.  De Voorzitter: Ondeskundigheid?
A.  Gebrek aan voortvarendheid. Hier was geen kwestie van deskundigheid. De tegenstoot op zich zelf was intussen wel een moeilijke onderneming. Ik heb dan ook zo juist de moeilijkheid van de opdracht op de voorgrond gesteld. Men moest hier in het donker vóór het aanbreken van de dag over de Grebbe, waarvan de brug was vernield. Daarvoor zouden de middelen worden beschikbaar gesteld. Er zou een schijnaanval worden gedaan door een officier met een sectie. Dit heeft echter de Duitsers oplettend gemaakt; zij zijn van hun kant gaan vuren. Maar het uit de stelling breken voor het hernemen van voorposten is iets, dat onze toenmalige voorschriften eigenlijk niet kenden. Aan de andere kant moet ik zeggen, dat de Duitsers op hetzelfde punt wel hebben kunnen doorbreken. Deze onderneming had meer kans van slagen gehad, indien de bataljonscommandant meer voortvarendheid had betoond.
  13143.  De Voorzitter: Kunt u nog iets mededelen over de kwestie van de opruimingen in dit gedeelte van de stelling? Daarover is nogal veel critiek.
A.  Dit is ten slotte een zaak van de Regering geweest. Haar treft in dezen grote verantwoordelijkheid. De Regering heeft alleen toegestaan, dat opruimingen mochten worden verricht op punten, waar de inundatie was gesteld, omdat het terrein dan toch onbruikbaar werd voor verdere cultuur en de gewassen; bomen en woningen waren afgeschreven. Maar op punten, waar geen inundaties waren gesteld - en dat waren juist de meest kwetsbare punten geworden -, mochten geen opruimingen worden verricht, zodat op het Grebbe-acces, dat 3 km breed is, niets van betekenis vóór 10 Mei werd opgeruimd. Welke pogingen ik ook in het werk heb gesteld - ook persoonlijk rechtstreeks bij Regeringspersonen o.a. op 1 Januari 1940 - om het wel te doen geschieden, het is noch onder generaal Reynders, noch onder generaal Winkelman gelukt. Men kreeg thans deze situatie, dat er voor de stellingen weilanden waren, die vol met vruchtbomen stonden. Dit was vooral het geval bij de frontlijn. Die bomen mochten niet worden opgeruimd. De Duitsers kenden het terrein. Duitse officieren en commandanten, althans de hogere commandanten, zijn er geweest nog kort vóór de oorlog en de spionage heeft hun heel wat verteld. De z.g. dode hoeken waren de punten, waar het gunstigst kon worden aangevallen; Daarvan hebben zij gebruik gemaakt, gedekt.
  13144.  De Voorzitter: De mensen, die aan de voet van de Grebbeberg waren, konden niet overal vuur brengen.
A.  De dijken konden wij niet opruimen; die waren noodzakelijk voor de verdediging tegen het water van de Rijn. Maar zij veroorzaakten dode hoeken en men kon in die dode hoeken geen kruisvuur, wel flankerend vuur uitbrengen.
  13145.  De Voorzitter: Maar van een hoger punt?
A.  Er kon op die punten mitrailleurvuur worden gebracht van de kam van de berg af; dat is ook terdege gebeurd. De Duitsers hebben toen op de kam en de daar opgestelde kazematten zwaar artillerievuur gelegd.
  13146.  De Voorzitter: Hoe is te verklaren, dat op het acces naar de berg niet geweldig veel kazematten waren gebouwd? Het was het gevaarlijkste punt.
A.  Het zat er vol met kazematten.
  13147.  De Voorzitter: Wat was er voor afsluiting? Is er een brug de lucht ingegaan?
A.  De brug over de Grebbe is vernield. Er waren afsluitingen met z.g. asperges en op de weg naar Wageningen een zware staaldraadkabel, verder voor de gehele frontlijn puntdraadversperringen.
  13148.  De Voorzitter: Het valt op, dat de Duitsers daar zo gemakkelijk naar boven zijn gegaan.
A.  Er is in het "Beknopt Overzicht van de Krijgsverrichtingen der Koninklijke Landmacht' een foto van een van die kazematten. U kunt uit deze schets (getuige toont een schetstekening) zien, hoeveel lichte én zware mitrailleurs op dat punt (de Hoornwerken) waren opgesteld in gietstalen en in betonkazematten.

    De Voorzitter: Op blz. 88 kan men het zien.
A.  Ja, dat is een summier overzicht. Ik bedoel als toevallig voorbeeld eigelijk kazemat 19 op blz. 79. Op deze kaart 1 : 10 000 (van getuige) ziet u precies, waar deze kazemat lag; die is noord van het acces en vuurt in noordoostelijke richting. U kunt ook zien, wat er was in die Hoornwerken. Een stuk pantserafweerkanon en vijf mitrailleurs bestreken de toegang, als men komt van de kant van Wageningen. Het zuidelijk gedeelte is bezet door de 1ste sectie van 1 - I - 8 R.I.
    Hier moet ik tot mijn leedwezen verklaren, dat de commandant, een reserve-luitenant, geen voldoende weerstand heeft geboden. Hij heeft zich overgegeven bij de eerste de beste aanval.
  13149.  De Voorzitter: Was het Zondag 12 Mei?
A.  Ja. Het betreft het Hoornwerk ten zuiden van de grote weg van Rhenen naar Wageningen.
    Binnendringen vond plaats, zoals gezegd, bij de 1ste sectie van 1-1- 8 R.I., oost van de Grebbesluis, die spoedig de witte vlag vertoonde; de troep had reeds geen vertrouwen in deze officier tijdens de mobilisatie. De 2de sectie, zuid er van, heeft toen een egelopstelling ingenomen om zich ook in de rug te dekken. De vijand kwam om haar heen. Zij werd van drie zijden aangevallen en had geen handgranaten (beleid van de kapitein).
    De handgranaten waren wel aanwezig, maar de slagpijpjes zaten in de munitie- en gereedschapswagen in een kist en daarvan had men de sleutel niet. De commandant der 2de sectie en een sergeantgroepscommandant verklaren reeds op 10 en 11 Mei drie-,viermaal om handgranaten te hebben gevraagd.
    De sergeant is er op uitgegaan, maar heeft geen handgranaten kunnen krijgen. De Duitsers gooiden op korte afstand wel met handgranaten. Zij hadden ook een vlammenwerper. De Duitse stoottroepen hadden al dergelijke moderne werktuigen. De cadet-vaandrig, daar commandant der 2de sectie, heeft zich goed gehouden, maar ten slotte moest hij zich, omdat hij ingesloten was en de Duitsers handgranaten wierpen en hem met een vlammenwerper bedreigden, overgeven. Nadat het eerste gat geslagen was bij de 1ste sectie, aan het hoofd waarvan, als gezegd, een slap officier stond, breidde de ontwikkeling van de Duitsers zich ook noordwaarts uit.
  13150.  De Voorzitter: Was dat aan de oostkant van het riviertje?
A.  Ja, Mijnheer de Voorzitter, maar ook aan de westkant. En wat de Grebbeberg zelf betreft, uit de schets blijkt, hoeveel weerstand de Duitsers moesten ontmoeten. Zij moesten eerst die verschillende opstellingen van de voorposten nemen. Deze zijn genomen van het noorden uit, in de rug. Ik heb op deze schets kringen gezet om aan te geven, dat er diepte in de opstelling zat. Enkele van die steunpunten hebben, zoals ik reeds opmerkte, zich goed gehouden. De Duitsers moesten vervolgens de frontlijn nemen. Deze bestond uit de bezetting van de Hoornwerken, alle met lichte mitrailleurs. Daarachter stonden zware mitrailleurs. Deze bevonden zich in kazematten, boven op de Grebbeberg, stormvrij. Zij hebben zeer veel vuur op de Duitsers afgegeven. De in een goede camouflagedracht geklede Duitsers maakten echter meesterlijk gebruik van het terrein. Hun nadering werd vergemakkelijkt, doordat de vruchtbomen in volle bloei stonden en het gras hoog stond. Zij klommen in de bomen en gaven plongerend vuur af op de bezetting. Zij naderden tot op korte afstand van de stelling en kwamen onverwacht te voorschijn. Na overmeestering van het zuidelijke Hoornwerk werd ook het noordelijke Hoornwerk, waar de weerstand ook niet energiek werd geleid, genomen, slaagden de Duitsers er in (om) in de rug te komen van de werkjes, die zich aan de overzijde van de Grebbe of Bisschop Davidsgrift bevonden, en rolden zij die werkjes geleidelijk op. Naar het noorden werkten zij zich langs de westelijk van de Grift gelegen loopgraaf op. Ook hier is niet op alle punten standgehouden, zoals het geval had moeten zijn, terwijl de compagniescommandant ver te kort is geschoten. Een heldhaftige soldaat, zekere Toelen, heeft hier voor zijn beleid en onversaagd optreden de Militaire Willemsorde verdiend. Bleef over de weerstand langs de tweede lijn.
  13151.  De Voorzitter: Waar was de zaak het sterkst aan kazematten?
A.  De meeste kazematten bevonden zich aan de voet van de hoogte, vlak langs de trambaan, aan de westzijde van de Grift en op de kam van de berg en tegenover Heimerstein, dat niet was opgeruimd, noch in staat van verdediging gebracht mocht worden. Onder de berg aan de westzijde van de Grift was tevens de plaats van de kapitein, die geen zorg gedragen had o.m. voor het uitgeven der handgranaten. Er was vlak achter de sluis bijzonder weinig opgeruimd. Dat mocht niet; er stonden nog verschillende huizen en een hotel.

    De Voorzitter: Wij zijn, met andere Kamerleden, er langs gekomen in April 1940.
A.  Ik heb u toen ontmoet bij Veenendaal. Al die huizen, o.a. het huis van de eigenaar van "De Grebbeberg", stonden er nog. Het hotel en de andere huizen waren niet opgeruimd, zodat er geen schootsveld was.
  13152.  De Voorzitter: Was er geen versperring op de weg?
A.  Zeker. U ziet op deze schets aangegeven een prikkeldraadversperring, aangegeven door kruisjes. De brug was gesprongen, maar met behulp van planken zijn de Duitsers er over gekomen. Het was een brug met sluisdeuren. Die deuren waren niet helemaal vernield en het was voor de Duitsers niet zo heel moeilijk om met planken er overheen te komen. Aan de andere kant gekomen, hebben de Duitsers onze linie geflankeerd en geleidelijk opgerold.
    Ook "hier" is niet voldoende weerstand geboden. Hier zat ook de kapitein er verder achter. Hij heeft telefonisch bevelen gegeven, maar hij is toen de telefoon niet meer werkte op het bedreigde punt niet zelf opgetreden. De kapitein, die "dit" punt verdedigde ook niet. De Duitsers, begrijpende, dat zij zo in het hart van de stelling konden doordringen, hebben zich door deze holle weg naar voren gewerkt. Die was niet afgesloten.
  13153.  De Voorzitter: Waarom niet? Zijn er geen voorstellen over gedaan?
A.  Op het laatste ogenblik moest de commandant ter plaatse onmiddellijk een loopgraaf maken. Wij gingen van vredesvoet over tot oorlogsvoet. Tot nog in de nacht van 9 op 10 Mei reden er alle mogelijke auto's over deze hoofdweg. Slechts permanente of semi-permanente werken met valdeuren of pantserdeuren zouden afdoende zijn geweest, aansluitend aan betonmuren tegen de voorwand van de Grebbeberg. Maar daarvoor zou het z.g. "betonplan" dat - gelet op de hoge kosten - zoveel voeten in de aarde heeft gehad, eerst werkelijkheid hebben moeten worden. Ook hier, Mijnheer de Voorzitter, weer de "verzuimde gelegenheid" De commandant ter plaatse had intussen onmiddellijk een zware loopgraaf moeten maken en prikkeldraad moeten neergooien. Er hadden Friese ruiters moeten komen. Die heeft men later wel "hier" (een ander punt meer achteruit) gehad.
    Die commandant of zijn naaste chef hadden het op eigen initiatief moeten doen. In hun notitieboekje had moeten staan: zodra er geen verkeer is, dichtgooien. De Duitsers hebben zich thans langs de taluds van de holle weg kunnen ingraven. Zij hebben zich tegen het helse vuur kunnen dekken. Zij hebben aldus hier minder zware verliezen geleden.
  13154.  De Voorzitter: Zijn die verliezen te schatten?
A.  Er worden getallen genoemd van in de duizenden gesneuvelden. De toenmalige, sedert overleden, directeur van het St. Elizabethziekenhuis in Arnhem heeft mij een getal genoemd, dat in de duizenden lag. Wagen aan wagen, volgeladen met gesneuvelde Duitsers, reden er voorbij en hij sprak de gewonde Duitsers, die in het ziekenhuis werden verpleegd. Met wagenvrachten werden de gesneuvelden naar Düsseldorf of Keulen naar een crematorium of naar een hoogovenbedrijf vervoerd. De Duitsers zelf hebben nooit willen erkennen, hoeveel verliezen er waren. Ik heb arbeiders gesproken, die hadden geholpen bij het inladen en die eveneens beweerden, dat het er duizenden waren, maar zelfs als men alles door vijf deelt, is het nog enorm geweest. Het zal misschien nooit achterhaald worden, want Hitler deed alles om zijn verlieslijst in het openbaar te drukken.
  13155.  De Voorzitter: Zijn onze verliezen wèl bekend?
A.  Het aantal in Mei 1940 gesneuvelde en aan bekomen verwondingen overleden Nederlandse officieren, onderofficieren, korporaals en manschappen bedraagt voor het leger (luchtmacht inbegrepen) 2067. Voor de marine bedraagt dit aantal 131. Hiervan zijn op de Grebbeberg begraven 399, op de Algemene Begraafplaats te den Haag 163, te Dordrecht ongeveer 100, op Crooswijk te Rotterdam ongeveer 100, op het Groene Kerkje te Oegstgeest 48, op Jaffa te Delft ongeveer 30 en te Valkenburg 12. Van de 2198 gesneuvelden zijn derhalve 852 op gezamenlijke begraafplaatsen begraven. Naar verhouding hiervan kan men zeggen, dat op de Grebbeberg wellicht 1000 Nederlanders zijn gesneuveld. Ook dit zou tot in details kunnen worden nagegaan.
    Vele gesneuvelden zijn aan de ouders overgegeven en elders begraven.
    Het totaal aantal invalide militairen uit de Meidagen bedraagt (marine en luchtvaart inbegrepen) 850. Hiervan zijn er 670 licht invalide en 180 zwaar invalide (blind, zonder arm of been).
  13156.  De Voorzitter: Ik geloof, dat wij hierover voldoende hebben vernomen. Ik zou nog een ander punt willen behandelen, dat ook van belang is bij de strijd op de Grebbeberg.
    Wij hebben het gehad over de tekortkomingen van hogere en lagere commandanten. Kunt u het een en ander mededelen van uw visie daarop? Ik denk aan de legerkorpscommandanten en de divisiecommandanten. Er kunnen wel namen bij worden genoemd, want dat is algemeen bekend.
A.  Tegen de commandant van de IVde divisie heeft een onderzoek plaats gehad. Hij is eerst moeten verschijnen voor de "Commissie verantwoording krijgsgevangen officieren", die uit drie generaals bestond onder mijn voorzitterschap. Het onderzoek, in verband met hetgeen tegen hem werd ingebracht, heeft aanleiding gegeven tot een vóóronderzoek, ten behoeve van al of niet verwijzen naar het Hoog Militair Gerechtshof. Het verslag van het onderzoek (welk verslag niet minder dan 16 bladzijden beslaat) komt tot de conclusie, dat er geen enkele aanleiding is om ten aanzien van kolonel Van Loon iets anders dan eervol ontslag in overweging te nemen.
    Ik zou u het volgende vooraf willen zeggen over het optreden van commandanten en vooral van hogere commandanten. Verkregen eindsucces ontheft de commandant in de regel van het afleggen van enige rekenschap. Wie zou een generaal Montgomery na EI-Alamein nog verantwoording willen vragen voor te voren plaats gevonden mislukkingen of tekortkomingen?
    Ik ben daarom voorzichtig in de beoordeling en veroordeling van krijgsbeleid, vooral van hogere commandanten, vooral, omdat ik zo diep ben doordrongen van de moeilijkheden, waarvoor dezen stonden.
    Gebrek aan moed of erger op het slagveld en vooral ook tekort aan moed om verantwoordelijkheid te dragen staat hier uiteraard buiten.
    Nu ben ik van mening, dat noch de commandant van het IIde legerkorps, noch die van de IVde divisie blijk hebben gegeven van gebrek aan moed.
  13157.  De Voorzitter: Dus daarop is helemaal geen aanmerking te maken, zoals u het zelf zegt.
A.  Zij hebben geen blijk gegeven van een tekort aan moed. Nu voert men verschillende zaken aan, o.a. tegen de commandant van de IVde divisie. Hij is op 12 Mei van 11.30 tot 15 uur van zijn commandopost weg geweest. Hij is naar Werkhoven gereden en daar heeft hij de treinwapens uitgegeven om de vluchtelingen van de voorposten opnieuw te wapenen bij Plantage Willem III te Elst. Dit is inderdaad niet het werk van een divisiecommandant. Op hem was sterke drang uitgeoefend door de commandant van het IIde legerkorps, mede in verband met de eisen die gesteld zijn door de commandant van het veldleger.
    De commandant van het IIde legerkorps had uit zich zelf gelast - hij is daarvoor bij mij gekomen en ik heb het ook goedgevonden - de mensen, die teruggevloeid waren van de voorposten, gelegenheid te geven zich te rehabiliteren.
    Dat heeft men in 1914-1918 in België ook gedaan. Wanneer een groot aantal troepen te kort schiet, gaat het moeilijk om dat grote aantal voor de krijgsraad te brengen. Het was hier vooral moeilijk, omdat de Regering weer niet had toegestaan, dat er krijgsraden te velde waren vóór de oorlog uitbrak. Wij hadden dus alleen enkele gewone krijgsraden. Hier had echter een krijgsraad te velde bij een divisie of legerkorps onmiddellijk moeten kunnen berechten, vers van de draad, niet alleen om de juiste toedracht te vernemen, maar ook om onmiddellijk voorbeelden te stellen. Er was dus geen krijgsraad te velde en er was een groot aantal troepen, dat teruggevloeid was. Derhalve kwam generaal Harberts tot het middel, die mensen de gelegenheid te geven zich in hun eer te herstellen door hen tegelijk met de aanval van II - 19 R.I. met een vaartuig te doen landen aan de oever van de Rijn boven de Grebbe en door een gezamenlijke stoot de voorposten te doen hernemen. Die troepen waren teruggevloeid zonder wapens en moesten herbewapend worden, maar wapens lagen niet voor het grijpen.
    Kolonel van Loon is toen naar Werkhoven gereden om wapens te zoeken. Bovendien is hij daarbij in een café gaan zitten, omdat, naar hij verklaard heeft, hem gebleken was, dat zijn chauffeur die morgen geen eten had gehad, en hij vreesde, dat de man op een gegeven ogenblik, uit vermoeidheid of wegens gebrek aan eten, tegen een boom zou rijden of een ander ongeluk zou veroorzaken. De commandant van het IIde legerkorps heelt de commandant van de IVde divisie toen enige malen opgebeld, maar hij vond hem niet op zijn commandopost. Hij is toen boos geworden en heeft er zelfs over gedacht hem te laten arresteren. Dat is niet gebeurd. Inmiddels was kolonel van Loon aangekomen en hij heeft verklaard, waarom hij weg was geweest. Dit was een van de grieven, die naar voren zijn gekomen tegen de commandant van de IVde divisie. Een andere klacht is uitgebracht door een kapitein van de staf van het IIde legerkorps, die de houding van kolonel Van Loon als laf en onbekwaam had geschetst. Een derde bezwaar werd ingebracht door de toenmalige overste Nierstrasz, belast met krijgskundige voorstudies in zake de Grebbestelling. Hij kwam tot de conclusie, dat deze kolonel was te kort geschoten in zijn beleid.
    Nu is er daarnaar, zoals ik zei, een vóóronderzoek ingesteld door een commissie, bestaande uit - thans - generaal-majoor Nierstrasz en luitenant-kolonel de Klerck, die uw commissie heeft gehoord. De commandant veldleger kon niet uit zichzelf een conclusie opbouwen anders dan op grond van feiten, die gestaafd werden. Deze commissie nu heeft getracht zoveel mogelijk alle feiten te verzamelen en deze van verschillende zijden te doen belichten en zij is tot de conclusie gekomen: eervol ontslag. De Minister van Oorlog heeft de kolonel dan ook een eervol ontslag verleend. Ik kan als oud-commandant veldleger na dat onderzoek moeilijk tot een andere conclusie komen. Ik heb tegen die commissie van officieren alleen dit bezwaar - maar het was blijkbaar niet anders mogelijk - dat die officieren in oorlogstijd in rang stonden beneden kolonel Van Loon. Dat onderzoek werd dus ingesteld door toenmaals lager geplaatste officieren. Een dergelijk onderzoek moet eigenlijk plaats vinden door hogere chefs. Ik wil aan de objectiviteit van de genoemde heren niets afdoen, maar in het algemeen is het beter, dat in rang hogere officieren dan degene, die verdacht wordt, het onderzoek instellen. Nu was dat in dit geval vrijwel buitengesloten, want veel opperofficieren, die dit met kennis van zaken zouden kunnen onderzoeken, zijn er niet meer.
  13158.  De Voorzitter: De betreffende divisie heeft niet erg gelukkig gemanoeuvreerd. Er zal dus wel iets aan de leiding hebben ontbroken. Aan de andere kant staat, dat deze divisie in tegenstelling tot andere in het vuur heeft gelegen!
A.  Een kolonel kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de actie van luitenants, die bij de Hoornwerken zitten. De kapitein, dus de naast hogere chef, die zich kortbij bevindt, moet ingrijpen. De Commissie van Onderzoek heeft in haar oordeel nog iets gezegd, dat voor uw commissie interessant is te vernemen. En wel dat, terwijl bij de staf van de IVde divisie reeds in de mobilisatietijd een geest van samenwerking, hard werken en goede verstandhouding was ontstaan, in die zelfde geest onder kolonel Van Loon, die de anderen door zijn rustige houding tot grote steun was, gedurende de oorlogsdagen zonder onderbreking met ernst en toewijding is gearbeid; dat daarbij fouten zijn gemaakt ligt voor de hand.
  13159.  De Voorzitter: Was er ook het verschijnsel van oververmoeidheid?
A.  Ik moet kolonel Van Loon nog bewonderen, dat hij het zo lang heeft uitgehouden zonder, naar mij bekend is, blijken van vermoeienis te vertonen, hetgeen wel het geval was bij zijn chef staf. In hoeverre dit een gevolg daarvan is, dat de laatste meer deed dan de kolonel, kan ik uiteraard niet zeggen; daartoe zou ik de rusturen moeten optellen. Er komt nog dit bij, dat geen andere divisie zo'n Duitse aanval heeft te doorstaan gehad.
  13160.  De Voorzitter: Dat wilde ik juist zeggen. De tweede divisie heeft veel minder te vechten gehad.
A.  De divisiecommandant en de chef staf stonden zeer goed aangeschreven, nochtans is daar een voorpostenbataljon aanvankelijk teruggegaan. De regimentscommandant is krachtig opgetreden en heeft de voorposten teruggestuurd.
  13161.  De Voorzitter: Nu kom ik tot de legerkorpscommandant. Er zijn moeilijkheden geweest, maar als ik de stukken goed heb begrepen, dan heeft ook hier het verschijnsel van vermoeidheid een grote rol gespeeld.
A.  Niemand heeft het meer betreurd dan de generaal zelf.
  13162.  De Voorzitter: Hij heeft in ieder geval veel activiteit getoond.
A.  Hij heeft uitgemunt door activiteit, maar het is hem boven het hoofd gegroeid, hoofdzakelijk door vermoeidheid. Maar het was zodanig, dat hij door mij op 14 Mei van zijn commando is ontheven moeten worden. Aan de andere kant moet ik zeggen, dat de commandant de plicht heeft niet oververmoeid te zijn. Het is overigens weer een symptoom van de onvoldoende encadrering van een legerkorpsstaf. De encadrering van die staf was evenals bij de andere staven onvoldoende.
    Na de capitulatie heb ik de opperbevelhebber in overweging gegeven generaal Harberts weer in zijn commando te herstellen. Dit is geschied. De generaal is na de oorlog gehoord door de commissie verantwoording krijgsgevangen officieren, die de Minister het verlenen van eervol ontslag adviseerde; dit is de generaal door Hare Majesteit de Koningin verleend.
  13163.  De Voorzitter: Uit de stukken, die ik daarover heb geraadpleegd, is mij gebleken, dat het teruggaan naar de nieuwe commandopost in de Waterlinie te Lopik verklaarbaar is en dat daarvoor goede gronden zijn aan te geven.
    Dan zullen wij ook wat dit punt betreft de zaak hierbij laten, tenzij u enige bijzonderheden hebt.
    Er is wel een moeilijkheid geweest bij het geven van bevelen, waarbij u meende, van hogerhand te moeten ingrijpen?
A.  Zeker, dat heb ik ook gedaan. Ik ben nog overtuigd, dat wat ik heb gedaan goed was.
    Ik heb gelast, dat er op de 12de Mei 's middags een tegenstoot moest gebeuren. Alle aanvallen, die uitgingen van het westen van Rhenen, liepen vast; ook ik meende, dat de troepen, die werden ingezet, niet van voldoende houvast blijk gaven. Ik wenste met andere troepen en van het noorden uit een aanval te doen. Ik heb aangewezen kolonel Barbas, commandant der IIde divisie, en hem gezegd: u maakt met 2 bataljons een aanval en de twee regimentscommandanten (22 R.l. en 10 R.I.) maakt u commandanten van de bataljons, zodat ik de zekerheid had, dat ik de commandanten had, die de bataljons voor een groot deel konden ondersteunen en aanvuren. Ik wenste, dat de aanval zou gebeuren nog op de dag zelf, zodat de Duitsers niet de gelegenheid hadden zich in de nacht van 12 op 13 Mei te versterken op de Grebbeberg.
    Dat heb ik bevolen aan kolonel Barbas en heb ik onmiddellijk medegedeeld aan generaal Harberts. Eén uur en 40 minuten er na heeft generaal Harberts echter gemeend die order van mij als niet gedaan te moeten beschouwen en heeft hij mij getelefoneerd.
  13164.  De Voorzitter: Dat kon hij volgens de voorschriften? In ieder geval: die gedachte zal hij wel hebben gehad.
A.  Als hij die gedachte voor zijn verantwoording nam, kon hij het doen. Ik, als commandant veldleger, werd geplaatst voor het feit, dat hij een order, die ik gegeven had, introk. Hoewel ik vond, dat het een betere en een juiste oplossing was om op het juiste ogenblik, dus zo spoedig mogelijk en uit flankerende richting, met troepen onder commandanten, op wie ik kon vertrouwen, een tegenaanval te doen, heb ik mij er bij neergelegd, omdat anders een chaos zou zijn ontstaan. Onmiddellijk heb ik gezegd: generaal, ga uw gang en heb ik hem ook in de door hem gegeven bevelen ten volle ondersteund, o.m. door het uitzenden van kapitein Fiévez. Ik heb natuurlijk geen 100 pct. zekerheid, dat, als de aanval, als door mij bevolen had plaats gehad, de Duitsers er afgeworpen waren, maar de troepen, die eerst de volgende morgen volgens de bevelen van generaal Harberts de aanval moesten doen, kwamen uit het land van Maas en Waal en waren oververmoeid; de aanval kwam veel te laat; artilleriesteun ontbrak, de Duitsers hadden zich vastgezet in het veroverde terrein. Men kan er lang en breed over praten. Het ene geval heeft zich voorgedaan en is mislukt; het andere geval heeft zich niet voorgedaan.
  13165.  De Voorzitter: In ieder geval: de intenties van de legerkorpscommandant zijn te begrijpen en te waarderen.
A.  Ik heb getracht hem zoveel mogelijk troepen beschikbaar te stellen en toe te voeren, omdat, wanneer eenmaal een besluit is genomen, het met alle kracht moet worden uitgevoerd. En het is niet gebleven bij hetgeen daadwerkelijk aldus in actie is gekomen. Aan de commandant der Vde divisie, welke eveneens uit Noord-Brabant kwam, is bevel gegeven zich gereed te houden om met 5 bataljons infanterie zich in de nacht van 13 op 14 Mei te verplaatsen naar het Amerongse bos, ten einde met het aanbreken van de dag van 14 Mei een tegenaanval uit te voeren op de Grebbeberg. Dat plan heb ik moeten opgeven, omdat de Duitsers inmiddels waren doorgedrongen ver voorbij de stoplijn en toen werd het wanhopig.
  13166.  De Voorzitter: Kunt u daarover nog het een en ander mededelen? U overwoog op dat moment de noodzakelijkheid om te besluiten met het hele front terug te trekken. Het was helemaal tegen de bedoeling in. De bedoeling was, dit front als de voornaamste linie te handhaven tot het bittere einde toe.
A.  Ja.
  13167.  De Voorzitter: En in die gedachtegang was het toch enigermate te begrijpen, althans te verontschuldigen, dat er aan het oostfront van de vesting Holland sedert Februari niet meer gewerkt was?
A.  Daarmede ben ik het niet eens. Achter de buitenduinen, vooral wanneer deze niet te breed zijn, legt men ook een slaperdijk aan! Hierover heb ik bij het vorige verhoor reeds een en ander gezegd; ik acht het verder verwaarlozen van de versterking van het oostfront een grove nalatigheid. In 1914-1918 was achter het oostfront het standhouden in de z.g. stelling Gouda grondig voorbereid, heel veel arbeid behoefde daar vóór een oorlog niet aan verricht te worden. Nu uw vraag. Ik heb hier een blocnote, waarop ik de dringende berichten heb aangetekend op het ogenblik, dat ik ze kreeg door de telefoon. Die aantekeningen zijn met potlood gemaakt van mijn hand. Volgens die aantekeningen kreeg ik op 13 Mei om 12.20 uur......
  13168.  De Voorzitter: U zat toen in Zeist?
A.  Ja. Op 13 Mei te 12.20 uur ontving ik van de commandant van het IIde legerkorps dit bericht:
        "IVde Div. Toestand wordt zeer kritiek.
    II - 19 R.I. is het eenige, dat nog over de spoorlijn zit, rest weggevloeid.
    II -11 R.I. Bezetting tusschen pl. 25 en Achterberg is ook weg. Noordvleugel ligt daar open.
    Aan de zijde van 19 R.l. is de toestand nog goed.
    De aanval van luitenant-kolonel Land wordt door de bezetting stoplijn 8 R.I., die nog steeds gehandhaafd is, niet opgemerkt. C. - 8 R.I. meldde mij het laatste, dat hij D. infanterie langs de Cuneraweg ziet oprukken."
        "Laatste bericht van C. - IVde divisie: "geheel ingesloten, ga terug op Elst en zal proberen daar nog een stelling te vormen."
  13169.  De Voorzitter: Had men enig idee wat er aan vijand tegenover ons stond, b.v. een regiment of een divisie?
A.  De commandant van de IVde divisie en de commandant van het IIde legerkorps hebben steeds de vijand onderschat. Ik niet. Ik heb juist altijd gezegd in mijn staf: de Duitsers vallen aan over de Grebbe, de kortste lijn van de Duitse grens over Arnhem naar Utrecht. Ik had het Duitse optreden tegen Polen in September 1939 bestudeerd, daarbij was mij opgevallen het doorbreken door alles heen naar Lemberg (Lemberg in Galicië). De Duitsers hadden daar een zeer sterke gemotoriseerde stoottroep gemaakt en deze had opdracht, recht toe recht aan, "Mir nichts, dir nichts" - zoals zij het zo mooi konden zeggen! - op te rukken naar Lemberg, de stad te omsingelen en te nemen. Ik dacht aanstonds: dat zelfde hangt ons ook boven het hoofd, een stoottroep rechtstreeks van Zevenaar naar Utrecht, dus over de Grebbe, daar komt de hoofdstoot. Zodoende heb ik het ook voor mijn persoonlijke verantwoording kunnen aannemen om de commandant van de IIde divisie en twee regimentscommandanten tijdelijk uit hun vak bij Veenendaal te halen. Ik voelde, dat daar, waar zij zaten, geen aanval van betekenis zou plaats hebben. Ik wist, dat de Duitsers zouden trachten er met één mokerslag te komen. Dat was voor mij een grote verantwoordelijkheid. De commandant van het IIde legerkorps heeft gezegd: de C.V. heeft dat gedeelte van de stelling ontbloot. Ik heb de verantwoordelijkheid daarvoor durven aanvaarden. In mijn verdedigingsbevel van September 1939 heb ik dan ook in een van de laatste punten gezegd: Houdt de beheersende Grebbeberg onder alle omstandigheden, richt deze naar alle zijden ter verdediging in, houdt tot het laatst stand op dat belangrijke punt, dat behouden moet worden.
  13170.  De Voorzitter: Ik wil dit beschouwen mede in verband met de vraag, of het terugtrekken van beide legerkorpsen nodig was. Als een paar regimenten doorbreken, is het dan nodig beide legerkorpsen terug te trekken?
A.  Het waren niet een paar regimenten. Bovendien wisten wij niet hoeveel troepen de Duitsers hadden, omdat wij geen vliegerverkenning hadden. Men had achter de aanvallende Duitse divisie, versterkt door S.S., nog een heel legerkorps kunnen laten volgen, aangevoerd uit Duitsland. Zij hadden de divisie, die bij Barneveld zat, onmiddellijk over Ede kunnen aantrekken naar Rhenen. Wij wisten niet, wat er achter die troepen zat.
    Wanneer men eenmaal in de Grebbelinie een gat slaat en de verantwoordelijke commandant zegt: ik ga terug op Elst, dan komt er een groter gat: alle wegen van Rhenen naar Veenendaal worden prijsgegeven. Bovendien bood een opstelling in de lijn Elst - Veenendaal, dus in geheel bebost gebied, al heel weinig mogelijkheid tot verdediging, terwijl bovendien gebleken was, dat de Nederlandse soldaat in bosterrein niet standhield. Ik kon daar dus bij geen mogelijkheid met kans op enig succes stand doen houden. Ik moest een afdoende beslissing nemen. Als men de Duitsers had toegestaan zich in dat bosterrein te ontplooien, dan was terugtrekken van de troepen noord en oost van Veenendaal niet meer mogelijk geweest. Wij zouden, zoals ik zeg, de lijn Elst-Veenendaal niet hebben kunnen verdedigen. Kolonel Van Loon heeft overigens getracht in die lijn zijn troepen op te stellen, maar die troepen waren niet te houden. Zij gingen weer terug, terwijl de vijand nog niet was opgedrongen. Wat zou er dan wel gebeurd zijn, wanneer de vijand er wel was geweest!
  13171.  De Voorzitter: Zijn de Duitsers ook langs andere wegen bij de Grebbeberg gekomen?
A.  Zeker, er is een aanval gebeurd op de voorposten van het 10de R.I., van het 22 R.I. en van het 15de R.I.
  13172.  De Voorzitter: Maar was er daar geen gevaar van doorbreken?
A.  Op dat ogenblik niet. Maar de voorposten zijn daar tijdelijk teruggegaan. Door de bedreiging, die in de rug van Veenendaal was ontstaan, doordat het gehele front van Achterberg tot Rhenen toe was doorstoten, terwijl de divisiecommandant terugging op Elst, zou men een theoretisch front hebben gehad, waar geen enkele weerstand was geprepareerd, te verdedigen door troepen, die uit de hand waren. De tegenaanval van de vijf bataljons van de vijfde divisie zou niets van betekenis hebben uitgehaald. Ik moest derhalve voor die nacht, wilde het mij gelukken, een besluit van verstrekkende betekenis nemen, de Duitsers op mijn beurt voor een verrassing plaatsen. Indien onze troepen iets meer hardheid hadden gehad, zouden wij het oost van Rhenen tot de capitulatie hebben kunnen uithouden.
  13173.  De Voorzitter: De Duitsers waren toch ook uitgeput?
A.  Dat wist men niet. Men wist niet wat zij nog meer aanvoerden. Er is trouwens bekend geworden, dat de Duitsers op 13 Mei in de namiddag onze weerstand bij Rhenen van zodanige aard achtten, dat zij het nodig oordeelden de aanval in de vroege morgen van 14 Mei te hernieuwen met sterkere krachten, onder inzet zelfs van 30 cm geschut en nog meer Stuka's (duikbommenwerpers). Zij hebben toen in de nacht van 13 op 14 Mei Rhenen onder zwaar vuur genomen toen er geen Nederlandse soldaat meer zat. "Dat is het succes van de verdediging van de Grebbeberg geweest" en tevens, dat voor de terugtocht op het oostfront.
  13174.  De Voorzitter: U had geen rapporten omtrent hetgeen zij in het voorterrein hadden?
A.  Neen, wij hadden geen verkenningsvliegtuigen, terwijl de Duitsers er dik inzaten en toch onvoldoende ingelicht waren. Men tastte ook daarom in het duister over de sterkte, omdat in het bijzonder de uitstekend geoefende S.S.troepen, de best bewapende van het Duitse leger, goed gecamoufleerd als zij reeds waren, zich goed dekten en wij geen of weinig gevangenen maakten.
  13175.  De Voorzitter: Kon men het niet taxeren door de beschietingen van de vijandelijke artillerie?
A.  Er is geschoten met houwitsers en met kanonnen van 21 of 22 cm, opgesteld oostelijk van Wageningen op de Grebbeberg. Neem aan, dat de sterkte was één divisie. Inderdaad was deze hoger. Die troepen waren gestoten door de Grebbelinie, een linie, die versterkt was met loopgraven, kazematten, mitrailleursnesten, prikkeldraad, enz. Die zelfde troepen zouden de volgende dag, wanneer zij een nacht rust hadden gehad, zonder veel moeite hetzelfde hebben gedaan tegenover punten, waar geen loopgraven, kazematten en mitrailleurnesten waren en zelfs geen meter puntdraadrol, het allereerste wat nodig is, terwijl onze troepen niet op verhaal hadden kunnen komen. Dat konden zij eerst achter het inundatiefront van de vesting Holland. Dus de enige mogelijkheid was het nieuwe front, waar wel versterkingen en inundaties en puntdraadhindernissen waren, te bezetten. Men gaat terug, nadat men de vijand een klap heeft gegeven, dan is hij beduusd. Zo is het gekomen, want de Duitser was geïmponeerd en heeft, zoals ik reeds opmerkte, onze weerstand zo hoog aangeslagen, dat hij eerst in de morgen van 14 Mei een nieuwe versterkte aanval wilde inzetten. Teruggaan op 14 Mei naar de vesting Holland zou tot een debacle hebben geleid. Dit heb ik gevoeld en vooruitgezien en daarom moest ik tijdig een afdoende beslissing nemen.
  13176.  De Voorzitter: Wanneer is het besluit genomen?
A.  Tegen 16.00 uur. De 13de Mei kreeg ik te 12.20 uur dit bericht: De commandant 1ste afdeling -16 R.A. meldt: "troepen uit Rhenen zeer gedemoraliseerd teruggetrokken." "Rhenen geheel in brand. Duitsers te Rhenen in Nederlandse uniform. Een troep van 50 man in Nederlandse uniform heeft ook vanmorgen lichtmeettroep overvallen." Het laatste bericht van de commandant van de IVde divisie (zo heb ik het bericht genoteerd): "geheel ingesloten, ga terug op Elst en zal proberen daar nog een stelling te vormen."
    Toen heb ik de opdracht gegeven een waarschuwingsbevel te geven voor teruggaan op de vesting Holland; dat is ook direct doorgegeven aan de ondercommandanten. Aan dezen waren echter reeds te voren geheim persoonlijke aanwijzingen verzonden, opgemaakt, nadat op 12 Mei rekening was gehouden met de mogelijkheid, dat de vijandelijke aanval bij de Grebbe tot een doorbreking van de stelling zou kunnen leiden. Zie mijn dagboek, blz. 126 en Bijlage 1, en die het volgende bevat: Het juiste tijdstip van uitgifte staat niet vast, maar het is 13 Mei op een vroeg uur uitgegaan naar de legerkorps- en brigadecommandanten.
        "H.K.V. 13 Mei 1940.
    Sectie I.
    Nr. 698 P.
    Persoonlijk.

        1. Hoewel ik vertrouw, dat de troepen van het veldleger zich in de thans bezette stellingen zullen handhaven, acht ik het nodig aanwijzingen te geven voor een terugtocht op het oostfront van de vesting Holland voor het geval, dat zulks onverhoopt nodig mocht zijn.
        2. In het vorenstaande geval zullen op mijn nader bevel detachementen worden geplaatst in de lijn Wikkenbrug, Werkhoven, Beverweert, station Driebergen (het Haagje), Nieuwe Krakeling, Soesterberg, door de zorg van C. - III L.K. en door 35 en 43 R.I. onder bevel van de T.B.O. (kolonel Dwars).
        Scheidingslijn, de lijn: Odijk-Cothen (hoorden bij T.B.O.).
        3. Indien tot de terugtocht wordt besloten zal te voren op mijn bevel het Lek-acces worden afgesloten door daartoe door C. - III L.K. aan te wijzen onderdelen.
        4. Bezetting oost-front.
        C. - III L.K. doet met de tussen Waal en Rijn/Lek aanwezige troepen de groep Merwede en de groep Lek ten zuiden van de Rijn/ Lek bezetten.
        II L.K. bezet de groep Lek ten noorden van de Rijn/Lek en een deel van de groep Utrecht.
        IV L.K. bezet een deel van de groep Utrecht, alsmede de groepen Nieuwersluis en Naarden.

        Scheidingslijnen.

        Tussen III en IV L.K. de Rijn/Lek.
        Tussen II en IV L.K. de huidige scheidingslijn verlengd naar achteren over Nieuwe Krakeling-Woudenbergseweg (bij II L.K.)-Vechten (bij II L.K.)-Liesbosch.
        5. De terugtocht vangt aan op mijn bevel en wordt gedekt door achterhoeden in de huidige frontlijn."

        Enige uren, nadat mijn reeds eerder genoemd waarschuwingsbevel, te rekenen op een terugtocht, was doorgegeven, ontving ik persoonlijk van generaal-majoor Harberts een telefoonbericht, luidende, volgens mijn persoonlijke onmiddellijk neergeschreven aantekeningen:
        "IVde divisie, order tegenaanval baat niet meer. Teruggaan naar lijn Elst-Veenendaal.
        Troepen lopen alle weg bij eerste projectiel.
        De kapiteins Greter, Leeser en Dijkstra zijn uitgezonden. Ordeloze bende, chaos.
        Langs 2 wegen luitenant-kolonel Land opdracht gegeven om aanval door te zetten: Land heeft de order ontvangen."

    Eerst toen (tegen 16.00 uur) heb ik mijn besluit genomen.
    In verband hiermede is het volgende bevel om 16.45 uur per telex, nr. 62, gegeven, waarvan ik slechts enkele punten aanhaal.
        Commandant Veldleger

        Geheim
        Sectie 1 Nr. 23b
        Bevel.
        13 Mei 1940 16.45 uur

        "3. Het V.Lr. zal nog hedennacht teruggaan op het O.Fr. van de V. Holland";
        volgen alle andere punten, die nodig waren om die terugtocht te regelen. Daarin ziet u voorafgaande nog punt over de eigen toestand, luidende:
        2. Eigen toestand.
        "II L.K. buigt terug in de lijn Elst-Geldersch Veenendaal." Dat is zacht uitgedrukt.
        Andere troepen hadden niets met de doorbreking te maken. Deze zouden daarvan alleen de weerslag in hun moreel hebben kunnen ondervinden. Verder luidde punt 2:
        "III en IV L.K. toestand ongerept.".
        De terugtocht geschiedt in algemenen zin volgens de regeling, vervat in mijn brief van 13 Mei 1940, no. 698 P."

    Dat waren de persoonlijke aanwijzingen, waarin de algemene regeling stond.
    Er volgen verdere punten over de bevelsverhoudingen, uur van aanvang (20.30), de uitvoering van de terugtocht, de wijze van teruggaan, enz.
  13177.  De Voorzitter: Dat eerste bericht heeft generaal Harberts niet bereikt.
A.  Dat heeft hem toch wel moeten bereiken. Het ging vermoedelijk niet uit per telex met het oog op de geheimhouding van deze Persoonlijke aanwijzingen, dus schriftelijk. De terugtochtmogelijkheid mocht niet bij oningewijden post vatten.
  13178.  De Voorzitter: Ik heb gelezen, dat de eerste voorlopige aanwijzingen, die u hebt gegeven, hem pas later hebben bereikt.
A.  Waaruit blijkt dat? Ik ben er zeer nieuwsgierig naar. Ik heb dat nooit gehoord. Misschien gaat het hierom; dat het uiteindelijke bevel dus, dat van 16.45 uur Sectie I, no. 239, achtereenvolgens op 3 wijzen is bevolen, nl. eerst telefonisch door mijn chef van de staf, daarna per telex, ten slotte schriftelijk per ordonnans.
    Ik mag ter illustratie, van hetgeen ik straks zei, misschien nog het volgende naar voren brengen. Vóórdat ik tegen 16.00 uur het besluit tot de terugtocht nam, liet ik bij mij komen de chef van mijn staf, kolonel Schimmel, luitenant-kolonel Nierstrasz, hoofd van de sectie operatiën, en kapitein Fiévez. Ik zei tot hen: "Zo is de toestand; dit is het laatste bericht van de C. -11 L.K. Mijn besluit is, dat wij vannacht terug moeten op het oostfront van de vesting Holland." De eerste, die toen iets zei, was kapitein Fiévez, die opmerkte: Daar komt niets van te recht." Ik vroeg hem: "Mijnheer Fiévez, weet u een andere oplossing?" Hij antwoordde: "Neen, generaal." Daarop zei ik: "Dan gebeurt het." Verder is slechts gesproken over de uitvoering er van.
  13179.  De Voorzitter: Was een andere oplossing inderdaad uitgesloten?
A.  Iedere andere oplossing was buitengesloten, was niet te verenigen met mijn verantwoordelijkheid, ook niet na 8 jaar overweging. De feiten hebben trouwens aangetoond, dat de terugtocht gelukt is, tegen alle verwachtingen in zelfs van een kapitein van de generale staf, die tot bij de voorste troepen was geweest en de commandant van het IIde L.K. en van de IVde divisie in de afgelopen nacht nog had bezocht.
  13180.  De Voorzitter: Kunt u nog iets mededelen over de terugtocht op het oostfront van de vesting Holland?
A.  Ik ben zelf 's avonds halfzeven naar Utrecht gereden, waar geschoten werd - de vijfde colonne - en vervolgens naar Gouda. Daar was de commandant van het oostfront van de vesting Holland. Mijn hoofdkwartier werd daar gevestigd. De eerste, die ik aantrof, was een Engels verbindingsofficier, die van alles wilde weten. Het is de enige Brit, die ik in Mei 1940 heb gezien. Ik heb hem uitgebreid te woord gestaan en heb hem alles uitgelegd. Hij begreep er niet veel van en vroeg b.v. of de inundaties, op de kaart aangegeven, 5 of 8 m diep waren! Maar hij sprak Nederlands.
    Een tweede vraag, die mij na aankomst te Gouda. bereikte, was, hoe de inundaties moesten worden gesteld, want die werden toen verder gesteld. De groep Merwede was al op peil, maar de andere nog niet. Met die inundaties is het een gevaarlijk spel. Zij mogen niet te vroeg worden gesteld. Er zijn plaatsen geweest, waar de paarden bij de terugtocht tot de borst in het water kwamen. Van de chef van het Inundatiebureau van het commando oostfront vesting Holland bereikte mij de vraag, in welk tempo de inundaties moesten worden gesteld. Het zal acht of negen uur 's avonds zijn geweest. Wanneer men de inundatiemiddelen bij Wijk bij Duurstede geheel openzette - men had verschillende mogelijkheden - dan kwam het water zo snel binnen en liep het zo hoog op, dat men de kans liep, dat de artillerieopstellingen achter het oostfront onder water liepen. Liet men het water niet in dat tempo binnen, dan bleven de artillerieopstellingen behouden. Nadat ik over de onverwacht gestelde vraag kort had nagedacht, heb ik bevolen het water met volle kracht in te laten, waarbij ik de verantwoordelijkheid op mij nam, dat die batterijen onder water zouden komen te staan. Het was echter nodig, dat er een watervlakte ontstond tussen de Duitsers en de Nederlandse troepen. Dat is toen gebeurd. De volgende morgen, toen de terugtocht was voltooid - kolonel Schimmel was het laatst teruggekomen -, kreeg ik bericht, dat de terugtocht was gelukt, maar dat men niet tevreden was over de versterkingen, die daar aanwezig waren. Natuurlijk moet er na zo'n terugtocht veel worden geregeld, vooral wanneer er troepen bij zijn, die in het gevecht zijn geweest.
  13181.  De Voorzitter: Welke delen van de inundatie waren gesteld?
A.  De groep-Merwede. Deze was volledig gesteld, de andere werden gesteld. De berichten over het opkomen van de inundaties lopen uiteen. Ik heb bericht gekregen uit het zuiden, dat er bij de capitulatie heel veel water stond. Bij andere was het minder. Het moest ten dele uit de Lek, dus van het zuiden, ten dele uit het noorden komen. Er is dus ook water ingelaten uit de Noordzee via het Noordzeekanaal en het Merwedekanaal, en uit het IJsselmeer via de sluizen bij Muiden en de Vecht. Maar het ging veel vlotter als met de sluis bij Nieuwpoort in de eerste wereldoorlog. Daar kwam het water slechts geleidelijk op. De Duitsers hebben bij Yperen een aanval gedaan, maar toen zij eenmaal in de polder zaten, moesten zij er uit, omdat zij anders in het water zouden omkomen.
  13182.  De Voorzitter: Ik heb toevallig gevonden, hetgeen ik zo straks van generaal Harberts zei, nl. dat het terugtochtsbevel telefonisch bij hem is gearriveerd. Hij zegt:
        "Vóór de ontvangst van het telefonisch bevel van de C.V. voor de terugtocht is door mij aan geen enkel onderdeel enig bevel tot terugtocht gegeven."

    Op de volgende bladzijde zegt hij:
        "Het telefonisch terugtochtbevel van de C.V. vermeldde geen uur van aanvang van de terugtocht. De daarin genoemde "persoonlijke aanwijzingen" hadden mij nog niet bereikt."
A.  Op de persoonlijke aanwijzingen No. 698 P mochten ook geen bevelen over de terugtocht worden gegeven en natuurlijk bevatten deze aanwijzingen geen uur van de aanvang, want er stond "voor het geval een terugtocht onverhoopt nodig mocht zijn." Ook het waarschuwingsbevel zal slechts, algemeen gehouden, geen uur van aanvang hebben bevat. Maar op het uiteindelijk bevel van 16..45 uur no. 23b, stond wel degelijk een uur van aanvang, nl. 20.30 uur. In hoeverre dit uur aanvankelijk niet telefonisch door is gekomen, ontgaat mij. Maar het onmiddellijk daaropvolgende per telex doorgegeven bevel vermeldt in punt 4 uitdrukkelijk het aanvangsuur.
  13183.  De Voorzitter: Die persoonlijke aanwijzing is het eerst uitgegaan. Is dit telefonisch geschied?
A.  Dit zijn de persoonlijke aanwijzingen, die gingen niet telefonisch uit, maar schriftelijk.
  13184.  De Voorzitter: Die zouden volgens hem een tijd (ik weet niet hoelang), nadat hij het telefonisch terugtochtbevel had gekregen, zijn gekomen.
A.  Dan zijn zij in elk geval bij hem gekomen. Waarom zij hem zo laat hebben bereikt, weet ik niet. Dit is een kwestie van uitvoering en ontvangst door de staven van C.V. en II L.K. Veel vroeger dan, zowel het Waarschuwingsbevel als het Uiteindelijkbevel, zijn de Persoonlijke Aanwijzingen uitgegeven.
  13185.  De Voorzitter: Dit stuk is Maandag op een vroeg uur uitgegaan. Maar naderhand, kwart vóór vijf, hebt u gezegd: nu gebeurt het. Nu is het enige, dat ik heb aangehaald uit zijn rapport, dat kan kloppen met deze constructie, dat hij zegt: het bericht van 4.45 uur heb ik gekregen, maar dat stuk had ik niet.
A.  Hij heeft wel de beide bevelen voor de terugtocht gekregen. Hoe kan hij zeggen geen bevelen te hebben gekregen?
  13186.  De Voorzitter: Neen, hij zegt, dat hij het verhaal nog niet had gekregen, toen hij, het telefonisch terugtochtbevel kreeg.
A.  Dat telefonisch terugtochtbevel is dat van 16.45 uur. Het is voorafgegaan (als gezegd enige uren te voren) door een waarschuwingsbevel, waarop reeds gewerkt kon worden, omdat de geheim Persoonlijke Aanwijzingen reeds in de vroege morgen van 13 Mei waren uitgegeven. Waarom deze Aanwijzingen generaal-majoor Harberts later hebben bereikt, ontgaat mij, zoals gezegd.
  13187.  De Voorzitter: Op 12 Mei hebt u niets uitgezonden?
A.  Neen. Hieromtrent staat in mijn dagboek: "Reeds op 12 Mei was er, rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de vijandelijke aanval bij de Grebbe tot een doorbreking zou leiden en een terugtocht op de vesting Holland nodig zou kunnen zijn. In verband hiermede gingen geheime Persoonlijke Aanwijzingen, gegrond op deze mogelijkheid en de reeds vroeger ontworpen plannen, uit. Dit zijn de 13 Mei onder Sectie I, no. 698 P Persoonlijk uitgegeven aanwijzingen.

    De Voorzitter: Wij kunnen hieronder wel een streep zetten. Het is ook niet van erg groot belang.
A.  Ik wilde juist, dat bij niemand het idee post vatte, dat hij achteruit moest kijken. Daarom is het niet juist, terugtochtbevelen voor te bereiden.
  13188.  De Voorzitter: Geldt dat ook voor de hoogste commandanten? Dat de lagere commandanten niet werd medegedeeld hoe de toestand in het oostfront van de vesting Holland was, kan ik begrijpen, maar hadden de twee legerkorpscommandanten niet meer moeten weten?
A.  Die hebben de stukken en gegevens onder dagtekening van 1 November 1939 gekregen. Meer gegevens van het oostfront van de vesting Holland had ik toen niet, die moet ik nog ontvangen.
    Het beste is, dat alleen de generaal de terugtochtmogelijkheid in zijn hoofd heeft. Als deze mogelijkheid eenmaal naar voren is gebracht, is het hek van de dam, zelfs wanneer het een legerkorpscommandant betreft, hoewel het natuurlijk van de persoon afhangt.
  13189.  De Voorzitter: Er was in het oostfront van de vesting Holland ook bijna geen veiligheidsbezetting meer.
A.  Inderdaad, die was bijna weg en heb ik moeten aanvullen met op rijwielen geplaatste bereden eskadrons huzaren, waardoor ook al weer een stuk beweeglijke reserve mij ontglipte.
  13190.  De Voorzitter: Ging u er mede akkoord, dat er bijna niets meer overbleef?
A.  De opperbevelhebber heeft mij vijfmaal versterkingen gevraagd voor de bestrijding van de parachutisten. Ik heb hem steeds gegeven wat hij vroeg. De vijfde maal maakte hij zijn excuus voor het feit, dat hij het weer moest vragen.
  13191.  De Voorzitter: Waarom zijn die versterkingen niet genomen uit het IIIde legerkorps?
A.  Het IIIde legerkorps kon een aanval verwachten uit het zuiden, zoals de andere legerkorpsen uit het oosten. Het IIIde legerkorps stond achter de Waal en de Linge; het was reeds gereduceerd tot 2/3 wat de infanterie betrof en had geen enkele kazemat, terwijl de Grebbelinie was versterkt. Er zijn onderdelen van de andere legerkorpsen gestuurd. Het IIIde legerkorps had de vermoeidheid nog in de benen. Het was uit Brabant gekomen en moest oprukken over de Maas en de Waal tot achter de Linge. De mensen gingen van het ene kwartier naar het andere en zij marcheerden onder bedreiging van vliegtuigen. Men kon geen onderdelen daarvan wegsturen om parachutisten in het hart des lands te bestrijden. Ik heb de chef van de staf landmacht en de O.L.Z. op hun aanvrage steeds gezegd: "U beziet het van hoger plan, u weet wat gemoeid is met de verdediging van de Grebbelinie, als u het nodig acht, krijgt u wat u vraagt." Ik heb, voor wat betreft de bezetting van het oostfront van de vesting Holland, moeten geven 3 bataljons uit 3 noordelijke groepen voor de bestrijding van parachutisten. Voor dat doel heeft men in Rotterdam en om Den Haag en ten westen van Leiden rijkelijk troepen gehad: het aanwezige Iste legerkorps, de depottroepen en daarenboven verschillende regimenten, batterijen en zelfs een afdeling 10 veld van het veldleger. Het oostfront van de vesting Holland was toen nagenoeg ontbloot. Ik heb voor het oostfront van de vesting Holland 6 eskadrons cavaleristen, die, als gezegd, ter plaatse voorzien waren van gerequireerde rijwielen, gestuurd naar drie verschillende punten, ten einde aldaar toch een soort veiligheidsbezetting te hebben. De veiligheidsbezetting, die er oorspronkelijk was en die de andere troepen wegwijs had moeten maken, was weggenomen. Maar wat het zwaarste was, moest het zwaarste wegen. De wielrijders, die daar kwamen, wisten van toeten noch blazen. Die huzaren waren er nooit geweest.

    De Voorzitter: Het exposé, dat u gegeven hebt, was zeer interessant.
A.  Over de Grebbeberg zal men nog wel meer schrijven. Men kan er uren over spreken.

    De Voorzitter: In der Beschränkung zeigt sich der Meister.
A.  Laten wij hopen, dat er nog eens rustiger over gesproken wordt en dat er geen nieuwe oorlog komt, die deze weer doet vergeten.

    De Voorzitter: Ik dank u voor de verstrekte inlichtingen.

    Het verhoor wordt gesloten.
 
J. J. G. VAN VOORST TOT VOORST. RUIJS DE BEERENBROUCK, Voorzitter.

ALGERA.

KORTHALS.

DUISTERWINKEL, Griffier.

Bron:
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940 - 1945
Deel 1c: Verhoren Militair Beleid 1939 - 1940
Bladzijden 407 t/m 423.

479