Verhoor van oud-opperbevelhebber van land- en zeemacht I.H. Reynders
ZITTING VAN WOENSDAG 23 JUNI 1948 Sub-Commissie II |
|
Tegenwoordig de heren Ruijs de Beerenbrouck, voorzitter, Algera en Korthals, leden, alsmede de heer Duisterwinkel, griffier. | |
Punt van het Enquêtebesluit: a. | |
Verhoor van
IZAAK HERMAN REYNDERS, oud 69 jaar, wonende te 's-Gravenhage, oud-opperbevelhebber van land- en zeemacht. |
|
Hij legt de belofte af als getuige en tevens als deskundige. |
15581. | De Voorzitter: De bedoeling van het verhoor van vandaag was hoofdzakelijk, u gelegenheid te geven uw visie op de krijgsverrichtingen gedurende de Meidagen van 1940 uiteen te zetten, dus practisch genomen zal het hoofdzakelijk wel een betoog worden als deskundige. | ||
A. | Ik ben als zodanig niet opgeroepen, alleen als getuige.
De Voorzitter: In elk geval is het de bedoeling, dat u volledig gelegenheid krijgt uw kritische opmerkingen of uw instemmende opmerkingen over het krijgsbeleid in die dagen naar voren te brengen. Ik laat gaarne aan u over hoe u het in grote lijnen wilt indelen. |
||
A. | Ik heb er enigszins op gerekend, dat dat ten slotte toch de bedoeling was en ik heb daarom de belangrijkste dingen, die ik meende daarover te kunnen opmerken, op papier gezet. Dit betreft echter alleen enkele hoofdzaken; met het gehele onderwerp zou ik natuurlijk boekdelen kunnen vullen. Met allerlei details ga ik mij niet bezig houden. De moeilijkheid is hierbij natuurlijk, dat nu eenmaal het feit bestaat, dat mijn opvolger een opdracht van de Regering heeft aanvaard, die ik meende niet te kunnen accepteren, en dit geeft een moeilijk uitgangspunt. Ik heb mij daarom op het standpunt gesteld, dat ik over die opdracht zelf niets meer zal zeggen, omdat zij eenmaal is gegeven, en mij dus alleen bezighoud met de wijze, waarop ik, als ik die opdracht had aanvaard, haar zelf zou hebben uitgevoerd. Hierbij kom ik in de eerste plaats tot - het punt, dat mij zeer interesseert - het afzien van een krachtig tegengaan van een doormars door Noord-Brabant. Naar mijn overtuiging was dat afzien van een krachtige tegenstand geheel in overeenstemming met de bedoelingen van de Regering, al zijn die bedoelingen dan nooit uitdrukkelijk in een opdracht vermeld. De Regering toch stond, zoals de toenmalige Minister van Defensie heeft uiteengezet, op het standpunt, dat bij het overschrijden van onze grenzen door de Duitsers onze verplichting als neutrale Mogendheid tot het tegengaan van een doortocht over ons grondgebied verviel. Bovendien waren de plannen van mijn opvolger tot het terugnemen van het IIIde legerkorps en de lichte divisie aan de Regering bekend; de terugtocht was tevoren beoefend en reeds in de eerste helft van April - dus bijna een maand vóór de inval - ingeleid door de verzameling van het IIIde legerkorps om 's-Hertogenbosch, waarvan de Regering uiteraard op de hoogte was. Ten slotte bepaalde de opdracht van de Regering, dat bij een aanval op het hart des lands weerstand moest worden geboden, zowel op de Grebbelinie als in het oostfront van de vesting Holland, terwijl de operaties niet mochten worden gebaseerd op het slagen van een terugtocht van troepen, opgesteld in en achter de Grebbelinie. Deze laatste bepaling maakte het naar mijn mening noodzakelijk, dat elk dier fronten van een zodanige bezetting werd voorzien, dat het zich zelfstandig tegen een aanval kon verdedigen. Dat was met de ten noorden van de grote rivieren beschikbare macht onmogelijk, zodat uit dezen hoofde versterking met de ten zuiden van de rivieren opgestelde troepen noodzakelijk was. |
||
15582. | De Voorzitter: Staat het vast, dat de Regering de opdracht, welke zij had geconcipieerd in Januari, onveranderd aan uw opvolger heeft gegeven? | ||
A. | Ik kan daarover niet oordelen, maar ik heb aan generaal Wilson, die chef van de sectie operaties was, gevraagd, of hem iets bekend was van enige wijziging in die opdracht, en toen is mij gebleken, dat hem daarvan niets bekend was. Ik ben er daarom van overtuigd, dat er geen wijziging in de opdracht is gebracht. Moet dus, bij aanvaarding van de Regeringsopdracht, het terugnemen van het IIIde legerkorps en de lichte divisie als juist worden beschouwd, zeer bepaald onjuist acht ik het, dat daarmede tot na het uitbreken van de oorlog werd gewacht. Dit maakte niet alleen op die eerste oorlogsdag de uiterst gevaarlijke terugtocht over de drie grote rivieren onder bedreiging van de vijandelijke luchtmacht noodzakelijk, maar bovendien noopte het handhaven van het IIIde legerkorps ten zuiden van de rivieren er toe om in de Waal-Lingestelling, die zij in de toekomst moesten verdedigen, een veiligheidsbezetting te leggen. Er is er een ingelegd van 6 bataljons, welke elders dringend nodig waren, b.v. voor versterking van de bezetting van het oostfront van de vesting Holland, welke bezetting zelfs te zwak was om eventueel uit de Grebbestelling terugtrekkende troepen op te nemen. Nu waren die 6 bataljons bestemd om de 6 bataljons, die in de Peel-Raamstelling waren achtergelaten, te vervangen. Men had dus de bedoeling, dat IIIde legerkorps weder op volle sterkte te brengen, wanneer het achter de Waal-Lingestelling teruggetrokken zou zijn. Wanneer ik echter zie, dat dit gedeelte van het zuidfront door een heel legerkorps zou worden bezet, en ik die sterkte vergelijk met de bezetting in de meer westelijk gelegen gedeelten van het zuidfront, valt het mij op, dat op deze wijze het oostelijk gedeelte overmatig bezet was. |
||
15583. | De heer Korthals: In vergelijking met wat? | ||
A. | In vergelijking met de meer westelijk gelegen gedeelten. | ||
15584. | De Voorzitter: Waar tegenover stond, dat daar meer versterkingen waren aangebracht? | ||
A. | Niet van betekenis. Voor de Linge was ook een brede inundatie gesteld. Ik geloof niet, dat van een evenredige verdeling van troepen over het zuidfront kan worden gesproken. Bovendien had een tijdige verplaatsing, vóórdat de oorlog uitbrak, uiteraard het voordeel, dat het legerkorps zich in de verdediging van dat stellinggedeelte kon inwerken en zich er mede vertrouwd kon maken en mede kon helpen aan het bouwen van versterkingen. Nu kan men, natuurlijk zeggen, dat door het ter plaatse laten van het IIIde legerkorps de vermoedelijke vijand zou worden misleid ten aanzien van de te bieden tegenstand, maar dan moet daartegenover worden opgemerkt, dat daarmede ook bij onze toekomstige bondgenoten ongegronde verwachtingen ten aanzien van de te bieden tegenstand werden gewekt. Dit heeft tot teleurstelling van die zijde aanleiding gegeven. Ik ben dus van mening, dat het onjuist is geweest, dat het IIIde legerkorps ten zuiden van de rivieren is gehandhaafd vanaf het ogenblik, dat men de bedoeling had, het legerkorps, zonder tegenstand te bieden, terug te nemen. In de tweede plaats heb ik mij afgevraagd of de opstelling der troepen ten noorden van de grote rivieren in overeenstemming was met de opdracht van de Regering. Volgens deze opdracht moest, bij een aanval op het hart des lands, weerstand worden geboden, zowel in de Grebbelinie als in het oostfront van de vesting Holland. Aan de opperbevelhebber werd overgelaten te bepalen, hoeveel troepen voor de verdediging op elk dier fronten zouden worden bestemd. De operatiën mochten echter niet worden gebaseerd op het slagen van een terugtocht van troepen, opgesteld in en achter de Grebbelinie. Deze laatste voorwaarde bracht mede, dat in elk der fronten een troepenmacht van zodanige sterkte moest worden opgesteld, dat althans een verdediging van enige duur zou zijn verzekerd. Dit was nu, naar mijn mening, bij de gekozen oplossing, althans voor wat betreft het oostfront van de vesting Holland, in genen dele het geval. Een bezetting van 4 bataljons van het stellinggedeelte van de Lek tot aan de Zuiderzee was niet in staat om, zij het ook slechts voor korte tijd, weerstand te bieden. |
||
15585. | De Voorzitter: Is het dan wel zo waarschijnlijk, dat die opdracht niet is gewijzigd, want uit alle stukken is wel duidelijk gebleken, dat de nieuwe opperbevelhebber, in overeenstemming met de mening van de commandant veldleger, na oriëntatie ter plaatse, zeer bewust heeft gekozen voor de hoofdverdediging in de Grebbestelling? Ik herinner mij o.a., dat ook de chef staf de jongere generaal van Voorst tot Voorst in een uitvoerige uiteenzetting er op gewezen heeft, dat het toen de bedoeling is geweest het gros van de beschikbare troepen in één front op te stellen. Dit klopte dus in het geheel niet meer met die opdracht! |
||
A. | Dat hoop ik ook te betogen. Ik kom tot de conclusie, dat de uitvoering niet in overeenstemming was met de opdracht, zulks ter versterking van mijn standpunt, dat de opdracht onuitvoerbaar was. | ||
15586. | De Voorzitter: Daaruit rijst ook de vraag of die opdracht toch niet gewijzigd is, of misschien helemaal niet gegeven is! Is die opdracht bij Koninklijk besluit gegeven? | ||
A. | Neen, niet bij Koninklijk besluit. Die is gegeven door de Regering. Daarvoor is geen Koninklijk besluit nodig. | ||
15587. | De Voorzitter: Wij menen van wel. In art. 2, sub 3°., staat:
|
||
A. | Dan is er in het geheel geen opdracht verstrekt! Dan heb ik nooit een opdracht gekregen! Ik heb de opdracht van de Regering gekregen en beschouwd als een door een bevoegde autoriteit gegeven opdracht. Een opdracht van de Minister van Defensie achtte ik in mindere mate bindend, omdat ik nu eenmaal onder de Regering stond. Opdrachten van de Regering heb ik echter altijd als bindend beschouwd. Juridisch kan men daarover van mening verschillen, maar als uw opvatting juist is, dan is er nooit een opdracht gegeven. | ||
15588. | De Voorzitter. In die Instructie staat: Wij behouden Ons voor. Het zou toch merkwaardig zijn, wanneer dit geschied is zonder handtekening van het Staatshoofd! | ||
A. | Dat is nooit gebeurd. Ook niet bij de opdracht, die ik naar aanleiding van de bijeenkomst op 9 September gekregen heb. Ik heb dus misschien ten onrechte de opdracht, die ik kreeg, als bindend beschouwd. Naar uw mening had ik kunnen zeggen: ik trek mij er niets van aan. Ik ben er echter van uitgegaan, dat die opdracht bindend was. De bezetting van het oostfront van de vesting Holland was naar mijn mening van zo geringe sterkte, dat daarmede geen weerstand van enige betekenis kon worden geboden. Die bezetting was zelfs te zwak om als opnamestelling te dienen. In dat opzicht was dus naar mijn mening aan de opdracht zeer zeker niet voldaan. Maar dat was ook niet mogelijk. De sterkte van de beschikbare troepen was bepaald niet voldoende om beide stellingen een behoorlijke bezetting te geven. De legerleiding was dus genoodzaakt zich tot een krachtige verdediging van een van beide te bepalen. Generaal Winkelman heeft hierbij zijn keuze laten vallen op de Grebbestelling en hierbij welbewust afgezien van de verdediging van wat de heer Dijxhoorn in zijn "Antwoord" noemt "Ons nationale bolwerk". Hierop wijst niet alleen de uiterst zwakke bezetting van het oostfront, doch ook het feit, dat eerst op 12 Mei te 17.35 uur het algemeen hoofdkwartier aan het hoofd van de Inundatiedienst machtiging verleende tot het stellen van het voorlopig inundatiepeil op het oostfront benoorden de Lek, waarna eindelijk in de late namiddag van 13 Mei het met spoed stellen der inundaties op volledig peil werd bevolen. Wanneer men van het begin af aan de mogelijkheid tot verdediging aanwezig achtte, zou men zeker in de nacht van 10 op 11 Mei bevel tot inundatie hebben gegeven. |
||
15589. | De Voorzitter: Een vraag over de voorgeschiedenis. Men zou een zekere tegenstelling kunnen opmaken uit de verschillend verklaringen, die hier gegeven zijn over de situatie in September 1939. Is er toen uwerzijds aangedrongen - voor het geval de Regering niet met uw systeem wenste akkoord te gaan, wat inderdaad het geval was - de inundatie zonder meer vooraf te stellen? | ||
A. | Neen. | ||
15590. | De Voorzitter: Is daarop door u niet aangedrongen? | ||
A. | Neen, ik heb de voorwaarde gesteld. In September kwam bij de discussie naar voren, dat de Regering eigenlijk alle troepen wilde terugnemen binnen de vesting Holland; dit was zeer beslist de oorspronkelijke mening van de Minister van Defensie. Ik heb toen gewezen op de bezwaren, die daaraan naar mijn mening verbonden waren en ik heb gezegd: ik zal het doen, wanneer de Regering het gelast, maar ik eis, dat dan de inundatie wordt gesteld. | ||
15591. | De Voorzitter: Heeft de Regering dit geweigerd? | ||
A. | Ja. Men heeft dat geweigerd; men is daarop althans niet ingegaan. | ||
15592. | De Voorzitter: Hier klopt uw verklaring niet helemaal met die van de heer Dijxhoorn en anderen. Van deze kant laat men het voorkomen, alsof dat niet aan de orde is gekomen en alsof daarom niet is gevraagd. | ||
A. | In die discussie is daarover zonder enige twijfel gesproken. Ik achtte het logisch, maar begreep zeer wel, dat deze consequentie niet zou worden aanvaard. Het eind van het lied was toen, dat het zo zou blijven, en dit is toen in een opdracht vastgelegd, die niet helemaal in overeenstemming was met de conclusies, welke genomen zijn. | ||
15593. | De Voorzitter: Ik kan wel even voorlezen, wat de heer Dijxhoorn hier heeft verklaard. In zijn eerste verhoor heeft deze op vraag 738 o.a. het volgende geantwoord:
|
||
A. | Ik heb geen bepaald voorstel gedaan. Men stond niet, zoals bij de verdediging van de Grebbelinie, op een gegeven ogenblik voor de noodzaak, te zeggen: doe het. Ik heb het dus als een soort argument - om niet te zeggen: dreigement - gebruikt bij de discussie op 9 September en gezegd: dit zou de consequentie zijn. | ||
15594. | De Voorzitter: Daar is dus overheen gepraat? | ||
A. | Er is althans niet op ingegaan. | ||
15595. | De Voorzitter: Als ik uw gehele stellingname en redenering van destijds goed begrepen heb, dan hebt u altijd gezegd: ik moet met twee legerkorpsen enige tijd in de Grebbelinie stand houden om de inundatie en evacuatie gereed te krijgen; anders komt er van de verdediging van het oostfront van de vesting Holland niets terecht en is deze stelling onhoudbaar. De Minister kon hiermee niet akkoord gaan en bracht het verwijt van het gaan marcheren naar voren. In zijn visie kon dit niet. Dan had men echter tijdig moeten inunderen voor het nationale bolwerk! | ||
A. | Ik heb toen ook direct begrepen, dat zij dit niet zouden doen, dat hiervan geen kwestie was. De Minister heeft toen gezegd: de grensbewaking, die wij tegenwoordig hebben, is toch voldoende. Hierop was de Minister nogal erg trots, in verband met het continue vuurfront, dat wij hadden aan de IJssel en de Maas. Ik heb daarop gezegd: Dit houdt hoogstens 12 of 24 uur. De Minister antwoordde: laat dan één legerkorps staan, maar ik zei: dat is ook niet voldoende; wij hebben werkelijk twee legerkorpsen nodig, wanneer wij niet teruggaan en inunderen - wat ik begrijp, dat niet zal gebeuren -. Dit is de discussie geweest. Ik sta dus op het standpunt, dat generaal Winkelman genoodzaakt was zijn keuze te bepalen op één van de stellingen. Hij heeft hierbij zijn keuze laten vallen op de Grebbestelling en heeft daarbij welbewust afgezien van de verdediging van wat de heer Dijxhoorn in zijn "Antwoord" noemt: "ons nationale bolwerk." Eveneens wijst hierop de omstandigheid, dat voor een eventuele terugtocht van de in en achter de Grebbestelling opgestelde troepen naar het oostfront van de vesting Holland generlei voorbereiding was getroffen. De desbetreffende bescheiden waren zelfs ingenomen. Ten slotte werden de werkzaamheden voor de versterking vrijwel stopgezet en bepaalden deze zich tot de voltooiing van de eenmaal aangevangen bouw van betonnen afwachtingsdekkingen en gietstalen koepels (Zie "Beknopt Overzicht" blz. 106). Men heeft afgemaakt de dingen, waarmede men bezig was. Men is niet verder gegaan met de versterking van de vesting Holland. |
||
15596. | De heer Korthals: Is er wel veel geschied in de tijd van uw opperbevelhebberschap? | ||
A. | Toen ik wegging, waren alleen goed gereed de versterkingen voor de veiligheidsbezetting, die ik er in had gezet, dus van twee brigades en nog een paar regimenten. Ik rekende er op, dat de bezetting van het oostfront versterkt zou worden en wilde ook voor de versterkte bezetting versterkingen laten aanleggen. Ik heb daartoe voorstellen gedaan en deze zijn de directe oorzaak geweest tot de latere besprekingen. Deze voorstellen omvatten een kleine 50 miljoen. Ten slotte is er 14 miljoen toegestaan. Verder is er nooit over gesproken. | ||
15597. | De heer Korthals: U heeft wel strijd gevoerd over die 50 miljoen? | ||
A. | De commandant veldleger kwam op een gegeven ogenblik met voorstellen om betonnen afwachtingsdekkingen en betonnen versterkingen in de Peel-Raamstelling en in de Grebbelinie aan te brengen. Hij wilde daarmede beginnen. Ik heb toen gezegd: Neen, ik moet met behoorlijke voorstellen komen; ik wil een begroting van de totale kosten daarvan. Eerst zijn er besprekingen geweest over het type dekkingen en over het aantal. Ten slotte is de commandant veldleger gekomen met een begroting, welke 12 miljoen bedroeg. Ik had voorts aan de commandant van de vesting Holland opgedragen, voorstellen te doen met betrekking tot versterkingen van het oostfront van de vesting Holland. Ik heb ten slotte aan de Minister uitgewerkte voorstellen gedaan voor de Peel-Raamstelling en de Grebbelinie en ik heb daarbij vermeld, dat ik veel grotere bedragen zou vragen voor de vesting Holland. Toen is de Regering blijkbaar geschrokken en is de Minister gaan kijken naar de Grebbelinie en zijn er besprekingen gevoerd. Ik heb op mijn voorstellen eigenlijk geen antwoord meer gekregen. Het besluit van de opperbevelhebber om in feite af te zien van een verdediging van het oostfront van de vesting Holland was zeer bepaald in strijd met de hier te lande heersende begrippen over onze landsverdediging. Wanneer men b.v. in aanmerking neemt, dat de kosten van de droogmaking van de Zuiderzee met enkele tientallen miljoenen zijn verhoogd, omdat door het lagere peil van het IJsselmeer de inundatie van de beide noordelijke kommen van de vesting Holland niet meer kon worden gesteld uit het IJsselmeer en dus moest worden verkregen uit de Noordzee, hetgeen kostbare voorzieningen meebracht (verbreding van het Noordzeekanaal, afsluiting van alle wateren, die naar het Noordzeekanaal leidden, een afzonderlijke kom, die in het Zuiderzeegebied een waterreservoir vormde met een hoger waterpeil dan in het overige gedeelte van het IJsselmeer, vernieuwing van de sluizen bij de Vecht), dan blijkt daaruit toch wel zeer duidelijk, dat aan de verdediging van dit front zeer grote waarde werd gehecht. Het was dus wel een zeer ingrijpend besluit om van de verdediging van de vesting Holland af te zien. De opperbevelhebber had natuurlijk, het recht en de plicht het te doen, als hij dit juist achtte, maar het was zeer bepaald in strijd met onze algemene gevestigde inzichten en meningen, dat de vesting Holland het bolwerk van onze landsverdediging was. Ik ontken niet, dat de Grebbestelling zekere voordelen had; het terrein vóór en in de stelling was op vele punten veel bedekter dan in de vesting Holland. Wanneer men op een bepaald punt in de Grebbestelling gaat staan, kan men zeggen: het is hier beter dan in de vesting Holland, maar men kon hier eenvoudig de hoofdverdediging niet voeren, omdat de lengte te groot was en er te weinig troepen waren. Het grote voordeel van de vesting Holland was de grote stormvrijheid door de inundaties, die er vóór waren. Er is wel eens op de voorgrond gesteld, dat die inundaties niet zo breed waren, dat de artillerie er niet overheen kon schieten, maar dit argument heeft veel aan waarde verloren, sinds men uit de lucht veel beter kan bombarderen. Het grote voordeel van de stormvrijheid is, dat men, zolang zich in de stelling nog levende wezens en mitrailleurs bevinden, daarin niet kan doordringen. Al het leven moet er als het ware uitgehaald worden, voordat men er door kan. Uiteraard moest men de fronten met granaatvrije dekkingen versterken. Wanneer men het oostfront van de vesting Holland versterkt had - dat was mijn bedoeling geweest - zoals men b.v. het Kornwerderzand verstrekt heeft, dan had men het er zeer beslist uit kunnen houden. Het Kornwerderzand heeft blootgestaan aan een zware beschieting met artillerie en aan een zwaar bombardement uit de lucht; de kazematten hebben dit glansrijk doorstaan; het werk is volkomen intact gebleven. |
||
15598. | De heer Korthals: Was dit nog mogelijk geweest in de korte periode, die achteraf blijkt ter beschikking gestaan te hebben om dit in orde te maken? | ||
A. | Het zou beter geweest zijn, wanneer men onmiddellijk begonnen was. Men wist niet hoeveel tijd er nog beschikbaar was. Men had het natuurlijk in vredestijd moeten doen; dat is niet anders. Ten slotte heeft de Grebbestelling wel heel kort weerstand geboden. Ook ik had gedacht, dat dit wel langer had kunnen duren, maar dat was o.m. een kwestie van de geringere bewapening van onze troepen. |
||
15599. | De Voorzitter: Hebt u niet ergens, hetzij in uw brochures, hetzij in het verhoor van de vorige keer, gezegd, dat bij de verdediging van de Grebbe ook wel verschrikkelijk veel fouten zijn gemaakt? Ik meen zelfs, dat u heeft gezegd: alle fouten, die enigszins mogelijk waren. | ||
A. | Ik heb hierover neergeschreven:
|
||
15600. | De Voorzitter: Ik zou deze uitspraak graag nader gepreciseerd zien. Bedoelt u de troep of de commandovoering of de hogere commandovoering ter plaatse? | ||
A. | Ik kan er wel iets meer van zeggen. Voor de Grebbeberg waren, voor zover er geen inundatie was, voorposten geplaatst, zogenaamde "weerstandbiedende voorposten". Nu dienen voorposten om de stelling te beveiligen en te zorgen, dat de bezetting niet verrast kan worden en de tijd heeft zich behoorlijk gevechtsgereed te maken. Wanneer dit is geschied en de stelling bezet is, dan doet zich de vraag voor: moeten die voorposten gehandhaafd blijven? Onze voorschriften namen aan, dat dan in het algemeen die weerstandbiedende taak van de voorposten verviel en dezen een waarschuwende taak kregen en dus slechts de nadering van de vijand behoefden te melden. Dit is niet geschied; de voorposten hebben de weerstandbiedende taak behouden, hetgeen ik persoonlijk afkeur. Ik vond het jammer, dat het bataljon daar is opgeofferd voor het weerstand bieden gedurende korte tijd tegen een overmachtige vijand. Men had het met meer vrucht ergens anders kunnen gebruiken, b.v. als regimentsreserve. Bovendien kreeg men nu het terugvloeien door de troepen heen, hetgeen een demoraliserende invloed moest hebben op de bezetting van de eigenlijke stelling. |
||
15601. | De Voorzitter: Als ik mij de uiteenzetting goed herinner, dan zou hier - gesteld, dat uw visie juist is - een fout zijn gemaakt door de legerkorpscommandant? | ||
A. | Ik meen, dat de legerkorpscommandant mij later heeft medegedeeld, dat hij er voor voelde de voorposten terug te nemen, maar dat de commandant van het veldleger dit niet wilde. | ||
15602. | De Voorzitter: Wij hebben generaal Harberts hier verleden week gehoord. Ik kan uit dat verhoor op het ogenblik geen letterlijke aanhalingen doen, daar wij de zaak nog niet uitgewerkt op schrift hebben, maar ik meen, dat hij het zelf niet wilde." | ||
A. | Ik heb indertijd de wijze, waarop generaal Harberts zijn taak in de oorlog heeft vervuld, uitvoerig met hem besproken in verband met een strafvervolging, welke men tegen hem wilde instellen en waarbij ik mij als getuige à décharge beschikbaar had gesteld. Ik meende, dat hij daarbij het zoëven door mij bedoelde standpunt naar voren had gebracht. Uit het "Beknopt Overzicht" blijkt echter, dat hij niet alleen de weerstandbiedende taak van de voorposten heeft gehandhaafd, doch dat hij zelfs bevelen heeft gegeven, door een tegenstoot de voorpostenopstellingen te hernemen, toen deze waren prijsgegeven. Nu kan men van mening verschillen aangaande de vraag of de weerstandbiedende taak der voorposten behoorde te worden gehandhaafd, -het doen hernemen der voorpostenopstellingen door troepen uit de hoofdweerstandsstrook moet als een bepaald tactische fout worden aangemerkt. Ik begrijp niet, dat een bekwaam tacticus als generaal Harberts deze fout heeft kunnen maken. Ik vermoed, dat hij, teleurgesteld door de zwakke weerstand der voorposten, door deze maatregel zijn ondercommandanten heeft willen doordringen van zijn wens om tot het uiterste tegenstand te bieden. Het doordringen in de hoofdweerstandsstrook is de vijand wel erg gemakkelijk gemaakt. De Holleweg, waarlangs de Duitsers het eerst zijn doorgedrongen, was niet versperd en werd niet door automatische wapenen bestreken. Dit acht ik een grote nalatigheid, welke zich intussen niet zo zou hebben gewroken, indien het was gelukt de Grebbelinie weer volledig te vernielen, doch daarmede niet kan worden verontschuldigd. Op het doordringen van de vijand in de hoofdweerstandsstrook volgde van Nederlandse zijde een aantal tegenstoten, welke naar mijn mening vrij stelselloos werden uitgevoerd en grotendeels in het eigen vuur zijn doodgelopen. Blijkbaar waren de neventroepen niet ingelicht aangaande het tijdstip en de richting, waarin deze acties zouden worden uitgevoerd. Het geheel maakt een verwarde indruk; oefeningen in het verdedigen der stellingen schijnen weinig te zijn gehouden. |
||
15603. | De Voorzitter: Is dit in de periode voor 6 Februari wel gebeurd? | ||
A. | De algemene regeling van de oefeningen van het veldleger was uit de aard der zaak de taak van de commandant van het veldleger, die dan ook de nodige maatregelen voor een stelselmatige opleiding heeft genomen. Tegenwerkende factoren waren de uiterst geringe geoefendheid van de oudere lichtingen, het gebrek aan geschikt kader, dat voor een groot gedeelte zelf eerst nog moest worden opgeleid, en het vele graafwerk, dat moest worden verricht. Aangezien ik van oordeel was, dat aan dit laatste al te veel tijd werd besteed, heb ik gelast, dat bepaalde dagen voor oefeningen moesten worden besteed. Naast deze stelselmatige oefeningen was uit de aard der zaak elke commandant verplicht zijn ondergeschikten in te wijden in de uitoefening van de bijzondere taak, welke hem was opgedragen. Hiervoor konden de hogere commandanten moeilijk bevelen geven; de ondercommandanten moesten deze plicht zelf aanvoelen. Ten slotte de kwestie van de grote tegenaanval. De commandant van het veldleger heeft, buiten de legerkorpscommandant om, rechtstreeks bevelen gegeven aan de commandant van de tweede divisie tot het uitvoeren van een tegenaanval in het vak van de commandant der vierde divisie. Dit is in beginsel onjuist; indien de commandant veldleger wenste, dat een tegenaanval moest worden uitgevoerd, dan had hij daartoe aan de legerkorpscommandant opdracht moeten verstrekken. Bovendien kan een tegenaanval niet met goed gevolg worden uitgevoerd, zolang de vijandelijke aanval nog in gang is. Eerst moet een zodanige aanval worden "afgegrendeld". Pas wanneer de vijandelijke aanval tot staan is gekomen en het beloop van het eigen front is vastgesteld, kan aan de voorgenomen tegenaanval de onontbeerlijke artilleriesteun worden gegeven. Te recht heeft dan ook naar mijn mening de legerkorpscommandant de hem het eerst door de commandant veldleger beschikbaar gestelde bataljons voor de "afgrendeling" van de vijandelijke aanval gebruikt en de eigenlijke tegenaanval aan later beschikbaar gekomen troepen opgedragen. Door de late aankomst van deze zeer vermoeide troepen is er ten slotte bij de uitvoering van de. tegenaanval van een behoorlijke samenwerking met de artillerie geen sprake geweest. De steun van de artillerie heeft zich bepaald tot het afgeven van een beschermend vuur op de flank van de aanvallende troepen. Rechtstreekse artilleriesteun is gedurende de aanval niet verleend. . Hierdoor was deze actie tot mislukking gedoemd. Dit zijn de voornaamste opmerkingen, die mij hierover het eerst invallen. Ik heb absoluut de indruk, dat èn de leiding èn het weerstandsvermogen van de troep - u weet, dat de legerkorpscommandant het nodig heeft geacht, de politietroepen op te dragen, te schieten op iedereen, die terugtrok; u weet ook, dat een krijgsraad te velde is opgericht, die een vaandrig [sic: moet zijn een sergeant (Meijer) van de PAG, een vaandrig (Tack) van M.C.-III-8 R.I. werd eveneens aangehouden, maar zijn 'zaak' was te licht bevonden door Generaal Harberts] heeft veroordeeld - onvoldoende zijn geweest. Ik weet wel: wij hadden geen luchtmacht en het is heel moeilijk, zonder steun van het luchtwapen een behoorlijke verdediging te voeren, maar als ik naga wat in 1944 en 1945 door de volkomen verslagen Duitsers, die ook geen luchtmacht meer hadden, nog is gepresteerd tegenover de Canadezen en de Amerikanen, dan kom ik tot de slotsom, dat onze regenstand groter had kunnen zijn. Het spijt mij, dat ik dit moet zeggen. |
||
15604. | De Voorzitter: Dan kunnen wij van de Grebbelinie wel afstappen. Misschien wilt u thans, de andere sectoren behandelen? | ||
A. | Ik heb het een en ander opgeschreven omtrent de reactie van de legerleiding op de grote aanval met valschermjagers en luchtlandingstroepen. In de vroege ochtend van 10 Mei had die aanval plaats met o.a. het resultaat, dat de bruggen bij de Moerdijk en bij Dordrecht in handen van de Duitsers kwamen, en daarmede de toegangsweg van het zuiden uit naar het hart des lands. |
||
15605. | De Voorzitter: In verband hiermede zou ik nog iets willen vragen over de 9de mei, 's avonds. | ||
A. | Over de paraatheidkwestie heb ik ook mijn mening opgetekend. Die bruggen waren dus in 's vijands handen en het was van het allergrootste belang te beletten, dat sterke Duitse strijdkrachten - in het bijzonder pantsertroepen - tot daar zouden doordringen, voordat de bruggen weer in eigen handen of vernield zouden zijn. Naar mijn mening had dus alles er op moeten zijn gezet, die bruggen weer in handen te krijgen en daarvoor tijd te winnen. Nu gaf de aanwezigheid van het IIIde legerkorps en de lichte divisie in Noord-Brabant op dat ogenblik daartoe de gelegenheid. Die aanwezigheid was dus als een gelukkig toeval te beschouwen. Wanneer het IIIde legerkorps onmiddellijk weer de Peel-Raamstelling had bezet en b.v. het regiment huzaren motorrijders van het IIIde huzarenkorps, gevolgd door een regiment wielrijders en een afdeling rijdende artillerie naar het eiland van Dordrecht gezonden, dan zou er zeker een redelijke kans zijn geweest, dat deze troepen, in samenwerking met de aldaar aanwezige onderdelen, de bruggen weder in handen zouden hebben gekregen. Als ik de geringe weerstand, tegen de troepen van het Iste legerkorps geboden, in aanmerking neem, dan geloof ik, dat de valschermjagers die aanval niet hadden kunnen weerstaan. Zodra de valschermjagers een georganiseerde troep tegenover zich kregen, was het spoedig met hen afgelopen. Doordat dit niet is geschied en het IIIde legerkorps en de lichte divisie onmiddellijk bevel kregen - het was het plan, dit pas in de nacht te doen -, terug te trekken, waardoor de Peel-Raamstelling zeer onvoldoende bezet bleef, maar heel kort weerstand kon bieden en in de loop van de nacht van 10 op 11 Mei reeds moest worden ontruimd, kreeg een Duitse pantserdivisie de gelegenheid, vrijwel ongehinderd door Noord-Brabant naar de Moerdijkbrug te trekken, zich daar te verenigen met de valschermjagers en verder door te dringen in het hart des lands. Naar mijn mening heeft de legerleiding hier gefaald. Het is voor mij onbegrijpelijk, dat op het ogenblik, dat de Moerdijkbruggen in 's vijands handen waren, men Brabant heeft ontruimd. Door dit noodlottige besluit, ten gevolge waarvan het lot van ons land in feite reeds enkele uren na de aanvang van de strijd was bezegeld, heeft, naar mijn mening, de opperbevelhebber blijk gegeven, het strategische inzicht, dat de toestand vereiste, niet te bezitten. Ik kan mij trouwens niet aan de indruk onttrekken, dat de verrassing van de grootscheepse aanval uit de lucht door het algemeen hoofdkwartier niet met de nodige koelbloedigheid onder de ogen is gezien. Hoe is het anders te verklaren, dat, terwijl in het westen des lands voor de bestrijding van de valschermtroepen een geheel legerkorps beschikbaar was, daarheen nog een zestal bataljons werd gedirigeerd, welke werden onttrokken aan de toch reeds te zwakke bezettingen van het oostfront van de vesting Holland en de Grebbestelling? Men had bezwaarlijk beter in de kaart van de vijand kunnen spelen. Ik acht dit een enorme fout; dat is mijn visie op de zaak. Indien u het goedvindt, Mijnheer de Voorzitter, wil ik thans iets zeggen over de kwestie van de paraatheid van onze weermacht in de ochtend van 10 Mei 1940. Bij de beoordeling hiervan dient op de voorgrond te staan, dat, wil men vermijden, dat de troepen op het ogenblik, dat zij in actie moeten komen, door oververmoeidheid niet in staat zullen zijn de strijd met succes aan te binden, zij niet voortdurend in een toestand van volledige paraatheid kunnen worden gehouden. Als men dit zou eisen, zouden er b.v. geen oefeningen op een enigszins uitgebreide schaal kunnen worden gehouden, zoals schietoefeningen in de schietkampen, enz. Er moeten dus maatregelen worden genomen om te zorgen, dat, wanneer het gevaar dreigt, een wijziging in de normale toestand intreedt. Nu was die zaak vóór de wisseling in het opperbevel als volgt geregeld. Toen gold in dit opzicht als beginsel, dat door het algemeen hoofdkwartier de mate van paraatheid zou worden bevolen. Daarnaast was bepaald, dat iedere ondercommandant het recht en de plicht had, indien hij op grond van door hem ontvangen berichten van mening was, dat een hogere graad van paraatheid voor zijn onderdeel noodzakelijk was, daartoe de vereiste bevelen te geven. Er werd van uitgegaan, dat de ondercommandanten over gegevens konden beschikken, die bij het algemeen hoofdkwartier niet bekend waren en dan de vrijheid moesten hebben, verder gaande bevelen te geven dan van uit het hoofdkwartier waren verstrekt. Het schijnt, voorzover ik heb kunnen nagaan, dat in deze regeling na de wijziging van het opperbevel wijziging is gebracht, en wel in die zin, dat in het algemeen de ondercommandanten op de hoogte werden gesteld van de berichten, die bij het algemeen hoofdkwartier binnenkwamen, maar dat ieder van die ondercommandanten in verband daarmede voor zich zelf de mate van paraatheid bepaalde. Hoe dit zij, het resultaat is geweest, dat de onderdelen, behorende tot de vesting Holland en tot het Iste legerkorps, op de ochtend van de luchtaanval in hun kwartieren sliepen. Bovendien was bij de troepen in de vesting Holland de munitie ingenomen, de patronen en de handgranaten; deze waren dus niet in het bezit van de man. Dit blijkt uit het "Beknopt Overzicht", blz. 108. In dit "Beknopt Overzicht" staat, dat de munitie was ingenomen om technische redenen, dat die weer was uitgegeven, maar weer was ingenomen naar aanleiding van een mededeling van de opperbevelhebber, op 9 Mei 1940, dat weer enkele verloven konden worden verleend. Nu begrijp ik niet, dat het innemen van de munitie zo'n ontzaglijke haast had, dat dit nog dezelfde dag moest geschieden. Ik heb ook een enigszins andere indruk gekregen uit een brief, die ik ontvangen heb van een commandant daar ter plaatse, de vakcommandant van het vak Wieldrecht, die de overval op de Moerdijkbrug heeft moeten doorstaan; deze schrijft mij:
a.) dat het vak Wieldrecht niet gealarmeerd werd, zodat de troep, die hier en daar een half uur achter de opstellingen gelegerd was, tijdens de aanval de stellingen moest bezetten? b.) dat één week voor de overval de C-vak Wieldrecht de opdracht ontving van de C-vesting Holland, via de groepscommandant de munitie, die zich op dat ogenblik bij de man bevond, weer op te doen bergen in de caissons of de in te richten munitiedepots, zodat de troep op 10 Mei 1940 te 5 uur, zonder patronen, zonder handgranaten aan de vijand was overgeleverd, zodat hier en daar tijdens het gevecht, dwars door vijandelijk vuur de nodige munitie moest worden aangevoerd?" |
||
15606. | De Voorzitter: Dat laatste schijnt niet helemaal te kloppen blijkens hetgeen generaal van Andel heeft medegedeeld. Deze heeft verklaard, dat het wel door hem ontvangen was, maar dat ten gevolge van het feit, dat het vak, waar hij het commando voerde, in de zoveelste lijn lag, men geen aanleiding heeft gevonden nog extra maatregelen te nemen. | ||
A. | Hij wist vermoedelijk niet, dat afgezien was van een min of meer krachtige verdediging van Brabant. Dit wist alleen het algemeen hoofdkwartier en het is dus verklaarbaar, dat die commandant zich daar veilig voelde. Elke commandant - van de compagniescommandant af -, is echter m.i. verantwoordelijk, dat, wanneer de toestand spannend wordt, zoals bij voorbeeld kan blijken uit de intrekking van de verloven, zijn troep gevechtsvaardig is. Een commandant, die dan niet de munitie aan de troep uitgeeft, is niet verantwoord. | ||
15607. | De Voorzitter: Ik spreek over generaal van Andel, de commandant van de vesting Holland. Deze heeft medegedeeld, dat hem dat bericht inderdaad bereikt heeft. | ||
A. | Dat klopt dus niet met het vermelde in het "Beknopt Overzicht". Dit is merkwaardig. Ik heb indertijd die zaak ook eens nagegaan en ik meende mij vast en zeker te herinneren, dat ik in een register van inkomende en uitgaande stukken van de vesting Holland heb gelezen, dat een dergelijk bericht is binnengekomen. Ik ben nu naar het weermachtsarchief gegaan en heb alle registers opgevraagd, maar ik heb het niet gevonden. Het doet mij genoegen, te horen, dat in de vesting Holland het bericht wel is ontvangen. | ||
15608. | De Voorzitter: Generaal van Andel dacht dus, dat dit voor zijn troepen niet nodig was, omdat deze in de tweede of derde lijn lagen! | ||
A. | Als ik elders in het "Beknopt Overzicht" lees, dat het algemeen hoofdkwartier van mening was, dat de ontstekingsladingen in de Moerdijkbrug en de brug bij Keizersveer niet behoefden te worden aangebracht, omdat dicht vóór en achter die bruggen troepen aanwezig waren, dan is het wel buitengewoon wonderlijk, dat men tegelijkertijd zegt: wij laten die troepen slapen en geven ze geen munitie. Ik kom tot de conclusie, dat dit alles wijst op een uiterst laakbare mate van zorgeloosheid. |
||
15609. | De Voorzitter: De vraag is, wie hiervoor verantwoordelijk moet worden geacht. | ||
A. | Ik heb gezegd: bij het algemeen hoofdkwartier moest men in verband met de ingekomen berichten rekenen op een uitbreken van de oorlog op 10 mei. | ||
15610. | De Voorzitter: Mag ik even een vergelijking maken tussen de dreiging in November en die in mei? Hiertussen is, geloof ik, een grote tegenstelling te maken wat betreft de paraatheidkwestie en die veel verder gaande maatregelen. | ||
A. | Wij hadden de zaak volkomen in eigen hand genomen. De patronen waren toen bij de man; zij zijn nooit ingenomen. | ||
15611. | De Voorzitter: En de troepen waren in de stellingen? | ||
A. | In de vesting Holland niet, maar ik was van plan krachtig weerstand te bieden in Brabant. Het zuidfront van de vesting Holland was dus niet in die mate bloot gesteld geweest. Ik ben zelf persoonlijk die avond op mijn bureau gebleven. De oorlog met Noorwegen was er toen nog niet geweest en het was niet bekend, dat Duitsland op grote schaal van valschermjagers gebruik maakte, maar ik begreep wel, dat de oorlog vermoedelijk zou worden ingeleid met algemeen luchtbombardement en dat het dus niet mocht voorkomen, dat er troepen in de kazernes en barakken lagen, omdat de ligging mogelijk bekend was bij de Duitsers. Ik ben op het bureau gebleven tot 1 uur. Ik heb mij de berichten, die binnenkwamen, laten voorleggen en ik was van plan, voor de troepen, die niet in de stellingen lagen, een bevel uit te geven, dat ongeveer luidde als volgt: "Alle troepen, die niet in verhoogde mate van paraatheid verkeren gevechtsgereed buiten de kwartieren, in luchtdekking". Ik had dus gewild, dat ook de troepen in het hart des lands, hoe veilig ook, niet in de kazernes en barakken waren, maar verspreid in luchtdekking en gevechtsgereed waren. Dit had hier ook moeten gebeuren. Men kan het het algemeen hoofdkwartier verwijten, maar ook elke lagere commandant. Waar het standpunt werd ingenomen, dat iedere commandant zelf moest bepalen de mate van gevechtsgereedheid, was iedere commandant ook verantwoordelijk. Men heeft, Volgens mij, op 9 Mei niet consequent gehandeld. Ik had mij 12 November des nachts de verschillende berichten laten voorleggen. De berichten van de grenzen waren toen zeer geruststellend en op het algemeen hoofdkwartier waren wij overtuigd, dat de aanval niet doorging. In deze overtuiging ben ik toen naar huis gegaan. Het was ook onwaarschijnlijk, dat men in November met de oorlogvoering zou beginnen, terwijl de rivieren van dijk tot dijk stonden en de wegen voor pantserafdelingen onbruikbaar waren. Men moest er echter natuurlijk rekening mede houden. Ik behoef vermoedelijk niet toe te lichten, waarom ik meen, dat op het algemeen hoofdkwartier gerekend moest worden met het uitbreken van de oorlog op 10 mei. U kent de berichten van de militaire attaché te Berlijn; deze waren zeer positief. Ik kan echter begrijpen, dat men, gezien 12 November, niet die aandacht er aan heeft besteed, die er, aan besteed had moeten worden. Deze berichten zijn echter nog in de nacht bevestigd. De militaire attaché is vanwege het algemeen hoofdkwartier opgebeld en hem is gevraagd: Blijf je bij de mening, dat de oorlog loskomt? Deze heeft bevestigd, dat de oorlog zou uitbreken en dat de aanval zou doorgaan. Dit geschiedde natuurlijk in versluierde taal. |
||
15612. | De Voorzitter: De indruk, die wij uit de verschillende verhoren hebben gekregen, is, dat men op het algemeen hoofdkwartier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft aangenomen, dat het zo ver was en dat de oorlog zou uitbreken. | ||
A. | Er schijnt op het algemeen hoofdkwartier een vergadering te zijn geweest van hoge commandanten. Wat is er toen besproken? Zijn dezen er niet van doordrongen geweest, dat de oorlog zou uitbreken? Is toen iedereen maar rustig naar bed gegaan? Wat is er toen gebeurd? | ||
15613. | De Voorzitter: Wij kunnen het nazien in het verhoor van generaal van de Plassche; die heeft daarover mededelingen gedaan, o.a., dat de generaals Winkelman en van Voorst tot Voorst tegen elkaar gezegd hebben: Alle maatregelen zijn genomen en de zaak is gereed. De gedachtengang was blijkbaar: wij hebben centraal alle orders gegeven, de zaak is klaar en nu is het verstandiger nog wat te gaan rusten, dan zijn wij de volgende morgen weer fit. | ||
A. | Ik bedoel: zijn zij dan gaan rusten zonder alles gedaan te hebben? De commandanten, die aan die vergadering deelgenomen hebben, moesten toch uit de ontvangen mededelingen hun gevolgtrekkingen maken en dienovereenkomstig aan hun ondercommandanten bevelen geven. Zijn die bij die gelegenheid niet doordrongen van een geest van paraatheid? Wat is op die vergadering eigenlijk besproken? Is er toen niet gezegd: Mijne Heren, die aanval komt en nu wens ik van u, dat u geen enkele maatregel achterwege laat om daarop te rekenen. Is b.v. aan de- commandant der vesting Holland medegedeeld, dat Noord-Brabant zou worden ontruimd, waardoor het zuidfront in de eerste lijn kwam te liggen, en dat in verschillende bruggen geen ontstekingsladingen waren aangebracht en dus de bewakingstroepen aldaar volledig paraat moesten zijn? Waarom waren die ontstekingsmiddelen eigenlijk niet aan de bruggen aangebracht? Men vreesde, dat zij ontijdig in de lucht zouden vliegen, maar men had er toch een officier heen kunnen sturen, die op de hoogte was met de plannen voor het gebruik dier bruggen en die kon toezien, dat zij niet ontijdig zouden worden vernield. | ||
15614. | De Voorzitter: Generaal Best heeft een rapport overgelegd, waarin o.a. het volgende vermeld staat:
"Met ingang van hedennacht 3.00 voor alle s.b.-troepen [sic: strategische bewakingstroepen] onder Uw bevel, behalve de troepen op het Z.front in het gebied van C.-III L.K. en van C.Z. volledige strijdvaardigheid. De hindernissen moeten op dat uur gesloten zijn."" |
||
A. | Dat is dus volledige strijdvaardigheid. Het is dus door het algemeen hoofdkwartier bevolen en niet overgelaten aan de ondercommandanten. | ||
15615. | De Voorzitter: De vesting Holland valt hier ook onder, maar men zou ook kunnen redeneren: het gaat om de s.b.-troepen [sic: strategische bewakingstroepen]. Behoorden de troepen aan de Moerdijk hiertoe ook? | ||
A. | Neen, beslist niet. Als men het echter alleen voor de sb-troepen doet, dan is een dergelijk bevel gevaarlijk, doordat de anderen denken: wij niet. | ||
15616. | De Voorzitter: Daarnaast was al het telexbericht uitgegaan: Weest bijzonder op uw hoede. Generaal van Andel heeft zich hier op mijn desbetreffende vraag (no. 3007) als volgt uitgelaten:
|
||
A. | Dat men niet op die parachutistenaanval heeft gerekend, kan ik begrijpen, maar dat men geen patronen heeft gegeven, is onverklaarbaar. | ||
15617. | De Voorzitter: Wellicht heeft men dit op het hoofdkwartier niet geweten. | ||
A. | Neen, dit is voor de verantwoordelijkheid van de commandant van de vesting Holland, maar het is onbegrijpelijk, dat dergelijke dingen mogelijk waren, toen men wist: morgen breekt de oorlog uit. Men wist toch, dat ergens wel parachutisten zouden kunnen neerkomen en dat vliegvelden daaraan bloot konden staan. Dit was al gebleken in Noorwegen. Wanneer men als opperbevelhebber er niet meer op kan rekenen, dat gezorgd wordt, dat de manschappen ten minste hun munitie hebben, dan wordt het wel heel moeilijk. |
||
15618. | De Voorzitter: Ik wil u zeggen, wat generaal van de Plassche ons heeft medegedeeld. Mijn geheugen was toch niet slecht. De generaal antwoordde op vraag no. 4494:
|
||
A. | Neen, dat heeft hij beslist niet gedaan. Ik behoef niets naders te zeggen over het hoofdkwartier. U hebt waarschijnlijk wel andere getuigen hiervoor. Ik mag van de Plassche heel graag, maar ik geloof niet, dat hij die avond de indruk heeft gemaakt op zijn ondergeschikten, dat hij de aanval verwachtte. |
||
15619. | De Voorzitter: Ik kan wel zeggen, dat van de Plassche als tegenargument - daarop kwam het practisch gesproken neer - heeft medegedeeld, dat hij voortdurend een camouflagepolitiek volgde en zich anders voordeed dan hij er in werkelijkheid over dacht. | ||
A. | Ik sta dus op het standpunt, dat men bij het algemeen hoofdkwartier op grond van de ingekomen berichten moest rekenen op het uitbreken van de oorlog op 10 mei. Ik heb gewezen op het telefonisch gesprek met Sas, het doen uitvoeren van vernielingen ten oosten van de Maas. Er kwamen van de commandant van de Peeldivisie zeer verontrustende berichten binnen, welke aanleiding gaven om voorbereide vernielingen ten oosten van de Maas te doen uitvoeren. De eerste schoten waren reeds gevallen bij de Kapellerlaan te Roermond. Bij de aanval op Noorwegen was gebleken, dat de Duitsers op belangrijke schaal van parachutisten gebruik maakten. Afgescheiden daarvan, moest er rekening mede worden gehouden, dat de oorlog met een luchtbombardement op grote schaal zou worden ingeleid. De troepen waren gedeeltelijk in kazernes en barakken gelegerd en stonden dus aan luchtaanvallen bloot. Mijn conclusie is, dat onder deze omstandigheden de legerleiding er voor had moeten zorg dragen, dat alle troepen, waarvoor niet reeds een bijzondere mate van paraatheid was gelast, zich bij het aanbreken van de dag - het vermoedelijke ogenblik van de aanval - gevechtsgereed in luchtdekking buiten de kwartieren moesten bevinden. Ik acht het algemeen hoofdkwartier daarvoor verantwoordelijk. Wilde men, als opperbevelhebber, die verantwoordelijkheid overdragen aan de ondercommandanten, dan kon men dit doen, maar wanneer het niet lukte, bleef men verantwoordelijk. Ware dit het geval geweest, nl. dat de troepen gevechtsgereed in luchtdekking buiten hun kwartieren waren, dan had de strijd tegen de parachutisten kunnen worden aangebonden nog voordat dezen zich hadden verzameld, dus onder voor hen zeer ongunstige omstandigheden. Daar onze troepen niet geformeerd waren, zijn zij in een ongelukkige positie gekomen tegenover de parachutisten. Het niet in bezit van de man zijn van de munitie was, onder de gegeven omstandigheden, niet te verontschuldigen. Ik acht het de plicht van iedere commandant op een verantwoordelijke post om te zorgen, dat bij politieke spanningen, blijkende uit het intrekken der verloven, de patronen zijn uitgereikt, ook zonder dat hiervoor bevelen van hogerhand zijn gegeven. De ontvangst van het telexbericht van de opperbevelhebber in de vooravond van 9 mei, waarbij de buitengewone verloven werden ingetrokken - welk bericht overigens eigenaardig aandoet -, had geen aanleiding tot het weder innemen der patronen mogen geven. Dat dit wel is geschied, wijst op een volkomen gebrek aan inzicht in de ernst van de toestand. Men had daarmede toch wel een dag kunnen wachten. |
||
15620. | De Voorzitter: Acht u het uitgesloten, dat hierin een verraadfactor heeft gezeten? Niet bij een bepaalde commanderende generaal, zoals van Andel, maar het zou mogelijk zijn, dat in zijn staf de een of de ander een suggestie had gedaan en dat degene, die deze suggestie heeft gedaan, een verradersmentaliteit had? | ||
A. | Ik geloof het niet. Ik heb generaal van Andel wel eens horen beschuldigen van nationaal-socialistische neigingen, doch van een zijde, waaraan ik geen betekenis toeken. Ik geloof, dat daaraan niet gedacht behoeft te worden. Het was eenvoudig zijn al te grote kalmte. Dan kom ik tot de bruggen, waar de ontstekingsmiddelen niet waren aangebracht. In het "Beknopt Overzicht", blz. 29, zijn de redenen vermeld, waarom men meende het aanbrengen van die ontstekingsmiddelen te kunnen nalaten. Het ene argument was, dat die brug 80 km van de grens lag en 100 km van de oostgrens. Voor troepen, die door de lucht vervoerd worden, is dat geen afstand; ook voor gemotoriseerde troepen was dat van weinig betekenis. Het tweede argument was, dat de aanwezigheid van de eigen troepen vóór en achter de brug voldoende veiligheid gaf om het aanbrengen van die ontstekingsmiddelen achterwege te laten. De daar aanwezige eigen troepen waren echter niet gealarmeerd en niet van munitie voorzien. Verder is er over gesproken, dat bij de bruggen luchtdoelartillerie was opgesteld. Dit was echter een oude batterij van 6 cm, dat betekende niets, dat gaf niet de minste veiligheid dus. De kazematten met politietroepen waren inderdaad aanwezig, doch dit was het geval bij alle bruggen over de grote rivieren, en daar waren wel de ontstekingsmiddelen aangebracht. Verder is gezegd, dat het bij Breda gelegerde VIde grensbataljon de opdracht had op te rukken naar de brug aan de Moerdijk, maar er was geen enkele zekerheid, dat dit op tijd zou kunnen geschieden. Men had maatregelen kunnen nemen tegen het ontijdig tot springen brengen van de bruggen door er eenvoudig een officier bij te zetten, die daarop moest toezien. Het niet aanbrengen van ontstekingsmiddelen was een ernstige fout; dit heeft in de praktijk zeer ernstige gevolgen gehad. In het Kort Verslag heb ik verder gelezen, dat een aan de commandant van de vesting Holland gedaan voorstel om de bruggen bij Willemsdorp, toen deze in het bezit van de valschermjagers waren geraakt, met artillerievuur te vernielen, werd afgewezen, nadat deze autoriteiten de beslissing van de opperbevelhebber van land- en zeemacht had ingeroepen. Men heeft toen dit voorstel eenvoudig afgewezen. Daarvan begrijp ik niets. Toen de Duitsers op de brug bij Rhenen waren doorgedrongen, is de springlading van die brug door artillerievuur tot ontploffing gebracht; men heeft eenvoudig met artillerie op de lading geschoten en aldus de brug laten springen. Dit had bij de Moerdijkbrug wellicht ook kunnen geschieden, doch men heeft het verboden. |
||
15621. | De Voorzitter: Wij hebben zelfs in enkele andere verhoren ook een merkwaardige tegenstelling geconstateerd; hiervoor is aangevoerd het argument, dat dit gebeurd zou zijn om de mogelijkheid open te houden, dat geallieerde troepen eventueel een verbinding konden maken met het hart van het land. Daartegenover stond, dwars daartegen in en geheel in strijd daarmede, dat eveneens op bevel van hogerhand de versperringen aan de Belgische grens al in de lucht waren gegaan, met de omgekeerde argumentatie, te weten, dat men bang was, dat de Duitsers zo sterk waren, dat zij regelrecht zouden doormarcheren naar Frankrijk. Daarom achtte men het noodzakelijk de opmars aan de Belgische grens te vertragen! | ||
A. | Maar de bruggen waren in handen van de Duitsers; toch mocht men ze niet kapot schieten. Waarom niet? | ||
16522. | De Voorzitter: Men wilde blijkbaar de mogelijkheid open laten voor een poging om met behulp van de geallieerden de vesting Holland te houden. Daarop is herhaaldelijk bij de geallieerden aangedrongen. | ||
A. | Onze militaire attaché te Parijs had toch namens de Franse opperbevelhebber medegedeeld, dat van hulp voor de verdediging van het hart des lands geen sprake kon zijn. Er is geen enkele poging gedaan om de bruggen weer in bezit te krijgen. | ||
15623. | De Voorzitter: Bijna niet, maar er is om gevraagd. | ||
A. | Er is bij de geallieerden om gevraagd, maar er is door ons geen ernstige poging gedaan om de bruggen weer in handen te krijgen. Daartoe moest men toch beginnen, de Duitsers weg te jagen.
De Voorzitter: Is het nu misschien een geschikt moment om uw betoog af te breken en te pauzeren? |
||
A. | Ik zou in een minuut kunnen zeggen, wat ik nog te zeggen heb. Dit betreft nl. de organisatie van de luchtverdediging. | ||
15624. | De Voorzitter: Mag ik dan misschien, aansluitende aan wat u hier hebt gezegd over de toegang tot de vesting Holland, nog een objectie maken? Ik heb wel eens in de stukken gelezen, dat het bij opstelling van troepen die eerste morgen in het hart des lands nog veel fataler zou zijn afgelopen, doordat er minder troepen zouden zijn geweest op de vliegvelden. Gaarne zou ik uw mening hierover horen. |
||
A. | Uit het "Beknopt Overzicht" blijkt, dat generaal Student eerst in Maart 1940 opdracht heeft gekregen tot het doen van voorstellen om de aanval op Nederland met zijn luchtlandingstroepen te steunen. Indien dus gedurende mijn opperbevelhebberschap de oorlog was uitgebroken, dan was er van een aanval van valschermjagers, zoals thans heeft plaats gehad, geen sprake geweest. Na mijn aftreden kwam de aanval op Noorwegen, waarbij op grote schaal van parachutisten gebruik is gemaakt. Dit heeft mijn opvolger aanleiding gegeven de maatregelen voor de verdediging van de vliegvelden uit te breiden. Ook ik zou dat zeer zeker hebben gedaan; of ik daarbij verder of minder ver zou zijn gegaan dan mijn opvolger, weet ik uiteraard niet. Wellicht had ik aanleiding gevonden over te gaan tot een maatregel, welke ik herhaaldelijk heb overwogen, nl. om de voor de verdediging van het zuidfront van de vesting Holland bestemde troepen (het regiment jagers en een afd. artillerie) reeds in vredestijd daarheen te dirigeren. Intussen neem ik gaarne aan, dat dit niet zou zijn geschied en dus de landing van parachutisten bij de Moerdijkbruggen zou zijn geslaagd. De ontstekingsladingen zouden echter zeker zijn aangebracht en dus de bruggen zijn vernield. Bovendien zouden ongetwijfeld maatregelen zijn genomen om de gelande valschermjagers te verdrijven. De tijd daarvoor zou door een krachtige verdediging van de Peel-Raamstelling zijn verkregen. In het hart des lands zijn de vliegvelden, ondanks de sterkere beveiliging, alle in 's vijands handen geraakt. Daarna zijn zij door troepen van het Iste legerkorps heroverd. Waren deze troepen paraat geweest, dan zou deze herovering veel sneller zijn geschied en de Regering dus minder gevaar hebben gelopen. Ik wilde nog even iets zeggen over de luchtverdediging. De organen waren alle in een toestand van volledige paraatheid. De vraag rijst echter, of hierbij niet nog verder had moeten worden gegaan, b.v. door te gelasten, dat bij het aanbreken van de dag alle vliegtuigen, welke konden worden bemand, in de lucht moesten zijn. Ik heb hiervoor op 12 November bevelen gegeven; toen waren echter minder vergaande maatregelen ten aanzien van de verspreiding van de vliegtuigen genomen. Met het oog op dit laatste acht ik het begrijpelijk, dat het niet nodig werd geacht bevelen tot opstijgen te geven. Dat de vliegtuigen echter niet zijn opgestegen, toen berichten binnenkwamen, dat de grenzen door sterke Duitse luchtstrijdkrachten werden gepasseerd, in de onderstelling, dat het hier wel een aanval op Engeland en niet op ons land zou gelden, is een ernstige nalatigheid, waardoor een groot deel van onze luchtstrijdkrachten op de grond of bij het opstijgen is vernield. |
||
15625. | De Voorzitter: Daarover heeft generaal Best mededelingen gedaan. Hij heeft gezegd, dat hij op een lijstje stond. Ik meen, dat hij na de Minister van Defensie als derde door het algemeen hoofdkwartier ingelicht zou moeten worden over de eerste grensoverschrijdingen enz. In werkelijkheid is dat niet gebeurd. Eerst . veel later is zijn commando gewaarschuwd. |
||
A. | Wellicht had de fout kunnen worden voorkomen, als men bij het overschrijden van de grens door de troepen op de grond de commandant van de luchtstrijdkrachten hiervan in kennis had gesteld. | ||
15626. | De Voorzitter: Zou het nonchalance zijn geweest van degenen, die op het hoofdkwartier aanwezig waren, of acht u verraad aanwezig? | ||
A. | Neen. Generaal Best heeft natuurlijk wel bericht gekregen van de luchtstrijdkrachten. Hij heeft toen gezegd: Zij zijn voor Engeland bestemd, dus blijf ik op de grond staan. Uit de aard der zaak had hij van de grensoverschrijding door vijandelijke troepen op de grond door het algemeen hoofdkwartier op de hoogte moeten worden gesteld. Onder de gegeven omstandigheden, waarbij er een bijeenkomst op het algemeen hoofdkwartier is geweest en daar gezegd is, dat de volgende dag de oorlog zou uitbreken en men hoort de volgende morgen sterke formaties vliegtuigen overtrekken - dus onze grenzen overvliegen - en men zegt dan: Dat zal wel voor Engeland zijn, ik blijf rustig op de grond staan, dan lijkt mij dit bepaald niet juist. | ||
15627. | De Voorzitter: Ik zou nog een paar vragen over een paar onderdelen willen stellen naar aanleiding van de interessante mededelingen, die u heeft gedaan. Eerst de kwestie van de Peel-Raamstelling. Daarover heb ik twee vragen. Kunt u iets mededelen over de artillerie, die daarbij was ingedeeld? Ik heb daarvan gelezen, dat de Peeldivisie een aantal zeer verouderde kanonnen bezat, die o.a. goed werk bij Mill hebben gedaan. |
||
A. | Het waren in hun tijd goede kanonnen, maar zij waren sterk verouderd. | ||
15628. | De Voorzitter: Bij het noordelijk gedeelte, waar van het IIIde legerkorps een aantal bataljons was achtergelaten, was ook een artillerieafdeling achtergelaten. | ||
A. | Ja, verouderde stukken van 8 staal. Een pantsertrein is daardoor nog geraakt. | ||
15629. | De Voorzitter: Hoe was het toen u aftrad? Was er toen ook geen artillerie weggenomen? | ||
A. | Neen, het was een volledig legerkorps met bijbehorende artillerie. | ||
15630. | De Voorzitter: Bij de lichte divisie misschien wel? | ||
A. | Ja, Mijnheer de Voorzitter. Bij de Peeldivisie was geen artillerie. Daarom had ik artillerie van de lichte divisie daarvoor bestemd. Wij moesten maatregelen nemen. Bij een lichte divisie, die verspreid optreedt, is er voor een efficiënt gebruik van artillerie slechts in beperkte mate gelegenheid. Ik heb vele manoeuvres medegemaakt, maar bij de lichte divisie met haar beweeglijke gevechten op grote fronten slechts zelden belangrijk werk voor artillerie gezien. U kunt het zich als artillerist wel voorstellen. Wat moet men op een groot front met artillerie doen? Van behoorlijk voorbereide vuren is over het algemeen weinig sprake. Als regel kan slechts op zichtbare doelen worden geschoten. De lichte divisie was vrij goed voorzien van antitankgeschut; dat was dringender nodig dan de 7-veld. | ||
15631. | De Voorzitter: Hebben de pantsereenheden, die naar de Moerdijk zijn opgerukt, de Peel-Raamstelling aan de zuidzijde omtrokken, dan wel in het midden of in het noorden doorbroken? U heeft in uw brochure gesteld, dat dit in het noorden is gebeurd. | ||
A. | Dat is absoluut bekend. Zij zijn bij Venlo overgekomen, bij Mill gesignaleerd en toen doorgedrongen naar de Moerdijk; een gedeelte is afgebogen over Grubbenvorst, Sevenum, Deurne, Asten, Someren, Heeze naar Leende; deze laatste pantsertroepen zijn dus niet uit het zuiden gekomen, zij waren van de pantserdivisie, die bij Venlo de grens heeft overschreden. Van een omvatting is geen kwestie geweest. De scheidingslijn tussen de beide legers, resp. voor België en voor ons bestemd, liep dwars door de stelling heen, over Eindhoven. | ||
15632. | De Voorzitter: Een zeer belangrijke vraag nog. Betrekkelijk kort vóórdat u aftrad in Januari 1940 heeft de Inlichtingendienst zeer positief bericht gekregen over het feit, dat er in West-Duitsland pantsereenheden opgesteld zouden zijn en dat dan ook de plannen van de Duitse legerleiding waren, niet zozeer het noorden aan te vallen, maar juist door Brabant heen op te rukken naar de Moerdijkbrug om aldus in het hart van het land terecht te komen. Dat bericht heeft generaal Fabius u in een zeer lang gesprek medegedeeld en u daarover ingelicht. Nu is het voor ons uitermate zonderling, dat deze toch wel zeer gewichtige mededelingen niet zijn doorgegeven, althans niet zijn doorgekomen bij het nieuwe opperbevel, zoals onze inlichtingen op het ogenblik zijn. Wij zullen daarover nader de generaals Winkelman en van Voorst tot Voorst moeten horen. | ||
A. | Ik heb dezer dagen bezoek gehad van generaal Fabius en die heeft mij medegedeeld, dat het ter sprake was gekomen, en heeft mij gevraagd of ik mij niet een gesprek herinnerde, dat ik daarover gehad heb. Inderdaad herinner ik mij tot mijn spijt daarvan niets. Ik weet niet, waarop dit doelt. Er zullen wel eens berichten ingekomen zijn, dat er daar een pantserdivisie was, maar dat gebeurde herhaaldelijk. Wel herinner ik mij, dat bij de berichten van de heer Sas uit Berlijn steeds werd gezegd: denk aan de brug bij Maastricht, maar dat is het enige, wat ik van de heer Sas gehoord heb over de Duitse plannen. Dat zou volgens generaal Fabius zijn een soort Duits operatieplan? Daarvan kan haast geen sprake zijn. | ||
15633. | De Voorzitter: Bij zijn verhoor heeft generaal Fabius het volgende gezegd (Vraag no. 4813):
A. Daar weet ik heel veel van. De kwestie is de volgende: In de tijd, dat generaal Reynders - dit houdt rechtstreeks verband met het krijgsbeleid - nog opperbevelhebber was, hebben wij van de militaire attaché in Berlijn, majoor Sas, de opmars van het Duitse leger gekregen. Wij waren dus behoorlijk ingelicht, maar wij wisten toen natuurlijk niet of het waar was of niet. Die opmars van het Duitse leger in Nederland behelsde het volgende. Er zou in Nederland worden opgerukt met een groep in het noorden, een groep ten noorden van de Rijn en een groep door Brabant. De groep, die door Brabant zou oprukken, zou de hoofdgroep zijn en die zou, ongeacht de eventuele tegenslagen of vorderingen, die de groepen ten noorden van de rivieren zouden hebben, zelfstandig moeten doortasten om zo spoedig mogelijk het hart des lands, Rotterdam, te kunnen bereiken. Dat bericht heeft mij, ik meen in Januari, bereikt, en ik heb daarover een lang gesprek met generaal Reynders gehad." Het leek ons...... |
||
A. | Daar begrijp ik niets van. | ||
15633a. | De Voorzitter: Ik citeer verder wat generaal Fabius gezegd heeft:
|
||
A. | Wat het in de brandkast liggen betreft: in de eerste plaats bezat ik geen brandkast. De zuiver persoonlijke stukken, de beoordelingsbescheiden, bewaarde ik zelf en deze zijn bij het begin der mobilisatie naar het Departement gestuurd. Als ik naar huis ging, deed ik de geheime stukken tijdelijk in een ijzeren jalouziekast. Des nachts werden zij altijd in de grote safe opgeborgen. De weinige persoonlijke dingen, de beoordelingslijsten betreffende, heb ik aan generaal Winkelman overgegeven. Ik heb generaal Winkelman indertijd opgebeld en gevraagd of hij 6 Februari vóór 12 uur wilde komen en toen heb ik de zaak aan hem overgegeven. Wanneer er een dergelijk operatieplan van de Duitsers was geweest, dat dus overeenkwam met mijn verwachtingen, dan zou dat wel indruk op mij hebben gemaakt. |
||
15634. | De Voorzitter: Dus u ontkent dat? | ||
A. | Ontkennen is een wat sterk woord, wanneer de generaal Fabius het positief heeft verklaard, maar ik begrijp niet, wat hij bedoelt. Ik zou dat dan toch hebben besproken met generaal Carstens of generaal Winkelman. | ||
15635. | De Voorzitter: U begrijpt, dat het, als het geheugen van generaal Fabius niet is te kort geschoten, buitengewoon zonderling is, dat u er niets meer van weet. | ||
A. | Het moet in een ander verband zijn geweest. Ik kan er niets aan doen; er zou geen reden zijn het te ontkennen, want het klopt met mijn eigen inzichten. | ||
15636. | De Voorzitter: Het ongelukkigste punt zou zijn, dat het niet is doorgegeven. Dit zou een omissie zijn geweest. U zegt, dat u een aantal papieren aan uw opvolger heeft overgegeven, maar was er dan op het algemeen hoofdkwartier geen archief van het opperbevel? | ||
A. | Natuurlijk had vroeger de chef van de generale staf een persoonlijk archief van zeer geheime dingen. Bij de mobilisatie is dit anders geworden. Het Kabinet behandelde persoonlijke zaken, het Bureau Operatiën behandelde operatiezaken. Dergelijke papieren waren op het Bureau Operatiën. De Inlichtingendienst had papieren, die de Inlichtingendienst betroffen. Die had ik niet op mijn kamer. Des nachts gingen de geheime bescheiden in de grote safe. | ||
15637. | De Voorzitter: Aangenomen, dat generaal Fabius werkelijk een dergelijk gewichtig rapport heeft ingediend, wat zou er dan, naar uw visie, mede hebben moeten gebeuren? U zoudt het gelezen hebben? | ||
A. | Dan had ik het generaal Carstens ter bestudering gegeven en waarschijnlijk was dit stuk dan bij de Inlichtingendienst of het Bureau Operatiën terechtgekomen, wanneer het zo was" dat het daarbij terecht behoorde te komen. | ||
15638. | De Voorzitter: Aangenomen, dat het op het algemeen hoofdkwartier is geweest, vindt u het dan toch ook niet onverantwoordelijk, dat het niet ter kennis is gebracht van de nieuwe opperbevelhebber? | ||
A. | Ja, maar het .....
De Voorzitter: U vindt het toch wel onverantwoordelijk? |
||
A. | Absoluut, alleen geloof ik niet, dat men zich daarop kan beroepen, dat men Brabant heeft ontruimd. Er zijn geen rapporten nodig om te begrijpen, dat men door Brabant zou komen. Ik heb echter het idee, dat hij zich met de tijd vergist. De hoofdstoot in Brabant van de Duitsers hangt hoogstwaarschijnlijk samen met het gebruik van de luchtstrijdkrachten. De luchtstrijdkrachten hebben de weg vrijgemaakt voor de pantserdivisie, die doorgestoten is. Ik heb in het "Beknopt Overzicht" gelezen, dat in Maart Student de opdracht heeft gekregen om de luchtstrijdkrachten tegen Holland in te zetten. Die is gekomen met het voorstel om de weg naar het hart des lands voorlopig door luchtstrijdkrachten te laten bezetten. De chef van de Duitse generale staf, Halder, had een ander idee. Deze wilde hen inzetten bij Soesterberg, dus ten noorden van de rivieren. De Führer heeft toen de beslissing genomen en zich verenigd met het idee van Student. Ik kan mij moeilijk voorstellen, dat dit niet in verband zou staan met de Duitse plannen om de nadruk van de aanval te leggen ten zuiden van de rivieren. Deze opdracht is echter eerst in Maart aan Student gegeven. |
||
15639. | De Voorzitter: Het klopt evident niet met de verklaringen van generaal Fabius, omdat hij heeft gezegd, dat hij met de nieuwe opperbevelhebber geen contact heeft gehad. Het moet dus vóór 6 Februari zijn geweest. | ||
A. | Ik begrijp het niet. Ik herinner mij dit niet. Het kan natuurlijk zijn, dat er gegevens waren en dat generaal Fabius er een rapport over heeft gemaakt. | ||
15640. | De Voorzitter: Het zijn mededelingen van Sas. Generaal Fabius zegt: Ik heb een rapport bij generaal Reynders ingeleverd. Dat is naderhand nooit ter sprake gekomen. Het is misschien goed, dat ik mededeel, hetgeen hij verder heeft gezegd. Mijn verdere vraag was (no. 4814):
A. Neen, dat was heel moeilijk. Je hebt zowel in het particuliere als in het ambtelijke leven altijd omstandigheden, waarbij je moet oppassen, dat je je bevoegdheid niet te buiten gaat, omdat een ander dat kwalijk neemt. De Voorzitter: Dit was toch een zeer waardevol gegeven, als het waar was. A. Ik heb natuurlijk nooit kunnen veronderstellen, dat hij het niet zou lezen. Ik dacht, dat, als de opperbevelhebber de dienst overgaf aan een ander, hij wel op deze papieren zou wijzen. 4815. De Voorzitter: Maar dat was toch wel een buitengewoon kardinaal punt, vooral, omdat de Moerdijk met omgeving eigenlijk niet in het eerste front lag en overigens een zeer belangrijk object was. A. Achteraf geredeneerd wel, maar in mijn positie toen was dit niet zo. Men moet niet vergeten, dat de berichten van Sas in de regel aan de autoriteiten werden doorgezonden en dat ik bij het algemeen hoofdkwartier een zeer eigenaardige positie had. Ik was op de opperbevelhebber na verreweg de oudste. Ik was in die functie ingevallen." |
||
A. | Ik dacht dat wij hier te doen hadden - dat heb ik -van generaal Fabius zelf gehoord - met een rapport over de Duitse operaties, die vermoedelijk zouden plaats hebben, dat afkomstig was van de heer Sas en dat hij mij zou hebben overhandigd, maar nu hoor ik, dat hij zelf een rapport heeft samengesteld. | ||
15641. | De Voorzitter: Het waren gegevens van de heer Sas. | ||
A. | Dat vermindert de betekenis absoluut. Het gaat er dan over, wat de mening van generaal Fabius was. Het is dan de vraag of men het daarmede eens is. | ||
15642. | De Voorzitter: Men kan zeggen: een rapport, waarin de gegevens van de heer Sas verwerkt waren. | ||
A. | De gegevens van de inlichtingendienst gingen geregeld rond bij de bureaux. Ik kan het niet helpen, ik herinner het mij niet. Hij kan zijn conclusies trekken en zijn beschouwingen houden. Hij zegt zelf, dat hij zich niet met de operaties moet bemoeien, maar dat heeft hij toen dan wel gedaan. | ||
15643. | De Voorzitter: Hij heeft het niet over de tegenmaatregelen gehad; hij heeft het over wat hij gehoord heeft. | ||
A. | Wanneer het op zijn weg had gelegen het aan mij te vertellen, dan had het ook op zijn weg gelegen dit aan mijn opvolger mede te delen. Als de heer Fabius zegt, dat hij het wel gezegd heeft, kan ik het niet ontkennen, maar ik herinner het mij niet. Veel indruk heeft het in elk geval niet op mij gemaakt. | ||
15644. | De Voorzitter: De heer Fabius verklaart daarover nog: (Vraag no. 4820):
A. Dat weet, ik niet. De Voorzitter: Of zal generaal Reynders dit uitsluitend met generaal Carstens hebben besproken?" |
||
A. | Dat zou mijn opvolger toch gemerkt moeten hebben. De heer Carstens is nog 14 dagen aangebleven om de heer van Voorst tot Voorst in te werken. Alles kon tot in de uiterste perfectie geregeld worden. | ||
15645. | De Voorzitter: Wij hebben dat van andere zijde iets anders gehoord. Generaal Winkelman is toen benoemd en heeft direct als rechterhand de heer van Voorst tot Voorst genomen. Een van de punten van kritiek op de Minister is juist geweest, dat hij naast de opperbevelhebber ook de chef staf had verwijderd. | ||
A. | In beginsel is dat juist, maar dat behoeft nog niet weg te nemen, dat men zegt: blijf dan nog even om de opvolger in te lichten. De heer Carstens heeft, zoals u weet, mémoires geschreven. In die mémoires staat, dat hij nog een tijdlang aangenaam met de nieuwe opperbevelhebber heeft samengewerkt. Hij is nog een tijd aangebleven. Die maatregel is wel genomen. Als er iets in die geest was, is er zeker over gesproken, maar ik denk, dat dit eenvoudig een beschouwing is geweest van generaal Fabius, waaraan ik misschien geen bijzonder belang heb toegekend. | ||
15646. | De heer Algera: Maar er is ook een langdurig gesprek met u over geweest. Er is dus niet alleen het rapport. | ||
A. | Het was in het algemeen niet juist, dat ik over landmachtaangelegenheden sprak - in beginsel althans - met mensen van mijn bureau, zonder daarin te kennen generaal Carstens, die chef van de landmacht was, gelijk admiraal Furstner chef van de marinestaf was. Wanneer er dus dingen op mijn bureau kwamen, dan moesten zij gaan via Carstens. Als ik iets wilde weten over een brief, dan liet ik wel eens een lagere autoriteit komen, maar wanneer ik bevelen had te geven, dan kwam het bij Carstens. Anders zou het een onjuiste toestand zijn geweest. Nu was generaal Fabius ouder dan Carstens, hij had een hogere rang en was bovendien een oud-clubgenoot van mij van de academie. Het was dus moeilijk, als Fabius bij mij kwam, te zeggen: ga nu naar Carstens toe. Daarom heb ik, als vriend, misschien wel wat meer met Fabius gepraat dan gebruikelijk is. U hebt zelf bemerkt, dat hij wat lang van stof is, en u begrijpt, dat ik hem ook wel eens wat lang heb moeten aanhoren. Soms waren er wel eens dingen, waarbij ik dacht: ik wilde maar, dat het afgelopen was. Het is daarom ongelukkig, dat hij het met mij heeft besproken en niet met generaal Carstens. Ik vermoed, dat hij wat meer gewicht aan dat rapport heeft gehecht dan ik. |
||
15647. | De Voorzitter: Kan het ook samenhangen met het feit, dat u de berichtgeving van majoor Sas niet zo belangrijk vond? | ||
A. | Zo was het niet. Mijn vertrouwen in Sas was wat minder geworden na 12 November. Ik heb hem op mijn bureau gehad en ik kende hem dus goed. Hij kwam met het bericht, maar toen is er niets gebeurd. Sas was er wel wat gauw bij om te zeggen: dat en dat gebeurt. | ||
15648. | De heer Algera: Hij had een goede bron. | ||
A. | Zeker, en die generaal Oster stond onder Canaris, maar deze wist van de operatieplannen waarschijnlijk niets, doordat hij door Hitler niet vertrouwd werd en dit ook niet verdiende. | ||
15649. | De heer Algera: Voor het gevoel van Sas was het een prima bron. | ||
A. | Inderdaad had hij geen betere kunnen hebben. Maar dit wil niet zeggen, dat aangenomen moest worden, dat hij alles wist van Hitlers plannen. | ||
15650. | De heer Algera: Dit heeft voor u geen factor kunnen uitmaken, want u wist niet, wie zijn bron was. | ||
A. | Betere bronnen zijn er niet dan van iemand van de oppositie, maar wanneer men, als officier op een post van vertrouwen geplaatst, eenvoudig aan een militaire attaché alles gaat verraden, dan is dit toch het zuiverste voorbeeld van hoogverraad, dat men kan hebben; het was moeilijk te geloven, dat het Duitse officierenkorps reeds toen dergelijke mensen telde. | ||
15651. | De heer Algera: Voor hem was die bron van zodanig karakter, dat hij met stelligheid kon optreden. Het was dus zeer verklaarbaar. | ||
A. | Hij deed het echter zo overdreven in de Ministerraad. Hij maakte zulk een zenuwachtige indruk. | ||
15652. | De Voorzitter: Het is dus wel mogelijk, dat het gehele verloop van zaken u in een mentaliteit bracht tegenover de rapporten van Sas, dat, toen eventueel generaal Fabius er mede bij u kwam, u gezegd heeft: Het is interessant, maar ...... | ||
A. | Wanneer het werkelijk een rapport van Sas was geweest, acht ik dit uitgesloten. Nu mij is gebleken, dat het niet een rapport van Sas, doch beschouwingen van Fabius zijn, kan ik mij heel goed de mogelijkheid indenken, dat Fabius meende, dat hij bij mij met belangrijke beschouwingen is gekomen en dat ik daaraan niet zoveel aandacht heb besteed. | ||
15653. | De Voorzitter: Het onbegrijpelijke is, dat dit rapport niet bij een ander is gekomen en dat generaal Carstens het niet heeft doorgegeven. Over hetgeen u zeide, dat generaal Carstens nog enige tijd werkzaam is geweest, wil ik u het volgende nog even voorlezen. In antwoord op een vraag (no. 4829) van jonkvrouw Wittewaall van Stoetwegen antwoordde generaal Fabius:
|
||
A. | In zekere zin was het waar. Hij werd vervangen. Generaal van Voorst tot Voorst kwam, toen ik wegging. Daarnaast is generaal Carstens er nog een tijd geweest om verschillende dingen toe te lichten en inlichtingen te verstrekken. Generaal Winkelman kwam en ik ging weg. Ik heb toen alles overgegeven; daarmede was het afgelopen. | ||
15654. | De Voorzitter: Hoe lang heeft dat geduurd? | ||
A. | Ik geloof, dat het voornamelijk gegaan is over de opdracht van de Regering. Ik heb Winkelman opgebeld, nadat ik met de Minister-president had getelefoneerd, en hem gevraagd: De zesde kom je mij vervangen, kom dan om tien uur. Ik wil graag vóór 12 uur de boel overgeven. Winkelman zeide, dat hem geheimhouding was verzocht. Inderdaad is hij toen om tien uur gekomen. Wij hebben samen gepraat en ik heb vriendschappelijk gezegd: Zij zullen jou niet wegjagen, dus jij kunt doen wat je wilt.
De Voorzitter: Wij danken u zeer voor de verstrekte inlichtingen. Het verhoor wordt gesloten. |
||
|
Bron:
Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940 - 1945
Deel 1c: Verhoren Militair Beleid 1939 - 1940
Bladzijden 471 t/m 480.