Verhoor van reserve-eerste luitenant Mr. S.J. van der Hoeven
Verhoor op 14 September 1940 van den Reserve-Eerste-Luitenant Mr. S.J. van der Hoeven
van Regiment Jagers, ingedeeld bij M.C.-I-24 R.I. Burgeradres: Hobbemastraat 1, Arnhem.
-----------------------------------
Ik was Commandant van de 3e Sectie M.C.-I-24 R.I. Mijn Compagniescommandant was de Reserve-Kapitein Stroomberg. De andere Sectiecommandanten waren:
1e Sectie: cadet-vaandrig Philippa
2e Sectie: sergeant Kwantes
3e Sectie: sergeant Höhner
Mijn Bataljoncommandant was Reserve-Kapitein Bückert.
Tenslotte zijn wij ten Westen van Rhenen gekomen, daar halt gehouden en opdracht gekregen. Wij hebben niet warm gegeten, in verband met den overhaasten afmarsch. Het was nog niet schemerig. De opdracht luidde:
I-24 R.I., toegevoegd aan IIe Legerkorps, moet tegenstoot doen ten Noorden van den weg viaduct - Ouwehand's Dierenpark, in een vak 500 meter breed.
1e Sectie M.C. ingedeeld bij 3-I-24 R.I. (Kapitein Nikkels) was linker voor.
3e Sectie M.C. ingedeeld bij 2-I-24 R.I. (Kapitein Van Heijst) was rechter voor.
De 2e en 4e Sectie bij reservecompagnie. Extra munitie is uitgereikt.
Beoosten het viaduct afgelegd door mijn sectie (de 3e sectie) en toen ben ik op zoek gegaan naar den Commandant 2-I-24 R.I.
Het begon toen schemerdonker te worden. In het duister het bosch doorgeloopen en geroepen: "Kapitein Van Heijst, waar bent U?" Eindelijk vond ik den Kapitein Van Heijst in het boschperceel. En toen opdracht gevraagd. De Kapitein deelde een stuk bij de linker voorsectie en een stuk bij de rechter voorsectie in, zelf ben ik gebleven bij het rechter stuk (het belangrijkste). Er moest een gereedstelling ingenomen worden. Er is niets medegedeeld omtrent stoplijn, commandoposten enz.
Toen kwam de groote moeilijkheid. Wij hadden afgelegde stukken, extra munitie en moesten toen tirailleeren door het bosch, tot de voorste lijn. Dit was een lijdensweg door het bosch, met dicht op elkaar staande boomen. Uiteindelijk ben ik met mijn stuk vlak voor den ingang van Ouwehand's Dierenpark gekomen. De Kapitein Van Heijst was bij mij en stemde er mede in, daar voorloopig met mijn stuk te stoppen. Toen zijn ter plaatse opgesteld een aantal mitrailleurs van den Kapitein Van Heijst, ik zelf ben met mijn stuk opgesteld Zuid van den weg.
Toen wij (Kapitein Van Heijst en ik) daar aankwamen, kwam uit Oostelijke richting een mitrailleurkar, geduwd door een man, den weg afrennen en viel bij ons neer, met de woorden: "het is daar een hel". Daarna kwam nog een tweede kar. Wij hebben de jongens toegesproken en gezegd dat er een heel Bataljon was om hen te helpen. Daarna kwamen er nog meer menschen, allen waarschijnlijk van een M.C. en ook de Kapitein Steenbergen, die door den Kapitein Van Heijst minder vriendelijk werd toegesproken. Zoowel de manschappen van de M.C.-Steenbergen als de Kapitein Steenbergen zelf maakten den indruk van een paniekstemming.
Het personeel van de M.C. van Kapitein Steenbergen trok door, echter bleef, meen ik, een kar achter op bevel van Kapitein Van Heijst. De moeilijkheid was, dat iederen keer als er weer plukjes menschen den weg kwamen afrennen, er weer personeel van mijn stuk weggevloeid was. Zoo is ook mijn sergeant Flek - dienstplichtig sergeant R.J. - op een oogenblik, niet op mijn last, verdwenen, want toen ik na aan den overkant van den weg gekeken te hebben naar het andere stuk terugkwam, was de mitrailleur van mij een eind achteruit gezet en was de sergeant Flek verdwenen. Ik had toen nog bij mijn stuk de soldaten Linders A.J.J. en Broods M., dat wil zeggen die heb ik gezien. Ik heb toen den mitrailleur weer op zijn plaats gezet en alles was weer zoo in orde gemaakt en hoorde ik in het pikkedonker Duitsch praten. Waar Linders Nr. 8 was en Broods Nr. 6 was, was ik achter het stuk gaan zitten en ben ik op den weg in het donker in de richting der stemmen gaan schieten. Na een 150 schoten kreeg ik een storing aan het wapen van dien aard, dat ik deze niet kon opheffen. Volgens Linders of Broods ben ik toen met een lampje gaan bijlichten.
Toen was er maar een ding, dat ik terug moest, want tusschen de handgranaat werpende Duitschers was het niet te houden. Ik ben teruggegaan een drie a tweehonderd meter en achter een boom gaat staan. Ik heb niets gezien, totdat langs mij trok de Duitsche sterke patrouille (pl.m. 40 man), die Nederlandsche krijgsgevangenen voor zich uitdreef in de richting van het viaduct. Een dezer Duitschers ontdekte mij, ik schoot hem neer en ben ik op een drafje den weg afgeloopen, door de Duitschers en Nederlanders heen en ben ik gewond in mijn linker arm. Het viaduct overgeloopen en trof daar den Kapitein Gelderman. Dezen heb ik verteld dat een Duitsche patrouille naderde en hebben wij een zware mitrailleur en een lichte mitrailleur opgesteld en het vuur geopend door een mij onbekenden Luitenant, zoodra wij stemmen op het viaduct hoorden. Ik heb als helper geholpen. Daarna heb ik mij laten verbinden door Dr. Hokse, Bataljonsarts I-24 R.I. en ben weer naar den mitrailleur teruggegaan.
Aan de Westzijde heb ik den cadet-vaandrig Philippa en den sergeant Flek ontmoet, dien ik op zijn wegloopen heb gewezen en die als excuus aanvoerde: "dat ze weg moesten, ze zeiden het toch".
Ik heb den Kapitein Van Heijst weer gezien op weg van den hulpverbandpost van Dr. Hokse naar hulpverbandplaats bij Koerheuvel en heeft de Kapitein Van Heijst mij niets omtrent zijn compagnie medegedeeld.
Voorgelezen, volhard en geteekend,
w.g. S.J. van der Hoeven.
Aldus in onze tegenwoordigheid verklaard, goedgekeurd en geteekend,
De Kolonel,
w.g. D.M. Lucardie.
De Kapitein,
w.g. U de Stoppelaar.
De Majoor,
w.g. F.A.J. de Klerck.
Voor eensluidend afschrift,
De Kapitein,
(get.) U. de Stoppelaar.
|