Verhoor van reserve-eerste luitenant P.H. de Jong

Verhoor op 2 October 1940 van den reserve-eerste-luitenant P.H. de Jong van 8 R.I., ingedeeld als
luitenant-adjudant-I-8 R.I. Woonachtig te 's-Gravenhage.
---------------------------------------------

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van de commandopost I-8 R.I. opgesteld door reserve-eerste-luitenant P.H. de Jong (luitenant-adjudant-I-8 R.I.) (2 october 1940)
  Zoowel schriftelijk als mondeling heeft de majoor Landzaat op de wenschelijkheid gewezen dat de opruimingen en vernielingen tot stand gebracht zouden worden. De telefonische verbindingen waren zeer slecht, de Commandant-Vbd.A. heeft via C.-I-8 R.I. herhaaldelijk op grondkabel aangedrongen.
  Op de commandopost kwam Zaterdag 11 Mei bericht van de tegenstoot van het bataljon van Apeldoorn. Er zou een periode geen vuur gegeven mogen worden, dit is later een uur verlegd. De mededeelingen omtrent deze tegenaanval kwam telefonisch van C.-8 R.I.
  De mortieren ingedeeld bij I-8 R.I. - zijnde 8 C. Mortieren min een sectie - had na 90 schoten geen munitie meer en was er noch in het bataljonsmunitiedepot noch in het regimentsmunitiedepot mortier munitie meer. Wij hadden voldoende geweer- en mitrailleurmunitie, alleen de aanvulling met paardentractie op Vrijdag gaf door het schrikken der paarden moeilijkheden. De paarden schrokken van de laagvliegende vliegtuigen. Deze tegenstoot van bataljon van Apeldoorn is niet doorgegaan, omdat het bataljon o.a. beschoten is door eigen troepen. Ik heb persoonlijk, zoodra het bevel van C.-8 R.I. kwam dat II-19 R.I. een tegenstoot zou uitvoeren, alle compagniescommandanten persoonlijk per telefoon daarvan op de hoogte gesteld met precies het uur waarop niet geschoten mocht worden. De latere wijziging van de periode van niet schieten heb ik ook persoonlijk aan de compagniescommandanten doorgegeven. De opmarschweg van II-19 R.I. is aan de compagniescommandanten ook medegedeeld. Van het niet doorgaan van de tegenstoot is bericht gekomen. Er is door mij geen speciaal opdracht aan den kapitein van Rangelrooij gegeven inzake de bootjes. Van de tegenstoot van den kapitein van Alewijk van II-19 R.I. is ons niets medegedeeld noch door de commandant van 8 R.I. noch door iemand anders. Wij zagen de kapitein Alewijk de commandopost passeeren, er is geen verband opgenomen en dachten wij: dat zal wel een tegenstoot zijn.
  Zondagmiddag toen ik in de stoplijn was bij den kapitein Maas, kreeg ik telefonisch bericht van den Bataljons Commandant om den kapitein Alewijk opdracht te geven door te stooten tot de liniedijk in het bataljonsvak. Dit bericht heb ik niet kunnen overbrengen, daar de kapitein Alewijk niet door mij te vinden was. Ik heb toen een ordonnans van den kapitein Maas met het schriftelijk bericht naar kapitein Alewijk gezonden; of dit bericht is overgekomen weet ik niet.
  Ik weet niet wanneer het Hoornwerk is gevallen, of dit Zaterdag of Zondag is geweest. Wel is het vallen van het Hoornwerk door den kapitein Collette medegedeeld en toen deelde hij tevens mede dat hij zijn commandopost zou verplaatsen.
  Welk bericht en of er een bericht door majoor Landzaat naar C.-8 R.I. is gegeven omtrent het feit, dat op Zondagmorgen de toestand bij de compagnie Collette weer in orde was, weet ik niet. Welke orders en of er orders zijn gegeven door C.-I-8 R.I. aan den kapitein Brittijn is mij onbekend. Ik weet zelfs niet op welke dag de tegenstoot heeft plaats gehad. Het beoefenen en het bespreken van het doen van tegenstooten is niet geschied.
  Toen de kapitein Alewijk de majoor Landzaat passeerde had de majoor en ik de indruk dat wij elk oogenblik door de Duitschers besprongen konden worden en vandaar dat wij ons met een geweer uitgerust hadden.
  De compagnie Alewijk kwam luid roepende: "hier komt de eerste compagnie aan". Wij hebben niets naar boven gemeld over het mislukken van de compagnie Alewijk omdat wij daarvan niets wisten. Toen ik Zondagmiddag nog in de stoplijn was, waar ik een uur moest blijven vanwege de artilleriebeschieting, zag ik daar menschen aankomen van III-11 R.I. en hoorde daar dat de majoor v.d. Ploeg aan de voet gewond was.
  Later op de commandopost teruggekomen heeft de majoor Landzaat niets medegedeeld over het inzetten van III-11 R.I. Ik heb den majoor wel herhaaldelijk naar C.-8 R.I. hooren telefoneeren: "Wij hebben versterking noodig." De kapitein Bückert, C.-I-24 R.I., is niet op de commandopost geweest. Deze aanval is ook buiten den majoor om gegaan. Van geen van deze drie tegenstooten of tegenaanvallen is op de commandopost iets bekend gemaakt van boven af, voor zoover mij bekend. Maandag om plm. 7.00 uur, de verbindingen waren verbroken, toen hebben wij aangenomen dat wij op het punt stonden aangevallen te worden. De kapitein Maas was op de commandopost gekomen en was gewond; ik heb de bloedende wond in zijn rug gezien. Zijn hemd was volkomen van bloed doordrengd, ik werd er beroerd van en viel op de grond. Ook de kapitein Dales heeft de wond gezien en werd er ook beroerd van. De kapitein Dales en de sergeant Van den Born hebben op de wond van den kapitein Maas een noodverband gelegd. De kapitein Maas is in de scherfvrije schuilplaats, de kelder, gegaan waar wij allemaal waren. Toen wij allemaal de kelder uitgingen om de commandopost te verdedigen is de kapitein Maas blijven liggen. Of de kelder toen was afgesloten weet ik niet.
  Toen wij boven waren, kwam de sergeant Dieker terug op de commandopost. Hij was door den majoor zelf uitgezonden om te verkennen in de richting van de stoplijn, kwam gewond in de rechter schouder terug, en is ook in de commandopost in de kelder gegaan.
  Opeens hoorden wij een geweldig lawaai van de Heimersteinsche laan afkomen en kwam aanloopen een luitenant met het pistool in den hand en een kapitein ongewapend, die onder geschreeuw van den luitenant werd vooruitgeduwd. Toen zij bij den majoor en mij, staande voor het magazijn Ouwehand, aankwamen begon de luitenant op zeer geagiteerde wijze de majoor te vertellen dat de kapitein al te groote vriendschap met de Duitschers vertoonde en hoorde ik het woord "Kamerade" en hoorde de luitenant ook zeggen "Zullen wij hem doodschieten?". De majoor zei: "Dat zullen wij niet doen" en verwees de kapitein Franssen naar het stroo in het magazijn. De luitenant Verberne verdween.
  Er ontstond toen een verdeeling: de majoor met kapitein Dales en de kapitein Heupink en eenige onderofficieren in het paviljoen en de kapitein Dewes met ik en eenige onderofficieren en wat soldaten zijn naar het magazijn van Ouwehand gegaan op de eerste verdieping. Wij hebben daar de verdediging ingericht en zijn daar, na een intensieve verdediging, gevangen genomen.

Voorgelezen, volhard en geteekend,
w.g. P.H. de Jong.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 1.85 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 2.29 MB)