Verhoor van reserve-kapitein Prof.Ir. W.J. Dewez
Verhoor op 24 September 1940 van den reserve-Kapitein Dewez W.J., 11 R.I.,
ingedeeld bij 2-I-11 R.I. Burgeradres: Parklaan 26, Roermond.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
Vrijdagavond nog gezocht naar parachutisten. Zaterdag ook gezocht tot Zaterdagnacht plm. 24.00 uur, toen kreeg ik opdracht met mijn 3 sectiën langs drie wegen te rijden van Leersum richting Maarsbergen. Ik heb daarover met de Bataljonscommandant gesproken daar beter wachten uitgezet konden worden. Ik kreeg toen een opdracht een wacht te betrekken, sterk 1 sectie, de beide andere sectiën rusten in een barak.
Vrijdagavond hebben zich bij mij gevoegd de a.o.o.i. Klinkspoor met een s.m.i. en 21 man afkomstig van Westervoort. Ik heb de mitraillisten van M.C.-III teruggestuurd naar M.C.-III. Zaterdag hebben zich ook uit Westervoort - in burger gekomen - nog twee man bij mij gemeld, dit bleken mitraillisten te zijn, die ik ook aan M.C.-III heb overgegeven. Ik was nog bezig de wacht uit te zetten, toen ik van den luitenant-adjudant Verberne bevel kreeg de wacht niet uit te zetten, want het bataljon moest oprukken in de richting Rhenen. Op Zondagmorgen 2.00 uur had ik de compagnie (drie sectien) bij elkaar en daarmede gemeld bij Bataljonscommandant op de laan Dartheide naar het kasteel Broekhuize, en daar stonden wij om half zes nog. De troep heeft gegeten (koffie en brood). Ondertusschen zooveel rijwielen in onze nabijheid gezet, dat het geheele bataljon op rijwielen, de M.C. op auto's (van geëvacueerden) kon. Dit was niet voorbereid. Om plm. 6.00 uur moesten wij op rijwielen ons verplaatsen in de richting Rhenen. Er werd geen beveiligingafdeeling aangewezen en geen volgorde van afmarcheren. Ik heb met mijn afdeeling de groote weg gevolgd, de rest van het bataljon deed dat niet, doch bij Amerongen waren wij weer allemaal bij elkaar. Vanaf Kilometerpaal 105 zijn de rijwielen achtergebleven in een boschje en zijn wij daar een heelen tijd gebleven - zeker twee uren. De majoor v.d. Ploeg en luitenant-adjudant waren afwezig. Toen de Bataljonscommandant terug kwam zijn wij afgemarcheerd naar Rhenen. Tijdens de marsch is de samenstelling der colonne gewijzigd. Wij hebben herhaaldelijk moeten dekken voor vliegtuigen. Wij zijn de holle weg naar boven gegaan en is het geheele bataljon bestaande uit 1 tirailleurcompagnie (Kapitein Franssen) de M.C. (Kapitein Steenbergen) en 64 man van mij (Kapitein Dewez) en de Commandogroep van het bataljon in een zandgat van 20 x 20 meter bij elkaar gelegd. Ik heb de majoor op de gevaren van deze ligging gewezen, doch hij vond het daar beter. Wij hebben daar weer eenige tijd gelegen, de majoor was weg. De majoor kwam met de luitenant-adjudant terug, wij (Alle Compagniescommandanten, de luitenant-adjudant, Kapitein v.d. Spek, Franssen, Steenbergen en ik) moesten naar Rhenen mede om kwartier te zoeken. Wij hebben daartegen geopponeerd daar het onverantwoordelijk was de troepen zonder kapitein te laten. De majoor is toen bij de troep gebleven en wij moesten kwartier zoeken, een verdeeling van legeringsruimte Rhenen is niet uitgegeven, doch de kwartieren mochten niet langs de grooten weg Wageningen - Rhenen liggen. Terwijl wij (Compagniescommandanten) kwartier zochten was er een zwaar bombardement op Rhenen. Tenslotte vond ik kwartier in de Rijnstraat (Rijksstraatweg). Ik heb dit de Bataljonscommandant gemeld en heb mijn menschen ondergebracht. De Bataljonscommandant zou mij later laten weten waar hij was. Toen de troep ondergebracht was kwamen menschen van 8 R.I. terug, er waren gewonden bij, ik heb nog gevraagd of er officieren bij waren omdat ik die niet zag. Deze menschen waren erg van streek.
Zij kwamen van de Oostrand Grebbeberg en zeiden maar "De Duitschers zitten achter ons". Het was toen plm. 14.00 uur. Ik heb ze tegen de dijk laten liggen en heb een onderofficier die bij deze menschen van 8 R.I. was gezegd, ga naar de boschjes waar onze rijwielen waren bij Kilometerpaal 105 en rij dan in de richting Zeist. Toen ik in mijn kwartier mij aan het scheren was, hoorde ik het gerucht: Wij moeten terugtrekken. Ik heb daaromtrent geen orders gekregen en kon, omdat ik niet wist waar de Bataljonscommandant was geen orders vragen, maar de M.C. min een sectie en de Compagnie Franssen trokken terug. Ik bepaalde dat wij bleven en toen hoorde ik dat de a.o.o.i. Klinkspoor met zijn menschen weg waren. Toen kwamen in los verband en wanorde dus, troepen terug, waarbij een auto met een aantal artillerie-officieren waarbij de Luitenant Merkus, die auto heb ik aangehouden en gevraagd of zij mij omtrent de toestand konden inlichten en of zij ook gingen vluchten, zij gingen van stelling veranderen. Toen kwam van de richting Elst een motorordonnans en deze heb ik aangehouden, deze zei: hij had het bevel: Rhenen moest in straatgevechten verdedigd worden. Ik heb verzuimd te vragen van wien hij kwam en waarheen hij moest.
Ik heb toen mijn menschen uit de huizen gehaald en heb mijn afdeeling en de sectie zware mitrailleurs in Rhenen op een kruispunt gebracht en daar stelling genomen. Hier heb ik een tijd gezeten en kwam er niets, geen vluchtenden en geen vijand. Toen verscheen de majoor en deze deelde ik alles mede. Hij zei de zware mitrailleurs op een auto te laden en deze moest op de weggetrokken troepen schieten. Hij nam op mijn verzoek maar 1 mitrailleur mede. Ik kreeg de opdracht het plantsoentje te verdedigen. Daar heb ik een heele tijd gewacht en toen kwam alles terug. De majoor had hooge ruzie met den kapitein Franssen, waarbij aanwezig waren 2 officieren van den Generalen Staf. Tenslotte zei de majoor: "Laat alles maar vergeven en vergeten zijn en laten wij verder ons best doen". De twee officieren van den Generalen Staf zeiden niets. De majoor had de troep in Rhenen willen leggen, omdat hij dacht dat de troep rusten moest. Wij zeiden dat de troep niet moe was, daar zij slechts gerust en gefietst had.
De majoor was erg zenuwachtig en gaf de aanwijzing: "Wij moeten oprukken", en zette zich alles in beweging; ik had door de overhaaste afmarsch last mijn compagnie bij elkaar te krijgen. Ik heb een sectie van 40 man gemaakt en een vaandrig het commando gegeven over de sectie Klinkspoor, 23 man sterk, en heb Klinkspoor aan de staart van zijn afdeeling laten loopen.
Wij gingen in volgorde compagnie Franssen, mijn compagnie en de M.C. Wij gingen het viaduct over en hielden halt bij een open gekapt perceel hout, iets voorbij hotel de Grebbeberg. Daar kregen wij het bevel de compagnie Franssen links van de weg en ik rechts van de weg, mijn compagnie zou versterkt worden met een sectie zware mitrailleurs, die er nog niet was. Er is verder niets gezegd en dan op het signaal gaan wij vooruit. Ik wist dat wij moesten aanvallen, daar de majoor, toen wij over het viaduct gingen, nog gezegd heeft: "Nijmegen is in onze handen, gooi ze nu over de Grift". De majoor had eerder al gezegd, dat de Franschen door de Peel oprukten. Wij verkeerden allemaal in de meening dat wij een tegenaanval moesten doen en het woord stoplijn en het bezetten van de stoplijn is niet gezegd. Ik deelde mijn compagnie in, de zware mitrailleurs kwamen nog niet. Toen klonk het signaal "voorwaarts" en toen wij voorwaarts gingen kreeg ik vuur zoowel van links als van rechts. Ik gaf de rechtergroep opdracht het bosch van waaruit vuur kwam te nemen. Ik kwam bij een verbindingsloopgraaf waar wij overheen sprongen en toen kwamen wij aan een groote loopgraaf. Daar zijn wij in gegaan en toen wij er aan de andere kant uitkwamen stoten wij op een prikkeldraadversperring. De rechtergroep vond er een opening in de prikkeldraadversperring en toen kwam ik met 3 groepen voor de stoplijn in het zuidelijke gedeelte. Ik was 2 groepen kwijt. Wij zijn voorwaarts gegaan, waarbij ik de rechtergroep kwijt raakte. Toen kwam het signaal verzamelen. Dat signaal begreep ik niet, want de aanval ging goed en ik wist niet beter dan dat wij moesten aanvallen. Toen klonk weer het signaal Verzamelen en zijn wij teruggegaan.
Tenslotte ben ik met twee groepen door de opening in de versperring in de stoplijn gekomen. Daar heb ik de beide groepen gelaten; de stoplijn was heel zwak bezet. Ik ben zelf naar achteren gekropen en geloopen om de Bataljonscommandant te zoeken, en vond ik de majoor op dezelfde plaats waar wij begonnen waren. De majoor zat in een greppel links van de weg, er kwamen toen veel kogels. De majoor schreeuwde toen dat hij gewond was en hij meende dat uit de houtrand geschoten werd. De majoor wou, dat ik persoonlijk de Duitschers ging wegjagen, en toen schreeuwde de majoor dan wij (De luitenant Verberne en ik) lafaards waren, waarop de Luitenant Verberne het boschje onderzocht en niets vond. Volgens geruchten is tot tweemaal toe het signaal verzamelen gegeven, omdat de majoor v.d. Ploeg zijn luitenant-adjudant bij zich wou hebben. Ik heb de majoor toegeroepen, dat als hij gewond was hij het commando over moest geven en naar achteren moest gaan. Toen is de majoor, gesteund door een paar soldaten, vertrokken en heb ik den majoor niet meer teruggezien.
Ik ben weer teruggegaan naar mijn afdeeling in de stoplijn en ben daar gebleven tot Maandagmorgen half vijf. Deze stoplijn was zoo zwak bezet, dat in de eerste plaats de plaatsen van de lichte mitrailleurs bezet moesten worden en dan waren er geen geweerschutters over. Ik heb zelf een lichte mitrailleur over de borstwering gelegd en ben daarachter gaan staan en heb ik de order gegeven alleen te schieten als er Duitsche commando's gehoord werden. Ik heb persoonlijk tegenover mij Duitsche commando's gehoord en daarop met de handgranaten gegooid en met de lichte mitrailleur geschoten. Tegen het schemeren ben ik de loopgraaf afgelopen, trof toen een stuk loopgraaf van 100 meter dat niet bezet was en toen kwam de compagnie van den Kapitein Brittijn en de kapitein Brittijn zelf, en de luitenant Verberne. Ik heb de kapitein Brittijn de situatie uitgelegd en heb mijn menschen (15 man) opgehaald en gesteld onder bevel van den kapitein Brittijn en hem gevraagd: Waar is de commandopost van zijn bataljonscommandant. Met twee ziekendragers zijn de luitenant Verberne en ik naar de commandopost van majoor Landzaat gegaan. Op het snijpunt van de boschweg met de kunstweg bij Hotel de Grebbeberg (vredescommandopost majoor Landzaat) lagen zware mitrailleurs, mitrailleurkarretjes, doode Nederlanders en twee zwaar gewonde Duitschers (één daarvan gaf ik te drinken op zijn verzoek). Op de commandopost van majoor Landzaat gemeld, gevraagd om versterking stoplijn. De majoor Landzaat besliste dat ik op zijn commandopost zou blijven en met 20 man de hooischuur en villa Ouwehand verdedigen en luitenant Verberne zou teruggaan. Deze kwam eenige tijd later terug met den kapitein Franssen en een sergeant toegevoegd. De kapitein Franssen en de sergeant liepen voor den luitenant Verberne uit en deze met getrokken pistool erachter. Ik meen mij te herinneren dat zij de handen omhoog hielden. De luitenant Verberne bracht deze kapitein en sergeant bij den majoor Landzaat die buiten zijn commandopost stond. De majoor Landzaat zei niet veel. Hij verwees de kapitein Franssen naar de Hooischuur en stuurde luitenant Verberne terug. De kapitein Franssen heeft in de Hooischuur in een hoek zitten huilen en later is hij naar den majoor in het huis gegaan. Ik heb de schuur zoo goed mogelijk in verdediging gebracht. Er werd gevuurd uit villa's tegenover ons, het meeste vuur kregen wij uit Noordelijke richting.
Wij hadden geen lichte mitrailleurs. Twee soldaten hebben er een opgehaald van het snijpunt boschweg en kunstweg, en deze mitrailleur hebben wij schoon gemaakt en heel veel gebruikt.
Ik ben nog wel een keer of drie bij den majoor Landzaat in de tegenover gelegen villa geweest en trof daar den laatsten keer de kapitein Franssen die hurkte in een hoek zonder wapens en de majoor stond op een trapje met een geweer in zijn hand en schoot door een ruitje, de majoor bloedde erg uit het hoofd. De hooischuur stond in brand. Ik riep de majoor nog toe: wij kunnen nog terug, doch de majoor gaf geen antwoord, doch vuurde door. De Duitschers deden toen een aanval op het huis. In een kamer lagen eenige soldaten met hoofdwonden. Ik ben toen teruggegaan naar de villa van Ouwehand en daar hebben wij verder stand gehouden. Er vielen artillerieprojectielen, er kwamen veel gewonden, wij konden niet in de kelder, omdat deze op slot was en zich in die kelder volgens de soldaten een kapitein Maas bevond met een schot in zijn bil. De kelder bleef op slot. Tenslotte hebben wij ons in het portaaltje van de keuken en bijkeuken verdedigd.
Ik zag uit het bosch ook nog mondingsvuur van artillerie, gericht op de commandopost van den majoor Landzaat, waarop deze villa in elkaar stortte en er uit kwamen drie soldaten bij mij binnenvluchten. Dit maakte zoo'n deprimeerende indruk op mijn menschen, dat zij niet verder wilden vechten, toen heb ik voorgesteld te probeeren door het Dierenpark er ons door te slaan. Doch niemand had de moed mede te gaan, toen heb ik besloten dat wij ons moesten overgeven. Wij staken een witte handdoek uit en onmiddellijk hield het vuur op. Wij zijn nog bijna twee uren in de villa Ouwehand moeten blijven, alvorens wij gevangen genomen werden.
Voorgelezen, volhard en geteekend,
w.g. W.J. Dewez.
Aldus in onze tegenwoordigheid verklaard, goedgekeurd en geteekend,
De Kolonel,
w.g. D.M. Lucardie.
De Majoor,
w.g. F.A.J. de Klerck.
De Kapitein,
w.g. U. de Stoppelaar.
Voor eensluidend afschrift,
De Kapitein,
(get.) J.K.H. de Roo van Alderwerelt.
|