Verklaring van eerste luitenant K. Broeksma
1e Lt. K. Broeksma.
Luit.-Adj.-II-8 R.I.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
Eindhoven, 23 Januari 1941.
---------------------------------
Naar aanleiding van Uw brief no.1201/'40 d.d. 7.1.1940 bericht ik U het volgende:
Door verschillende omstandigheden is het zeer moeilijk om een nauwkeurig verslag te geven over de oorlogshandelingen bij staf II-8 R.I. en wel omdat in de eerste plaats de oorlogshandelingen van staf II-8 R.I. zoo goed als geheel samenvielen met die van het geheele bataljon. Een verslag te geven van gevechtshandelingen van staf II-8 R.I. zal waarschijnlijk niet Uw bedoeling zijn, te meer daar door staf II-8 R.I. slechts gevechten zijn geleverd op den 13den Mei en deze dus ongetwijfeld in het verslag van den kapitein v.d. Berg als waarnemend Bataljons Commandant verwerkt zullen zijn.
Het komt mij daarom het beste voor, datgene te melden, dat mij bekend is omtrent het verloop bij het geheele bataljon, terwijl U dan datgene er kunt uitlichten, dat voor U van belang is. Tevens wil ik dan bij voorbaat mijn verontschuldigingen aanbieden, indien het verslag te uitvoerig en te lang zou worden. Bovendien bestaat de mogelijkheid, dat er eenige onjuistheden wat betreft de chronologische volgorde zijn aan te wijzen, hetgeen U echter ongetwijfeld zal blijken bij toetsing van dit verslag met reeds in Uw bezit zijnde gegevens. Dit temeer, daar het maken van aanteekeningen tijdens den oorlog niet mogelijk was en verder alle gegevens vernietigd zijn.
Volgens mijn herinnering is het verloop van de oorlogshandelingen als volgt geweest:
Na in den vroegen morgen van Vrijdag 10 Mei 1940 de stellingen te hebben bezet, vielen er dezen eersten oorlogsdag, behoudens het vuren op overvliegende vijandelijke vliegtuigen door de luchtdoelartillerie en het inschieten van de artillerie van beide zijden, weinig bijzonderheden te melden. Van Vrijdag op Zaterdagnacht werd het artillerievuur echter heviger, hoewel toen nog van licht kaliber. Later bleek, dat het kaliber echter elken dag zwaarder was geworden.
Zaterdag kwamen van de voorcompagnieën berichten door, dat kleine vijandelijke groepjes (stoottroepen) zich in het voorterrein bevonden, die hoewel gering in aantal, taai volhielden. Intusschen was ook bericht ontvangen, dat de voorposten (III-8 R.I.) teruggetrokken waren, althans hun stellingen niet meer bezet hielden. Vooral werd vijand waargenomen in het Noordelijk deel van het vak van II-8 R.I., waar 2-II bij en in de omgeving van de boerderij "Kruiponder" zijn stellingen had. De vijand, die zich o.a. ten Noorden van het Nieuwe Kanaal (bij Kruiponder uitmondend op de Grebbe) bevond, trachtte namelijk tot eenige malen toe ten Zuiden van dit kanaal te komen. Op dit gedeelte is eenige malen en zooals later bleek, met succes, artillerievuur aangevraagd en uitgebracht. Berichten van 2-II meldden namelijk, dat de vijand terugtrok tot in de voormalige voorpostenstellingen.
Daarna werd tenslotte echter voor het geheele vak van II-8 vijand waargenomen, terwijl er voornamelijk een samentrekking plaats vond naar het griendhout, dat zich bevond ten Oosten van de Grebbe op de grens tusschen de vakken van 1-II en 2-II-8 R.I. Dit griendhout belemmerde het geweer- en mitrailleurvuur onzerzijds ten eenenmale, zoodat nog gepoogd is, met op de Griftdijk opgestelde stukken pag. den vijand te verdrijven. Door het niet voorradig zijn van brisantgranaten mislukte dit echter. (Overigens liet de munitievoorziening bij en door II-8 R.I. niets te wenschen over, zoodat over het geheele bataljonsvak voldoende voorraad munitie aanwezig was van die soorten, die op de munitieaanvullingsplaatsen te verkrijgen waren. Niettemin deden zich bij het vervoer groote moeilijkheden voor door beschieting door vliegtuigen).
De aanval van den vijand richtte zich bijna hoofdzakelijk tot het onschadelijk maken van de kazematten, hetgeen volgens ingekomen berichten dan ook volkomen is gelukt. Zoo werden eenige pantserwagens in het voorterrein gesignaleerd, waarvan er een door onzen pag. onschadelijk werd gemaakt.
Tenslotte kwamen er van de voorste lijn nog berichten door, dat de toestand onhoudbaar was geworden door zeer zware artilleriebeschieting op den Griftdijk, waarna verdere berichten uitbleven.
Naar mijn meening was het Zondag, dat zich hetzelfde herhaalde in de tweede lijn (de opstellingen van de achterste secties van 1-II en 2-II en tevens bij een vooruitgeschoven sectie van 3-II).
Intusschen kwam er een bericht binnen, dat de vijand zich reeds voor de stoplijn van het nevenbataljon (I-8 R.I.) bevond. Het is mij niet bekend, waar dit bericht vandaan is gekomen, doch het werd mij medegedeeld door majoor Jacometti. Ongeveer terzelfdertijd kwam van Cp. 8 R.I. het bericht door, dat de majoor Jacometti als waarnemend Regiments Commandant moest fungeeren, daar C. 8 R.I. en C.I-8 R.I. afwezig waren, naar ik meen voor een bespreking bij C.IV Div. of C.II L.K. De majoor Jacometti heeft zich daarop naar de Reg. cp. begeven en waarschijnlijk is toen bij hem het plan opgekomen om een gedeelte van 3-II in te zetten voor een tegenstoot bij I-8 R.I. Het is mij niet bekend, of hij zich eerst naar de Reg. cp. heeft begeven en toen naar 3-II of omgekeerd. Kort daarop bleek mij echter uit een mededeeling van C.8 R.I., die intusschen was teruggekeerd, dat de overste Hennink en majoor Jacometti elkaar waren tegengekomen, zoodat laatstgenoemde niet op de Reg. cp. is aangekomen. Althans de overste Hennink vroeg mij, waar de majoor Jacometti was en het bevreemdde mij toen al, dat de overste niets van een tegenstoot afwist. Een feit is, dat de majoor Jacometti zich naar Kapt. Hakkert, C. 3-II, heeft begeven en daar opdracht heeft gegeven tot het doen van den tegenstoot, zooals ik later van Kapt. Hakkert heb vernomen. In de Cp. van II-8 is majoor Jacometti echter niet meer geweest.
Ook hoorde ik eenigen tijd later telefonisch van Lt. Rentjes, sectiecommandant van 3-II, dat hij zich met een sectie naar een bepaalde compagnie van I-8 had moeten begeven ter versterking van die compagnie. Aldaar aangekomen bleek echter geen hulp noodig te zijn, zoodat Lt. Rentjes zich naar Cp. 3-II had terugbegeven. De kapitein Hakkert, met een of meer secties heeft bij de stoplijn van I-8 R.I. wel strijd geleverd. Volgens zijn latere mededeeling was ook de majoor Jacometti daarbij aanwezig. Tenslotte kwam Zondagavond via Kapt. Hakkert van de Reg. Cp. het bericht, dat majoor Jacometti buiten gevecht was gesteld (eenigen tijd geleden hoorde ik van een van mijn ordonnansen, die tengevolge van een verwonding in het Mil. Hospitaal te Utrecht verblijft, dat de majoor Jacometti bij dien tegenstoot zelf eenige groepen, waarbij genoemde ordonnans, heeft aangevoerd, waarbij hij tot op eenige tientallen meters van den vijand is genaderde doch tenslotte doodelijk getroffen is).
Na het bewuste bericht van 8 R.I. heb ik den kapt. v.d. Berg, C. 1-II-8 R.I., gewaarschuwd, die Zondagavond op onze Cp. is aangekomen. Overigens verbaasde het ons zeer, dat de kapt. v.d. Berg juist op dat moment bij ons binnenkwam, daar er net een wel zeer hevig artillerievuur op onze onmiddellijke omgeving was afgegeven.
Maandagmorgen bleek ons, dat de vijand tot onze stoplijn was doorgedrongen en ook kregen wij van 3-II reeds spoedig bericht dat men het daar niet meer kon houden. De kapitein van den Berg heeft daarop de Cp. II-8 R.I. voorzoover dit mogelijk was in verdedigende stelling gebracht en alle beschikbare personeel over de loopgraven verdeeld. Intusschen werd voor onze loopgraven vijand gesignaleerd, waarop een gevecht ontstond. Van onzen kant werd het afgeven van vuur zeer bemoeilijkt, daar de loopgraven van de bataljonscommandopost niet tot het geven van vuur waren ingericht, doch meer als verbindingsloopgraven tusschen de verschillende posten en onderkomens te beschouwen waren. Tevens bestonden de beschikbare wapens slechts uit karabijnen en pistolen. Zelf had de kapitein van den Berg zich met twee man buiten de loopgraven begeven, waar hij zich wel bijzonder heeft geweerd. Dit gevecht heeft naar schatting ongeveer een paar uur geduurd, waarna alles rustig werd en wij geen vijand meer hebben gezien. Blijkbaar hebben wij de ons aanvallende stoottroepen buiten gevecht gesteld, of wel is een groot gedeelte om ons heen getrokken.
Nadat het den verderen middag rustig was gebleven, brak in den namiddag een hevig art.vuur los, terwijl eveneens vliegtuigen werden gesignaleerd. Door het probeeren van verschillende losliggende telefoondraden konden wij met de regiments cp. verbinding krijgen, waarbij mij nog werd verteld, dat aldaar bericht was ontvangen over zeer succesvolle tegenstooten van onzen kant. Wij vroegen ons derhalve af, of dit artillerievuur niet door onze eigen artillerie werd afgegeven. Na staken van dit vuur werden achter onze cp. troepen waargenomen, die uit de richting van de Reg. cp. kwamen en een zeer wanordelijke indruk gaven. Bovendien kregen wij den indruk, dat zij in zijdelingsche richting achter ons langs trokken. Toen tenslotte uit het geschreeuw "nicht schiessen" viel op te maken, dat het vijand was, herleefde aanvankelijk onze hoop, op de "zeer succesvolle tegenstoot", welke hoop echter later ijdel bleek te zijn. Naar mijn schatting betrof het hier vijand ter sterkte van een compagnie en nadat wij ons aanvankelijk stil hadden gehouden, hebben wij tenslotte het vuur geopend, toen bleek, dat de zijdelingsche richting van den vijand plaats had gemaakt voor een omsingelende beweging. Het vuren was hier echter nog moeilijker dan des morgens, omdat nu front gemaakt moest worden naar achteren en bovendien het schootsveld zeer belemmerd werd door de in het bosch aanwezige obstakels, zooals auto's, houten schotten, vaten e.d.
Tenslotte werd het vuren onmogelijk en toen geconstateerd werd, dat de vijand tot ongeveer een 10-20 meter genaderd was en gereed stond met handgranaten, waarvan er reeds eenige vlak bij waren neergekomen, hebben wij ons overgegeven. Dit was te ca 17.30 uur. Naar mijn meening was hiermede de laatste stelling op de Grebbeberg gevallen, daar ik, hoewel we op dat moment van meening waren, dat de Regimentscommandopost ook reeds was gevallen, later vernomen heb, dat de Regimentscommandopost door den vijand geheel onopgemerkt gebleven is.
Wat mijn algemeenen indruk betreft zou ik willen opmerken, dat er geen verband bestond tusschen het geheel. Dit is m.i. voor het grootste gedeelte te wijten aan de meer dan slechte telefonische verbindingen in onze stelling. Daar bij het inrichten van de stelling geen grondkabel mocht worden gebruikt, doch uitsluitend veldkabel, welke voor zoover dit mogelijk was, in sleuven waren aangebracht en voor de rest bovengronds, waren de telefonische verbindingen onophoudelijk verbroken door het gedurende alle oorlogsdagen over het geheele bataljonsvak liggende vijandelijke artillerievuur. Steeds werden door ons lijnpatrouilles uitgezonden, die met inspanning van alle krachten verbroken verbindingen konden herstellen, echter slechts voor korten duur. Hierdoor konden op kritieke momenten geen berichten worden doorgegeven, terwijl na verloop van tijd iedere eenheid op zich zelf was aangewezen. Hierdoor ontstonden de wildste en meest verwarrende geruchten omtrent vijand en eigen troepen en toestand. Ook zijn hierdoor de plaats gehad hebbende tegenstooten (door o.a. 11 R.I., 24-R.I.) hopeloos mislukt. Eigen troepen werden aangezien voor vijand, terwijl wij, als wij op de bat. cp. wel van een op handen zijnde tegenstoot afwisten, verschillende onderdeelen niet tijdig genoeg hierover konden inlichten. (Een andere oorzaak van het mislukken van een tegenstoot door een bataljon van 24 R.I. was tevens, dat deze plaats vond op voor hem totaal onbekend terrein en in volslagen duisternis, zoodat in den avond van Zondag 12 Mei een luitenant, compagniescommandant van de "Jagers" onze Cp. binnenviel, terwijl hij op den hoofdweg Rhenen-Grebbe zijn moest. Verder bleek een andere sectie bij 3-II te zijn terechtgekomen. Een M.C. van de Jagers vuurde lustig op onze M.C.!)
De verwarrende geruchten omtrent den vijand, die door de slecht functioneerende telefonische verbindingen niet gecontroleerd en tegengesproken konden worden, hadden mijns inziens bovendien tot gevolg, dat deze vijand veel sterker in aantal werd verondersteld dan hij in werkelijkheid was, daar naar mijn meening de stoottroepen slechts in kleine afzonderlijke groepjes opereerden. Echter dient hierbij tevens vermeld, dat deze verwarring ook een andere oorzaak had, d.w.z. dat door den vijand de indruk gevestigd werd van een overweldigende meerderheid. Overal werd nl. gedurende alle oorlogsdagen van alle kanten vuur ontvangen, dat den indruk gaf van geweren of mitrailleurs afkomstig te zijn, terwijl het onderzoek steeds op niets uitliep. Hoewel ik verschillende voorbeelden hiervan ken, moge ik ter illustratie een vermelden: Op een sectie van Lt. Rentjes werd gedurende een bepaalde nacht steeds van een in de nabijheid staanden boom uit geschoten. Toen hij mij dit rapporteerde, heb ik hem gezegd, dat ook wij dit steeds meemaakten en hem geadviseerd tot den bewusten boom te naderen en een mitrailleur mee te nemen. Even later berichtte Lt. Rentjes mij, dat hij den bewusten boom inderdaad had laten "doorzeven"; hij was echter nog niet goed en wel in den loopgraaf terug, toen het vuren van den boom uit opnieuw begon! Terwijl hij er van overtuigd was, dat zich in de nabijheid geen enkel levend wezen kon bevinden, hetgeen door herhaalde patrouilles gebleken was.
Ditzelfde deed zich overal voor en de ontvangen berichten over parachutisten konden de verwarring slechts grooter maken.
Bij staf II-8 R.I. kregen wij Zondagsavonds het vermoeden en 's Maandagsmiddags den zeer sterken indruk, dat dit vuren niet van geweren of mitrailleurs afkomstig kon zijn. Even vóór en tijdens het artillerievuur, dat afgegeven werd, vlak voor dat wij door den van achter komenden vijand omsingeld werden, was de lucht nl. geheel van dit vuur vervuld. Verscheidene onzer hebben zich toen buiten de loopgraven begeven en persoonlijk heb ik geconstateerd, dat niets aan de boomen bewoog, terwijl ik het knallen vlak boven, naast en onder mij hoorde. Wij hebben niet anders dan den indruk kunnen krijgen dat dit vuren, waarvan de herkomst ons een raadsel was, geheel onschadelijk was.
- - - - -
Betreffende het verschaffen van gedetailleerde gegevens omtrent de groepeering der troepen in de stoplijn moge ik berichten, dat ik U hierover niet veel zekere gegevens kan verstrekken en wel om de volgende redenen:
Den laatsten tijd vóór den oorlog was Commandant II-8 R.I. bezig een andere oplossing te vinden voor het beloop van de stoplijn. Tevens kwam daarbij het "betonplan". Volgens de meening van majoor Jacometti zat er tusschen de sectie van 3-II, die vooruitgeschoven was tot bij "Dijk" en de rest van 3-II en M.C. een te groote gaping. Tevens was de verdediging bij "Dijk" niet voldoende sterk door het ontbreken van automatische wapens. Hoewel het bewuste "gat" door een sectie van 19 R.I. opgevuld zou worden en daar dan ook reeds stellingen gebouwd waren en werden, zijn deze stellingen naar mijn meening niet bezet geworden.
Verder lag het in de bedoeling van den majoor Jacometti om de geheele stoplijn iets naar voren te brengen, waardoor een beter aangesloten geheel zou worden verkregen. Toen nu den laatsten tijd steeds meerdere stukken pag. ter beschikking van II-8 gesteld werden (Div.pag.) zijn de opstellingen hiervoor meer naar voren geprojecteerd en ten deele uitgevoerd. Details hierover kan ik echter niet verstrekken, daar ik van deze veranderingen onkundig ben gelaten, omdat ze nog niet als definitief te beschouwen waren. Besprekingen hierover werden gevoerd door den majoor Jacometti met den kapitein Bor, Commandant 8e compagnie pag., (die tijdens den oorlog toegevoegd was aan Commandant II en als zoodanig gedurende de geheele oorlogsperiode in de Commandopost van II-8 aanwezig was) en met kapitein Heuping van 1-IV Bat.Pag. Waarschijnlijk, dat deze heeren meer over de groepeering der stukken pag. kunnen mededeelen.
Het aantal stukken pag. dat oorspronkelijk aan II-8 was toegewezen, bedroeg 8 stuks. Hiervan waren drie stuks van 8 R.I., waarvan de opstellingen waren op de Griftdijk bij Kruiponder en ten Zuiden daarvan. Verder twee stukken van 11 R.I., eveneens op de Griftdijk. Deze vijf stukken waren op de Griftdijk over de geheele breedte van het bataljonsvak verdeeld. Tenslotte waren de opstellingen van de overige drie stukken pag. (welke van 19 R.I. waren) in de stoplijn en wel voor zoover ik mij herinner 1 bij ... (verslag onvolledig).
K. Broeksma.
|